Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak over vergoedingen bij kennelijk onredelijk ontslag (II)

De kern van de uitspraak is dat bij schadevergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag een algemene formule niet kan worden toegepast. De beslissing van het hof Arnhem wordt vernietigd en het hof Den Bosch moet de zaak opnieuw behandelen.

Achtergrond
Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst kan de rechter in sommige gevallen aan de werkgever de verplichting opleggen om een vergoeding aan de werknemer te betalen. Dat kan gebeuren in een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (die de werkgever of de werknemer instelt) of in een geding dat de werknemer, na een hem gegeven ontslag, tegen de werkgever aanspant omdat hij meent dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. In deze zaak heeft het hof Arnhem op 21 juli 2009 (LJN BJ2916) geoordeeld dat het ontslag door de werkgever (op basis van een door CWI verleende toestemming wegens arbeidsongeschiktheid) kennelijk onredelijk is in de zin van art. 7:681 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
(Deze bepaling luidt: het ontslag is kennelijk onredelijk wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.)
Het hof heeft dit ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en een vergoeding vastgesteld. Voor het bepalen van deze vergoeding heeft het hof een algemene formule (de zgn. XYZ-formule) gehanteerd.

De procedure bij de Hoge Raad
De werknemer (advocaat mr. S.F. Sagel in Amsterdam en cassatieadvocaat mr. R.A.A. Duk in Den Haag) heeft cassatie bij de Hoge Raad ingesteld tegen de uitspraak van het hof. Dit cassatieberoep keert zich tegen de toepassing van een algemene formule. De werkgever is in cassatie niet verschenen.
Op 20 november 2009 heeft advocaat-generaal mr. J. Spier in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het hof te vernietigen.

De uitspraak van de Hoge Raad
Het hof heeft in lijn met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad terecht geoordeeld dat pas van een vergoeding op grond van art. 7:681 BW sprake kan zijn als eerst - aan de hand van alle omstandigheden van het geval - is vastgesteld dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Het hof is ook terecht ervan uitgegaan dat de enkele omstandigheid dat de werkgever de werknemer geen vergoeding heeft aangeboden het ontslag nog niet kennelijk onredelijk maakt.

Bij het bepalen van de vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag kan een algemene formule niet worden toegepast. De rechter moet nauwkeurig in zijn uitspraak verantwoorden welke omstandigheden en factoren de hoogte van de vergoeding bepalen. De formule van het hof geeft alleen een algemene weging van bepaalde factoren, waarbij bovendien als uitgangspunt geldt dat de hoogte van de schadevergoeding aan een maximum wordt gebonden. Omdat het steeds gaat om de bijzondere omstandigheden van het geval, mag de rechter de schade niet begroten aan de hand van zo'n al te globale formule als het hof hier heeft gehanteerd.
De beslissing van het hof Arnhem wordt vernietigd en het hof Den Bosch moet de zaak opnieuw behandelen.

Deze beslissing sluit aan op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2009 (LJN BJ6596), waarin is geoordeeld dat bij vergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag niet kan worden aangeknoopt bij de zgn. kantonrechtersformule (die bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt gebruikt).

Gevolg van deze uitspraak
De uitspraak van het hof Arnhem wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen naar het hof Den Bosch dat de zaak opnieuw moet behandelen.

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 februari 2010. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Op vrijdag 12 februari zal vanaf 10.30 uur tot 12.30 uur persraadsheer mr. Van Schendel (via onderstaand telefoonnummer) bereikbaar zijn voor het geven van een toelichting op de uitspraak.

Den Haag, 12 februari 2010
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel. 070 - 3611236

LJ Nummer

BK4472
Zie het origineel


Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 11 februari 2010 Naar boven