Uitspraak Hoge Raad op 12.2.2010 over vergoedingen bij kennelijk
onredelijk ontslag (II)
Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst kan de rechter in sommige
gevallen aan de werkgever de verplichting opleggen om een vergoeding
aan de werknemer te betalen. Dat kan gebeuren in een procedure tot
ontbinding van de arbeidsovereenkomst (die de werkgever of de
werknemer instelt) of in een geding dat de werknemer, na een hem
gegeven ontslag, tegen de werkgever aanspant omdat hij meent dat
sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
In deze zaak heeft het hof Arnhem op 21 juli 2009 (LJN BJ2916)
geoordeeld dat het ontslag door de werkgever (op basis van een door
CWI verleende toestemming wegens arbeidsongeschiktheid) kennelijk
onredelijk is in de zin van art. 7:681 lid 2 onder b van het
Burgerlijk Wetboek (BW).
(Deze bepaling luidt: het ontslag is kennelijk onredelijk wanneer,
mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen
voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend
werk te vinden, de gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het
belang van de werkgever bij opzegging.)
Het hof heeft dit ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en een
vergoeding vastgesteld.
Voor het bepalen van deze vergoeding heeft het hof een algemene
formule (de zgn. XYZ-formule) gehanteerd.
De procedure bij de Hoge Raad
De werknemer (advocaat mr. S.F. Sagel in Amsterdam en cassatieadvocaat
mr. R.A.A. Duk in Den Haag) heeft cassatie bij de Hoge Raad ingesteld
tegen de uitspraak van het hof.
Dit cassatieberoep keert zich tegen de door het hof toegepaste
algemene formule. De werkgever is in cassatie niet verschenen.
Op 20 november 2009 heeft advocaat-generaal mr. J. Spier in zijn
conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het hof te
vernietigen.
De Hoge Raad heeft op 27 november 2009 (LJN BJ6596) in een zaak van
het hof Den Haag beslist dat bij vergoedingen wegens kennelijk
onredelijk ontslag niet kan worden aangeknoopt bij de zgn.
kantonrechtersformule (die bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst
wordt gebruikt). In de zaak waar het nu om gaat heeft het hof Arnhem
een andere formule gebruikt en is het de vraag of die andere
benadering mag worden toegepast.
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad doet op vrijdag 12 februari 2010 om 10.00 uur uitspraak
in deze zaak.
Een samenvatting van die uitspraak zal om 10.30 uur aan de pers worden
gestuurd en tegelijkertijd op de website van de Hoge Raad worden
gepubliceerd, met doorklik naar de volledige uitspraak.
Op vrijdag 12 februari zal vanaf 10.30 uur tot 12.30 uur persraadsheer
Van Schendel (via onderstaand telefoonnummer) bereikbaar zijn voor het
geven van een toelichting op de uitspraak.
Den Haag, 9 februari 2010
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel. 070 - 3611236
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 9 februari 2010 Naar boven
Hoge Raad der Nederlanden