Datum 12 februari 2010
Toezegging debat Wubhv 9 februari 2010
Geachte voorzitter,
Tijdens het plenaire debat over het Wetsvoorstel Wubhv van 9 februari
jongstleden heb ik u toegezegd een korte notitie te sturen over het onderwerp
inzagerecht en geheimhouding van cliëntgegevens. Dit mede in het licht van een
door u ontvangen brief van Schalken c.s. van 4 februari 2010.
Tijdens het debat op 9 februari 2010 gaf uw Kamer uiting aan de waarde die zij
hecht aan privacy met betrekking tot medische dossiers. Ik deel dat met uw
Kamer. Om die reden ben ik van oordeel dat met terughoudendheid en de grootst
mogelijke zorgvuldigheid van het inzagerecht gebruik moet worden gemaakt.
Gebruik maken van het inzagerecht zal uitsluitend onder strikte voorwaarden
gebeuren (als het onmogelijk is een cliënt toestemming te vragen of als dit
onevenredig belastend zou zijn) en onder een strikte procedurele waarborg,
waaronder voorafgaande goedkeuring van het IGZ-werkplan door de minister, met
de daarin vermelde voorgenomen thematische inspectieonderzoeken, en
verantwoording achteraf door de IGZ. In dat werkplan moet heel helder zijn
aangegeven wat het doel van het onderzoek is. Zonder helder doel keur ik het
IGZ-werkplan op dit punt niet goed.
Ik heb de strikte voorwaarden en procedure nauwkeurig omschreven in mijn
brieven van 5 juni 2009 en 4 december 2009.
Bij thematische onderzoeken onderzoekt de IGZ gedragingen van
beroepsbeoefenaren, bijvoorbeeld hoe het operatieve proces georganiseerd is. Het
gaat daarbij geenszins om de privacy-gegevens van de cliënt.
In het medisch dossier wordt bijvoorbeeld aantekening gemaakt van het operatief
proces. Het bundelen en vergelijken van die aantekeningen uit een groot aantal
dossiers biedt een schat aan informatie over de kwaliteit van de operatieve zorg
en de wijze van werken volgens de richtlijnen. Het gaat dus niet om individuele
casuïstiek, maar om de werkwijze van de beroepsbeoefenaar in algemene zin.
Er zijn goede waarborgen dat de cliëntgegevens waarover de IGZ beschikt,
vervolgens niet in andere handen terecht kunnen komen. Ten eerste registreert de
IGZ de verkregen informatie over de cliënt zo beperkt mogelijk en schermt de IGZ
deze goed af, conform de voorschriften van de Wet bescherming
persoonsgegevens (Wpb).
Ten tweede is op de IGZ dezelfde geheimhoudingsplicht van toepassing die geldt
voor beroepsbeoefenaren. Het zonder zwaarwegende belangen doorbreken van
die geheimhoudingsplicht is een stafbaar feit.
De wettelijke bepalingen inzake het beroepsgeheim gelden als lex specialis ten
opzichte van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dat betekent dat de Wob
die geheimhoudingsbepalingen niet kan doorbreken.
Uit de in de brief van Schalken c.s. aangehaalde jurisprudentie valt niet te
concluderen dat gegevens uit patiëntendossiers op grond van de Wob aan de
openbaarheid prijs gegeven moesten worden. Wat alle aangehaalde zaken
gemeen hebben, is dat doorbreking van het beroepsgeheim niet aan de orde was.
Dat nu te introduceren (afgeleide) beroepsgeheim zal juist voorkomen dat in de
toekomst met succes informatie uit patiëntendossiers kan worden opgevraagd.
Overigens gaat het slechts in één van de vier door Schalken c.s. genoemde zaken
om een Wob-verzoek.
Uw Kamer vroeg of het Openbaar Ministerie (OM) in geen enkel opzicht van de
IGZ overlegging van medische gegevens kan vorderen.
Het OM kan bij de IGZ geen gegevens vorderen als de IGZ daarvoor de
geheimhoudingsplicht zou moeten schenden. De positie van de IGZ is daarbij
identiek aan die van de beroepsbeoefenaar. Doorbreking van het beroepsgeheim
mag slechts indien een ander belang zwaarder moet worden gewogen,
bijvoorbeeld bij gevallen van kindermishandeling. De passage in het
informatieprotocol OM-IGZ die duidt op het alsnog door het OM kunnen vorderen
van medische gegegens, moet in dit licht worden gelezen.
In het kader van de strafrechtpleging is door uw Kamer ook artikel 162 Wetboek
van Strafvordering (Sv) genoemd. Dat artikel kent een aangifteplicht en een
informatieplicht voor ambtenaren die in de uitoefening van hun functie kennis
krijgen van bepaalde strafbare feiten. Die aangifteplicht geldt echter niet voor
personen die zich kunnen beroepen op hun beroepsgeheim, zoals straks de
ambtenaren van de IGZ. Zie hiervoor artikel 162, derde lid Sv.
Ook bij verzoeken door andere toezichthouders (NZa, NMa) is de
geheimhoudingsplicht van IGZ van toepassing.
Tijdens het debat van 9 februari jl. leek het alsof de kwestie van het inzagerecht
zou gaan over een afweging tussen de privacy van de cliënt en grote
administratieve lasten voor de zorgaanbieder.
Ik ben van mening dat de privacy van de cliënt in dit geval niet ter discussie staat.
Er is gewaarborgd dat de IGZ slechts onder strikte voorwaarden en onder een
strikte procedurele waarborg gebruik zal maken van het inzagerecht zonder
voorafgaande toestemming van de cliënt.
De cliëntgegevens waarover de IGZ beschikt, kunnen vervolgens niet in andere
handen terecht komen (beperkte registratie door IGZ, goede afscherming
gegevens door de IGZ, geheimhoudingsplicht IGZ ook jegens het OM,
geheimhoudingsplicht gaat boven de Wob).
De bovengenoemde waarborgen heb ik ingebouwd zodat de privacy van de cliënt
beschermd is en blijft. Dat is en blijft mijn belangrijkste uitgangspunt op dit
dossier.
Ik ben dan ook van mening dat, nu er geen risico bestaat dat cliëntgegevens in
verkeerde handen vallen of worden misbruikt, er geen rechtvaardiging bestaat
voor een verhoging van de administratieve lasten voor
zorgaanbieders/beroepsbeoefenaren door een regeling van voorafgaande
verklaring van geen bezwaar door de cliënt of door het laten anonimiseren van
medische dossiers. Het kabinet streeft immers ook naar beperking van de
toezichtslasten waar dat verantwoord is.
Uw Kamer vroeg ook naar de situatie waarbij de IGZ bij thematisch onderzoek
stuit op overtredingen van beroepsbeoefenaren in individuele gevallen die geen
onderwerp van het thematisch onderzoek zijn.
Hierbij blijft de privacy van de cliënt altijd uitgangspunt. De IGZ is ook in deze
gevallen gehouden aan dezelfde geheimhoudingsplicht als de beroepsbeoefenaren.
Indien er door de IGZ in het kader van thematisch onderzoek strafbare feiten
worden geconstateerd van handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar, zal de
IGZ daar in overleg over treden met het OM.
Uw Kamer vroeg ook naar de administratieve afhandeling van bestuurlijke boetes
door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) in relatie tot de geheimhouding van
cliëntgegevens.
De IGZ stelt bij geconstateerde beboetbare feiten een boeterapport op. In een
dergelijk boeterapport staan de feiten die de overtreding door de instelling of
beroepsbeoefenaar onderbouwen. In het boeterapport staan in principe geen
privacy-gegevens van de cliënt.
Het Bureau bestuurlijke boete van de VWA ondersteunt de inspectie bij de
afhandeling van het boeteproces vanaf het moment dat er een boeterapport door
de IGZ is opgemaakt. Mocht vermelding van persoonsgegevens van een cliënt in
het boeterapport evenwel toch nodig zijn voor de onderbouwing van het
geconstateerde feit ten behoeve van het opleggen van de bestuurlijke boete, dan
zal de IGZ het boeteproces zelf ter hand nemen zonder assistentie van de VWA.
Ik ga ervan uit dat ik met deze brief heb voldaan aan mijn toezegging in het debat
van 9 februari 2010.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport