Eerste Kamer der Staten Generaal

âBeroepsverbodâ omstreden in Eerste Kamer

9 februari 2010

Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme dat in mei 2005 in Warschau is gesloten zal volgende week zeker de goedkeuring krijgen van de Eerste Kamer ( 31.422 (R1853 ). Maar een âberoepsverbodâ voor geestelijke leiders en onderwijzend personeel dat de Nederlandse regering in een aanpalend wetsvoorstel bij dit Verdrag had voorgesteld stuit op heftig verzet in de senaat. Het debat wordt op 16 februari in derde termijn voortgezet.

Onder leiding van senator De Vries (PvdA) trok een deel van de Kamer ten strijde tegen bepalingen die het mogelijk maken voor de rechter om een veroordeelde wegens een uitingsdelict de bijkomende straf te geven van ontzetting uit een beroep. Volgens de PvdA-senator zijn hierbij de vrijheid van menig en de godsdienstvrijheid in het geding.

Senator De Vries diende een motie in met als doel het âberoepsverbodâ uit de wet te halen. De motie kan rekenen op steun van D66, SP en GroenLinks. De CDA-fractie steunt minister Hirsch Ballin van Justitie. Deze verdedigde de invoering van de extra strafbedreiging met o.a. de verwijzing naar de maatschappelijke discussie die is ontstaan door haatzaaiend optreden van imams en leraren op islamitische scholen. Hij wees erop dat het erom gaat burgers tegen dit haatzaaien te beschermen.

De fractie van de VVD deed niet aan het debat mee. Ook de fracties van ChristenUnie en SGP lieten het debat voor wat het was. Bij de stemming volgende week over de motie-De Vries kunnen deze fracties eventueel de doorslag geven.

Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme draagt de deelnemers op maatregelen te treffen tegen âpublieke provocatiesâ om een terroristisch misdrijf te plegen, alsmede maatregelen te nemen tegen rekrutering en training voor terroristische activiteiten.

Evenals andere senatoren was ook SP-senator Kox voor goedkeuring van het Verdrag. âMaar voor het voorkomen van terrorisme is natuurlijk veel meer nodigâ, zei senator Kox. âHet meeste daarvan ligt niet in de strafrechtelijke sfeer maar veeleer in opvoeding, onderwijs, voorlichting en het wegnemen van voedingsbodems voor terrorismeâ.

Senator Kox wees erop dat de regering tot ongenoegen van de Eerste Kamer de implementatie van het Verdrag ter voorkoming van terrorisme heeft aangegrepen om een reeks aanvullende bepalingen in de Nederlandse strafwetgeving voor te stellen. Vorig jaar in juni heeft de Eerste Kamer al met een reeks van die bepalingen ingestemd, maar een voorbehoud gemaakt voor een aantal andere.

De PvdA-fractie maakt zich onder leiding van senator De Vries er dinsdag 9 februari sterk voor om een reeks van deze omstreden bepalingen buiten de wet te houden. Het gaat om artikel 131 Sr betreffende opruiing. Daarin is nu geen sprake van ontzetting uit een beroep als bijkomende straf. Deze wil de regering invoeren. Hetzelfde geldt voor 133 Sr over medeplichtigheid. In 132 Sr kan ontzetting al wel worden opgelegd bij recidive. De regering wil nu de voorwaarde van recidive schrappen. En dat geldt ook voor 134 Sr dat handelt over verspreiding van aanbiedingen van medeplichtigheid. Bij belediging van een bevolkingsgroep (137c Sr), het aanzetten tot discriminatie (137d Sr) was geen ontzetting uit het beroep mogelijk, maar de regering stelt nu voor deze mogelijkheid op te nemen. Bij het openbaar maken van discriminerende opmerkingen was bij recidive ontzetting uit beroep mogelijk. Dit wil de regering nu ook zonder recidive mogelijk maken. Ook bij het deelnemen aan of steunen van discriminatie (137f Sr) wordt ontzetting uit het beroep voorgesteld. Dit geldt ook voor discriminatie in ambt, beroep en bedrijf (137g Sr).

De PvdA-senator was tevens verbolgen over het wel scheppen van de mogelijkheid een beroepsverbod op te leggen, maar veroordeelden die een ambt bekleden of een bedrijf runnen te vrijwaren van de extra bijkomende straf. Hij verwees naar het proces tegen het Tweede-Kamerlid Wilders (PVV). âAls de minister flink was geweest, had hij ook een bijkomende straf als uitzetting uit het ambt voorgesteldâ, brieste senator De Vries.

Minister Hirsch Ballin van Justitie was er als de kippen bij om vast te stellen dat de PvdA-senator in dit geval dus wel een bijkomende straf zou wensen. Senator De Vries riposteerde: âIk ben tegen bijkomende straffen. Waarom denkt de regering dat de straffen die al gelden ontoereikend zijn? En wat rechtvaardigt het onderscheid tussen ambt, beroep en bedrijf? Waarom alleen een bijkomende straf als uitzetting uit het beroep?â

CDA-senator Van de Beeten zei dat zijn collega De Vries âhier een punt heeftâ. Hij drong ook aan op nader overleg over het gemaakte onderscheid. Maar gezien de maatschappelijke discussie over terrorisme en tevens de aandrang vanuit de Tweede Kamer om iets te ondernemen tegen de radicalisering in de samenleving was hij bereid om de regering in haar zienswijze te volgen. Senator Van de Beeten karakteriseerde het deel van de Kamer dat zich lijkt te scharen achter de motie-De Vries als het libertijnse deel van de senaat.

Ook GroenLinks-senator Böhler zat met haar bijdrage aan het debat mede op het spoor van de PvdA-senator. Maar evenals SP-senator Kox besteedde zij ook aandacht aan het Verdrag zelf. Zij vond net als Kox dat de regering met de uitwerking van de bepalingen verder gaat dan het Verdrag verlangt. Met name 134 a Sr inzake de voorbereiding van deelneming aan terroristische trainingskampen in het buitenland zou verder gaan dan artikel 7 van het Verdrag eist. âZijn judolessen en vlieglessen nu ook strafbaarâ, vroeg senator Böhler. Minister Hirsch Ballin liet het bij de constatering dat het Verdrag ter voorkoming van terrorisme net als in de meeste andere Europese landen in Nederland wordt ingevoerd. Niet meer en niet minder.