Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
31497 Passend Onderwijs
Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, de
volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over haar brief d.d. 25 januari
2010 inzake de voortgang nieuwe koers passend onderwijs.
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van .... De vragen
en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Boeve
1. Hoe wordt voorkomen dat achter het landelijke referentiekader en de
zorgplicht een ingewikkeld stelsel aan regels wordt opgetuigd waarmee de hele
opzet van het vermijden van bestuurlijke drukte weer teniet wordt gedaan?
De formulering van de zorgplicht vraagt om het zoeken naar het juiste evenwicht.
Enerzijds moet de wettelijk plicht voldoende waarborgen bieden dat alle leerlingen
een passend onderwijsaanbod krijgen. Anderzijds moet er voldoende ruimte zijn
voor de partijen om de zorgplicht passend bij de regionale situatie in te vullen. In
de brief van 25 januari is aangegeven dat de volgende drie elementen van belang
zijn om tot een goed evenwicht te komen:
· De schoolbesturen krijgen een wettelijke zorgplicht, op grond waarvan
scholen een passend aanbod moeten bieden aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte die op de school worden aangemeld of al staan
ingeschreven. Wanneer ouders en school van mening verschillen over de
passendheid van het aanbod, dan kunnen zij terecht bij een landelijke
geschillencommissie. Deze doet bindende uitspraken.
· De sectororganisaties stellen, in samenwerking met de vak- en
ouderorganisaties een referentiekader op. Dit kader ondersteunt scholen en
samenwerkingsverbanden bij de invulling van de zorgplicht.
· Medezeggenschap van leraren, ouders en leerlingen bij de vormgeving van het
ondersteuningsaanbod op school en in het samenwerkingsverband.
Het voorkomen van bestuurlijke drukte is een belangrijk uitgangspunt bij de
uitwerking van deze elementen.
2. Kan de Kamer een overzicht ontvangen van de besteding van middelen ten
behoeve van passend onderwijs tot nu toe, met daarbij onderscheidenlijk
aangegeven wat de exacte uitgavenposten waren?
De enveloppemiddelen passend onderwijs bedroegen in de afgelopen jaren in totaal
45 miljoen euro (2008: 20 miljoen en 2009: 25 miljoen). Deze middelen zijn
(afgerond op 0.5 miljoen) uitgegeven aan:
Onderwerp Inzet in miljoenen euro's
188272a.doc 1/14
Veldinitiatieven 14.5
Experimenten 1.5
Startsubsidie 3.5
Stimuleringssubsidie 1
Flankerend beleid* 9.5
Versterking kwaliteit (v)so 9.5
Kasschuif 3
Visueel gehandicapte leerlingen 2.5
Totaal 45
* Onder flankerend beleid wordt verstaan: activiteiten van het infopunt passend
onderwijs, de website, versterking positie ouders, activiteiten op het gebied van
leraren, de activiteiten van de onderwijsconsulenten etc.
3. Hoe is passend onderwijs tot het ingaan van de nieuwe situatie per 1 januari
2012 georganiseerd?
Tot de invoering van de wetgeving passend onderwijs, naar verwachting per 1
augustus 2012, geldt het huidige wettelijk kader. Op landelijk niveau wordt de
komende periode de zorgplicht vertaald in concept wetgeving en wordt het
referentiekader uitgewerkt door de sectororganisaties in samenwerking met de vak-
en ouderorganisaties. Op regionaal niveau kan binnen de samenwerkingsverbanden
in het primair en voortgezet onderwijs (po en vo), in overleg met de regionale
expertisecentra (rec's) en de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so)
uitwerking worden gegeven aan de wijze waarop de handelingsgerichte diagnostiek
vormgegeven kan gaan worden, hoe de expertise en begeleiding vanuit het (v)so
wordt ingezet en hoe tot een dekkend aanbod wordt gekomen. Op schoolniveau is
bij- en nascholing van leraren een belangrijke opdracht voor de voorbereiding op
passend onderwijs. Ook het gesprek in de school moet gestart worden over de
begeleiding die al wordt geboden en welke ontwikkelingen men ziet en wat
daarvoor nodig is.
4. Hoe wordt de regievoering tussen het zorgadviesteam (ZAT), Centrum voor
Jeugd en Gezin en de samenwerkingsverbanden vastgelegd? Welke
verplichting ligt hier voor de gemeente?
Gemeenten krijgen met het wetsvoorstel `Centra voor Jeugd en Gezin en regierol
gemeenten in de jeugdketen', dat ter behandeling in de Kamer ligt, de regierol in
het jeugdbeleid. Daarmee zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de
totstandkoming van goede samenwerkingsafspraken over de zorg voor jeugdigen
tussen het onderwijs en organisaties voor welzijn en zorg. Het wetsvoorstel `zorg
in en om de school' verplicht schoolbesturen om deel te nemen aan de
samenwerkingsafspraken over de zorg voor jeugdigen, onder regie van de
gemeente. In een AMvB onder de Wet op de Jeugdzorg zullen per onderwijssector
partijen worden benoemd die verplicht moeten samenwerken rondom het
onderwijs, waaronder het maatschappelijk werk en de jeugdgezondheidszorg, de
kernpartners van het CJG.
Schoolbesturen krijgen met passend onderwijs een zorgplicht. Als een
schoolbestuur niet zelf in staat is tot het leveren van passend onderwijs, moet
samenwerking worden gezocht met de andere schoolbesturen in het
samenwerkingsverband. In het samenwerkingsverband maken scholen gezamenlijk
afspraken over het dekkend aanbod, de zorg op de school en de relatie naar de
schooloverstijgende zorg. Vaak zijn de samenwerkingsverbanden, in opdracht van
188272a.doc 2/14
de deelnemende schoolbesturen, verantwoordelijk voor het maken en naleven van
de samenwerkingsafspraken met gemeenten. De lokale educatieve agenda is het
kader waar scholen en gemeenten afspraken maken over `zorg in en om de school'.
5. Welke mogelijkheden zijn er voor de veldinitiatieven om vrijwel ongewijzigd op
grond van de Experimentenwet door te gaan? Sluiten de nieuwe en de oude
koers voor passend onderwijs elkaar per definitie uit?
Een belangrijk verschil tussen een experiment en een veldinitiatief is dat in het
eerste geval afgeweken wordt van wet- en regelgeving en in het tweede geval niet.
Indien niet wordt afgeweken van wet- en regelgeving is een experiment niet aan de
orde. De samenwerkingsverbanden die nu een veldinitiatief vormen, ontvangen
vanaf augustus 2010 een subsidie van tien euro per leerling. Met deze middelen
kunnen zij een groot deel van de activiteiten die in gang zijn gezet, voortzetten. De
oude en de nieuwe koers sluiten elkaar niet uit. Nog steeds geldt bijvoorbeeld dat
er een dekkend aanbod moet zijn om voor alle leerlingen een passend
onderwijsprogramma te bieden.
6. Hoe wordt in de zorgplicht rekening gehouden met de denominatieve voorkeur
van ouders?
De denominatie is één van de aspecten die de voorkeur van ouders voor een
specifieke school bepalen, net als bijvoorbeeld thuisnabijheid. In de zorgplicht
wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de voorkeur van ouders, naast de
ontwikkeling van het kind en de mogelijkheden van de leraren. Als een kind niet
kan worden geplaatst op de school die ouders in eerste instantie hadden gekozen,
wordt in overleg met de ouders naar een andere geschikte school gezocht, rekening
houdend met de eventuele denominatieve voorkeur.
7. Welke garanties kent het systeem van de zorgplicht om te voorkomen dat
ouders van kinderen zonder bijzonder zorgbehoefte hun kind naar scholen
sturen waar het zorgprofiel het laagst is?
Ouders zijn vrij in de keuze van een school van hun kind. Net als nu, zullen ook na
de invoering van passend onderwijs op alle scholen leerlingen zitten die extra
ondersteuning nodig hebben. De sectororganisaties hebben aangegeven dat zij in
het referentiekader het begrip `basiszorg' verder willen uitwerken. Dit is een
zorgaanbod dat iedere school tenminste moet kunnen bieden. Dat neemt niet weg
dat er verschillen tussen scholen zullen bestaan. De keuze voor een school met een
breder of met een smaller onderwijszorgprofiel is aan de ouders zelf.
8. Is het voor scholen mogelijk hun zorgprofiel zeer beperkt in te vullen wanneer
het samenwerkingsverband daarmee akkoord gaat of komt er een minimum
zorgniveau?
De sector- vak- en ouderorganisaties hebben aangegeven dat zij in het
referentiekader de basiszorg willen uitwerken, die iedere school moet kunnen
bieden. Op die manier kan op alle scholen een minimum niveau aan zorg worden
gerealiseerd. De scholen beschrijven in hun onderwijszorgprofiel wat zij kunnen
bieden aan basis- en extra zorg. Dit plan, dat per school, samen met het personeel
wordt opgesteld, wordt vervolgens besproken met de ouders en in het
samenwerkingsverband. Het totaal aan profielen in het samenwerkingsverband
moet tot een dekkend aanbod leiden zodat alle leerlingen een passende plek kan
worden geboden. Binnen het samenwerkingsverband kunnen er verschillen tussen
scholen zijn in de zorg die zij bieden. Dat kan, zolang het aanbod dekkend is en
ouders en personeel hiermee instemmen.
Daarnaast waarborgt de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of
chronische ziekte (Wgbh/cz) dat scholen serieus onderzoeken welke mogelijkheden
zij hebben en welke aanpassingen zij kunnen inzetten om aan de problematiek van
188272a.doc 3/14
een aangemelde of ingeschreven leerling tegemoet te komen. Ouders die zich op
dit punt ongelijk behandeld voelen of vinden dat redelijke aanpassingen zijn
nagelaten, kunnen op basis van de Wgbh/cz een oordeel vragen aan de Commissie
gelijke behandeling.
9. Welke verantwoordelijkheid ligt er voor leraren in de handelingsgerichte
benadering?
Die verantwoordelijkheid is tweeledig. Enerzijds levert de leerkracht in het kader
van de handelingsgerichte diagnostiek informatie over het functioneren van de
leerling in de klas en zijn of haar ondersteuningsbehoefte. Anderzijds is de
leerkracht degene die de leerling op basis van die diagnostiek dagelijks in de klas
begeleidt en ondersteunt. Dat hoeft de leerkracht niet altijd alleen te doen, want bij
handelingsgerichte diagnostiek geldt ook dat de ondersteuningsbehoefte van de
leerkracht in kaart wordt gebracht.
10. Wordt aan samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden om
medezeggenschap en geschillenbeslechting via de bestaande en vertrouwde
structuren te organiseren?
Samenwerkingsverbanden krijgen de mogelijkheid om medezeggenschap via de
bestaande structuren van de Wet medezeggenschap scholen (WMS) te organiseren.
In het referentiekader worden voorstellen ontwikkeld voor de manier waarop
schoolbesturen en samenwerkingsverbanden dit kunnen organiseren. Onderzocht
wordt nog of aanpassing van de WMS nodig is.
Er komt een landelijke geschillenregeling voor geschillen rondom passend
onderwijs. Daarnaast kunnen schoolbesturen in het samenwerkingsverband interne
geschillenbeslechting organiseren zodat alleen als men er echt niet uitkomt een
geschil moet worden voorgelegd aan de landelijke geschillencommissie.
11. Wordt gegarandeerd dat de rugzak voor het speciaal basisonderwijs in ieder
geval dusdanig van omvang blijft dat tezamen met de basisbekostiging
minimaal het bekostigingsniveau wordt gehaald van het reguliere
basisonderwijs met rugzak? Kan een berekening voor beide schoolsoorten
worden gegeven?
Ja. Het bekostigingsniveau van het reguliere onderwijs met een rugzak blijft
beschikbaar voor een rugzakleerling in het speciaal basisonderwijs. De bekostiging
voor het speciale basisonderwijs bestaat uit een deel basisbekostiging en een deel
zorgbekostiging. De rugzakken voor het speciale basisonderwijs worden gekort
met de zorgbekostiging per leerling. Voor het personele deel is hierbij rekening
gehouden met het verschil tussen de gemiddelde personeelslast (GPL) in het
basisonderwijs en het speciale basisonderwijs. De formatieve zorgbekostiging in
het speciale basisonderwijs is 0,0646 fte's per leerling. De huidige GPL in het
basisonderwijs is 56.186,51 en in het speciale basisonderwijs is de GPL
61.086,64. De korting op het personele deel van de rugzak is dan 0,0646 x
61086,64 / 56186,51 = 0,0702 fte's per leerling. De korting op het materiële deel is
gelijk aan de materiële zorgbekostiging per leerling voor 2010, te weten 209.
12. Hoe omvangrijk is de geprognosticeerde toestroom van zorgleerlingen in het
reguliere onderwijs, aangezien ook in grootschalige bijscholing van zittende
docenten wordt voorzien?
Er is geen prognose gemaakt van het aantal leerlingen dat met passend onderwijs
regulier onderwijs gaat volgen. Het beeld is ook niet dat passend onderwijs leidt tot
een grote verschuiving van leerlingen. Het (v)so blijft immers bestaan en houdt de
capaciteit op het niveau van de begroting 2008.
13. Op welke wijze worden gemeenten gestimuleerd en ondersteund om bij de inzet
188272a.doc 4/14
voor passend onderwijs creatieve oplossingen te zoeken wanneer zich
belemmeringen voordoen met formele regels en budgetten?
Gemeenten hebben in relatie tot passend onderwijs drie verantwoordelijkheden:
leerlingenvervoer, huisvesting en de regierol voor de samenwerking in de
jeugdketen. Het kabinet ondersteunt gemeenten, in samenwerking met de VNG,
om meer samenhang te creëren in de uitvoering van hun taken onder de noemer
`samenwerken voor de jeugd'. Onder deze noemer werken de landelijke
ondersteuningsprogramma's van Centra voor Jeugd en Gezin, de verwijsindex
risicojongeren, zorg- en adviesteams (zat's), aanpak kindermishandeling, de lokale
educatieve agenda en het infopunt passend onderwijs samen.
14. Op welke wijze wordt binnen de nieuwe koers gestimuleerd dat
sectordoorbrekend wordt gewerkt?
Uitgangspunt voor de samenwerking tussen onderwijs en zorg, is één kind, één
gezin, één plan. De zorgplicht zorgt ervoor dat schoolbesturen nadenken over wat
ze wel en niet kunnen bieden aan (zorg)leerlingen en wat de schoolbesturen binnen
het samenwerkingsverband kunnen bieden. Daar waar de zorgvraag van een
leerling de verantwoordelijkheid van de school overstijgt, moeten afspraken
worden gemaakt over hulp en begeleiding vanuit de (jeugd)zorg. De zat's blijken
een goed vehikel te zijn om de samenwerking tussen onderwijs en de (jeugd)zorg
gestalte te geven. Aan het zat zijn immers ook professionals uit het bureau
jeugdzorg verbonden, die indien nodig specialistische zorg kunnen inschakelen
voor zowel het kind als het gezin. Met het landelijk ondersteuningsprogramma zorg
in en om de school wordt deze samenwerking gestimuleerd. De wettelijke
verankering van de samenwerking wordt gerealiseerd via de wetsvoorstellen:
`Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen', Zorg in en
om de school' en passend onderwijs.
15. Hoeveel één-loket-functies zijn er al door de regionale netwerken
gerealiseerd? Wat gebeurt er nu met deze loketten?
In totaal zijn 28 veldinitiatieven en één voor een breed experiment ingericht.
Belangrijke subsidievoorwaarde voor veldinitiatieven en experimenten was het
inrichten van één loket voor leerlingenzorg voor primair en voortgezet onderwijs.
Omdat een deel van deze veldinitiatieven pas per augustus 2009 of zelfs januari
2010 van start is gegaan, zijn nog niet in al deze regio's loketten ingericht. Of de
vorming van loketten doorgaat, is afhankelijk van de partijen die het veldinitiatief
vormen. De één loketgedachte is immers niet verplicht binnen de nieuwe koers.
16. Wat is de oorzaak van het feit dat veel scholen volgens de inspectie geen
concrete doelen hebben voor leerlingen met beperkingen?
Het (v)so is al een tijd bezig met een kwaliteitsslag. Begin van deze eeuw is de
functie van het (v)so verschoven van het accent op opvang en begeleiding naar
onderwijs dat daarnaast ook gericht moet zijn op het maximaal ontwikkelen van
kennis en vaardigheden. Een andere oorzaak is dat het scholen en leerkrachten
vaak nog ontbrak aan instrumenten om hun onderwijs planmatig en doelgericht
vorm te geven. Die instrumenten zijn inmiddels beschikbaar of in een vergevorderd
stadium van ontwikkeling. Het gaat om bijvoorbeeld de kerndoelen speciaal
onderwijs die op 1 augustus 2009 van kracht zijn geworden, de leerlijnen en
tussendoelen die daar een uitwerking van vormen en een op de verschillende
doelgroepen afgestemd leerlingvolgsysteem. Daarnaast wordt binnen het (v)so het
in kaart brengen van een ontwikkelingsperspectief van leerlingen steeds meer
gemeengoed. Met deze instrumenten zullen leerkrachten beter dan voorheen in
staat zijn concrete doelen voor hun leerlingen te kunnen formuleren.
17. Wat vindt u van de zorg van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) dat er
188272a.doc 5/14
een 'passendonderwijsvlucht" kan komen?
Een samenwerkingsverband moet een dekkend aanbod hebben om alle leerlingen
een passend aanbod te kunnen bieden. De schoolbesturen in het
samenwerkingsverband maken in dat kader, op basis van de
onderwijszorgprofielen van de scholen afspraken over de zorg die scholen bieden.
In dat kader kunnen ook afspraken worden gemaakt over wat alle scholen
tenminste moeten kunnen bieden (basiszorg). Overigens hebben heel veel scholen
al leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De verwachting is niet dat
passend onderwijs tot een grote verschuiving van leerlingen zal leiden.
18. Welk percentage van de leraren ervaart te weinig ondersteuning in de klas?
Veel leraren hebben behoefte aan bijscholing en extra ondersteuning in de klas. Dat
blijkt onder andere uit de achterbanraadplegingen van de vakbonden. De
achterbannen van de AOb en CNVo geven hierin aan dat adequate ondersteuning
in de klas een noodzakelijke voorwaarde is voor het slagen van passend onderwijs.
Op basis van de raadpleging is het niet goed mogelijk om tot een percentage voor
alle leraren te komen.
19. Welk percentage jongeren ontvangt een wajong-uitkering en gaat tegelijkertijd
naar school?
Er zijn geen gegevens beschikbaar op grond waarvan het percentage jongeren met
een Wajong-uitkering dat een opleiding volgt kan worden vastgesteld.
20. Waaruit bestaat de ondersteuning die ouders kunnen verkrijgen indien zij met
een school van mening verschillen over de passendheid van het aanbod?
Krijgen de ouders bijvoorbeeld gratis rechtsbijstand?
Ouders worden bij passend onderwijs op verschillende manieren ondersteund.
Ouders krijgen ondersteuning en deskundig advies bij het beoordelen van het
aanbod van de school voor hun kind. Als ouders met de school van mening
verschillen over de passendheid van het aanbod, kunnen ze gebruik maken van
mediation door een onafhankelijke partij. Als dat nog niet tot een oplossing leidt,
kan een landelijke geschillencommissie uitkomst bieden. Of ouders hierbij gratis
rechtsbijstand krijgen, hangt af van hun verzekering.
21. Waar ligt de doorzettingsmacht in het samenwerkingsverband indien de
partijen er niet uitkomen ten aanzien van verdeling van de middelen?
Als schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband geen overeenstemming
bereiken over de verdeling van middelen, dan kunnen zij in het uiterste geval
terecht bij de landelijke geschillencommissie. Deze commissie doet bindende
uitspraken.
22. Wat gebeurt er indien een school weigert een zorgprofiel aan te passen om te
komen tot een dekkend aanbod of wanneer de medezeggenschapsraad aan dit
gewijzigde zorgprofiel geen instemming geeft?
Scholen zullen in dit geval opnieuw met elkaar om tafel moeten om alsnog tot
overeenstemming te komen. Scholen hebben immers belang bij deze
overeenstemming. Als schoolbesturen er samen écht niet uit komen, dan kunnen zij
naar de landelijke geschillencommissie, die een bindende uitspraak doet.
23. Welke rol kunnen professionals uit de gezondheidszorg, jeugdzorg of welzijn
binnen een school vervullen? Hoe vindt de financiering hiervan plaats?
Hebben de ZAT-teams een rol in dit geheel?
De school is een belangrijke vindplaats voor kinderen en jongeren die problemen
hebben. Wanneer de hulpverlening vanuit de gezondheidszorg, de jeugdzorg of
welzijn in de school wordt georganiseerd, kunnen kinderen en jongeren adequaat
188272a.doc 6/14
worden geholpen. Professionals uit de sectoren welzijn en zorg kunnen kinderen en
jongeren het beste helpen bij persoonlijke problemen, problemen in de thuissituatie
of psychische problemen. Bij dergelijke problemen is het onderwijs meestal niet de
aangewezen partij om hulp of ondersteuning te bieden, maar is die hulp veel meer
een verantwoordelijkheid voor professionals uit de sectoren welzijn en zorg.
Sommige kinderen en jongeren hebben te kampen met meervoudige problematiek
die alleen met behulp van multidisciplinaire samenwerking van onderwijs en
andere sectoren op te vangen is en kan leiden tot passend onderwijs. Voor deze
kinderen en jongeren is een aanpak nodig volgens de principes van één kind, één
gezin, één plan. Zat's vormen het platform waar voor deze jongeren afspraken over
een passend onderwijs- en zorgaanbod gemaakt kunnen worden. De financiering
van de inzet van zorg en hulpverlening is mogelijk uit de voor die hulp beschikbare
gemeentelijke en provinciale budgetten.
24. Wat verstaat het kabinet onder een 'relatief lichte hulpvraag'?
In de brief van 2 november is aangegeven dat het kabinet een systeem wil waarbij
onder andere `niet alle kinderen met een relatief lichte hulpvraag in speciale
geïndiceerde voorzieningen terechtkomen'. Onder relatief lichte hulpvraag wordt
verstaan extra ondersteuning bedoeld die door de reguliere school kan worden
geboden, eventueel met hulp vanuit het samenwerkingsverband. Bijvoorbeeld in de
vorm van extra scholing van personeel, extra handen of extra middelen. Of een
leerling een relatief lichte zorgvraag heeft, hangt dus onder andere af van de
mogelijkheden van het personeel van de specifieke school. De meer algemene
vraag welke onderwijsondersteuning je van een school kan verwachten, wordt
uitgewerkt in het referentiekader onder de term `basiszorg'.
25. Welk deel van de nu beschikbare middelen voor ambulante begeleiding wil het
kabinet precies toekennen aan de reguliere scholen en hoe wordt dit verdeeld?
Het gaat om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding. Een
beperkt deel van de middelen blijft bij het (v)so ter behoud van expertise. De
precieze omvang hiervan is op dit moment nog niet bekend. In een werkgroep met
de verschillende sector- en vakorganisaties wordt een voorstel uitgewerkt, dat
vervolgens vertaald wordt in regelgeving. De rugzakmiddelen voor cluster 3 en 4
(inclusief het grootste deel van de ambulante begeleiding) worden over de
samenwerkingsverbanden verdeeld op basis van het aantal leerlingen dat is
ingeschreven bij de scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband. De
verdeling van de middelen over de samenwerkingsverbanden is afhankelijk van de
uitkomsten van de discussie over de verevening. De ECPO organiseert in februari
een expertmeeting met een aantal wetenschappers en ervaringsdeskundigen over de
mogelijkheden van verevening.
26. Is het juist dat in de brief van november stond dat samenwerkingsverbanden
een bedrag van twintig euro per leerling uit de enveloppenmiddelen zouden
ontvangen om de implementatie van passend onderwijs te ondersteunen en dat
dit in de laatste brief nog maar tien euro per leerling is? Zo ja, waarom is dit
bedrag gehalveerd?
Het bedrag om de invoering van passend onderwijs te ondersteunen is niet
gehalveerd. In de brief van november staat dat in de structurele situatie, vanaf 2012
er twintig euro per leerling beschikbaar is om voor alle leerlingen een passend
onderwijsaanbod te realiseren. Voor de periode tot de invoering van passend
onderwijs in augustus 2012, ontvangen de samenwerkingsverbanden een bedrag
van tien euro per leerling voor de voorbereiding. Een deel van de
invoeringsmiddelen voor passend onderwijs wordt ook gebruikt om tot augustus
2012 de overschrijding door de groei van het aantal indicaties voor (v)so/ lgf te
bekostigen. In de brief van 2 november is een voorbehoud gemaakt bij het bedrag
188272a.doc 7/14
van tien euro per leerling. Indien het aantal leerlingen met een indicatie voor (v)so/
lgf nog verder toeneemt, kan de noodzaak ontstaan het bedrag lager vast te stellen
om de extra overschrijding als gevolg van deze groei te dekken.
27. Komen er naast de tien euro per leerling meer middelen vrij voor na- en
bijscholing van zittende leraren?
De tien euro per leerling is alleen voor de fase voor invoering van passend
onderwijs (schooljaren 2010-2011 en 2011-2012). Vanaf augustus 2012 krijgen
alle samenwerkingsverbanden twintig euro per leerling in het
samenwerkingsverband om een passend onderwijsaanbod te realiseren voor alle
leerlingen. Dit bedrag zal grotendeels aan het primaire proces besteed moeten
worden, waaronder na- en bijscholing van zittende leraren. Schoolbesturen krijgen
bovendien al middelen in de lumpsum voor na- en bijscholing. In de CAO's voor
primair en voortgezet onderwijs is afgesproken dat leraren 10% van hun werktijd
mogen besteden aan professionalisering. Uit onderzoek blijkt dat scholing gericht
op leerlingenzorg en begeleiding een van de inhoudelijke speerpunten van de na-
en bijscholingsplannen van scholen is. Leraren die zich verder willen specialiseren
kunnen ten slotte zelf uiteraard ook gebruik maken van de lerarenbeurs. Hier
hebben inmiddels al bijna 14.000 leraren gebruik van gemaakt. De masteropleiding
Special Educational Needs is hierbij zeer populair. In de nieuwe aanvraagtermijn
van de lerarenbeurs voor aanvragers (uit het gehele onderwijs), die op 1 april 2010
start, is 23 miljoen euro beschikbaar.
28. Betekent de vraag die binnen de handelingsgerichte diagnostiek centraal staat,
zoals geformuleerd in een voetnoot 2 op pagina 5, ook dat hoogbegaafde
leerlingen voor ondersteuning in aanmerking kunnen komen? Of betekent dit
dat alleen hoogbegaafde leerlingen met andere problemen (bijvoorbeeld
gedragsproblemen) in aanmerking kunnen komen voor ondersteuning?
In de handelingsgerichte diagnostiek staat de ondersteuningsbehoefte van de
leerling in het onderwijs centraal. Hoogbegaafdheid op zichzelf leidt niet tot een
extra ondersteuningsbehoefte. Bij sommige hoogbegaafde leerlingen kunnen zich
wel problemen voordoen die leiden tot een extra ondersteuningsbehoefte, die de
school zonder extra hulp in de vorm van bijvoorbeeld kennis, extra handen of
middelen niet kan leveren. Deze leerlingen komen voor ondersteuning in
aanmerking, net als andere leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Of
extra ondersteuning nodig is hangt vanzelfsprekend ook af van de mogelijkheden
van het personeel van de specifieke school waar de leerling onderwijs volgt.
29. Hoeveel kinderen met een indicatie voor speciaal onderwijs worden tijdens het
onderwijs ook ondersteund vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ)? Hoeveel is dit in procenten van het totaal aantal kinderen met een
indicatie voor speciaal onderwijs?
Volgens onderzoek van het ITS, waarover ik u in de brief van december 2008 heb
geïnformeerd (Kamerstukken 2008-2009, 31497, nr. 9) zetten ongeveer 6.500
leerlingen een deel van hun persoonsgebonden budget (pgb) in op school, zowel op
scholen voor (v)so als op reguliere scholen. Gelet op de eisen om in aanmerking te
komen voor een pgb, is het gerechtvaardigd ervan uit te gaan dat vrijwel al deze
leerlingen ook een indicatie voor (v)so/ lgf hebben. Dit betekent dat ongeveer 6,5
procent van het totaal aantal leerlingen met een indicatie voor (v)so/ lgf een deel
van hun pgb inzet op school.
30. Welk bedrag aan compensatie heeft het onderwijs ontvangen vanwege het
wegvallen van het recht op begeleiding vanuit de AWBZ bij lichte beperkingen
op het terrein van zelfredzaamheid? Hoe is dit bedrag verdeeld? Waaraan is
het besteed?
188272a.doc 8/14
Met ingang van 1 januari 2010 krijgt OCW jaarlijks 10 miljoen euro ter
compensatie van de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ voor onderwijs. In
overleg met de sector-, ouder- en belangenorganisatie van pgb-houders is een
tijdelijke regeling opgesteld (1 januari 2010 tot 1 augustus 2012). Op grond hiervan
worden de middelen toegekend aan de rec's cluster 3 en 4. Scholen voor regulier-
en speciaal onderwijs kunnen een gemotiveerd verzoek indienen als een leerling
van school verwijdert dreigt te worden, omdat hij/ zij zonder extra ondersteuning
niet van het onderwijs kan profiteren of het onderwijsproces voor de
medeleerlingen te veel verstoort. De aanvraag komt tot stand in overleg met ouders
en begeleiders.
31. Door wie wordt de ondersteuning van de ouders in de vorm van
onderwijsconsulenten en mediation betaald?
Gedacht wordt om onderwijsconsulenten een rol te geven in het adviseren van
ouders bij het beoordelen van het advies van de school en bij eventuele mediation
tussen school en ouders. Hierover moeten nog nadere afspraken worden gemaakt.
Op dit moment zijn de onderwijsconsulenten ondergebracht bij de Stichting
Ondersteuning Scholen en Ouders (SOSO). Sector- en ouderorganisaties dragen
gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de activiteiten van het SOSO. Het
ministerie van OCW subsidieert het SOSO voor het werk van de
onderwijsconsulenten. Mogelijk wordt een uitbreiding van de taken van de
onderwijsconsulenten op dezelfde manier georganiseerd. Daarnaast wordt bezien
of de regionale expertise centra in de nieuwe situatie een rol kunnen spelen en zo
ja, op welke manier.
32. Hoe denkt u mediation door onderwijsconsulenten als onafhankelijke partij te
laten uitvoeren indien deze consulenten in een eerdere fase eveneens betrokken
zijn geweest bij de beoordeling van het individuele aanbod voor een kind? Wat
zijn de voorwaarden voor de onafhankelijkheid van de consulenten?
De onafhankelijke rol van de onderwijsconsulenten zit onder meer in hun
onafhankelijke positionering binnen de Stichting Ondersteuning Scholen en
Ouders, gedragen door de sector- en ouderorganisaties. Het bieden van
ondersteuning en deskundig advies aan ouders bij het beoordelen van het aanbod
van de school is een heel ander type taak dan het uitvoeren van mediation. Daarom
wordt gedacht om bij de onderwijsconsulenten te werken met twee aparte functies.
Een onderwijsconsulent werkt dan ofwel als adviseur ofwel als mediator. Hierdoor
zal een casus in een mediation traject dus nooit worden behandeld door dezelfde
onderwijsconsulent die eerder advies heeft gegeven over het aanbod van de school.
33. Krijgt de indicatie ook een plekje in het landelijk referentiekader?
Ja, in het landelijk referentiekader worden modellen uitgewerkt om
handelingsgericht te bepalen welke ondersteuning de leerling en school nodig
heeft. In het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over de inzet van
extra ondersteuning/ middelen aan de school die het onderwijs aan de leerling
biedt.
34. Waarom wordt het budget voor passend onderwijs gebaseerd op het grootste
deel van de ambulante middelen en niet op het totaal aan ambulante middelen?
Een deel van de middelen voor ambulante begeleiding blijft direct toegekend aan
het (v)so om de expertise te borgen en de expertise beschikbaar te kunnen blijven
stellen voor het reguliere onderwijs.
35. Hoe garandeert het kabinet een landelijk dekkend netwerk van 'passend
onderwijs' voor iedere leerling?
De zorgplicht, de verplichte samenwerking in de samenwerkingsverbanden en het
188272a.doc 9/14
toezicht door de inspectie moeten ervoor zorgen dat een dekkend netwerk van
passend onderwijs wordt gerealiseerd.
36. Kan het kabinet aangeven hoe groot de herverdelingseffecten als gevolg van de
verevening zullen zijn en welke regio's getroffen zullen worden? Hoe gaat de
aangekondigde compensatieregeling er uit zien?
In het antwoord op vraag 25 is al aangegeven dat de discussie over de verevening
nog loopt. Onderzocht wordt wat de oorzaken zijn van regionale verschillen en in
hoeverre hiermee rekening gehouden dient te worden bij de vaststelling en
verdeling van de budgetten. De uitkomsten van de discussie over verevening zijn
noodzakelijk om de herverdeeleffecten in kaart te kunnen brengen. Daarnaast moet,
om de herverdeeleffecten in kaart te kunnen brengen, ook bekend zijn hoe de
samenwerkingsrelatie tussen de samenwerkingsverbanden wsns en het so, en de
samenwerkingsverbanden vo en het vso er uit gaan zien. Omdat deze
samenwerking niet is geoperationaliseerd, is het ook niet mogelijk berekeningen te
maken. Om zo snel mogelijk zicht te krijgen op de samenwerkingsrelaties wordt
daar op dit moment onderzoek naar gedaan. Dit gebeurt op basis van
leerlingenstromen. De verwachting is dat de resultaten van het onderzoek begin
april beschikbaar zijn. In de voortgangsrapportage over passend onderwijs van juni,
zal ik u nader informeren.
37. In de vorige brief van de staatssecretaris werd gesteld dat verevening alleen
plaats zou vinden indien niet inzichtelijk kon worden gemaakt waarom de ene
regio meer indicaties heeft voor een bepaald cluster dan de andere. Wordt dit
principe nu losgelaten? Zo ja waarom? Betekent dit dat het kabinet geen
gronden meer ziet voor concentratie van bijvoorbeeld gedragsproblemen in
bepaalde regio's? Zo ja, waarom niet?
Nee, dit principe wordt niet losgelaten. In de brief van 25 januari jl. heb ik
aangegeven dat ik de ECPO heb gevraagd te adviseren over verevening. Dit advies
wordt voor de zomer 2010 uitgebracht.
38. Kan de onderwijsinspectie sancties toepassen indien wordt geconstateerd dat
het bestuur de zorgplicht niet waar maakt? Zo ja, welke sancties? Is het niet
waarmaken van de zorgplicht reden voor het niet toekennen van een
basistoezicht aan een school?
De invoering van de zorgplicht voor schoolbesturen leidt tot een uitbreiding van de
waarderingskaders van de inspectie. Deze uitbreiding vindt plaats vanuit de huidige
opvattingen over risicogestuurd toezicht en binnen de kaders van de Wet op het
onderwijstoezicht (WOT). Indien een bestuur de zorgplicht niet waarmaakt, kan de
inspectie handhavend optreden en sancties toepassen.
39. Indien de onderwijsinspectie constateert dat het samenwerkingsverband geen
sluitend zorgaanbod aanbiedt, wordt dan het samenwerkingsverband daarop
aangesproken, of de individuele besturen? Kan de Inspectie sancties opleggen
aan het samenwerkingsverband of alleen aan de besturen?
Scholen en besturen zijn het aangrijpingspunt voor het toezicht op de kwaliteit van
het onderwijs. Alleen voor de WEC-sector geldt dat de inspectie ook toezicht houdt
op de uitvoering van de wettelijke taken door de rec's, de
samenwerkingsverbanden van het (v)so. In de brief van 25 januari is gemeld dat
invoering van de zorgplicht voor de schoolbesturen leidt tot aanpassing van de
waarderingskaders van de inspectie. Hoe die aanpassingen er precies uit komen te
zien, is punt van nadere uitwerking. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
het referentiekader dat wordt ontwikkeld door het onderwijsveld.
40. Wat gaat de onderwijsinspectie doen indien blijkt dat het niet sluitende
zorgaanbod van een samenwerkingsverband komt vanwege het niet mee willen
188272a.doc 10/14
werken van één bestuur?
De schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband krijgen de plicht om in
samenwerking met het (v)so te komen tot een dekkend aanbod van onderwijszorg.
Indien een bestuur niet wil meewerken en men komt er binnen het
samenwerkingsverband niet uit, dan kunnen besturen in het samenwerkingsverband
dit voorleggen aan de geschillencommissie.
Om de toezichtvraag `biedt het samenwerkingsverband een sluitend zorgaanbod' te
kunnen bentwoorden moet de inspectie haar toezichtkader uitbreiden. Hierbij wordt
zoveel mogelijk aangesloten bij het referentiekader dat wordt ontwikkeld door het
onderwijsveld. Het toezicht zal uitgaan van de indicatoren voor de dekkendheid
van het onderwijszorgaanbod in het samenwerkingsverband en de relatie met de
zorgprofielen van de scholen binnen dat verband.
41. Klopt het dat de bestemmingsbox in de lumpsum voor de rugzakmiddelen
alleen geldig is voor de periode 2010-2012 en vanaf 2012 vervalt?
De rugzakmiddelen in de huidige vorm komen te vervallen met de invoering van
passend onderwijs per augustus 2012. Onderzocht wordt of het mogelijk is om
voor de periode tot de invoering van passend onderwijs de verantwoording van
rugzakmiddelen via de bestemmingsbox te realiseren. Of de bestemmingsbox ook
na 2012 kan worden gebruikt om de transparantie van de zorgmiddelen te borgen,
is afhankelijk van de ervaringen die worden opgedaan met het verantwoorden van
de rugzakmiddelen in de bestemmingsbox. Daaruit kan immers blijken in hoeverre
dit instrument leidt tot beter zicht op het beoogde resultaat.
42. Wat is de reden voor het onderzoek van de Inspectie naar cluster 2-scholen?
De afgelopen jaren is door de inspectie de kwaliteit van het onderwijs in het kader
van themagericht onderzoek in alle clusters onderzocht. De kwaliteit van het
onderwijs in cluster 2 en aan cluster 2 geïndiceerde leerlingen met een rugzak in
het regulier onderwijs is onderzocht en volgen nog de uitkomsten van het
onderzoek in cluster 1 (leerlingen met visuele beperkingen). In de toekomst wordt
de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen in het (v)so/ met een lgf opgenomen
in het risicogestuurd toezicht.
43. Het bevorderen van arbeidsparticipatie van jongeren met een beperking staat
centraal: waarom heeft het speciaal onderwijs dan nog steeds geen wettelijke
opdracht op te leiden voor de arbeidsmarkt?
Naar verwachting ontvangt uw Kamer eind september 2010 het wetsvoorstel
kwaliteit (v)so. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat het voortgezet
speciaal onderwijs gestructureerd wordt in drie uitstroomprofielen. Uitstroom naar
arbeid, uitstroom naar vervolgonderwijs of het behalen van een diploma, en
uitstroom naar dagbesteding. Met deze wet krijgt het speciaal onderwijs de
opdracht om leerlingen in het profiel arbeid op te leiden voor de arbeidsmarkt.
44. Welke doorzettingsmacht krijgen gemeenten om de verplichte samenwerking
tussen partners uit de jeugdhulpverlening en zorg onder regie van de
gemeente, zoals geregeld in het wetsvoorstel Zorg in en om de school, af te
dwingen? Welke rol speelt de provincie hierbij?
De gemeente kan op basis van het wetsvoorstel `centra voor jeugd en gezin en
regierol gemeenten in de jeugdketen' de jeugdgezondheidszorg, het
maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg verplichten de coördinatie van de zorg
op zich te nemen, wanneer in een individueel geval partijen geen hulp bieden aan
een kind dat die zorg dringend nodig heeft. Bij de totstandkoming van
samenwerkingsafspraken heeft de gemeente de plicht om zorg te dragen voor
effectieve samenwerking tussen instanties. De gemeente maakt afspraken met de
188272a.doc 11/14
provincie over de inzet van het bureau jeugdzorg in het centrum voor jeugd en
gezin en in het zorg- en adviesteam. Het wetsvoorstel `zorg in en om de school',
dat in de tweede helft van 2010 aan uw Kamer zal worden aangeboden, verplicht
het onderwijs om deel te nemen aan de samenwerking in de jeugdketen, onder
regie van de gemeente. De inspectie gaat toezien op de naleving van deze plicht.
45. Om welk bedrag gaat het dat eerst bij cluster 3 en cluster 4 werd besteed aan
ambulante begeleiding en nu naar samenwerkingsverbanden zal gaan?
Het totale bedrag dat beschikbaar is voor ambulante begeleiding voor cluster 3 en 4
is circa 146 miljoen. Het grootste deel hiervan wordt vanaf augustus 2012
toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Een beperkt deel wordt direct
toegekend aan het (v)so om de expertise te borgen en beschikbaar te kunnen
blijven stellen aan het reguliere onderwijs. Zoals in antwoord op vraag 25 is
aangegeven, wordt een voorstel uitgewerkt voor de omvang van het deel dat naar
de samenwerkingsverbanden gaat door een werkgroep vertegenwoordigers van de
vak- en sectororganisaties. In de voortgangsrapportage over passend onderwijs van
juni, zal ik u hierover nader informeren
46. Op welke manier wordt tegemoetgekomen aan de aanbeveling van
Evaluatiecommissie Passend Onderwijs (ECPO) dat er betere afstemming
moet komen tussen onderwijs en zorg?
Het besef dat samenwerking tussen onderwijs en zorg noodzakelijk is om kinderen
en jongeren goed en snel te helpen, wordt steeds meer gemeengoed. Het kabinet
verplicht en verbindt de samenwerking tussen onderwijs en zorg via de reeds
genoemde wetsvoorstellen `CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen', `Zorg in
en om de School' en de AMvB van de Wet op de Jeugdzorg.
Daarnaast stimuleert het kabinet de samenwerking van onderwijs en zorg bij
ontwikkelingen als één kind, één gezin, één plan, de aanpak voortijdig
schoolverlaten en de plusvoorzieningen, voor- en vroegschoolse educatie, de brede
school en alle projecten die vallen onder `Samenwerken voor de jeugd'.
47. Wat gebeurt er met de ervaringen van de veldexperimenten?
Op dit moment is er sprake van één breed experiment passend onderwijs. De
ervaringen in dit experiment, onder andere met budgetfinanciering, worden
meegenomen bij de verdere uitwerking van passend onderwijs. De ECPO heeft ook
dit jaar weer onderzoek uitgezet naar de `koplopers passend onderwijs'. Ook de
resultaten van dat onderzoek worden meegenomen bij de verdere uitwerking van
passend onderwijs.
48. Hoe wordt geborgd dat passend onderwijs van onderop wordt vormgegeven?
De komende periode wordt door de sectororganisaties in samenspraak met de
ouder- en vakorganisaties het referentiekader passend onderwijs nader uitgewerkt.
Dit kader ondersteunt besturen, scholen en samenwerkingsverbanden bij de
inrichting van een dekkend aanbod van passend onderwijs in de praktijk. Leraren
en ouders worden bij de uitwerking uitdrukkelijk betrokken.
49. Het rapport `Zorg om zorgleerlingen; een blik op beleid, aantal en kosten van
jonge zorgleerlingen' van het Centraal Planbureau concludeert dat de kosten
voor ondersteuning van zorgleerlingen de afgelopen jaren is gestegen doordat
meer aanbod (het rugzakje), meer vraag heeft opgeworpen. Op welke wijze
gaat het nieuwe systeem bijdragen aan terugdringing van de groei van cluster
4?
Het nieuwe systeem neemt de prikkel uit het huidige systeem weg om steeds meer
leerlingen te indiceren. Een indicatie leidt op dit moment tot extra middelen. Hoe
meer indicaties, hoe meer geld er beschikbaar komt (een zogenaamde `open-
188272a.doc 12/14
einderegeling'). In het nieuwe systeem krijgen de samenwerkingsverbanden één
budget voor extra ondersteuning op basis van het totaal aantal leerlingen in het
samenwerkingsverband. De scholen kunnen vervolgens gezamenlijk bepalen hoe
zij dat budget zodanig inzetten dat iedere leerling een passend
onderwijszorgaanbod krijgt. In plaats van te benoemen wat een leerling allemaal
niet kan, om zo een (cluster 4) indicatie te krijgen, is het uitgangspunt wat
leerlingen wel kunnen. Via handelingsgerichte diagnostiek wordt in kaart gebracht
wat de leerling en de leraar nodig hebben. Op die manier is maatwerk mogelijk en
kunnen meer leerlingen passend onderwijs krijgen.
50. Op welke wijze wordt de manier van indiceren veranderd om te voorkomen dat
de groei van cluster 4 ook onder de nieuwe regels onbeheersbaar blijft?
Kern van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passend onderwijsaanbod
krijgen. Op dit moment zijn er te veel leerlingen die niet het onderwijs krijgen waar
zij recht op hebben. Dat betekent dat een traject in gang is gezet om de kwaliteit te
verbeteren. Maar dat betekent ook dat de huidige indicatiestelling en
bekostigingssystematiek moet veranderen. Scholen krijgen meer ruimte om per
leerling een aanbod op maat te formuleren. Daarom worden de landelijke
indicatiecriteria afgeschaft. Deze vrijheid wordt gekoppeld aan
budgetverantwoordelijkheid, als uitvloeisel van budgettering. De nu bestaande
prikkel om zoveel mogelijk te indiceren (meer indicaties leiden tot meer geld)
wordt daarmee weggenomen.
51. Op welke wijze komt een integrale aanpak tussen zorg, onderwijs en sociale
zaken tot stand?
De integrale aanpak komt op verschillende manieren tot stand. Het project
`Iedereen doet mee' heeft als doelstelling het bevorderen van (arbeids)participatie
van jongeren met een beperking. De departementen OCW, VWS, J&G, Justitie,
WWI en SZW stemmen in dit project hun beleid op elkaar af en vullen aan als er
hiaten geconstateerd worden. Op ieder departement worden veel stappen gezet om
de participatie te ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de nieuwe wet Wajong
van SZW en de wetgeving kwaliteit speciaal onderwijs van OCW.
De ministeries van OCW, SZW en J&G hebben daarnaast een gezamenlijk
werkprogramma om de overgang van jongeren in het speciaal onderwijs naar
arbeid te vergemakkelijken. Een voorbeeld hiervan is de stage-jobcoach. De inzet
van een jobcoach kan de overstap voor een jongere van school naar werk
vergemakkelijken. Het is de verwachting dat jongeren er baat bij hebben als de
jobcoach al tijdens de stageperiode wordt ingezet. Succesvolle stages leiden
vervolgens vaak tot een arbeidsplek bij de werkgever. In de schooljaren 2009/2010
en 2010/2011 wordt met stage-jobcoaches geëxperimenteerd. Per schooljaar
kunnen ruim 500 leerlingen aan de pilot deelnemen. Na de evaluatie wordt bezien
of stage-jobcoaches structureel worden ingezet, of dat andere vormen
(kosten)effectiever zijn.
Een ander voorbeeld is de plaatsingscheque. Vanaf medio 2010 wordt hiermee in 4
UWV regio's geëxperimenteerd. Bij dit experiment wordt een directe
samenwerking tussen de school en werkgevers in regio gestimuleerd. Vso- en
praktijkscholen krijgen een bonus van 500,- als een leerling zonder tussenkomst
van een intermediair geplaatst wordt op een arbeidsplek. Wanneer de plaatsing
duurzaam blijkt ontvangt de school een tweede bonus van 500, -. Gedachte
hierachter is dat scholen nog verder gemotiveerd worden een arbeidsplek voor de
leerling te zoeken en dat zij de leerling na het verlaten van de school begeleiden
om de arbeidsplek te behouden.
52. Hoe is de staatssecretaris gekomen tot de aanname dat 2% van de leerlingen in
188272a.doc 13/14
een samenwerkingsverband gebaat is bij het volgen van speciaal onderwijs?
Er is geen aanname gedaan dat 2% van de leerlingen in een samenwerkingsverband
is gebaat bij het volgen van speciaal onderwijs. In de brief van november is
aangegeven dat er in de huidige situatie voor de bekostiging vanuit wordt gegaan
dat 2% van de leerlingen gebaat is bij plaatsing in het speciaal basisonderwijs
(sbo). Scholen voor sbo worden hiervoor rechtstreeks bekostigd. Daarnaast
ontvangt het samenwerkingsverband wsns, in de huidige situatie middelen voor
begeleiding van leerlingen in het reguliere onderwijs. Met de invoering van
passend onderwijs komen daar de rugzakmiddelen (inclusief het grootste deel van
de middelen voor ambulante begeleiding) en de twintig euro per leerling voor
passend onderwijs bij.
53. Op welke wijze moeten/kunnen samenwerkingsverbanden de groei van het
aantal indicaties tegengaan?
In antwoord op vraag 50 is aangegeven dat de kern van passend onderwijs is dat
alle leerlingen een passend onderwijsaanbod krijgen. De schoolbesturen binnen het
samenwerkingsverband ontvangen jaarlijks een budget om de onderwijszorg vorm
te geven. Dit biedt de ruimte om maatwerk te leveren, passend bij de
ondersteuningsbehoefte van de leerling en van het personeel. De schoolbesturen
binnen het samenwerkingsverband zijn samen met het (voortgezet) speciaal
onderwijs verantwoordelijk voor het toekennen van extra ondersteuning. Het
referentiekader doet handreikingen voor de manier waarop dit kan worden
georganiseerd.
54. Wat wordt in het nieuwe systeem de positie van het Regionaal
Expertisecentrum?
De taken en functies van het rec binnen passend onderwijs worden in overleg met
de WEC-raad nader uitgewerkt. In de voortgangsrapportage over passend
onderwijs van juni 2010, zal ik u hierover nader informeren.
188272a.doc 14/14