Antwoord op Kamervragen over achtergehouden Irak-advies
Antwoord op Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de minister van Buitenlandse Zaken over achtergehouden Irak-advies (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910240)
1
Kent u het bericht «Buitenlandse Zaken hield kritisch Irak-advies achter»? 1
Ja.
2
Is het waar dat op 29 april 2003 door de Directie Juridische Zaken (DJZ) in een memorandum is gesteld dat de juridische onderbouwing van het standpunt van het toenmalige kabinet-Balkenende met betrekking tot de inval in Irak «zowel materieel als procedureel tekort» schiet? Indien ja, kunt u toelichten wat precies wordt bedoeld met dit materiële en procedurele tekortschieten?
Ja. Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
3
Is het waar dat dit memorandum bij de minister is weggehouden? Indien ja, wat is uw mening daarover?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1 en de kabinetsreactie.
4
Is het waar dat juristen van de Directie Juridische Zaken de inschatting hadden «dat Nederland een eventuele procedure voor het Internationaal Gerechtshof hierover zou verliezen»? Indien ja, is de minister hier op enige wijze over geïnformeerd? Is die kennis gedeeld met de minister-president?
De inschatting van DJZ was, dat de kans groot zou zijn dat een eventuele zaak voor het Internationaal Gerechtshof - mocht het Hof ooit tot een uitspraak in de 'merits' komen zou worden verloren. Deze inschatting van DJZ is indertijd niet met de minister-president gedeeld. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
5
Is het waar dat DJZ niet om een objectieve volkenrechtelijke beoordeling is gevraagd, maar om een juridische onderbouwing van het Nederlandse standpunt dat de inval in Irak gelegitimeerd was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
6
Kunt u bevestigen dat het door NRC Handelsblad geopenbaarde memorandum echt is?
Ja.
1 NRC Handelsblad, 17 januari 2009
1
2 NRC Handelsblad, 17 januari 2009
Vragen van het lid Van Baalen (VVD) aan de minister van Buitenlandse Zaken over een juridisch advies inzake Irak (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250)
1
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin wordt aangegeven dat een advies van de Directie Juridische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken over de juridische onderbouwing van Nederlandse politieke steun aan de Amerikaanse interventie in Irak van 29 april 2003 niet aan Uw ambtsvoorganger De Hoop Scheffer is doorgegeven? 2
Ja.
2
Deelt u de mening dat het achterhouden van een dergelijk rapport onjuist was, omdat de minister ook in diens relatie met de Kamer over de volledige juridische informatie had moeten beschikken?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
3
Bent u bereid het desbetreffende rapport bij de beantwoording van deze vragen aan de Kamer aan te bieden met Uw appreciatie van de inhoud van het juridisch advies, waarin werd gesteld dat de juridische onderbouwing van Iraqi Freedom juridisch ondeugdelijk was?
Politieke besluiten steunen op ambtelijke adviezen en daarbij spelen persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren een rol. Daarom hecht het kabinet eraan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren. Over haar beleid en haar besluiten legt de regering verantwoording af aan het parlement.
Het kabinet is in dit bijzondere geval evenwel bereid de Kamer de relevante documenten vertrouwelijk ter inzage te geven. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
2
Mondelinge vraag van het lid Van Dam tijdens de regeling van werkzaamheden van 20 januari 2009
1
Vanmorgen stond in de Volkskrant dat een Nederlandse burger in die dagen een brief van de Nederlandse regering heeft ontvangen waarin bewoordingen zijn gebruikt die, voor zover ik heb kunnen nagaan, in de brieven van de regering aan de Kamer destijds niet zijn gebruikt. Als de regering toch een aantal vragen moet beantwoorden, kan zij dan ook een briefje aan deze Kamer sturen waarin zij ingaat op deze discrepantie.
De zinnen uit de brief die de Volkskrant noemt sluiten aan bij de inhoud van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 september 2002 (TK 2001-2002, 23 432, nr. 56) en bij het debat dat daarover op 5 september 2002 in de Tweede Kamer is gevoerd (TK 2001-2002, 23 432, nr. 95).
3
Mondelinge vraag van het lid Van Bommel tijdens de regeling van werkzaamheden van 20 januari 2009
1
Ik vraag of bij de beantwoording van de Kamervragen van de fracties van SP, VVD, D66 en wat er de komende twee weken mogelijk nog volgt, ook een afschrift van die memo's en eventuele memo's van het ministerie van Defensie over hetzelfde onderwerp, namelijk de legitimiteit van de Nederlandse steun, aan de Kamer te sturen.
Zie het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
4
Vragen van het lid Pechtold (D66) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de minister van Buitenlandse zaken over een achtergehouden kritisch juridisch advies over de politieke steun aan de oorlog in Irak (ingezonden 21 januari 2009, kenmerk 2080910390)
1
Bent u bekend met het memorandum van 29 april 2003 waarin de Directie Juridische Zaken (DJZ) stelt dat het standpunt van het toenmalige kabinet inzake de politieke ondersteuning van de oorlog in Irak, zowel materieel als procedureel tekort schiet? Sinds wanneer bent u van dit betreffende memorandum op de hoogte?
De inhoud van het betreffende memorandum is ons bekend sinds de publicatie ervan door NRC Handelsblad op 17 januari 2009.
2
Sinds wanneer bent u van dit standpunt van DJZ op de hoogte?
In de gedachtewisselingen over Irak sinds het begin van de negentiger jaren komen de volkenrechtelijke aspecten en de opvattingen daarover steeds terug: onder ambtenaren, binnen het kabinet, in het parlement en in publieke discussies.
3
Is het waar dat het betreffende memorandum de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken niet onder ogen is gekomen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
4
Heeft de toenmalige minister op een andere wijze kennis genomen van de inhoud van het memorandum?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
5
Kende oud-minister Bot, die zegt het hele dossier te hebben gelezen, de inhoud van het betreffende memorandum, of had hij het memorandum zelf gezien?
Oud-minister Bot kent de inhoud van het betreffende memorandum sinds de publicatie ervan door NRC Handelsblad op 17 januari 2009.
6
Kende de opvolger van de toenmalige secretaris-generaal (SG) de inhoud van het betreffende memorandum? Op welke wijze is dit punt aan de orde geweest bij de overdracht?
Betrokkene kent de inhoud van het betreffende memorandum sinds de publicatie ervan door NRC Handelsblad op 17 januari 2009. Het is bij de overdracht aan hem niet aan de orde geweest.
7
Is de kritiek van DJZ op de rechtmatigheid van de legitimering van de oorlog in Irak aan de orde geweest bij de overdracht naar u en uw voorganger?
Dit is noch bij de overdracht aan toenmalig minister Bot aan de orde geweest, noch bij de overdracht aan de huidige minister van Buitenlandse Zaken.
8
Waarom werd het desbetreffende memorandum, aan de minister, door de secretaris-generaal niet doorgestuurd maar gearchiveerd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
5
9
Waarom heeft de SG geen behoefte gevoeld de twijfel van DJZ over de volkenrechtelijke legitimering van het kabinetsbesluit, aan de toenmalige minister voor te leggen, terwijl het niet nakomen van VN-resoluties door Saddam Hoessein de kern vormt van het beleid van het kabinet om de oorlog in Irak te steunen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
10
Wat is de standaardprocedure inzake de aan de minister geadresseerde memoranda over zeer belangrijke beleidskeuzes?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
11
Waarom werden deze adviezen slechts voor het nageslacht gearchiveerd? Waarom is er niet besloten om de huidige generaties te informeren over de legitimiteit van de oorlog in Irak door middel van het openbaar maken van de verschillende adviezen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
12
Op welke wijze zou het nageslacht volgens u kennis moeten nemen van de besluitvorming inzake de steun van het kabinet voor de oorlog in Irak?
Men kan hierover onder meer kennisnemen door middel van Kamerstukken, de media en het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak.
13
Behoeft deze procedure aanpassing in het licht van kennis van vandaag?
Zie de kabinetsreactie op het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak.
14
Aan wie is de SG verantwoording schuldig met betrekking tot de informatiestromen naar de minister?
Over de informatievoorziening aan de bewindspersonen van een ministerie legt de secretaris-generaal verantwoording af aan die bewindspersonen.
15
Vindt u dat de SG in dit geval juist gehandeld heeft door het memorandum niet aan de minister door te sturen?
Zie de kabinetsreactie op het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak.
16
Is er informatie over het volkenrechtelijke mandaat met de toenmalige minister gewisseld die niet via de SG liep?
Aangezien het dan zou zijn gegaan om informele informatie, is het antwoord op deze vraag niet te achterhalen in de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In ieder geval is in die archieven niets aangetroffen, dat duidt op informele informatievoorziening over dit onderwerp aan de toenmalige minister.
17
Kunt u bevestigen dat er naast de drie opstellers minimaal vier mensen uit de ambtelijke top op de hoogte waren van het memorandum van DJZ van 29 april 2003?
Ja.
6
18
Wat is er met het memorandum gebeurd tussen 29 april 2003 en 18 mei 2003, de datum waarop dit memorandum volgens de aantekeningen op het document is gearchiveerd?
De secretaris-generaal heeft het memorandum bestudeerd en vervolgens teruggestuurd naar DJZ, waar het op 18 mei 2009 is gearchiveerd. Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
19
Is dit memorandum alleen bij DJZ gearchiveerd of ook bij de Directoraat-Generaal Politieke Zaken of het Bureau SG? Indien ja, hoe?
Het memorandum is in ieder geval op de gebruikelijke wijze bij DJZ gearchiveerd. Het is niet gebleken dat het ook is gearchiveerd bij de directeur-generaal Politieke Zaken of bij het Bureau Secretaris-Generaal.
20
Wat is uw reactie op de handgeschreven notitie op het memorandum van DJZ, te weten "Het audite et alteram partem geldt hier kennelijk niet"?
Het betreft hier een persoonlijke opvatting. Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
21
Op welke wijze heeft de toenmalige minister hoor en wederhoor toegepast ten aanzien van de tegenstrijdige adviezen inzake de volkenrechtelijke legitimiteit van de oorlog in Irak en bij afgeleide het besluit van het kabinet deze oorlog politiek te steunen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7, 8.8 en 8.11.
22
Deelt u de mening dat een advies van commissies als de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) bij uitstek geschikt zijn om onafhankelijke en zelfs kritische adviezen te formuleren?
Ja. De CAVV is een van de instanties die zowel de Staten-Generaal als de regering volkenrechtelijke adviezen kan geven. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 5.9.
23
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) afgezien heeft van advies omdat de ambtelijke ondersteuning van het departement, welke deze commissie ondersteunde, inschatte dat het kabinet niet open stond voor kritisch advies?
Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 5.9.
24
Deelt u de mening dat het de onafhankelijkheid van adviezen van een adviescommissie als het CAVV ten goede zou komen wanneer deze tot stand kunnen komen zonder ambtelijke ondersteuning vanuit het departement?
Overeenkomstig de Kaderwet Adviescolleges besluiten alleen de leden van een adviescollege, zoals de CAVV, over het werk van dat college. Diezelfde wet biedt een adequaat kader voor ambtelijke ondersteuning.
25
Is het waar dat het kabinet zich in 2003 bij de besluitvorming mede heeft gebaseerd op een samenvatting van het rapport "Goldsmith", waarin niet was opgenomen, ten opzichte van het volledige rapport, dat de oorlog in Irak zonder nieuwe resolutie vermoedelijk illegaal zou zijn?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.8.
26
7
Deelt u de stelling van DJZ dat de toenmalige regering onvoldoende geïnformeerd was over de volkenrechtelijke aspecten van de politieke steun aan de inval in Irak? Waarom wel/niet?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
27
Waarop baseerde DJZ haar stelling dat de toenmalige regering onvoldoende geïnformeerd was over de volkenrechtelijke aspecten van de politieke steun aan de inval in Irak?
In het DJZ-memorandum van 29 april 2003 staat: "DJZ meende dat u onvoldoende geïnformeerd zou zijn, indien uitsluitend de gevraagde juridische onderbouwing voor militair ingrijpen zou zijn gegeven." Dit heeft betrekking op het DJZ-memorandum van 13 maart 2003. In dat memorandum noemt DJZ argumenten die voor en tegen het kabinetsstandpunt kunnen pleiten. Dit terwijl DJZ alleen zou zijn verzocht om een zo goed mogelijke juridische onderbouwing van het Nederlandse standpunt te geven. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
28
Is het waar dat er "uitsluitend sprake is geweest van gevraagde juridische onderbouwing voor militair ingrijpen" en niet van een "objectieve volkenrechtelijke inschatting"? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
29
Deelt u de analyse dat het uitsluitend leveren van gevraagde onderbouwing duidt op tunnelvisie?
Zie de kabinetsreactie.
30
Op welke wijze gaat u uw ambtelijk apparaat behoeden voor tunnelvisie?
Zie de kabinetsreactie.
31
Kunt u alle verzoeken om juridische onderbouwing aan DJZ, met betrekking tot de inval in Irak aan de Kamer doen toekomen? Indien nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
32
Kunt u alle memo's van DJZ betreffende de inval in Irak aan de Kamer doen toekomen, waaronder de memo van DJZ d.d. 13 maart 2003 (nr. DJZ/IR/2003/96) en de memo van DJZ d.d. 14 april 2003 (nr. 982/03)? Indien nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
33
Kunt u bevestigen of de argumenten inzake het gebrek aan volkenrechtelijk mandaat ook vóór de inval in Irak aan de orde zijn geweest? Zo ja, waar? Op welke wijze zijn deze in de onderraden van de ministerraad aan de orde geweest?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
34
Op welke wijze zijn de kritische noten van DJZ in deze fora gepareerd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
35
8
Zijn er binnen het ministerie van Justitie ook adviezen opgesteld inzake de volkenrechtelijke aspecten van het besluit van het kabinet om de oorlog in Irak te ondersteunen? Zo ja, welke, en kunt u deze de Kamer doen toekomen?
Het Ministerie van Justitie heeft zulke adviezen niet opgesteld.
36
Zijn er binnen het ministerie van Algemene Zaken ook adviezen opgesteld inzake de volkenrechtelijke aspecten van het besluit van het kabinet om de oorlog in Irak te ondersteunen? Zo ja, welke en kunt u deze de Kamer doen toekomen?
De volkenrechtelijke aspecten zijn betrokken in ambtelijke adviezen aan de minister-president. Die adviezen waren gebaseerd op ambtelijke adviezen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Defensie.
37
Hoe verhoudt zich de stelling van de regering dat een nieuwe resolutie in de VN-Veiligheidsraad niet nodig was om de inval in Irak te legitimeren tot de mening van DJZ dat een dergelijke resolutie wel noodzakelijk was?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.8, alsmede de kabinetsreactie.
38
Welke rol hebben kritische opvattingen van DJZ over de legitimatie van politieke steun aan de oorlog in Irak gespeeld in het kabinetsberaad?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
39
Op welke wijze hebben adviezen over het volkenrechtelijk mandaat van de oorlog in Irak een rol gespeeld tijdens de formaties sinds het uitbreken van de oorlog in Irak?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, hoofdstuk 6.
40
Heeft de toenmalige minister zich voorafgaand aan de politieke steunverlening op de hoogte gesteld van de kans dat Nederland een eventuele procedure voor het Internationaal Gerechtshof hierover zou verliezen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
41
Ziet u een eventuele rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof met vertrouwen tegemoet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Van een dergelijke rechtszaak is geen sprake.
42
Is bij twijfel over eventuele vervolging van Nederland bij het Internationaal Gerechtshof en bij twijfel over de rechtsbasis op grond van bestaande resoluties, sprake van een adequaat volkenrechtelijk mandaat?
Zie het antwoord op vraag 41 alsmede de kabinetsreactie.
43
Heeft de toenmalige minister zich, voorafgaand aan de politieke steunverlening, op de hoogte gesteld van twijfels over de onderbouwing van deze keuze op basis van de bestaande resoluties?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.
44
Kunt u juridisch toelichten hoe inzake de inval in Irak het geweldsverbod kan worden gepasseerd door de betreffende resoluties van de Veiligheidsraad? Wanneer heeft de toenmalige minister zich
9
hierover laten informeren? Kunt u deze analyse waar het kabinet destijds haar besluit op heeft gebaseerd de Kamer doen toekomen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
45
Hoe verhoudt zich artikel 90 van de Grondwet, inzake bevordering van de internationale rechtsorde, tot de onzekerheden inzake het volkenrechtelijke mandaat voor de inval van Irak dat ten grondslag lag aan de steun van het kabinet voor deze oorlog?
Zie de kabinetsreactie.
46
Waarom werd het volkenrechtelijke aspect van de legitimering van de oorlog in Irak de kern van de argumentatie van het kabinet om de oorlog te steunen, terwijl hier zoveel twijfel over bleek te bestaan?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.8, alsmede de kabinetsreactie.
47
Is er op enig moment voor de inval in Irak een artikel 100-brief aan de orde geweest? In welke fase bevond deze brief zich? Kunt u eventuele concepten de Kamer doen toekomen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 10.3.6 en 10.4.
Zie verder het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
48
Bent u bereid om in tegenstelling tot de aantekening op het DJZ memorandum "De discussie is hiermee voor dit moment gesloten" de discussie weer te openen?
Zie de kabinetsreactie.
10
3 NRC Handelsblad, 17 januari 2009: "Buitenlandse Zaken hield kritisch Irak-advies achter".
Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de minister van Buitenlandse Zaken over de ambtelijke juridische advisering inzake Irak (ingezonden 29 januari 2009, kenmerk 2080911050)
1
Kunt u aangeven of eerdere ambtelijke juridische adviezen (o.m. memo's van januari, 1 maart, 13 maart en 14 april 2003) in lijn liggen met het advies van 29 april 2003, waarin wordt gesteld dat de juridische onderbouwing tekort schiet? 3
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7.1 en 8.7.2.
2
Indien het besluit om politieke steun te verlenen aan de militaire inval in Irak niet gebaseerd was op deze ambtelijke adviezen, kunt u dan aangeven op welke juridische argumenten dit besluit wel gebaseerd was en om welke reden er meer waarde aan deze argumenten werd gehecht dan aan de ambtelijke adviezen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7.
11
Vragen van het lid Pechtold (D66) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken en de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over Nederlandse steun aan de oorlog in Irak (ingezonden 29 januari 2009, kenmerk 2080911270)
1
Hebben de Verenigde Staten officieel dan wel informeel bij Nederland geïnformeerd of Nederland bereid zou zijn om militair te participeren in de oorlog in Irak? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dit is gebeurd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
2
Kunt u eventuele schriftelijke verzoeken informeel of officieel, van een concrete of verkennende aard, aan de Kamer doen toekomen? Zijn dergelijke verzoeken of verkenningen op andere wijze dan schriftelijk geuit?
Neen. Derde landen verstrekken dergelijke documenten of informatie op vertrouwelijke basis. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
3
Onder verwijzing naar een nota met kenmerk DAB2003000146, d.d. 6 maart 2003, waarin staat: "Als de regering besluit tot een militaire bijdrage zullen de Staten-Generaal hiervan op de hoogte moeten worden gesteld op grond van artikel 100 van de Grondwet. Buitenlandse Zaken en Defensie werken nu aan een dergelijke artikel-100 brief waarvan het eerste concept begin volgende week beschikbaar moet zijn," kunt u het concept waarin volgens deze nota aan gewerkt werd, aan de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
4
Waarom werd er aan dit concept gewerkt, wat vormde daar de aanleiding voor? Hoe wist u dat de Verenigde Staten en Groot Brittannië behoefte hadden aan een eventuele bijdrage van Nederland van de aard zoals in dit concept beschreven staat?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 10.3 en 10.4, alsmede bijlage L.
5
Onder verwijzing naar een nota van 17 maart 2003 met kenmerk C2003/206 2003000937 inzake Irak/OEF waarin wordt gesteld dat de Rules of Engagement (ROE) voor het fregat dat destijds reeds participeerde in OEF "reeds voorbereid" waren, kunt u deze ROE de Kamer doen toekomen? Waarop waren deze ROE gebaseerd? Welke taakstelling zou het fregat krijgen? Wat was de aanleiding om deze ROE voor te bereiden?
Gezien de gewijzigde veiligheidssituatie in de regio zijn de Rules of Engagement voor het fregat in kwestie destijds aangepast. Het kabinet geeft om veiligheidsredenen geen inzage in dergelijke militair-operationale informatie. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 10.2 en 10.3.10, alsmede conclusie 38.
6
Onder verwijzing naar diezelfde nota, waarin wordt gesteld dat "Het oorspronkelijke verzoek van de VS om militaire bijdragen is gevoegd als bijlage 3", kunt u deze bijlage de Kamer doen toekomen? Zo neen, wat is de precieze aard en de concrete vraag in dit verzoek?
Zie het antwoord op vraag 2.
12
7
Hoe rijmt u het verzoek van de VS om militaire bijdragen waaraan in de nota gerefereerd wordt, met het antwoord van de regering op vragen uit de Eerste Kamer Nr. 3072914 "De Verenigde Staten hebben geen formeel verzoek gedaan aan de Nederlandse regering om deel te nemen aan de daadwerkelijke militaire inval in Irak."
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3.2.
8
Constateert u dat in de nota van 17 maart 2003 wordt geschreven: "NL militaire bijdrage in het kader van militair optreden tegen Irak" en dat in deze nota niet gesproken wordt over militaire bijdrage teneinde diplomatieke druk op te voeren om een politieke oplossing te bewerkstelligen?
Ja. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.4.
9
Lag er aan uw communicatieplan ten grondslag de overweging dat het niet verstandig leek om de communicatie-inspanningen te richten op het overtuigen van de bevolking van de juistheid van het regeringsstandpunt en op deze wijze het vertrouwen te winnen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 4.5.
10
Waarom leek het uw regering, aldus het concept communicatieplan, niet verstandig om de bevolking te overtuigen van de juistheid van uw beslissing? Was dit ook de houding die u aannam tegenover de vertegenwoordiging van de bevolking in de Staten Generaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat geen verband tussen het communicatieplan en de veronderstelde houding tegenover het parlement. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 4.5.
13
4 De Gelderlander, 29 januari 2009
Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken en de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over het Amerikaanse verzoek aan Nederland om militaire steun voor de invasie in Irak (ingezonden 30 januari 2009, kenmerk 2080911510)
1
Kent u het bericht "Ex-onderminster VS: "Amerika verzocht Nederland om militaire steun?" 4
Ja.
2
Is het waar dat er naast een algemeen verzoek om militaire steun bij de invasie in Irak tevens door Nederland en de VS op hoog diplomatiek niveau is gekeken naar welke concrete bijdrage Nederland kon leveren?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
3
Is het waar dat ter onderbouwing van het Amerikaanse verzoek om militaire steun officiële documenten en diplomaten naar Nederland zijn gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
4
Bestond er een relatie tussen het feit dat Nederland geen sancties kreeg opgelegd wegens de destijds toenemende mensensmokkel vanuit Nederland naar Amerika en het Amerikaanse verzoek om militaire steun? Zo nee, waarom zag de VS dan af van sancties?
Het kabinet is een dergelijke relatie niet bekend. Het kabinet weet evenmin of de Verenigde Staten in dit verband van enige sancties zouden hebben afgezien en, zo ja, waarom.
5
Wat is uw oordeel over de bewering van de voormalige onderminister van Buitenlandse Zaken Richard Armitage dat de Nederlandse steun voor de oorlog in Irak "heeft geholpen bij de latere benoeming van toenmalig CDA-minister Jaap de Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO"? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2 en conclusie 48.
14
5 Geassocieerde Persdiensten (GPD) "Ex-onderminister VS: "Amerika verzocht Nederland om militaire steun" 29 januari 2009
6 Kamerstuk 31 700, nr. D, blz 19
Vragen van het lid Van Dam (PvdA) aan de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken over de uitspraken van voormalig Amerikaans onderminister Armitage van Buitenlandse Zaken (ingezonden 30 januari 2009, kenmerk 2080911550)
1
Heeft u kennis genomen van het interview met Richard L. Armitage? 5
Ja.
2
Klopt de volgende uitspraak van Armitage: "Er is absoluut een verzoek ingediend. (...) Voor militaire steun, ja."?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
3
Kunt u toelichten hoe de uitspraken van Armitage zich verhouden tot uw beantwoording op vragen van de Eerste Kamer dat de Verenigde Staten geen formeel verzoek hebben gedaan aan Nederland om deel te nemen aan de daadwerkelijke militaire inval in Irak? 6
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L.
4
Kunt u deze vragen net als alle andere vragen t.a.v. de besluitvorming over de militaire inval in Irak uiterlijk dinsdagochtend beantwoorden?
Niet van toepassing.
15
Vragen van het lid Pechtold (D66) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, over de benoeming van Jaap de Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO (ingezonden 3 februari 2009, kenmerk 2080911810)
1
Hoe rijmt u uw uitspraak tijdens uw persconferentie van 30 januari 2009 dat de benoeming van Jaap de Hoop Scheffer tot secretaris-generaal niets te maken kan hebben met de instemming van het kabinet-Balkenende I met de oorlog in Irak in maart 2003, omdat tijdens de besluitvorming nog niet bekend zou zijn dat de toenmalige secretaris-generaal van de NAVO zou opstappen, met het feit dat de media hierover al in januari 2003 berichtten?
Zoals door de minister-president is opgemerkt in het debat van 4 februari 2009 (TK 2008-2009, nr. 50), heeft hij zich hier tijdens de persconferentie van 30 januari 2009 in vergist.
16
Mondelinge vragen van het lid Pechtold tijdens het interpellatiedebat van 4 februari 2009
1
Voormalig onderminister van buitenlandse zaken Armitage voegde daaraan toe: wij hebben officiële documenten verzonden en diplomaten naar Nederland gestuurd. Ik noem dat een verzoek. Hoe iemand anders dat noemt, moet hij weten. Hoe beoordeelt de minister-president deze uitspraak?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 10.3 en bijlage L, alsmede de kabinetsreactie.
2
Sluit de minister-president uit dat de heer Armitage de juiste visie gaf op de benoeming van de heer De Hoop Scheffer toen hij zei dat er een verband is tussen deze benoeming en de Nederlandse steun aan de inval van Irak? Sluit hij enige relatie uit?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2 en conclusie 48, alsmede de kabinetsreactie.
3
De Kamer heeft over deze feiten en vermoedens vragen gesteld die nog niet eerder aan de orde zijn geweest in de tientallen debatten die wij daarvoor hebben gehad. Klopt het gerucht dat de antwoorden klaarliggen op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar dat is besloten ze niet naar de Kamer te versturen?
Niet van toepassing.
17
Mondelinge vraag van het lid Halsema tijdens het interpellatiedebat van 4 februari 2009
1
Volgens de premier is het nodig om de beeldvorming in de media weer onder controle te brengen; beeldvorming overigens die de afgelopen weken door de premier zelf is bepaald door onduidelijkheid te scheppen over bijvoorbeeld de benoeming van De Hoop Scheffer als secretaris-generaal van de NAVO. Ik neem aan dat de premier de verantwoordelijkheid neemt voor die beeldvorming. Graag een reactie.
Zie het antwoord op vraag 1 van de heer Pechtold (ingezonden 3 februari 2009, kenmerk 2080911810).
18
Interpellatievragen van het lid Kant (SP) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken over uitlatingen van een voormalig topambtenaar over Nederlandse steun aan een oorlog in Irak (ingezonden 17 februari 2009, kenmerk TK 55, blz. 4484)
1
Wat is uw reactie op de uitspraak van een voormalig topambtenaar dat rondom de besluitvorming voor het steunen van de oorlog in Irak de vraag niet was «óf we de VS in Irak zouden steunen» maar dat de vraag was «welke argumentatie we daarbij zouden verzinnen?» Is dit waar? Kunt u een dergelijke gang van zaken uit sluiten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 4.5.
2
Is er na het besluit dat Nederland politieke steun zou verlenen aan de oorlog in Irak een opdracht uitgegaan naar inlichtingendiensten en ministeries die de reeds gemaakt beslissing verder moesten onderbouwen?
Neen.
3
Kunt u uitsluiten dat de besluitvorming over de politieke steun aan de oorlog in Irak vooral is ingegeven door de Nederlandse politieke posities en belangen ten opzichte van de VS? Zo ja, over welke informatie, die niet inmiddels in de openbaarheid als onjuist is bestempeld, beschikte het kabinet om een eigen afweging te kunnen maken?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
4
Wat is uw reactie op de geschetste cultuur op ministeries, dat niet argumentatie en openheid de norm zijn, maar het volgen van het pad dat altijd gevolgd wordt, namelijk onvoorwaardelijke steun aan de besluiten vanuit de VS?
Zie het antwoord op vraag 3.
5
Wat is uw mening over het feit dat in Groot Brittannië de inlichtingen en feiten aan het gewenste beleid zijn aangepast, ter rechtvaardiging van de oorlog, zoals blijkt uit een geheim memo (Downing Street memorandum) dat gepubliceerd is in de Sunday Times in mei 2005? Acht u het mogelijk dat in Nederland iets soortgelijks is gebeurd?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven op het Britse Irak-beleid, temeer omdat in het Verenigd Koninkrijk nog steeds onderzoek plaatsvindt naar de betrokkenheid van dat land bij het militaire optreden tegen Irak in 2003. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 9.3, 9.4 en 9.5.
6
Waren Nederlandse ambtenaren op de ministeries bekend met de Engelse discussie over de legitimiteit van de naderende oorlog, zoals het standpunt van de attorney general Goldsmith, die, naar later bleek, grote juridische bezwaren had tegen de rechtmatigheid van de oorlog? Op welke wijze speelde deze discussie een rol in het Nederlandse voorlichtingsbeleid? Is er druk uitgeoefend op de strategiegroep van de directeuren voorlichting om twijfel vanuit het buitenland buiten het voorlichtingsbeleid te houden?
Genoemde discussie was onder ambtenaren bekend. Zij speelde geen rol in het voorlichtingsbeleid. Zie verder het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 4.5.
19
7
Als de Nederlandse strategiegroep van de directeuren voorlichting bekend was met deze Engelse discussie, hoe werd in de stuurgroep over aarzelingen en kritiek geoordeeld? Kunt u inzicht geven in de discussies van de werkgroep waarin weerstand bestond tegen het verzinnen van bij passende argumenten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 4.5.
8
Als de stuurgroep voor directeuren voorlichting niet bekend was met de Engelse discussie hoe oordeelt u dan over de kwaliteit van het werk van deze stuurgroep? Op welke wijze vond hoor en wederhoor plaats en werd er geargumenteerd over de politieke keuzen van de regering?
Zie het antwoord op vraag 6.
20
Vragen in tweede instantie van de PvdA-fractie over de besluitvorming van het Nederlandse kabinet met betrekking tot de oorlog tegen Irak (ingezonden 19 februari 2009, kenmerk 31 847, C) (De vragen zijn genummerd met een letter/cijfercombinatie, bijv. A1 of B2. Indien wordt verwezen naar eerder gestelde vragen en antwoorden wordt daarnaar verwezen met een hoofdletter en een nummer, bijv. A1 of B3)
Algemene aspecten (A)
1
A1 - Wat bedoelt de minister-president met zijn uiteenzetting in de algemene beschouwing bij de beantwoording van de eerder gestelde vragen en bij de beantwoording van de slotvraag, dat naar de mening van het kabinet (te) weinig aandacht is besteed aan het feit dat de besluitvorming over het al dan niet politiek of militair- steunen van de oorlog gecompliceerd werd door het feit dat er in die tijd een kabinetsformatie plaatsvond?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, hoofdstuk 6, alsmede de kabinetsreactie.
2
Moet dit zo worden verstaan dat het demissionaire kabinet zonder die kabinetsformatie- ook militaire steun aan de oorlog had willen verlenen en dat de kabinetsformatie dit voornemen doorkruiste?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, hoofdstuk 6.
3
A2 - Kan de minister-president nader aangeven waarom naar de opvatting van het kabinet het niet nodig is 'lessen te trekken uit het falen van personen, organisaties en politieke en militaire processen' als het gaat om het verlenen van militaire steun aan een oorlog die niet alleen - door de secretaris generaal van de Verenigde Naties 'illegaal' is genoemd, maar waarbij ook naar thans vaststaat door de aanvallende partijen de publieke opinie bewust is misleid?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
Voorbereiding besluitvorming (B)
B1 - Volgens de regering heeft de ter voorbereiding van de besluitvorming gevolgde werkwijze naar behoren gefunctioneerd (B3, B4, vraag 11).
4
Zijn de memoranda van de juridische adviseurs van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Defensie, waarin een aanval op Irak op volkenrechtelijke gronden werd afgewezen in de verschillende voorbereidingsgroepen besproken?
Adviezen over de volkenrechtelijke aspecten zijn zowel op ambtelijk als op politiek niveau besproken. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
5
Zijn de conclusies van die besprekingen vastgelegd?
De conclusies van besprekingen over volkenrechtelijke aspecten in het kader van de ministerraad zijn vastgelegd in de notulen van de ministerraad. Voor zover valt na te gaan zijn de conclusies van ambtelijke besprekingen over volkenrechtelijke aspecten niet allemaal formeel vastgelegd. Wel zijn beleidsopvattingen van ambtelijke adviseurs vastgelegd in onder meer memoranda. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7.1 en 8.7.2.
21
6
B2 - Waarom heeft het kabinet geen gewicht gehecht aan de zoals het zelf heeft gesteld - genuanceerde beoordeling van onze eigen veiligheidsdiensten over de bedreiging die van Irak zou uitgaan? Kan die nuancering thans worden geopenbaard?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 9.8, alsmede de kabinetsreactie.
7
B3 - Kan de minister-president nog eens helder uiteenzetten waarom ernstige twijfel aan het bezit van massavernietingswapens het kabinet niet terughoudender heeft gemaakt in haar beoordeling van de kans op een mogelijke oorlog?
Zie de kabinetsreactie.
8
Was de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat de legitimatie van de oorlog 'nagelvast in de kwestie van massavernietigingswapens' was gelegen in dit opzicht relevant? Zo nee, waarom niet? (C1)
Zie de kabinetsreactie.
9
B4 - Welke bron heeft aan Frits Bolkestein enkele maanden voor het conflict verteld dat Irak niet over massavernietigingswapens beschikte? Heeft de heer Bolkestein die informatie ter kennis gebracht van (leden van) de Nederlandse regering? Hoe heeft (hebben) die daarop gereageerd? (Nova, 4 februari 2009)
Onbekend is welke bron hier is bedoeld. Wel kan worden gemeld dat de heer Bolkestein in juli 2002 door de MIVD in algemene zin is ingelicht over de informatiepositie van de MIVD over Irak. Daarbij is door de MIVD niet gezegd dat Irak op dat moment niet over massavernietigingswapens beschikte. De informatiepositie van de MIVD was het kabinet bekend. Via de media heeft het kabinet kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Bolkestein op 4 februari 2009.
10
B5 - Is in persoonlijke ontmoetingen en telefoongesprekken tussen de minister-president en president Bush, en de premier en Eerste Minister Blair, dan wel tussen de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken en hun Amerikaanse en Engelse collega's over een mogelijke aanval op Irak gesproken?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.2.8.
11
Wordt van dergelijke ontmoetingen aantekening gehouden?
Indien de betrokken bewindspersoon bij een dergelijk gesprek wordt begeleid door ambtenaren, dan maken zij gewoonlijk aantekeningen. Meestal wordt op basis van die aantekeningen een verslag gemaakt.
12
Is in die gesprekken aan de orde gekomen of Nederland een inval zou steunen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.4.3 en 7.2.8.
13
Was in die gesprekken de Amerikaanse stelling: 'men is voor ons of tegen ons?'
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.4.3 en 7.2.8.
22
14
Is daarbij de positie van Nederland ten aanzien van een mogelijke oorlog aan de orde geweest?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.4.3 en 7.2.8.
15
Heeft de Nederlandse regering in die contacten impliciet of expliciet laten weten de oorlog tegen Irak politiek dan wel militair te zullen steunen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.4.3 en 7.2.8.
Volkenrechtelijke aspecten (C)
16
C1 - Op vrijdag 13 december 2002 verzocht het Tweede Kamerlid Koenders de minister van Buitenlandse Zaken een spoedadvies te vragen aan de commissie Advies Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV), over de volkenrechtelijke grondslag van het gebruik van geweld tegen Irak en alsmede over het concept van een preventieve oorlog. De minister van Buitenlandse Zaken berichtte de Kamer enkele weken later dat zo'n advies niet noodzakelijk was. Is de weigering van de minster om een advies te vragen ambtelijk voorbereid? Zo ja, valt uit de voorbereiding op te maken waarom zo'n advies niet nodig werd geacht?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.9 en 8.7.1.
17
C2 - Op 8 november 2002 nam de VNVR resolutie 1441 unaniem aan. (Zie C10-C14). De regering merkt hierbij op: "Het werd in de dagen voorafgaand aan het militair ingrijpen in Irak duidelijk dat de Veiligheidsraad bij gebrek aan eensgezindheid geen nieuwe resolutie zou kunnen aannemen waarbij de machtiging voor militair ingrijpen zou worden herbevestigd. Deze machtiging bestond al." Moet hieruit worden afgeleid dat de regering ook van oordeel was dat resolutie 1441 geen machtiging inhield tot het gebruik van militair geweld?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.5, 8.6 en 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
18
Was het regering duidelijk dat het gebrek aan eensgezindheid vooral te maken had met het feit dat het overgrote deel van de Veiligheidsraad geen machtiging tot het gebruik van geweld wilde verlenen, en niet om de reden dat al eerder gebeurd zou zijn?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4, alsmede de kabinetsreactie.
19
Was de regering bekend dat niet alleen de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten bij de VN, maar ook de vertegenwoordigers van andere permanente leden van de Veiligheidsraad vaststelden dat de resolutie geen impliciete machtiging tot het gebruik van geweld bevatte? (Bijv. Groot Brittannië: 'There is no "automaticity" in this resolution; Frankrijk: "all ambiguity on all element of automaticity have disappeared from the resolution; China: "The text no longer includes automaticity for the use of force; Russia: 'The resolution just adopted contains no provisions for the automatic use of force'.)
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.6 en 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
23
20
Was de regering ook bekend dat niet permanente leden van de Veiligheidsraad (Mexico, Ierland, Bulgarije, Syrië, Noorwegen, Colombia, Cameroon en Mauritius) expliciet uitspraken dat deze resolutie geen basis bood voor het gebruik van militair geweld, zonder voorafgaande expliciete autorisatie door de Veiligheidsraad?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4, alsmede de kabinetsreactie.
21
Heeft de regering behalve in de toespraak van de heer Negroponte ergens een spoor gevonden van de opvatting dat de hierboven genoemde leden van de Veiligheidsraad deze machtiging al zou bestaan, en dus helemaal niet nodig was?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4, alsmede de kabinetsreactie.
22
Heeft de regering zich indertijd ook afgevraagd waarom al deze leden van de Veiligheidsraad na aanneming van de resolutie zo nadrukkelijk vaststelden dat er geen machtiging tot het gebruik van geweld en geen 'hidden triggers' in de resolutie waren opgenomen, als zij zelf van mening was dat die machtiging en die 'hidden triggers' al in andere eerdere resoluties gelegen waren?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.6 en 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
23
Achtte de regering het ook niet voor de hand liggend te concluderen dat een laatste resolutie die niet automatisch tot het gebruik van geweld kon leiden, in ieder geval voorgaande resoluties die dat volgens de regering wel konden, achterhaalde?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.6 en 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
24
Hoe is over het proces van het aannemen van de resolutie gerapporteerd vanuit onze vertegenwoordiging in New York?
De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties in New York heeft gedurende het proces van aannemen van de resolutie uitgebreid gerapporteerd.
25
C3 - Is indertijd op ambtelijk en/of politiek niveau kennis genomen van het artikel in de Staatscourant van 28 januari 2003, geschreven door het Hoofd Onderzoek van het T.M.C. Asser Instituut onder de titel "Geen unilateraal besluit tot geweld tegen Irak"?
Ja.
26
Heeft dit artikel intern tot een nadere gedachtewisseling geleid?
Ja.
27
Waarom heeft het kabinet ervan afgezien om hierop publiekelijk te reageren?
Over haar beleid en haar besluiten legt de regering verantwoording af aan het parlement.
24
28
C4 - Is indertijd op ambtelijk en/of politiek niveau kennis genomen van de artikelen van Mr. dr. P. van Heijnsbergen op de opiniepagina van de NRC van 12 februari en 12 maart 2003, onder de titels 'Regering wijkt af van VN-Handvest' en 'Steun voor aanval op Irak is misdrijf?'
Ja.
29
Hebben deze artikelen tot een interne gedachtewisseling geleid?
Ja.
30
Waarom heeft het kabinet ervan afgezien hierop publiekelijk te reageren?
Over haar beleid en haar besluiten legt de regering verantwoording af aan het parlement.
31
C5 - In een notitie van de directeur Juridische Zaken van het ministerie van Defensie van 28 januari 2003, wordt de vraag behandeld of sprake is van een adequate rechtsgrond voor een eventueel militair optreden tegen Irak. Daarin wordt vastgesteld dat deze niet gevonden kan worden in de rechtsgrond zelfverdediging. Voorts wordt het reactiveren van oude resoluties verworpen, en vastgesteld dat alleen geweld gebruikt mag worden na een mandaterende resolutie van de Veiligheidsraad. Op wiens initiatief is deze notitie opgesteld?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.9, 8.7.2 en 8.7.3, alsmede de kabinetsreactie.
32
Is de notitie ter kennis gebracht van de minister?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.9, 8.7.2 en 8.7.3.
33
Zo ja, heeft de minister kennis genomen van deze notitie? Zo nee, waarom niet?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.9, 8.7.2 en 8.7.3.
34
Is naar aanleiding van deze notitie expliciet onder ogen gezien dat volgens de kans reëel was dat Nederland een illegale oorlog politiek en/of militair zou steunen en dat Nederlandse soldaten wellicht aan een illegale oorlog zouden deelnemen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.3.
35
Hoe is op deze notitie gereageerd? Hoe en door wie is deze afgedaan? Is de notitie, dan wel de strekking daarvan, aan (het departement van) de minister-president en aan (het departement van) de minister van Buitenlandse Zaken bekend gemaakt?
Er is geen informatie gevonden waaruit reacties van de bewindslieden van Defensie op de notitie blijken. Voor zover kan worden nagegaan is de notitie noch aan (het departement van) de minister-president noch aan (het departement van) de minister van Buitenlandse Zaken bekend gemaakt. De Directie Juridische Zaken van Defensie heeft wel contact gehad met de Directie Juridische Zaken van Buitenlandse Zaken over de strekking van de notitie.
36
Hoe is het kabinet omgegaan met het feit dat de deskundigen van de twee meest betrokken departementen een oorlog niet gerechtvaardigd achtten?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.3, alsmede het antwoord op vraag C5-35.
37
25
Was dit overigens aan het hele kabinet bekend?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2 en 8.7.
38
C6 - Kan worden aangegeven op welke data voor 29 april 2003 de DJZ van het ministerie van Buitenlandse Zaken de aandacht van de departementsleiding heeft gevraagd voor de volkenrechtelijke bezwaren tegen het standpunt van het Nederlandse kabinet?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1 en 8.7.2.
39
Hebben deze eerdere memoranda of notities de minister wel bereikt?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
40
Zo ja, hoe heeft hij daarop gereageerd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
41
Zijn de argumenten van de Directie tegen een aanvalsoorlog ook ter kennis gebracht van de minister van Defensie en van het Kabinet? Zo ja, in welke vorm? Zo ja, hoe is daarop gereageerd?
Ja. Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.9, 8.7.1, 8.7.2 en 8.7.3.
42
Hoe is de Directie op de hoogte gebracht van de argumenten van de minister dat een aanvalsoorlog volgens hem wel gerechtvaardigd was?
De directie is in de gelegenheid geweest haar visie rechtstreeks aan de minister van Buitenlandse Zaken te presenteren. Verder is de directie via de ambtelijke lijn ingelicht. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
43
Heeft over deze problematiek ook overleg binnen het departement plaatsgevonden en is daarvan verslaglegging beschikbaar?
Ja, hierover heeft overleg plaatsgevonden, maar hiervan zijn in de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen verslagen teruggevonden. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.7.2, 8.7.1 en 8.7.2.
44
Kan de notitie van de DGPZ 14 april 2003 worden overgelegd? Zijn er van zijn hand eerdere notities beschikbaar over dit onderwerp?
Zie het antwoord op vraag 3 van de heer van Baalen (ingezonden op 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
45
Kan aan de hand van verklaringen van bij de notities betrokken ambtenaren worden vastgesteld of zij van mening waren dat de argumenten tegen een aanvalsoorlog door de departementsleiding serieus werden genomen?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.11.
26
46
Op grond waarvan meende de DJZ dat de minister onvoldoende was geïnformeerd over de volkenrechtelijke aspecten van de politieke steun?
In het DJZ-memorandum van 29 april 2003 staat: "DJZ meende dat u onvoldoende geïnformeerd zou zijn, indien uitsluitend de gevraagde juridische onderbouwing voor militair ingrijpen zou zijn gegeven." Dit heeft betrekking op het DJZ-memorandum van 13 maart 2003. In dat memorandum noemt DJZ argumenten die voor en tegen het kabinetsstandpunt kunnen pleiten. Dit terwijl DJZ alleen zou zijn verzocht om een zo goed mogelijke juridische onderbouwing van het Nederlandse standpunt te geven. Zie ook het antwoord op vraag C6-47 alsmede het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
47
Kan uit de opdracht aan de DJZ om "een zo goed mogelijke juridische onderbouwing van het Nederlandse standpunt te geven" worden afgeleid dat de afdeling niet op basis van zijn inzicht in en deskundigheid van het volkenrecht mocht adviseren?
De directeur-generaal Politieke Zaken stelde op 14 april 2003 dat hij DJZ om een bijdrage had gevraagd ten behoeve van de discussie in de Kamer over het standpunt van het kabinet. DJZ stelde op 29 april 2003 dat de directeur-generaal Politieke Zaken had verzocht om een zo goed mogelijke juridische onderbouwing van het Nederlandse standpunt te geven. Zie ook het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1.
48
C7 - Heeft de minister-president kennis genomen van de mededeling in het memo van DJZ, dat deze directie, alhoewel zij de oorlog zelf op basis van haar deskundigheid onrechtmatig oordeelde, de minister wel loyaal aan gelegenheidsargumenten zou helpen om diens volgens hen onrechtmatig handelen te ondersteunen?
In haar memorandum van 29 april 2003 schrijft DJZ: "Uiteraard kunt u vanuit uw politieke verantwoordelijkheid afwijken van het door DJZ gegeven advies. In dat geval zal DJZ in alle loyaliteit een advocatenrol vervullen en u juridisch bijstaan bij de verdediging van het door u ingenomen standpunt. Daarover kan geen enkel misverstand bestaan." Het kabinet verstaat dit niet als het helpen aan gelegenheidsargumenten om onrechtmatig handelen te ondersteunen. Indertijd heeft de minister-president geen kennis genomen van het betreffende DJZ-memorandum.
49
Vindt de minister-president het in overeenstemming met de van ambtenaren te verwachten integriteit dat zij medewerking zouden verlenen aan naar hun kennis en kunde onrechtmatig optreden van de overheid?
Zie het antwoord op de vragen C6-47 en C7-48.
50
Is de regering ook van mening dat zij zich aldus eerder lijken op te stellen als een partijdige advocaat dan als een dienaar van de publieke zaak?
Zie het antwoord op de vragen C6-42, C6-47 en C7-48.
51
C8 - Hoe verklaart de minister-president zijn aan de volksvertegenwoordiging gedane verzekering dat de juridische onderbouwing van het Nederlandse besluit deugdelijk was, nu blijkt dat de deskundigen binnen de departementen het daar volstrekt niet mee eens waren?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
52
C9 - Een groot aantal autoriteiten en deskundigen heeft zich voor en na het uitbreken van de oorlog op gronden ontleend aan het volkenrecht daartegen uitgesproken. Kan op basis van de bij de departementen van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Defensie aanwezige documenten of van verklaringen van betrokkenen worden vastgesteld aan welke autoriteiten en deskundigen het kabinet ten tijde van de besluitvorming zijn oordeel ontleende dat de oorlog en de daarvoor door haar gekozen rechtvaardigingsgrond in overeenstemming was met het volkenrecht?
27
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.
53
Zo ja, wie waren dat?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.
54
Blijkt uit de hierboven bedoelde documenten en verklaringen dat het standpunt van het kabinet mede gebaseerd was op een juridische bestrijding van de mening van andere deskundigen en autoriteiten?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.
55
Zo ja, welke argumenten zijn daarbij doorslaggevend geweest?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.
56
C10 - Het kabinet wijst in zijn beantwoording op een volgens het kabinet gelijke juridische situatie bij de crisis in Kosovo, waar de NAVO in 1999 vanwege de genocide dreiging om humanitaire redenen besloot tot ingrijpen. Heeft het kabinet daarbij meegewogen het oordeel van de CAVV en de AIV dat zo'n interventie alleen toelaatbaar was "in extreme gevallen en bij wijze van nooduitgang"?
Genoemd advies van de CAVV en de AIV was het toenmalige kabinet bekend.
57
Achtte het Kabinet deze situatie ook bij de inval in Irak aan de orde?
De omschrijving "gelijke juridische situatie" komt niet voor rekening van het kabinet.
58
Heeft het kabinet hierbij ook meegewogen dat bij de oorlog tegen Irak de NAVO en de Europese Unie verdeeld waren en dat een aantal permanente leden van de Veiligheidsraad, waaronder bondgenoten in de NAVO, zelfs met een veto tegen een resolutie om geweld te gebruiken dreigden?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 7.3.2, 7.3.3 en 7.3.4, alsmede de kabinetsreactie.
59
C11 - Kan uit de analyse van de besluitvorming over de volkenrechtelijke grondslag, gelet op de interne advisering en de door andere deskundigen en autoriteiten in die periode publiekelijk naar voren gebrachte standpunten, de conclusie worden getrokken dat het toenmalige kabinet standpunten die zijn eigen politieke keuze niet ondersteunden, in onvoldoende mate serieus heeft genomen, dan wel geheel en al heeft trachten te negeren?
Zie de kabinetsreactie.
60
C12 - In Pauw en Witteman van 13 februari 2009 verklaarde oud-minister Kamp, gevraagd naar de rechtsgrond voor de oorlog: "Het is niet zo dat je alleen maar precies gaat kijken hoe zit het nu juridisch in elkaar en dat je op grond van een juridische afweging tot een besluit komt. Wij zijn daar als politici, we zijn politieke bestuurders. Wij moeten in gevallen die zich voordoen een politieke afweging maken. Juridische aspecten zijn van belang, andere aspecten zijn ook van belang. En dat geheel wordt gewogen en dan kom je tot een besluit." Tegen welke andere aspecten zijn de juridische bezwaren afgewogen?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 5.10 en 8.7.
61
28
Acht de regering dit de juiste wijze om met het recht om te gaan?
Zie de kabinetsreactie.
62
C13 - Kan uit de analyse van de besluitvorming over de volkenrechtelijke grondslag worden afgeleid dat het kabinet zich vooral liet leiden door de wens de internationale rechtsorde te bevorderen en het internationale recht te handhaven?
Zie de kabinetsreactie.
63
Zo nee, welke belangen en/of overwegingen hebben het kabinet daarvan afgehouden?
Zie het antwoord op vraag C13-62.
64
C14 - Is op ambtelijk en/of politiek niveau kennis genomen van de rede van Professor Nollkaemper op 27 november 2006 in het Maagdenhuis, waarin hij de Nederlandse houding tot het internationale recht complex en schizofreen noemt? (Zie ook 'Nederland laat recht wijken voor macht' van Prof. Andre Nollkaemper (NRC 30 november 2006)
Ja.
65
Heeft deze lezing tot interne reacties en acties geleid?
Het is onbekend of deze lezing tot interne discussies heeft geleid. Zij heeft niet tot interne acties geleid.
66
Is het kabinet met Prof. Nollkaemper eens dat de slogan 'Den Haag en Nederland als Legal Capital van de wereld' door het politiek steunen van de inval in Irak aan geloofwaardigheid heeft ingeboet?
Neen.
De oproep tot een compromis (D)
67
D1 - Kan de minister-president nog eens precies toelichten waaruit het compromis bestond, waartoe hij de leden van de VR en de internationale gemeenschap opriep? (D1, D2, D3)
De minister-president gebruikte de term compromis tijdens een persconferentie met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties op 11 maart 2003. Hij verwees daarmee naar de internationale verdeeldheid over een nieuwe Veiligheidsraadresolutie, waarover op dat moment nog steeds werd gesproken. De minister-president verwoordde zo de visie van het toenmalige kabinet, namelijk dat eensgezindheid van de internationale gemeenschap de druk zou vergroten op Irak om mee te werken aan zijn ontwapening. Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4.
68
Bestond de internationale consensus in november 2002 bij het aannemen van resolutie 1441, waaraan in het antwoord wordt gerefereerd, niet mede uit het feit dat er geen automatisch geweldsgebruik mocht volgen? (D5)
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.2.8.
29
69
Waren het niet de VS en zijn bondgenoten die deze consensus doorbraken met politieke steun van Nederland? Meende u dat ook de VS en zijn bondgenoten een bijdrage aan het compromis moesten leveren?
Zie het antwoord op vraag D1-67, het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 7.3.2, 7.3.3 en 7.3.4, alsmede de kabinetsreactie.
Besluitvorming over de oorlog (algemeen) (E)
70
E1 - Moet uit de beantwoording van vraag E3 worden afgeleid dat de regering niet van mening is dat de VS en het Verenigd Koninkrijk met gefabriceerde intelligence omtrent de massavernietigingswapens de publieke opinie hebben misleid?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over hoe het optreden destijds van de regeringen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zou kunnen of moeten worden beoordeeld.
71
Is het de regering ontgaan dat Colin Powell zijn diepe spijt heeft betuigd over de misleiding waaraan hij mede heeft bijgedragen en dat hij niet alleen betreurd heeft 'dat deze niet zo solide leek te zijn'?
Het kabinet is bekend met de verklaring die de heer Powell op 14 mei 2004 heeft afgelegd.
72
Acht de regering het aanvaardbaar dat democratische regeringen de waarheid zo manipuleren als in de aanloop van de oorlog tegen Irak is gebeurd?
Zie het antwoord op vraag E1-70.
73
E2 - Welke conclusie verbindt de regering aan de constatering van Hans Blix dat Bush en Blair zo overtuigd waren van hun eigen gelijk dat ze alle bewijzen en aanwijzingen van het tegendeel negeerden?
Zie het Rapport Commissie Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.4.
Het doel van de oorlog, de proportionaliteit van het geweldsgebruik en de effectiviteit van de wederopbouw (F)
74
F1 - Moet het antwoord op vraag F1 zo worden gelezen, dat als bij het kabinet gerede twijfel was geweest dat Irak over massavernietigingswapens beschikte, het toch politieke steun aan de oorlog zou hebben gegeven omdat Irak dat zelf niet had aangetoond?
Zie de kabinetsreactie.
Verantwoording aan de Kamer (G)
75
G1 - Meent de regering inderdaad dat de ministeriele verantwoordelijkheid enkel en alleen bestaat uit het verantwoording afleggen voor een door de regering genomen besluit? Is het voor de beoordeling van dat besluit volgens de regering niet relevant dat de volksvertegenwoordiging ook weet op welke gronden het besluit berust en welke afwegingen door de regering zijn gemaakt?
Over haar beleid en haar besluiten legt de regering verantwoording af aan het parlement. Zie verder de kabinetsreactie.
30
76
Is het naar het oordeel van de regering niet noodzakelijk dat daarbij rekenschap wordt afgelegd over het terzijde schuiven van ambtelijke adviezen die erop wijzen dat de regering een besluit neemt dat indruist tegen het recht?
Zie de antwoorden op de vragen C6-42, C6-47 en C7-48.
77
Maakt de regering ook geen onderscheid tussen 'persoonlijke beleidsopvattingen' en op basis van specialistische deskundigheid tot stand gekomen adviezen?
Politieke besluiten steunen op ambtelijke adviezen en daarbij spelen persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren een rol. Daarom hecht het kabinet eraan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren. Zie ook het antwoord op vraag C7-48.
78
Leidt deze gedachtegang tot de conclusie dat de regering gegevens en informatie, hoe goed ook onderbouwd, terzijde mag schuiven en voor bevolking en volksvertegenwoordiging verborgen mag houden, als deze niet in haar politieke kraam te pas komen?
Over zijn beleid en zijn besluiten legt de regering verantwoording af aan het parlement. Dit betekent dat die advisering als regel vertrouwelijk blijft en niet met het parlement wordt gedeeld.
Nadere vragen (H)
79
H1 - Wanneer en op welke wijze heeft het bericht dat Lord Robinson overwoog af te treden als secretaris-generaal van de NAVO het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het eerst bereikt?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2.
80
Wanneer heeft de Nederlandse permanente vertegenwoordiging daarvan voor het eerst in de richting van het departement melding gemaakt?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2.
81
Wanneer is door de ambtelijke top binnen het departement voor het eerst met minister De Hoop Scheffer besproken dat hij wellicht kandidaat voor de post van secretaris-generaal van de NAVO zou kunnen zijn?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2.
82
Wanneer is de minister-president hiervan formeel of informeel op de hoogte gesteld?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.5.2.
83
H2 - Kan uit de logboeken of andere documenten van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht, dan wel uit verklaringen van defensiepersoneel dat voor en ten tijde van het uitbreken van het conflict in de regio actief was, worden afgeleid of Nederland voor en na de inval al dan niet bij de militaire operaties betrokken is geweest?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Beleidsvorming Irak, conclusie 39.
84
Kunnen de voorbeelden van mogelijke militaire betrokkenheid bij de (voorbereiding van) de oorlog, die o.a. genoemd worden in de Groene Amsterdammer van 9 januari 2009, door middel van getuigenverklaringen worden onderzocht?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Beleidsvorming Irak, conclusie 39.
31
Vragen van de fracties van de ChristenUnie en de SGP inzake de besluitvorming van het Nederlandse kabinet met betrekking tot de oorlog in Irak (ingezonden 19 februari 2009, kenmerk 31 847, C)
1
Ondanks verscheidene parlementaire debatten blijkt de vraag naar de legitimiteit van de inval in Irak (maart 2003) en de politieke steun die Nederland daar destijds aan gaf nog sterk in de Nederlandse samenleving te leven. De aandacht richt zich op wat er is gewisseld in het diplomatieke en politieke contact met de Britse en Amerikaanse regering. Helderheid en volledig inzicht is nodig om de op dit punt nog levende vragen te kunnen wegnemen. Past in dit kader inzage in bepaalde documenten achter gesloten deuren?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 2.4.
2
Welke rol heeft Nederland gespeeld om de volkenrechtelijke basis voor de interventie te versterken? Heeft de Nederlandse regering bijvoorbeeld na maart 2003 specifieke inspanningen gedaan om een VN-resolutie aangenomen te krijgen die een rechtsgrondslag zou vormen voor militaire presentie in Irak? Om welke inspanningen gaat het precies?
Zie het Rapport Commissie Besluitvorming Irak, paragrafen 7.2.8 en 8.9 alsmede conclusie 24.
3
Kan de regering aangeven hoe in het algemeen wordt omgegaan met informatie van buitenlandse inlichtingendiensten? Op welke manier verhouden die zich tot inlichtingen die Nederland zelf verzamelt? Bestaan er protocollen en criteria die kritische weging van buitenlandse inlichtingen mogelijk maken? Zijn er naar aanleiding van de Irak-oorlog op dit punt nieuwe afspraken gemaakt?
Zie het Rapport Commissie Besluitvorming Irak, paragraaf 9.8, alsmede de kabinetsreactie.
4
Heeft Nederland actief deelgenomen aan consultaties over de toekomst van Irak? Na de inval door de coalitietroepen werd snel duidelijk dat er geen plan van aanpak was voor de periode na de val van Saddam Hoessein. Heeft Nederland als land dat vanaf het begin politieke steun gaf aan de inval aangedrongen op een bepaalde aanpak?
Ja. Zie verder het Rapport Commissie Besluitvorming Irak, paragraaf 8.9 en conclusie 24.
5
De oorlog in Irak was een omvangrijke operatie met grote gevolgen voor Irak zelf en voor de internationale verhoudingen. De oorlog heeft onder meer nieuwe spanning gebracht in de verhouding tussen de Arabische wereld en het Westen. Welke lessen trekt Nederland uit de eigen politieke steun aan deze oorlog? Is de regering met onze fracties van mening dat een dergelijke grote operatie een politieke evaluatie behoeft in het Nederlandse parlement? Op welke manier kan het kabinet aan de behoefte aan een dergelijke evaluatie tegemoet komen?
Zie de kabinetsreactie.
32
Vragen van de leden Vliegenthart (SP), Böhler (GroenLinks), Schouw (D66) en Koffeman (Partij voor de Dieren) naar aanleiding van de antwoorden van de regering op eerdere vragen van de Eerste Kamer over de Nederlandse besluitvorming omtrent de oorlog in Irak op 19 februari 2009 medegedeeld aan de minister-president (ingezonden 19 februari 2009, kenmerk 208090004)
1
De antwoorden die de regering op 19 december jl. gaf op de vragen die al vóór de zomer van 2008 waren gesteld over de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog in Irak, het besluitvormingsproces hierover en de evaluatie ervan, zijn niet naar tevredenheid van de vragenstellers. Kan de regering alsnog op korte termijn (6-8 weken) een volledig antwoord geven op de vragen 1, 4 (tweede deel), 5, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 26, 27 die met de antwoorden van de regering van 19 december jl. niet of niet geheel beantwoord zijn?
Vraag 1 (ingezonden 7 mei 2008): Reeds ruim voor de oorlog tegen Irak heeft president Bush laten weten dat het «a policy of my government is for Saddam not to be in office». Wanneer is de Nederlandse regering van dit Amerikaanse beleidsvoornemen op de hoogte gesteld? Heeft de Amerikaanse regering daarbij ook uitlatingen gedaan over hoe zij het vertrek van Saddam wilde bewerkstelligen? Hoe heeft de Nederlandse regering hierop gereageerd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 3.10, 5.3, 5.10 en 7.1.2.
Vraag 4, tweede deel (ingezonden 7 mei 2008): Volgens de regering is bij het opstellen van dreigingsanalyses ook informatie gebruikt «geleverd door partner- en zusterdiensten». Expliciet werd bevestigd dat informatie afkomstig van Operatie Rockingham deel kan hebben uitgemaakt van de geleverde informatie. Werd daarbij onderscheid gemaakt tussen de informatie die via Rockingham werd geleverd of die van elders kwam? Hebben juist deze inlichtingen een belangrijke rol gespeeld in de dreigingsanalyse die de basis vormde voor de Nederlandse besluitvorming?
In hun onderlinge contacten houden samenwerkende inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun informatiebronnen en hun werkwijze geheim. Daarom en gezien de diversiteit van alle gebruikte informatie is niet te verifiëren welk aandeel eventueel van Rockingham afkomstige informatie in de bedoelde analyses zou hebben gehad.
Vraag 5 (ingezonden 7 mei 2008): Uit de interviews die Bob Woodward met Amerikaanse beleidsmakers heeft gevoerd blijkt dat het Amerikaanse besluit om Irak aan te vallen op 13 januari 2003 definitief was. Wanneer is de Nederlandse regering hiervan op de hoogte gesteld?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4.
Vraag 16 (ingezonden 7 mei 2008): Kan de regering aangeven welke precieze feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan waardoor er een verschuiving in het kabinetsstandpunt voor steun aan de aanval in Irak heeft plaatsgevonden?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
Vraag 17 (ingezonden 7 mei 2008): Kan de regering aangeven of ontwikkelingen in Duitsland, Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben voorgedaan waardoor een verschuiving in grondslag zich ook heeft voorgedaan?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
Vraag 18 (ingezonden 7 mei 2008): Zo ja, welke ontwikkelingen waren dit? Waren er contacten met de genoemde regeringen dan wel relevante organen van die regeringen (zoals inlichtingendiensten) hierover?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
33
Vraag 19 (ingezonden 7 mei 2008): Wanneer is de Nederlandse regering tot haar conclusie gekomen dat de huidige resoluties een voldoende volkenrechtelijk mandaat gaven? Is er hierover contact geweest met Lord Goldsmith? Zo ja, kan de Kamer inzage krijgen in deze communicatie?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.8, alsmede de kabinetsreactie. Over zijn standpunt heeft het toenmalige kabinet geen contact gehad met Lord Goldsmith.
Vraag 22 (ingezonden 7 mei 2008): Op basis van welke criteria heeft het kabinet besloten om het juridische advies te volgen dat steun geeft aan het idee dat er een adequaat volkenrechtelijk mandaat is? Van wie was dit advies afkomstig? Welke juridische en/of politieke afwegingen speelden bij deze beslissing een rol? Was het standpunt van de Verenigde Staten met betrekking tot het volkenrechtelijke mandaat van invloed op de beslissing van de regering?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.8, alsmede de kabinetsreactie.
Vraag 23 (ingezonden 7 mei 2008): Kan de regering aangeven wat de kernpunten waren uit de verschillende adviezen die de regering ter beschikking had én op welke punten die van elkaar verschilden? Heeft de regering ook volkenrechtelijk advies gevraagd van niet-departementale en/of externe adviseurs? Zo ja van wie en hoe luidden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragrafen 8.7 en 8.8, alsmede de kabinetsreactie.
Vraag 26 (ingezonden 7 mei 2008): Klopt het citaat uit het NRC-artikel van Joost Oranje van 12 juni 2004 dat de Directeur Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie dat (slechts) «een mandaterende resolutie als een grondslag zou kunnen dienen voor een rechtmatige aanval op Irak»? Zo ja, wat is er met deze conclusie gedaan?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.2.
Vraag 27 (ingezonden 7 mei 2008): Kloppen de overige citaten uit het artikel van Joost Oranje?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord. Het kabinet heeft overigens geen inzicht in de bronnen van de betrokken journalist.
2
In antwoord op de vraag hoe het Nederlandse besluitvormingsproces is geëvalueerd (vraag A1) stelt de regering dat er een verschil is tussen besluitvormingsprocessen waarbij tot uitzending wordt besloten en processen waarin tot politieke steun wordt besloten. Is de regering van mening is dat besluitvormingsprocessen waarin 'tot politieke steun wordt besloten' niet geëvalueerd dienen te worden?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
3
Indien de regering van mening is dat besluitvormingsprocessen waarin 'tot politieke steun wordt besloten' wel geëvalueerd dienen te worden, hoe is het besluit tot politieke steun aan de inval in Irak buiten het parlement om geëvalueerd? Wat waren de belangrijkste uitkomsten van deze evaluatie?
Het kabinet verwacht dat deze vraag met het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak en de kabinetsreactie daarop voldoende is beantwoord.
4
De regering stelt dat achteraf een vergelijking heeft plaatsgevonden tussen de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de adviezen van de betrokken inlichtingendiensten van onder andere Nederland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Australië en Israël (vraag 33). Hoe heeft deze evaluatie plaatsgevonden? Wat heeft indien plaatsgevonden - deze evaluatie opgeleverd?
34
In augustus 2004 heeft de Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van Algemene Zaken samen met de AIVD en de MIVD een korte beoordeling gemaakt van het Britse 'Butler Review', het Amerikaanse 'Senate Report on Iraqi WMD Intelligence' en het Amerikaanse 'Final Report of the National Commission on Terrorist Attacks Upon the United States'. Naar aanleiding van deze rapporten gaat de beoordeling, onder meer, in op het belang van onafhankelijke analyses van inlichtingen- en veiligheidsdiensten en adequaat gebruik van zulke analyses in beleidsvorming. De beoordeling concludeert dat het voor de beleidsvorming in Nederland van belang is ontwikkelingen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van inlichtingen- en veiligheidsdiensten nauwgezet te volgen. Dit geldt volgens de beoordeling ook voor veranderingen in structuur of beleid inzake contraterrorisme en (contra)proliferatie in andere landen als gevolg van genoemde ontwikkelingen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.
5
Kan de regering preciezer zijn over de uitkomsten van de vergelijking tussen de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de adviezen van de betrokken inlichtingendiensten van onder andere Nederland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Australië en Israël?
Zie het antwoord op vraag 4.
6
De Nederlandse regering stelt in haar beantwoording van december jl. dat zij door de Verenigde Staten geconsulteerd zou worden alvorens de regering-Bush zijn plannen rond Irak zou finaliseren (vraag 6). Wanneer is dat gebeurd?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.4.
7
Kan de regering schetsen hoe dit proces is verlopen en in hoeverre de Nederlandse regering daarmee al dan niet invloed uitgeoefend heeft op de finale besluitvorming?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 7.3.
8
Voormalig minister De Hoop Scheffer stelde dat besluitvorming "niet totaal afhankelijk mag worden gemaakt van één veto van een permanent lid van de Veiligheidsraad." (Handelingen 2001-2002, 19 november 2002, pp. 1482-1484) Hoe sluit deze uitspraak van de voormalig minister De Hoop Scheffer aan bij de verplichting van artikel 90 Grondwet "de regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde"?
Zie de kabinetsreactie.
9
In de beantwoording stelt de Nederlandse regering dat een nieuwe VN-resolutie 'politiek wenselijk, maar juridisch niet noodzakelijk' was. Is de regering van mening dat de Brits-Amerikaanse aanval zonder nieuwe VN-resolutie politiek onwenselijk was? Zo niet, waar heeft de term 'politiek wenselijk' dan wel betrekking op?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7, alsmede de kabinetsreactie.
10
Het nationale draagvlak voor militair ingrijpen miste, zo stelt het kabinet op pagina 4 van de "Achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003". Is het verlenen van politieke steun niet zoiets als erkenning van de rechtsgrond? Zo nee, kan de regering exact het verschil aangeven tussen politieke steun en erkenning van de rechtsgrond?
Zie de kabinetsreactie.
11
Het is deze leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren onduidelijk wat nu de houding van de huidige regering is ten opzichte van mogelijke toekomstige scenario's waarin landen op basis van een soortgelijke grondslag als die van Brits-Amerikaanse
35
inval in Irak een ander land binnenvallen. Tijdens het debat over het adequaat volkenrechtelijk mandaat van 9 en 10 juli 2007 in de Eerste Kamer stelde minister Verhagen dat hij niet uitsloot dat ook in de toekomst in een scenario als Irak bij een inval in een ander land door de Nederlandse regering steun zal worden verleend. Dit lijkt in tegenspraak met uitingen van het PvdA-Tweede Kamerlid Van Dam (NOVA 19 januari 2009) en minister Bos (De Wereld Draait Door december 2008 en zijn weblog september 2007). Volgens hen zou het huidige kabinet, op basis van het huidige regeerakkoord, in soortgelijke gevallen nu geen politieke steun verlenen. Kan de regering aangeven welke van de twee versies de juiste is, nu niet alle tijdens de formatie over 'Irak' gemaakte afspraken op papier blijken te staan?
Zie de kabinetsreactie.
12
Deze leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren zijn benieuwd naar de juistheid van de juridische analyse en de conclusies in het memorandum van 29 april 2003 van de Directie Juridische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken (kenmerk DJZ/JR/2003/153). Deelt de regering de analyse en conclusies uit het memorandum? Zo niet, kan de regering aangeven op welke punten en waarom zij de juridische analyse en/of conclusie niet deelt?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7.1 alsmede de kabinetsreactie.
13
De regering stelt dat "serious consequenses" in VN-resolutie 1441 naar algemeen inzicht "juist ook militair ingrijpen kan inhouden." Kan de regering de uitspraak "naar algemeen inzicht" op pagina 3 van haar "Achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003" onderbouwen?
Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, hoofdstukken 5 en 8.
14
Heeft de regering over de juridische beoordeling van de inval in Irak extern advies ingewonnen? Zo ja, wanneer en van wie? Wat was de inhoud van dit advies? Is de regering bereid dit advies, als het schriftelijk bestaat, ter beschikking te stellen aan de Eerste Kamer?
Neen. Zie het Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak, paragraaf 8.7. Zie ook het antwoord op vraag 3 van de heer Van Baalen (ingezonden 20 januari 2009, kenmerk 2080910250).
36
Regering.nl