Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderwerp
Rapport "Marktwerking in de kinderopvang"
I Aanleiding onderzoek
Naar aanleiding van enkele Kamervragen over voor ouders verplichte afname van
vakantieopvang bij een kinderopvangorganisatie in Zoetermeer, heeft de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, op 14 november 2008 in een
telefonisch gesprek aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van de NMa, de heer
Kalbfleisch, gevraagd of de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) door middel
van een marktscan de mogelijke knelpunten in de kinderopvangsector vanuit het
perspectief van de Mededingingswet in kaart zou kunnen brengen. De heer Kalbfleisch
heeft in antwoord hierop mevrouw Dijksma de toezegging gedaan een onderzoek te zullen
laten uitvoeren naar de marktwerking in de kinderopvangsector en eventuele knelpunten
daarbij in een relevant aantal steden/agglomeraties in Nederland. Bij brief van 17
november 2008 is deze toezegging door de heer Kalbfleisch aan mevrouw Dijksma
bevestigd.
II Proces
De NMa heeft er voor gekozen om het empirisch onderzoek naar de marktwerking in de
kinderopvang niet zelf te doen, maar dit te laten uitvoeren door een extern
marktonderzoeksbureau. In overleg met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (hierna: OCW) is hiervoor een offerteaanvraag opgesteld. Daarbij is besloten
dat het onderzoek zich zou richten op de dagopvang en de buitenschoolse opvang en dat
de overige vormen van formele en informele opvang buiten beschouwing zouden worden
gelaten. In de werkelijkheid zullen deze overige vormen van opvang voor een deel van de
ouders een goed alternatief zijn voor dagopvang of buitenschoolse opvang en kunnen
aanbieders van deze vormen van opvang concurrentiedruk uitoefenen op aanbieders van
dagopvang en buitenschoolse opvang.
Wat betreft de planning van het onderzoek is rekening gehouden met de aanvankelijk
geuite wens van OCW dat het onderzoek uiterlijk in week 16 van 2009 zou moeten zijn
afgerond.
Na beoordeling van de ingediende offertes op zowel beschrijving van het onderzoek als op
prijs, is de opdracht aan marktonderzoeksbureau Regioplan gegund. Regioplan is eind
januari gestart met haar onderzoek naar de marktwerking in de kinderopvang. De aan de
NMa opgeleverde tussenrapportage, het eerste conceptrapport en het
(concept)eindrapport zijn meegelezen door OCW. Op 17 april 2009 (week 16) heeft
Regioplan het definitieve (concept)eindrapport aan de NMa opgeleverd.
Naast het onderzoek voor de NMa deed Regioplan namens OCW onderzoek naar de
prijzen en contracturen in de kinderopvang.1 Met OCW is afgesproken dat de gegevens die
Regioplan voor dit onderzoek zou verzamelen gedeeltelijk ook zouden mogen worden
gebruikt voor het onderzoek in opdracht van de NMa, onder het voorbehoud dat de
oplevering van het rapport van de NMa niet eerder zou plaatsvinden dan nadat het rapport
over de prijzen en contracturen door OCW zou zijn vastgesteld. Omdat dit laatste rapport
op 17 april 2009 nog niet was afgerond, is in overleg met OCW besloten om de definitieve
oplevering van het onderzoek door Regioplan aan de NMa uit te stellen totdat het rapport
over prijzen en contracturen definitief zou zijn vastgesteld. Het eindrapport "Marktwerking
in de kinderopvang" is om die reden pas op 8 oktober 2009 definitief aan de NMa
opgeleverd.
III Uitkomsten onderzoek Regioplan
1. Marktdynamiek en marktconcentratie
Uit het onderzoek van Regioplan blijkt dat de markt voor kinderopvang een dynamische
markt is. Sinds de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang per 1 januari 2005 heeft er
een enorme groei van zowel de vraag naar kinderopvang als het aanbod van kinderopvang
plaatsgevonden. In de periode 2005-2007 groeide de vraag naar dagopvang met 12% en
de vraag naar buitenschoolse opvang met 20%. De belangrijkste reden voor de groei van
de vraag is dat ouders gemiddeld minder zijn gaan betalen voor kinderopvang als gevolg
van de inkomensafhankelijke subsidie die per afgenomen uur kinderopvang aan hen wordt
verstrekt door de werkgever(s) van de ouder(s) en de belastingdienst. Betaalden ouders in
2005 nog gemiddeld 37% van de kosten voor kinderopvang zelf, in 2007 was dit nog maar
gemiddeld 19%.
1 `Contracturen, prijzen en openingstijden in dagopvang en buitenschoolse opvang', Regioplan, september 2009.
2
Hoewel de vraag naar dagopvang en buitenschoolse opvang nog steeds groeit, lijkt de
groei inmiddels wel wat af te vlakken.
Een veelgebruikte maatstaf die wordt gebruikt om de mate van dynamiek in een bedrijfstak
mee aan te geven is de churn. De churn is het aantal toetreders en uittreders in een
bedrijfstak ten opzichte van het totaal aantal ondernemingen in die bedrijfstak. In de
periode van december 2006 tot december 2008 was de landelijke churn voor de gehele
markt van de kinderopvang 0,40. Dit houdt in dat in twee jaar tijd landelijk bezien
gemiddeld 40% van het aantal kinderopvanginstellingen is toe- of uitgetreden. De markt
was gedurende die periode dus erg dynamisch. Gekeken naar de churn van gemeenten
met meer dan 50.000 inwoners in diezelfde periode, dan blijkt dat in gemeenten waar de
vier grootste aanbieders van kinderopvang2 gezamenlijk een marktaandeel van 80 à 90%
hebben, de markt zelfs nog dynamischer is: 62% van de kinderopvangorganisaties is
tussen december 2006 en december 2008 toe- dan wel uitgetreden.
Als reactie op de vraagexplosie is het aanbod van kinderopvang de laatste jaren enorm
toegenomen. Het aantal aanbieders van dagopvang is in de periode van begin 2007 tot
eind 2008 met 9% toegenomen, het aantal aanbieders van buitenschoolse opvang is met
39% toegenomen. Het aantal aanbieders van kinderopvang staat evenwel niet gelijk aan
het aantal locaties waar kinderopvang wordt aangeboden. Een deel van de aanbieders van
kinderopvang biedt namelijk kinderopvang aan op verschillende locaties. Als we in dezelfde
periode kijken naar de ontwikkeling in het aantal locaties waar kinderopvang wordt
aangeboden, dan zien we ook hier een forse groei: het aantal locaties in Nederland waar
dagopvang wordt aangeboden is met 16% toegenomen, het aantal locaties waar
buitenschoolse opvang wordt aangeboden is met 58% toegenomen.
Met het aantal aanbieders van kinderopvang is ook de capaciteit uitgedrukt in volledige
kindplaatsen3 toegenomen. De dagopvang kende in de periode van begin 2007 tot eind
2008 een capaciteitsgroei van 15%, de buitenschoolse opvang zelfs een capaciteitsgroei
van 68%. Deze capaciteitsgroei komt niet alleen voor rekening van nieuwe aanbieders
(starters in de kinderopvangmarkt), bestaande aanbieders hebben daarnaast hun
capaciteit uitgebreid. Het grootste deel van de capaciteitsgroei bij de dagopvang komt voor
rekening van nieuwe aanbieders, terwijl bij de buitenschoolse opvang de uitbreiding van
2 Dit staat bekend onder de term "C4 ratio". De C4-ratio is de totale netto-omzet van de vier grootste bedrijven in
een bepaald gebied afgezet tegen de totale netto-omzet in een bepaald gebied. Hoe hoger dit percentage is, hoe
groter het gezamenlijk marktaandeel van deze 4 aanbieders is en hoe geconcentreerder de markt. In onderhavig
onderzoek is uitgegaan van gemeenten waarvoor de C4 ratio is bepaald.
3 Gemiddeld wordt een volledige kindplaats bij een kinderopvangorganisatie door 1,9 kinderen gebruikt.
3
capaciteit grotendeels is toe te schrijven aan de uitbreiding van de capaciteit van
bestaande organisaties.
Het aanbod heeft de snel groeiende vraag niet overal volledig kunnen bijhouden waardoor
er wachtlijsten zijn. Aanbieders van kinderopvang geven aan dat door het bestaan van
wachtlijsten, het zwaartepunt van hun bedrijfsstrategie nog steeds vooral ligt op
capaciteitsuitbreiding. Hoewel er wachtlijsten zijn is de wachtlijstomvang als percentage
van de capaciteit overigens wel afgenomen, wat betekent dat het aanbod een inhaalslag
aan het maken is en steeds beter aan de vraag kan voldoen.
Het bestaan van wachtlijsten betekent overigens niet per definitie dat ouders te weinig te
kiezen hebben. Consumenten kunnen het gegeven dat er wachtlijsten zijn en de lengte van
deze wachtlijsten, meenemen in hun afweging hoe lang zij bereid zijn om te wachten op
een product dat beter aansluit op hun wensen of dat gunstiger is geprijsd. Doordat
consumenten er voor kunnen kiezen om te wachten op een product van een concurrent,
ervaren kinderopvangaanbieders ondanks het bestaan van wachtlijsten concurrentiedruk
van elkaar.
Overigens is uit een in opdracht van OCW door SEO uitgevoerd onderzoek4 gebleken dat
ouders vooral kinderopvang willen afnemen op maandag, dinsdag en donderdag en dat er
vooral voor die drie dagen wachtlijsten bestaan. Indien een kinderopvangorganisatie haar
capaciteit zodanig zou uitbreiden dat aan de volledige vraag van maandag, dinsdag en
donderdag zou worden voldaan en er voor die dagen geen wachtlijsten meer zouden
bestaan, dan houdt zij op woensdag en vrijdag capaciteit over. Deze overcapaciteit brengt
kosten met zich mee, aangezien ook voor woensdag en vrijdag onder andere personeels-
en huisvestigingskosten worden gemaakt. Deze kosten, die niet gedekt worden door
voldoende opbrengsten uit kinderopvang op woensdag en vrijdag, zullen door alle ouders
die bij de kinderopvangorganisatie gebruik maken van kinderopvang, moeten worden
gedragen. Hierdoor zal de kinderopvangorganisatie ofwel het uurtarief moeten verhogen
ofwel de ouders meer contacturen in rekening moeten brengen.5 Om wachtlijsten geheel te
elimineren zou er dus een ruime mate van overcapaciteit moeten bestaan (elke piek in de
vraag moet kunnen worden opgevangen), wat meer kosten voor ouders met zich
meebrengt.
Een kinderopvangorganisatie zou er mogelijk ook voor kunnen kiezen om een ander
uurtarief te vragen op maandag, dinsdag en donderdag dan op woensdag en vrijdag en
dus prijsdifferentiatie toe te passen. Immers de vraag op maandag, dinsdag en donderdag
is groter dan het aanbod, waardoor in theorie een hogere uurprijs kan worden gevraagd.
4 SEO "Evaluatie marktwerking in de kinderopvang", 28 mei 2009.
5 Over de doorberekening van kosten wordt verder ingegaan onder het kopje "kostenstijgingen".
4
De overcapaciteit van woensdag en vrijdag wordt op deze wijze gedragen door de ouders
die opvang willen afnemen op maandag, dinsdag en vrijdag en niet door alle ouders die
opvang afnemen bij de kinderopvangorganisatie. Dit kan een prikkel voor ouders zijn om
meer opvang te gaan afnemen op de goedkopere dagen (woensdag en vrijdag) in plaats
van op de duurdere dagen (maandag, dinsdag en donderdag), waardoor de wachtlijst bij
een kinderopvangorganisatie (voor de duurdere dagen) afneemt.
Ondanks de toename van het aantal aanbieders van kinderopvang is er in veel gemeenten
één grote kinderopvangorganisatie actief met een marktaandeel van veertig procent of
meer. Dit is een erfenis uit de tijd waarin de gemeenten verantwoordelijk waren voor de
organisatie van kinderopvang en hierover vaak maar met één kinderopvangorganisatie of
met een zeer beperkt aantal kinderopvangorganisaties afspraken maakten. Uit gesprekken
van Regioplan met diverse kinderopvangorganisaties komt naar voren dat deze het
bedrijfseconomisch minder interessant vinden om in dergelijke gemeenten waar één grote
kinderopvangorganisatie actief is, toe te treden. Dit komt doordat de gemeente bij de
exploitatie van een "brede school" of bij de bouw van een nieuwbouwwijk veelal alleen
contact heeft met die ene (grote) kinderopvangorganisatie waarmee zij al een jarenlange
relatie heeft.
Bij de buitenschoolse opvang speelt dit ook. Echter daar komt nog bij dat schoolbesturen
vaak al contracten hebben afgesloten met één kinderopvangorganisatie, wat het lastig
maakt voor nieuwe aanbieders van buitenschoolse opvang om succesvol toe te treden.
Dat er in een gemeente maar één (grote) kinderopvangorganisatie actief is wil overigens
niet zeggen dat er van een verstoorde marktwerking sprake is. Het enkele feit dat een
onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote
omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers
kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen snel kunnen toetreden tot de
betreffende markt of kleine aanbieders kunnen uitbreiden. Gelet op de enorme toename
van het aantal aanbieders van kinderopvang de afgelopen jaren en de relatief lage
toetredingsdrempels in de markt, is het zeer aannemelijk dat zelfs in die gemeenten waar
nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, deze aanbieders er rekening
mee houden dat als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan
leveren, dit toetreding van nieuwe aanbieders of uitbreiding van bestaande aanbieders en
dus meer concurrentie zal uitlokken. Dit wordt ook bevestigd in de gesprekken die
Regioplan met een aantal gemeenten heeft gevoerd. Beleidmedewerkers van deze
gemeenten gaven aan dat in hun gemeente de grote aanbieders van kinderopvang
bovenop nieuwe kansen zitten en zeer proactief en commercieel handelen. Grote
kinderopvangorganisaties voelen volgens de gemeenten duidelijk een concurrentiedruk
van actuele dan wel potentiële concurrenten.
5
2. Prijzen en contracturen
Uit de enquête die Regioplan in het kader van het rapport "Contracturen, openingstijden en
uurprijzen in de dagopvang en buitenschoolse opvang" heeft gehouden onder
kinderopvangorganisaties, alsmede uit de panelenquête die Regioplan in het kader van het
onderhavige onderzoek heeft gehouden onder ouders, blijkt dat het grootste deel van
kinderopvangorganisaties met hun uurtarief niet afwijken van het voor 2009 wettelijk
vastgestelde maximum uurtarief van 6,10 waarover subsidie wordt verstrekt.
Uit de enquête die in het kader van het rapport "Contracturen, openingstijden en uurprijzen
in de dagopvang en buitenschoolse opvang" onder kinderopvangorganisaties is gehouden,
blijkt dat het gemiddelde uurtarief voor de dagopvang onder 6,10 ligt en het gemiddelde
uurtarief voor buitenschoolse opvang boven dit bedrag.6 Voor dagopvang is het
gemiddelde uurtarief in 2009
6,03, voor buitenschoolse opvang is dit 6,49.
Uit de panelenquête die Regioplan heeft uitgevoerd onder ouders in het kader van het
onderhavige onderzoek blijkt dat de prijzen van kinderopvangorganisaties gemiddeld net
onder het wettelijk vastgestelde maximum uurtarief waarover subsidie wordt verstrekt,
liggen: voor dagopvang betalen ouders gemiddeld een uurtarief van 6,- en voor
buitenschoolse opvang gemiddeld een uurtarief van 6,07.
Regioplan heeft onderzocht of het gemiddelde uurtarief in gemeenten met meer dan
50.000 inwoners waar de vier grootste aanbieders gezamenlijk een groot marktaandeel
hebben (hoge marktconcentratie), hoger is dan in gemeenten met meer dan 50.000
inwoners waar de vier grootste aanbieders gezamenlijk een kleiner marktaandeel hebben
(lage(re) marktconcentratie). Dit blijkt niet het geval te zijn. Het gemiddelde uurtarief in
gemeenten met een hoge marktconcentratie is niet hoger dan in gemeenten met een
lage(re) marktconcentratie. Dit geldt ook voor de buitenschoolse opvang.
Regioplan heeft wel geconstateerd dat voor wat betreft dagopvang in gemeenten met meer
dan 50.000 inwoners die een hoge marktconcentratie hebben, de jaarprijs7 van een
kinderopvangorganisatie gemiddeld hoger is dan in gemeenten met meer dan 50.000
inwoners die een lage marktconcentratie hebben. Aangezien het grootste deel van de
kinderopvangorganisaties met hun uurtarief niet afwijken van het wettelijk vastgestelde
maximum uurtarief waarover subsidie wordt verstrekt, constateert Regioplan dat er een
positieve correlatie bestaat tussen het aantal contracturen per volledige kindplaats en de
6 Zie ook SEO "Evaluatie marktwerking in de kinderopvang", 28 mei 2009, pag. 21.
7 De jaarprijs van een kinderopvangorganisatie is het aantal uren behorende bij een volledige kindplaats
vermenigvuldigd met het gehanteerde uurtarief van die betreffende organisatie.
6
mate van marktconcentratie. Dit houdt in dat wanneer het marktaandeel van de vier
grootste aanbieders van dagopvang in een gemeente groter is, zij voor een volledige
kindplaats een hoger aantal contracturen in rekening brengen, dan wanneer hun
gezamenlijk marktaandeel lager is. Regioplan heeft niet onderzocht of er verklaringen zijn
voor deze relatie.
Voor de buitenschoolse opvang is een dergelijke positieve correlatie niet geconstateerd.
3. Kostenstijgingen
Kinderopvangorganisaties zijn - net als ondernemingen in andere sectoren - onderhevig
aan kostenstijgingen. De grootste kostenpost voor een kinderopvangorganisatie zijn de
personeelslasten en de huisvestingskosten, die 80% van de kosten van een
kinderopvangorganisatie behelzen. Een kinderopvangorganisatie staat bij kostenstijgingen
voor de keuze om deze zelf op te vangen door genoegen te nemen met minder winst of de
kostenstijgingen door te berekenen aan de ouders die kinderopvang bij haar afnemen,
middels verhoging van het uurtarief of uitbreiding van het aantal contracturen. De
gemiddelde rentabiliteit (verhouding tussen het resultaat en de omzet van een organisatie)
in de kinderopvangsector is maar 5,2%8, terwijl banken doorgaans een minimale
rentabiliteitseis van 10% hanteren.9 Dit maakt het aannemelijk dat
kinderopvangorganisaties geen of slechts beperkt de ruimte hebben om kostenstijgingen
zelf op te vangen.
Uit het prijzen- en contracturenonderzoek dat Regioplan namens OCW heeft uitgevoerd, is
gebleken dat het gemiddelde uurtarief voor dagopvang van 2008 op 2009 met 4% is
toegenomen. Het gemiddelde uurtarief voor buitenschoolse opvang is van 2008 op 2009
met 3,2% gestegen. Als we in de periode 2008-2009 naar de salarissen in de
kinderopvangmarkt kijken, zien we dat deze zowel per 1 mei 2008 als per 1 januari 2009
met 2% zijn verhoogd, met voorts een eenmalige uitkering van 0,5% in oktober 2008. Gelet
op het feit dat 68% van de kosten van een kinderopvangorganisatie uit salarissen bestaat
en deze in de periode van mei 2008 tot mei 2009 tweemaal met 2% zijn gestegen, lijkt een
gemiddelde stijging van het uurtarief met 4% van 2008-2009 niet buiten proportioneel te
zijn.
Uit signalen die naar voren zijn komen uit de panelenquête, het tv-programma Kassa
(uitzending van 16 februari 2009) en uit de signalen die OCW binnen heeft gekregen, komt
naar voren dat niet zozeer de prijzen zijn gestegen, als wel dat ouders te maken hebben
gekregen met een uitbreiding van het aantal contracturen die bij hen in rekening wordt
8 Zie ook SEO "Evaluatie marktwerking in de kinderopvang", 28 mei 2009, pag. 22.
9 Sectorrapport Kinderopvang 2007, Stichting Waarborgfonds Kinderopvang, 2007, pagina 1o en 26; Sectorrapport
Kinderopvang 2008, Stichting Waarborgfonds Kinderopvang, 2008, pagina 14.
7
gebracht, waardoor zij duurder uit zijn. Uit onderzoek van Regioplan is echter gebleken dat
van 2007 op 2008 en van 2008 op 2009 het aantal in rekening gebrachte contracturen per
fulltime kindplaats gemiddeld met nog geen 1% per jaar is toegenomen.
Wat betreft het duurder uit zijn voor ouders, kan een kanttekening worden geplaatst.
Hierboven werd reeds aangegeven dat een kinderopvanginstelling haar kostenstijgingen
op twee manieren kan doorberekenen aan ouders: middels een verhoging van het uurtarief
dan wel middels een uitbreiding van het aantal contracturen. Voor een
kinderopvanginstelling maakt het niet uit op welke manier de kostenstijgingen worden
doorberekend, voor ouders is het evenwel door het huidige subsidiestelsel financieel
aantrekkelijker als de kostenstijging middels uitbreiding van het aantal contracturen wordt
doorberekend. Als een kinderopvangorganisatie haar uurtarief namelijk verhoogt en deze
komt te liggen boven het wettelijk vastgestelde maximum uurtarief waarover subsidie wordt
verstrekt, betalen ouders het deel dat boven die 6,10 uit komt in het geheel zelf. Als de
kinderopvangorganisatie echter het aantal contracturen dat zij bij ouders in rekening brengt
zodanig uitbreidt dat eenzelfde omzet wordt gegenereerd om de kostenstijgingen te
dekken, is op elk extra contractuur kinderopvang de inkomensafhankelijke subsidie van
toepassing. Per saldo zullen ouders dus goedkoper uit zijn indien het aantal in rekening
gebrachte contracturen wordt verruimd in plaats van dat het uurtarief wordt verhoogd.
Hieronder volgt een versimpeld rekenvoorbeeld om het voorgaande te verduidelijken.
Voorbeeld:
Kinderopvanginstelling A hanteert een uurtarief van 6,10. Ouder X brengt zijn kind 1 dag
in de week voor 8 uur bij kinderopvanginstelling A. Kinderopvanginstelling A heeft zich
geconfronteerd gezien met enkele kostenstijgingen en wil deze doorberekenen aan haar
cliënten. Zij gaat daarom haar uurtarief verhogen van 6,10 naar 6,50, om zo meer omzet
te genereren om haar kostenstijgingen te dekken.
Ouder X betaalde eerst 8 x 6,10 per dag, 1 dag in de week en gaat na de prijsstijging 8 x
6,50 per dag betalen. De verhoging van het uurtarief komt in dit voorbeeld volledig voor
kosten van ouder X, aangezien het meerdere boven 6,10 zoals gezegd - geheel voor
eigen rekening van de ouder komt. Ouder X gaat door de verhoging van het tarief dus 8 x
0,40 = 3,20 per week extra betalen.
Om eenzelfde omzetstijging van 3,20 te realiseren zou kinderopvanginstelling A er ook
voor kunnen kiezen de contracturen uit te breiden. In het voorbeeld zou dat inhouden dat
ouder X in plaats van 8 uur kinderopvang 8,5 uur kinderopvang per dag zou moeten
afnemen. Immers hij betaalde 8 x 6,10 = 48,80 en kinderopvanginstelling A wil 48,80 +
3,20 = 52 hebben.
8
52 gedeeld door een uurtarief van 6,10 is 8,5 uur kinderopvang per dag. Ouder X krijgt
dus een half uur extra in rekening gebracht. Dat is 0,5 x 6,10 = 3,05. Over deze 3,05
ontvangt ouder X nog de inkomensafhankelijke subsidie.
Uit het rekenvoorbeeld blijkt dat ouder X per saldo goedkoper uit is wanneer de
kinderopvangorganisatie het aantal in rekening gebrachte contacturen uitbreidt, dan
wanneer deze het uurtarief verhoogt.
4. Toetreding
Uit het onderzoek komt naar voren dat de markt voor kinderopvang relatief makkelijk te
betreden is. Dit blijkt ook uit de enorme groei van het aanbod die de sector de laatste jaren
heeft doorgemaakt. Gevraagd naar belemmeringen die zijn of worden ervaren bij het
toetreden of uitbreiden naar een andere gemeente, antwoordden de geïnterviewde
kinderopvangorganisaties dat de noodzaak van het hebben van een netwerk, het vinden
van een geschikte locatie, het aantrekken van geschikt personeel, de lange terugverdientijd
van gemaakte investeringen en de onzekerheid over toekomstig overheidsbeleid, de
belangrijkste toetredingsdrempels zijn om actief te worden dan wel uit te breiden op de
markt voor dagopvang en/of buitenschoolse opvang.
Met het hebben van een netwerk wordt met name bedoeld het leggen van contacten met
gemeenten en in het geval van buitenschoolse opvang, ook met schoolbesturen. Het
hebben van een netwerk is van belang voor een aanbieder van kinderopvang om
vroegtijdig op de hoogte te zijn van kansen om actief te worden c.q. activiteiten uit te
breiden (bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuwe wijk of nieuwe school). Veel
gemeenten hebben - zoals eerder benoemd onder het kopje "marktconcentratie en
marktdynamiek" - een goede relatie met de, veelal grote, aanbieder die al van oudsher in
hun gemeente actief is.
Voor kinderopvangorganisaties die willen toetreden tot de kinderopvangmarkt dan wel
hierop willen uitbreiden, is het vaak lastig om een lening bij een bank te krijgen doordat
voor de organisatie de terugverdientijd van de investering vrij lang is. Daarnaast maakt de
onzekerheid over toekomstig overheidsbeleid dat kinderopvangorganisaties risico's zien in
het betreden van de markt dan wel het uitbreiden van hun capaciteit en daarmee wachten
tot zij meer zekerheid hierover hebben. Banken willen op hun beurt door de lange
terugverdientijd van leningen en de onzekerheid over toekomstig overheidsbeleid extra
zekerheid bij het verstrekken van een lening aan een kinderopvangorganisatie, waardoor
9
het voor de laatste ook lastiger is om de financiering rond te krijgen voor toetreding dan wel
uitbreiding.10
5. Keuze- en switchgedrag van ouders
Regioplan heeft het bureau Synovate een enquête laten uitvoeren onder 500 ouders met
kinderen in de leeftijd van nul tot twaalf jaar om inzicht te krijgen in keuze- en
overstapmogelijkheden voor ouders. Gevraagd naar de belangrijkste reden waarom zij
voor hun huidige kinderopvangorganisaties (dagopvang dan wel buitenschoolse opvang)
hebben gekozen, antwoordden de meeste ouders dat de "nabijheid van de instelling" ten
opzichte van hun huis de belangrijkste reden was. Daarna volgden antwoorden als:
"aardige en bekwame leidsters", "veel speelruimte", "vaste leidsters op de groep" en
"geen/beperkte wachtlijst".
Opvallende uitkomst is dat ouders (de hoogte van) het uurtarief dat een
kinderopvangorganisatie vraagt niet als keuzebepalende parameter hebben genoemd. Een
lager uurtarief bij een andere kinderopvangorganisatie blijkt ook geen belangrijke reden
voor ouders te zijn om te switchen. De twee belangrijkste redenen om van
kinderopvangorganisatie te switchen zijn voor zowel dagopvang als buitenschoolse
"verhuizing" en "mijn kind heeft het niet naar zijn zin". Driekwart van de ouders dat gebruikt
maakt van dagopvang en tweederde van de ouders dat gebruik maakt van buitenschoolse
opvang zijn tevreden over hun huidige kinderopvangorganisatie.
Opgemerkt moet worden dat in de huidige marktsituatie er weinig verschil is tussen de
uurtarieven van de verschillende kinderopvangorganisaties, aangezien het merendeel van
de kinderopvangorganisaties met haar uurtarief niet wil afwijken van 6,10. Mogelijk is de
hoogte van het uurtarief hierdoor geen keuzebepalende parameter of een reden om naar
een andere kinderopvangorganisatie over te stappen.
Regioplan heeft aan ouders gevraagd of zij binnen de afstand die ze bereid zijn om te
reizen de keuze hebben uit verschillende kinderopvanglocaties.11 Driekwart van de ouders
die gebruik maakt van dagopvang heeft deze vraag bevestigend beantwoord, voor
buitenschoolse opvang is dit 62%. Verder is gebleken dat slechts bij een zeer gering aantal
ouders geen alternatieve kinderopvanglocatie in de woonomgeving is.
10 Dit wordt bevestigd in het SEO-rapport "Evaluatie marktwerking in de kinderopvang" van 28 mei 2009, pag. 52;
Buitenhek Management "Analyse en prognose prijs- en kostenontwikkeling kinderopvang 2008-2010 " van 5
december 2008, pag. 15.
11 Hierbij dient wel te worden aangetekend dat in de panelenquête is gevraagd naar "locaties". Wanneer een ouder
aangeeft dat er een andere locatie in de buurt is, kan dit ook betekenen dat het gaat om een locatie van dezelfde
kinderopvangorganisatie waar ze al gebruik van maken.
10
Gevraagd naar de mogelijkheid om over de voor hen belangrijke aspecten van de
kinderopvang informatie in te winnen bij de verschillende kinderopvangorganisaties, geeft
bijna de helft van de ouders die gebruik maakt van dagopvang aan dat ze bij hun keuze
voor een kinderopvangorganisatie over met name de kwalitatieve aspecten van de opvang
maar in (zeer) beperkte mate informatie konden inwinnen. Voor buitenschoolse opvang
geldt dat dit percentage nog hoger is, namelijk 61%.
IV Slotwoord
Uit het onderzoek blijkt dat de markt voor kinderopvang een dynamische markt is met een
sterk groeiend aantal aanbieders, veel toe- en uittreding en een sterke capaciteitsgroei. In
het rapport wordt door Regioplan ook enkele knelpunten beschreven die een goede
marktwerking mogelijk in de weg (zouden kunnen) staan. Regioplan stelt ten aanzien van
de door haar geconstateerde knelpunten enkele maatregelen voor om de marktwerking te
versterken. Zo zou OCW gemeenten kunnen informeren hoe zij met hun eigen handelen
de marktwerking in hun gemeente kunnen stimuleren en zou OCW hen inzicht kunnen
geven welk handelen de marktwerking juist frustreert. Voorts geeft Regioplan aan dat het
voor OCW zinvol lijkt om aan de hand van een aanvullend onderzoek na te gaan hoe de
verschillende gemeenten in Nederland omgaan met de verschillende bepalingen omtrent
gebouwen en daar haar informatievoorziening richting gemeenten op aan te passen, nu
gebleken is dat het vinden van een locatie dat aan de wettelijke eisen voldoet, door
kinderopvangorganisaties als een belangrijke toetredingsdrempel wordt gezien. Tenslotte
zouden de prestaties van kinderopvangorganisaties inzichtelijker moeten worden gemaakt,
zodat ouders aan de hand daarvan de verschillende kinderopvangorganisaties op de voor
hen interessante aspecten met elkaar kunnen vergelijken en zo hun keuze voor een
kinderopvangorganisatie kunnen maken of bijstellen.
De in het rapport geconstateerde knelpunten zijn op dit moment voor de NMa in algemene
zin geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de kinderopvangmarkt.
Vanzelfsprekend kunnen nieuwe signalen of incidenten in deze markt reden zijn om dit
standpunt te herzien.
11