Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

31497 Passend Onderwijs

Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn) De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over haar brief d.d. 25 januari 2010 inzake de voortgang nieuwe koers passend onderwijs. De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van .... De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve


1. Hoe wordt voorkomen dat achter het landelijke referentiekader en de zorgplicht een ingewikkeld stelsel aan regels wordt opgetuigd waarmee de hele opzet van het vermijden van bestuurlijke drukte weer teniet wordt gedaan? De formulering van de zorgplicht vraagt om het zoeken naar het juiste evenwicht. Enerzijds moet de wettelijk plicht voldoende waarborgen bieden dat alle leerlingen een passend onderwijsaanbod krijgen. Anderzijds moet er voldoende ruimte zijn voor de partijen om de zorgplicht passend bij de regionale situatie in te vullen. In de brief van 25 januari is aangegeven dat de volgende drie elementen van belang zijn om tot een goed evenwicht te komen:

· De schoolbesturen krijgen een wettelijke zorgplicht, op grond waarvan scholen een passend aanbod moeten bieden aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte die op de school worden aangemeld of al staan ingeschreven. Wanneer ouders en school van mening verschillen over de passendheid van het aanbod, dan kunnen zij terecht bij een landelijke geschillencommissie. Deze doet bindende uitspraken.
· De sectororganisaties stellen, in samenwerking met de vak- en ouderorganisaties een referentiekader op. Dit kader ondersteunt scholen en samenwerkingsverbanden bij de invulling van de zorgplicht.
· Medezeggenschap van leraren, ouders en leerlingen bij de vormgeving van het ondersteuningsaanbod op school en in het samenwerkingsverband. Het voorkomen van bestuurlijke drukte is een belangrijk uitgangspunt bij de uitwerking van deze elementen.

2. Kan de Kamer een overzicht ontvangen van de besteding van middelen ten behoeve van passend onderwijs tot nu toe, met daarbij onderscheidenlijk aangegeven wat de exacte uitgavenposten waren? De enveloppemiddelen passend onderwijs bedroegen in de afgelopen jaren in totaal 45 miljoen euro (2008: 20 miljoen en 2009: 25 miljoen). Deze middelen zijn (afgerond op 0.5 miljoen) uitgegeven aan:

Onderwerp Inzet in miljoenen euro's 188272a.doc 1/14




Veldinitiatieven 14.5

Experimenten 1.5
Startsubsidie 3.5
Stimuleringssubsidie 1
Flankerend beleid* 9.5
Versterking kwaliteit (v)so 9.5
Kasschuif 3
Visueel gehandicapte leerlingen 2.5
Totaal 45

* Onder flankerend beleid wordt verstaan: activiteiten van het infopunt passend onderwijs, de website, versterking positie ouders, activiteiten op het gebied van leraren, de activiteiten van de onderwijsconsulenten etc.
3. Hoe is passend onderwijs tot het ingaan van de nieuwe situatie per 1 januari 2012 georganiseerd?
Tot de invoering van de wetgeving passend onderwijs, naar verwachting per 1 augustus 2012, geldt het huidige wettelijk kader. Op landelijk niveau wordt de komende periode de zorgplicht vertaald in concept wetgeving en wordt het referentiekader uitgewerkt door de sectororganisaties in samenwerking met de vak- en ouderorganisaties. Op regionaal niveau kan binnen de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs (po en vo), in overleg met de regionale expertisecentra (rec's) en de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) uitwerking worden gegeven aan de wijze waarop de handelingsgerichte diagnostiek vormgegeven kan gaan worden, hoe de expertise en begeleiding vanuit het (v)so wordt ingezet en hoe tot een dekkend aanbod wordt gekomen. Op schoolniveau is bij- en nascholing van leraren een belangrijke opdracht voor de voorbereiding op passend onderwijs. Ook het gesprek in de school moet gestart worden over de begeleiding die al wordt geboden en welke ontwikkelingen men ziet en wat daarvoor nodig is.

4. Hoe wordt de regievoering tussen het zorgadviesteam (ZAT), Centrum voor Jeugd en Gezin en de samenwerkingsverbanden vastgelegd? Welke verplichting ligt hier voor de gemeente?
Gemeenten krijgen met het wetsvoorstel `Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen', dat ter behandeling in de Kamer ligt, de regierol in het jeugdbeleid. Daarmee zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de totstandkoming van goede samenwerkingsafspraken over de zorg voor jeugdigen tussen het onderwijs en organisaties voor welzijn en zorg. Het wetsvoorstel `zorg in en om de school' verplicht schoolbesturen om deel te nemen aan de samenwerkingsafspraken over de zorg voor jeugdigen, onder regie van de gemeente. In een AMvB onder de Wet op de Jeugdzorg zullen per onderwijssector partijen worden benoemd die verplicht moeten samenwerken rondom het onderwijs, waaronder het maatschappelijk werk en de jeugdgezondheidszorg, de kernpartners van het CJG.
Schoolbesturen krijgen met passend onderwijs een zorgplicht. Als een schoolbestuur niet zelf in staat is tot het leveren van passend onderwijs, moet samenwerking worden gezocht met de andere schoolbesturen in het samenwerkingsverband. In het samenwerkingsverband maken scholen gezamenlijk afspraken over het dekkend aanbod, de zorg op de school en de relatie naar de schooloverstijgende zorg. Vaak zijn de samenwerkingsverbanden, in opdracht van 188272a.doc 2/14




de deelnemende schoolbesturen, verantwoordelijk voor het maken en naleven van de samenwerkingsafspraken met gemeenten. De lokale educatieve agenda is het kader waar scholen en gemeenten afspraken maken over `zorg in en om de school'.
5. Welke mogelijkheden zijn er voor de veldinitiatieven om vrijwel ongewijzigd op grond van de Experimentenwet door te gaan? Sluiten de nieuwe en de oude koers voor passend onderwijs elkaar per definitie uit? Een belangrijk verschil tussen een experiment en een veldinitiatief is dat in het eerste geval afgeweken wordt van wet- en regelgeving en in het tweede geval niet. Indien niet wordt afgeweken van wet- en regelgeving is een experiment niet aan de orde. De samenwerkingsverbanden die nu een veldinitiatief vormen, ontvangen vanaf augustus 2010 een subsidie van tien euro per leerling. Met deze middelen kunnen zij een groot deel van de activiteiten die in gang zijn gezet, voortzetten. De oude en de nieuwe koers sluiten elkaar niet uit. Nog steeds geldt bijvoorbeeld dat er een dekkend aanbod moet zijn om voor alle leerlingen een passend onderwijsprogramma te bieden.

6. Hoe wordt in de zorgplicht rekening gehouden met de denominatieve voorkeur van ouders?
De denominatie is één van de aspecten die de voorkeur van ouders voor een specifieke school bepalen, net als bijvoorbeeld thuisnabijheid. In de zorgplicht wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de voorkeur van ouders, naast de ontwikkeling van het kind en de mogelijkheden van de leraren. Als een kind niet kan worden geplaatst op de school die ouders in eerste instantie hadden gekozen, wordt in overleg met de ouders naar een andere geschikte school gezocht, rekening houdend met de eventuele denominatieve voorkeur.

7. Welke garanties kent het systeem van de zorgplicht om te voorkomen dat ouders van kinderen zonder bijzonder zorgbehoefte hun kind naar scholen sturen waar het zorgprofiel het laagst is?
Ouders zijn vrij in de keuze van een school van hun kind. Net als nu, zullen ook na de invoering van passend onderwijs op alle scholen leerlingen zitten die extra ondersteuning nodig hebben. De sectororganisaties hebben aangegeven dat zij in het referentiekader het begrip `basiszorg' verder willen uitwerken. Dit is een zorgaanbod dat iedere school tenminste moet kunnen bieden. Dat neemt niet weg dat er verschillen tussen scholen zullen bestaan. De keuze voor een school met een breder of met een smaller onderwijszorgprofiel is aan de ouders zelf.
8. Is het voor scholen mogelijk hun zorgprofiel zeer beperkt in te vullen wanneer het samenwerkingsverband daarmee akkoord gaat of komt er een minimum zorgniveau?
De sector- vak- en ouderorganisaties hebben aangegeven dat zij in het referentiekader de basiszorg willen uitwerken, die iedere school moet kunnen bieden. Op die manier kan op alle scholen een minimum niveau aan zorg worden gerealiseerd. De scholen beschrijven in hun onderwijszorgprofiel wat zij kunnen bieden aan basis- en extra zorg. Dit plan, dat per school, samen met het personeel wordt opgesteld, wordt vervolgens besproken met de ouders en in het samenwerkingsverband. Het totaal aan profielen in het samenwerkingsverband moet tot een dekkend aanbod leiden zodat alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Binnen het samenwerkingsverband kunnen er verschillen tussen scholen zijn in de zorg die zij bieden. Dat kan, zolang het aanbod dekkend is en ouders en personeel hiermee instemmen.
Daarnaast waarborgt de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) dat scholen serieus onderzoeken welke mogelijkheden zij hebben en welke aanpassingen zij kunnen inzetten om aan de problematiek van 188272a.doc 3/14




een aangemelde of ingeschreven leerling tegemoet te komen. Ouders die zich op dit punt ongelijk behandeld voelen of vinden dat redelijke aanpassingen zijn nagelaten, kunnen op basis van de Wgbh/cz een oordeel vragen aan de Commissie gelijke behandeling.

9. Welke verantwoordelijkheid ligt er voor leraren in de handelingsgerichte benadering?
Die verantwoordelijkheid is tweeledig. Enerzijds levert de leerkracht in het kader van de handelingsgerichte diagnostiek informatie over het functioneren van de leerling in de klas en zijn of haar ondersteuningsbehoefte. Anderzijds is de leerkracht degene die de leerling op basis van die diagnostiek dagelijks in de klas begeleidt en ondersteunt. Dat hoeft de leerkracht niet altijd alleen te doen, want bij handelingsgerichte diagnostiek geldt ook dat de ondersteuningsbehoefte van de leerkracht in kaart wordt gebracht.

10. Wordt aan samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden om medezeggenschap en geschillenbeslechting via de bestaande en vertrouwde structuren te organiseren?
Samenwerkingsverbanden krijgen de mogelijkheid om medezeggenschap via de bestaande structuren van de Wet medezeggenschap scholen (WMS) te organiseren. In het referentiekader worden voorstellen ontwikkeld voor de manier waarop schoolbesturen en samenwerkingsverbanden dit kunnen organiseren. Onderzocht wordt nog of aanpassing van de WMS nodig is.
Er komt een landelijke geschillenregeling voor geschillen rondom passend onderwijs. Daarnaast kunnen schoolbesturen in het samenwerkingsverband interne geschillenbeslechting organiseren zodat alleen als men er echt niet uitkomt een geschil moet worden voorgelegd aan de landelijke geschillencommissie.
11. Wordt gegarandeerd dat de rugzak voor het speciaal basisonderwijs in ieder geval dusdanig van omvang blijft dat tezamen met de basisbekostiging minimaal het bekostigingsniveau wordt gehaald van het reguliere basisonderwijs met rugzak? Kan een berekening voor beide schoolsoorten worden gegeven?
Ja. Het bekostigingsniveau van het reguliere onderwijs met een rugzak blijft beschikbaar voor een rugzakleerling in het speciaal basisonderwijs. De bekostiging voor het speciale basisonderwijs bestaat uit een deel basisbekostiging en een deel zorgbekostiging. De rugzakken voor het speciale basisonderwijs worden gekort met de zorgbekostiging per leerling. Voor het personele deel is hierbij rekening gehouden met het verschil tussen de gemiddelde personeelslast (GPL) in het basisonderwijs en het speciale basisonderwijs. De formatieve zorgbekostiging in het speciale basisonderwijs is 0,0646 fte's per leerling. De huidige GPL in het basisonderwijs is 56.186,51 en in het speciale basisonderwijs is de GPL 61.086,64. De korting op het personele deel van de rugzak is dan 0,0646 x 61086,64 / 56186,51 = 0,0702 fte's per leerling. De korting op het materiële deel is gelijk aan de materiële zorgbekostiging per leerling voor 2010, te weten 209.
12. Hoe omvangrijk is de geprognosticeerde toestroom van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs, aangezien ook in grootschalige bijscholing van zittende docenten wordt voorzien?
Er is geen prognose gemaakt van het aantal leerlingen dat met passend onderwijs regulier onderwijs gaat volgen. Het beeld is ook niet dat passend onderwijs leidt tot een grote verschuiving van leerlingen. Het (v)so blijft immers bestaan en houdt de capaciteit op het niveau van de begroting 2008.

13. Op welke wijze worden gemeenten gestimuleerd en ondersteund om bij de inzet 188272a.doc 4/14




voor passend onderwijs creatieve oplossingen te zoeken wanneer zich belemmeringen voordoen met formele regels en budgetten? Gemeenten hebben in relatie tot passend onderwijs drie verantwoordelijkheden: leerlingenvervoer, huisvesting en de regierol voor de samenwerking in de jeugdketen. Het kabinet ondersteunt gemeenten, in samenwerking met de VNG, om meer samenhang te creëren in de uitvoering van hun taken onder de noemer `samenwerken voor de jeugd'. Onder deze noemer werken de landelijke ondersteuningsprogramma's van Centra voor Jeugd en Gezin, de verwijsindex risicojongeren, zorg- en adviesteams (zat's), aanpak kindermishandeling, de lokale educatieve agenda en het infopunt passend onderwijs samen.
14. Op welke wijze wordt binnen de nieuwe koers gestimuleerd dat sectordoorbrekend wordt gewerkt?
Uitgangspunt voor de samenwerking tussen onderwijs en zorg, is één kind, één gezin, één plan. De zorgplicht zorgt ervoor dat schoolbesturen nadenken over wat ze wel en niet kunnen bieden aan (zorg)leerlingen en wat de schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband kunnen bieden. Daar waar de zorgvraag van een leerling de verantwoordelijkheid van de school overstijgt, moeten afspraken worden gemaakt over hulp en begeleiding vanuit de (jeugd)zorg. De zat's blijken een goed vehikel te zijn om de samenwerking tussen onderwijs en de (jeugd)zorg gestalte te geven. Aan het zat zijn immers ook professionals uit het bureau jeugdzorg verbonden, die indien nodig specialistische zorg kunnen inschakelen voor zowel het kind als het gezin. Met het landelijk ondersteuningsprogramma zorg in en om de school wordt deze samenwerking gestimuleerd. De wettelijke verankering van de samenwerking wordt gerealiseerd via de wetsvoorstellen: `Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen', Zorg in en om de school' en passend onderwijs.

15. Hoeveel één-loket-functies zijn er al door de regionale netwerken gerealiseerd? Wat gebeurt er nu met deze loketten? In totaal zijn 28 veldinitiatieven en één voor een breed experiment ingericht. Belangrijke subsidievoorwaarde voor veldinitiatieven en experimenten was het inrichten van één loket voor leerlingenzorg voor primair en voortgezet onderwijs. Omdat een deel van deze veldinitiatieven pas per augustus 2009 of zelfs januari 2010 van start is gegaan, zijn nog niet in al deze regio's loketten ingericht. Of de vorming van loketten doorgaat, is afhankelijk van de partijen die het veldinitiatief vormen. De één loketgedachte is immers niet verplicht binnen de nieuwe koers.
16. Wat is de oorzaak van het feit dat veel scholen volgens de inspectie geen concrete doelen hebben voor leerlingen met beperkingen? Het (v)so is al een tijd bezig met een kwaliteitsslag. Begin van deze eeuw is de functie van het (v)so verschoven van het accent op opvang en begeleiding naar onderwijs dat daarnaast ook gericht moet zijn op het maximaal ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Een andere oorzaak is dat het scholen en leerkrachten vaak nog ontbrak aan instrumenten om hun onderwijs planmatig en doelgericht vorm te geven. Die instrumenten zijn inmiddels beschikbaar of in een vergevorderd stadium van ontwikkeling. Het gaat om bijvoorbeeld de kerndoelen speciaal onderwijs die op 1 augustus 2009 van kracht zijn geworden, de leerlijnen en tussendoelen die daar een uitwerking van vormen en een op de verschillende doelgroepen afgestemd leerlingvolgsysteem. Daarnaast wordt binnen het (v)so het in kaart brengen van een ontwikkelingsperspectief van leerlingen steeds meer gemeengoed. Met deze instrumenten zullen leerkrachten beter dan voorheen in staat zijn concrete doelen voor hun leerlingen te kunnen formuleren.
17. Wat vindt u van de zorg van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) dat er 188272a.doc 5/14




een 'passendonderwijsvlucht" kan komen?

Een samenwerkingsverband moet een dekkend aanbod hebben om alle leerlingen een passend aanbod te kunnen bieden. De schoolbesturen in het samenwerkingsverband maken in dat kader, op basis van de onderwijszorgprofielen van de scholen afspraken over de zorg die scholen bieden. In dat kader kunnen ook afspraken worden gemaakt over wat alle scholen tenminste moeten kunnen bieden (basiszorg). Overigens hebben heel veel scholen al leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De verwachting is niet dat passend onderwijs tot een grote verschuiving van leerlingen zal leiden.
18. Welk percentage van de leraren ervaart te weinig ondersteuning in de klas? Veel leraren hebben behoefte aan bijscholing en extra ondersteuning in de klas. Dat blijkt onder andere uit de achterbanraadplegingen van de vakbonden. De achterbannen van de AOb en CNVo geven hierin aan dat adequate ondersteuning in de klas een noodzakelijke voorwaarde is voor het slagen van passend onderwijs. Op basis van de raadpleging is het niet goed mogelijk om tot een percentage voor alle leraren te komen.

19. Welk percentage jongeren ontvangt een wajong-uitkering en gaat tegelijkertijd naar school?
Er zijn geen gegevens beschikbaar op grond waarvan het percentage jongeren met een Wajong-uitkering dat een opleiding volgt kan worden vastgesteld.
20. Waaruit bestaat de ondersteuning die ouders kunnen verkrijgen indien zij met een school van mening verschillen over de passendheid van het aanbod? Krijgen de ouders bijvoorbeeld gratis rechtsbijstand? Ouders worden bij passend onderwijs op verschillende manieren ondersteund. Ouders krijgen ondersteuning en deskundig advies bij het beoordelen van het aanbod van de school voor hun kind. Als ouders met de school van mening verschillen over de passendheid van het aanbod, kunnen ze gebruik maken van mediation door een onafhankelijke partij. Als dat nog niet tot een oplossing leidt, kan een landelijke geschillencommissie uitkomst bieden. Of ouders hierbij gratis rechtsbijstand krijgen, hangt af van hun verzekering.
21. Waar ligt de doorzettingsmacht in het samenwerkingsverband indien de partijen er niet uitkomen ten aanzien van verdeling van de middelen? Als schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband geen overeenstemming bereiken over de verdeling van middelen, dan kunnen zij in het uiterste geval terecht bij de landelijke geschillencommissie. Deze commissie doet bindende uitspraken.

22. Wat gebeurt er indien een school weigert een zorgprofiel aan te passen om te komen tot een dekkend aanbod of wanneer de medezeggenschapsraad aan dit gewijzigde zorgprofiel geen instemming geeft?
Scholen zullen in dit geval opnieuw met elkaar om tafel moeten om alsnog tot overeenstemming te komen. Scholen hebben immers belang bij deze overeenstemming. Als schoolbesturen er samen écht niet uit komen, dan kunnen zij naar de landelijke geschillencommissie, die een bindende uitspraak doet.
23. Welke rol kunnen professionals uit de gezondheidszorg, jeugdzorg of welzijn binnen een school vervullen? Hoe vindt de financiering hiervan plaats? Hebben de ZAT-teams een rol in dit geheel?
De school is een belangrijke vindplaats voor kinderen en jongeren die problemen hebben. Wanneer de hulpverlening vanuit de gezondheidszorg, de jeugdzorg of welzijn in de school wordt georganiseerd, kunnen kinderen en jongeren adequaat 188272a.doc 6/14




worden geholpen. Professionals uit de sectoren welzijn en zorg kunnen kinderen en jongeren het beste helpen bij persoonlijke problemen, problemen in de thuissituatie of psychische problemen. Bij dergelijke problemen is het onderwijs meestal niet de aangewezen partij om hulp of ondersteuning te bieden, maar is die hulp veel meer een verantwoordelijkheid voor professionals uit de sectoren welzijn en zorg. Sommige kinderen en jongeren hebben te kampen met meervoudige problematiek die alleen met behulp van multidisciplinaire samenwerking van onderwijs en andere sectoren op te vangen is en kan leiden tot passend onderwijs. Voor deze kinderen en jongeren is een aanpak nodig volgens de principes van één kind, één gezin, één plan. Zat's vormen het platform waar voor deze jongeren afspraken over een passend onderwijs- en zorgaanbod gemaakt kunnen worden. De financiering van de inzet van zorg en hulpverlening is mogelijk uit de voor die hulp beschikbare gemeentelijke en provinciale budgetten.

24. Wat verstaat het kabinet onder een 'relatief lichte hulpvraag'? In de brief van 2 november is aangegeven dat het kabinet een systeem wil waarbij onder andere `niet alle kinderen met een relatief lichte hulpvraag in speciale geïndiceerde voorzieningen terechtkomen'. Onder relatief lichte hulpvraag wordt verstaan extra ondersteuning bedoeld die door de reguliere school kan worden geboden, eventueel met hulp vanuit het samenwerkingsverband. Bijvoorbeeld in de vorm van extra scholing van personeel, extra handen of extra middelen. Of een leerling een relatief lichte zorgvraag heeft, hangt dus onder andere af van de mogelijkheden van het personeel van de specifieke school. De meer algemene vraag welke onderwijsondersteuning je van een school kan verwachten, wordt uitgewerkt in het referentiekader onder de term `basiszorg'.
25. Welk deel van de nu beschikbare middelen voor ambulante begeleiding wil het kabinet precies toekennen aan de reguliere scholen en hoe wordt dit verdeeld? Het gaat om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding. Een beperkt deel van de middelen blijft bij het (v)so ter behoud van expertise. De precieze omvang hiervan is op dit moment nog niet bekend. In een werkgroep met de verschillende sector- en vakorganisaties wordt een voorstel uitgewerkt, dat vervolgens vertaald wordt in regelgeving. De rugzakmiddelen voor cluster 3 en 4 (inclusief het grootste deel van de ambulante begeleiding) worden over de samenwerkingsverbanden verdeeld op basis van het aantal leerlingen dat is ingeschreven bij de scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband. De verdeling van de middelen over de samenwerkingsverbanden is afhankelijk van de uitkomsten van de discussie over de verevening. De ECPO organiseert in februari een expertmeeting met een aantal wetenschappers en ervaringsdeskundigen over de mogelijkheden van verevening.

26. Is het juist dat in de brief van november stond dat samenwerkingsverbanden een bedrag van twintig euro per leerling uit de enveloppenmiddelen zouden ontvangen om de implementatie van passend onderwijs te ondersteunen en dat dit in de laatste brief nog maar tien euro per leerling is? Zo ja, waarom is dit bedrag gehalveerd?
Het bedrag om de invoering van passend onderwijs te ondersteunen is niet gehalveerd. In de brief van november staat dat in de structurele situatie, vanaf 2012 er twintig euro per leerling beschikbaar is om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te realiseren. Voor de periode tot de invoering van passend onderwijs in augustus 2012, ontvangen de samenwerkingsverbanden een bedrag van tien euro per leerling voor de voorbereiding. Een deel van de invoeringsmiddelen voor passend onderwijs wordt ook gebruikt om tot augustus 2012 de overschrijding door de groei van het aantal indicaties voor (v)so/ lgf te bekostigen. In de brief van 2 november is een voorbehoud gemaakt bij het bedrag 188272a.doc 7/14




van tien euro per leerling. Indien het aantal leerlingen met een indicatie voor (v)so/ lgf nog verder toeneemt, kan de noodzaak ontstaan het bedrag lager vast te stellen om de extra overschrijding als gevolg van deze groei te dekken.
27. Komen er naast de tien euro per leerling meer middelen vrij voor na- en bijscholing van zittende leraren?
De tien euro per leerling is alleen voor de fase voor invoering van passend onderwijs (schooljaren 2010-2011 en 2011-2012). Vanaf augustus 2012 krijgen alle samenwerkingsverbanden twintig euro per leerling in het samenwerkingsverband om een passend onderwijsaanbod te realiseren voor alle leerlingen. Dit bedrag zal grotendeels aan het primaire proces besteed moeten worden, waaronder na- en bijscholing van zittende leraren. Schoolbesturen krijgen bovendien al middelen in de lumpsum voor na- en bijscholing. In de CAO's voor primair en voortgezet onderwijs is afgesproken dat leraren 10% van hun werktijd mogen besteden aan professionalisering. Uit onderzoek blijkt dat scholing gericht op leerlingenzorg en ­begeleiding een van de inhoudelijke speerpunten van de na- en bijscholingsplannen van scholen is. Leraren die zich verder willen specialiseren kunnen ten slotte zelf uiteraard ook gebruik maken van de lerarenbeurs. Hier hebben inmiddels al bijna 14.000 leraren gebruik van gemaakt. De masteropleiding Special Educational Needs is hierbij zeer populair. In de nieuwe aanvraagtermijn van de lerarenbeurs voor aanvragers (uit het gehele onderwijs), die op 1 april 2010 start, is 23 miljoen euro beschikbaar.

28. Betekent de vraag die binnen de handelingsgerichte diagnostiek centraal staat, zoals geformuleerd in een voetnoot 2 op pagina 5, ook dat hoogbegaafde leerlingen voor ondersteuning in aanmerking kunnen komen? Of betekent dit dat alleen hoogbegaafde leerlingen met andere problemen (bijvoorbeeld gedragsproblemen) in aanmerking kunnen komen voor ondersteuning? In de handelingsgerichte diagnostiek staat de ondersteuningsbehoefte van de leerling in het onderwijs centraal. Hoogbegaafdheid op zichzelf leidt niet tot een extra ondersteuningsbehoefte. Bij sommige hoogbegaafde leerlingen kunnen zich wel problemen voordoen die leiden tot een extra ondersteuningsbehoefte, die de school zonder extra hulp in de vorm van bijvoorbeeld kennis, extra handen of middelen niet kan leveren. Deze leerlingen komen voor ondersteuning in aanmerking, net als andere leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Of extra ondersteuning nodig is hangt vanzelfsprekend ook af van de mogelijkheden van het personeel van de specifieke school waar de leerling onderwijs volgt.
29. Hoeveel kinderen met een indicatie voor speciaal onderwijs worden tijdens het onderwijs ook ondersteund vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Hoeveel is dit in procenten van het totaal aantal kinderen met een indicatie voor speciaal onderwijs?
Volgens onderzoek van het ITS, waarover ik u in de brief van december 2008 heb geïnformeerd (Kamerstukken 2008-2009, 31497, nr. 9) zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun persoonsgebonden budget (pgb) in op school, zowel op scholen voor (v)so als op reguliere scholen. Gelet op de eisen om in aanmerking te komen voor een pgb, is het gerechtvaardigd ervan uit te gaan dat vrijwel al deze leerlingen ook een indicatie voor (v)so/ lgf hebben. Dit betekent dat ongeveer 6,5 procent van het totaal aantal leerlingen met een indicatie voor (v)so/ lgf een deel van hun pgb inzet op school.

30. Welk bedrag aan compensatie heeft het onderwijs ontvangen vanwege het wegvallen van het recht op begeleiding vanuit de AWBZ bij lichte beperkingen op het terrein van zelfredzaamheid? Hoe is dit bedrag verdeeld? Waaraan is het besteed?
188272a.doc 8/14




Met ingang van 1 januari 2010 krijgt OCW jaarlijks 10 miljoen euro ter compensatie van de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ voor onderwijs. In overleg met de sector-, ouder- en belangenorganisatie van pgb-houders is een tijdelijke regeling opgesteld (1 januari 2010 tot 1 augustus 2012). Op grond hiervan worden de middelen toegekend aan de rec's cluster 3 en 4. Scholen voor regulier- en speciaal onderwijs kunnen een gemotiveerd verzoek indienen als een leerling van school verwijdert dreigt te worden, omdat hij/ zij zonder extra ondersteuning niet van het onderwijs kan profiteren of het onderwijsproces voor de medeleerlingen te veel verstoort. De aanvraag komt tot stand in overleg met ouders en begeleiders.

31. Door wie wordt de ondersteuning van de ouders in de vorm van onderwijsconsulenten en mediation betaald?
Gedacht wordt om onderwijsconsulenten een rol te geven in het adviseren van ouders bij het beoordelen van het advies van de school en bij eventuele mediation tussen school en ouders. Hierover moeten nog nadere afspraken worden gemaakt. Op dit moment zijn de onderwijsconsulenten ondergebracht bij de Stichting Ondersteuning Scholen en Ouders (SOSO). Sector- en ouderorganisaties dragen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de activiteiten van het SOSO. Het ministerie van OCW subsidieert het SOSO voor het werk van de onderwijsconsulenten. Mogelijk wordt een uitbreiding van de taken van de onderwijsconsulenten op dezelfde manier georganiseerd. Daarnaast wordt bezien of de regionale expertise centra in de nieuwe situatie een rol kunnen spelen en zo ja, op welke manier.

32. Hoe denkt u mediation door onderwijsconsulenten als onafhankelijke partij te laten uitvoeren indien deze consulenten in een eerdere fase eveneens betrokken zijn geweest bij de beoordeling van het individuele aanbod voor een kind? Wat zijn de voorwaarden voor de onafhankelijkheid van de consulenten? De onafhankelijke rol van de onderwijsconsulenten zit onder meer in hun onafhankelijke positionering binnen de Stichting Ondersteuning Scholen en Ouders, gedragen door de sector- en ouderorganisaties. Het bieden van ondersteuning en deskundig advies aan ouders bij het beoordelen van het aanbod van de school is een heel ander type taak dan het uitvoeren van mediation. Daarom wordt gedacht om bij de onderwijsconsulenten te werken met twee aparte functies. Een onderwijsconsulent werkt dan ofwel als adviseur ofwel als mediator. Hierdoor zal een casus in een mediation traject dus nooit worden behandeld door dezelfde onderwijsconsulent die eerder advies heeft gegeven over het aanbod van de school.
33. Krijgt de indicatie ook een plekje in het landelijk referentiekader? Ja, in het landelijk referentiekader worden modellen uitgewerkt om handelingsgericht te bepalen welke ondersteuning de leerling en school nodig heeft. In het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over de inzet van extra ondersteuning/ middelen aan de school die het onderwijs aan de leerling biedt.

34. Waarom wordt het budget voor passend onderwijs gebaseerd op het grootste deel van de ambulante middelen en niet op het totaal aan ambulante middelen? Een deel van de middelen voor ambulante begeleiding blijft direct toegekend aan het (v)so om de expertise te borgen en de expertise beschikbaar te kunnen blijven stellen voor het reguliere onderwijs.

35. Hoe garandeert het kabinet een landelijk dekkend netwerk van 'passend onderwijs' voor iedere leerling?
De zorgplicht, de verplichte samenwerking in de samenwerkingsverbanden en het 188272a.doc 9/14




toezicht door de inspectie moeten ervoor zorgen dat een dekkend netwerk van passend onderwijs wordt gerealiseerd.

36. Kan het kabinet aangeven hoe groot de herverdelingseffecten als gevolg van de verevening zullen zijn en welke regio's getroffen zullen worden? Hoe gaat de aangekondigde compensatieregeling er uit zien? In het antwoord op vraag 25 is al aangegeven dat de discussie over de verevening nog loopt. Onderzocht wordt wat de oorzaken zijn van regionale verschillen en in hoeverre hiermee rekening gehouden dient te worden bij de vaststelling en verdeling van de budgetten. De uitkomsten van de discussie over verevening zijn noodzakelijk om de herverdeeleffecten in kaart te kunnen brengen. Daarnaast moet, om de herverdeeleffecten in kaart te kunnen brengen, ook bekend zijn hoe de samenwerkingsrelatie tussen de samenwerkingsverbanden wsns en het so, en de samenwerkingsverbanden vo en het vso er uit gaan zien. Omdat deze samenwerking niet is geoperationaliseerd, is het ook niet mogelijk berekeningen te maken. Om zo snel mogelijk zicht te krijgen op de samenwerkingsrelaties wordt daar op dit moment onderzoek naar gedaan. Dit gebeurt op basis van leerlingenstromen. De verwachting is dat de resultaten van het onderzoek begin april beschikbaar zijn. In de voortgangsrapportage over passend onderwijs van juni, zal ik u nader informeren.

37. In de vorige brief van de staatssecretaris werd gesteld dat verevening alleen plaats zou vinden indien niet inzichtelijk kon worden gemaakt waarom de ene regio meer indicaties heeft voor een bepaald cluster dan de andere. Wordt dit principe nu losgelaten? Zo ja waarom? Betekent dit dat het kabinet geen gronden meer ziet voor concentratie van bijvoorbeeld gedragsproblemen in bepaalde regio's? Zo ja, waarom niet?
Nee, dit principe wordt niet losgelaten. In de brief van 25 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de ECPO heb gevraagd te adviseren over verevening. Dit advies wordt voor de zomer 2010 uitgebracht.

38. Kan de onderwijsinspectie sancties toepassen indien wordt geconstateerd dat het bestuur de zorgplicht niet waar maakt? Zo ja, welke sancties? Is het niet waarmaken van de zorgplicht reden voor het niet toekennen van een basistoezicht aan een school?
De invoering van de zorgplicht voor schoolbesturen leidt tot een uitbreiding van de waarderingskaders van de inspectie. Deze uitbreiding vindt plaats vanuit de huidige opvattingen over risicogestuurd toezicht en binnen de kaders van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Indien een bestuur de zorgplicht niet waarmaakt, kan de inspectie handhavend optreden en sancties toepassen.
39. Indien de onderwijsinspectie constateert dat het samenwerkingsverband geen sluitend zorgaanbod aanbiedt, wordt dan het samenwerkingsverband daarop aangesproken, of de individuele besturen? Kan de Inspectie sancties opleggen aan het samenwerkingsverband of alleen aan de besturen? Scholen en besturen zijn het aangrijpingspunt voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Alleen voor de WEC-sector geldt dat de inspectie ook toezicht houdt op de uitvoering van de wettelijke taken door de rec's, de samenwerkingsverbanden van het (v)so. In de brief van 25 januari is gemeld dat invoering van de zorgplicht voor de schoolbesturen leidt tot aanpassing van de waarderingskaders van de inspectie. Hoe die aanpassingen er precies uit komen te zien, is punt van nadere uitwerking. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het referentiekader dat wordt ontwikkeld door het onderwijsveld.
40. Wat gaat de onderwijsinspectie doen indien blijkt dat het niet sluitende zorgaanbod van een samenwerkingsverband komt vanwege het niet mee willen 188272a.doc 10/14




werken van één bestuur?

De schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband krijgen de plicht om in samenwerking met het (v)so te komen tot een dekkend aanbod van onderwijszorg. Indien een bestuur niet wil meewerken en men komt er binnen het samenwerkingsverband niet uit, dan kunnen besturen in het samenwerkingsverband dit voorleggen aan de geschillencommissie.
Om de toezichtvraag `biedt het samenwerkingsverband een sluitend zorgaanbod' te kunnen bentwoorden moet de inspectie haar toezichtkader uitbreiden. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het referentiekader dat wordt ontwikkeld door het onderwijsveld. Het toezicht zal uitgaan van de indicatoren voor de dekkendheid van het onderwijszorgaanbod in het samenwerkingsverband en de relatie met de zorgprofielen van de scholen binnen dat verband.

41. Klopt het dat de bestemmingsbox in de lumpsum voor de rugzakmiddelen alleen geldig is voor de periode 2010-2012 en vanaf 2012 vervalt? De rugzakmiddelen in de huidige vorm komen te vervallen met de invoering van passend onderwijs per augustus 2012. Onderzocht wordt of het mogelijk is om voor de periode tot de invoering van passend onderwijs de verantwoording van rugzakmiddelen via de bestemmingsbox te realiseren. Of de bestemmingsbox ook na 2012 kan worden gebruikt om de transparantie van de zorgmiddelen te borgen, is afhankelijk van de ervaringen die worden opgedaan met het verantwoorden van de rugzakmiddelen in de bestemmingsbox. Daaruit kan immers blijken in hoeverre dit instrument leidt tot beter zicht op het beoogde resultaat.
42. Wat is de reden voor het onderzoek van de Inspectie naar cluster 2-scholen? De afgelopen jaren is door de inspectie de kwaliteit van het onderwijs in het kader van themagericht onderzoek in alle clusters onderzocht. De kwaliteit van het onderwijs in cluster 2 en aan cluster 2 geïndiceerde leerlingen met een rugzak in het regulier onderwijs is onderzocht en volgen nog de uitkomsten van het onderzoek in cluster 1 (leerlingen met visuele beperkingen). In de toekomst wordt de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen in het (v)so/ met een lgf opgenomen in het risicogestuurd toezicht.

43. Het bevorderen van arbeidsparticipatie van jongeren met een beperking staat centraal: waarom heeft het speciaal onderwijs dan nog steeds geen wettelijke opdracht op te leiden voor de arbeidsmarkt?
Naar verwachting ontvangt uw Kamer eind september 2010 het wetsvoorstel kwaliteit (v)so. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat het voortgezet speciaal onderwijs gestructureerd wordt in drie uitstroomprofielen. Uitstroom naar arbeid, uitstroom naar vervolgonderwijs of het behalen van een diploma, en uitstroom naar dagbesteding. Met deze wet krijgt het speciaal onderwijs de opdracht om leerlingen in het profiel arbeid op te leiden voor de arbeidsmarkt.
44. Welke doorzettingsmacht krijgen gemeenten om de verplichte samenwerking tussen partners uit de jeugdhulpverlening en zorg onder regie van de gemeente, zoals geregeld in het wetsvoorstel Zorg in en om de school, af te dwingen? Welke rol speelt de provincie hierbij? De gemeente kan op basis van het wetsvoorstel `centra voor jeugd en gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen' de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg verplichten de coördinatie van de zorg op zich te nemen, wanneer in een individueel geval partijen geen hulp bieden aan een kind dat die zorg dringend nodig heeft. Bij de totstandkoming van samenwerkingsafspraken heeft de gemeente de plicht om zorg te dragen voor effectieve samenwerking tussen instanties. De gemeente maakt afspraken met de 188272a.doc 11/14




provincie over de inzet van het bureau jeugdzorg in het centrum voor jeugd en gezin en in het zorg- en adviesteam. Het wetsvoorstel `zorg in en om de school', dat in de tweede helft van 2010 aan uw Kamer zal worden aangeboden, verplicht het onderwijs om deel te nemen aan de samenwerking in de jeugdketen, onder regie van de gemeente. De inspectie gaat toezien op de naleving van deze plicht.
45. Om welk bedrag gaat het dat eerst bij cluster 3 en cluster 4 werd besteed aan ambulante begeleiding en nu naar samenwerkingsverbanden zal gaan? Het totale bedrag dat beschikbaar is voor ambulante begeleiding voor cluster 3 en 4 is circa 146 miljoen. Het grootste deel hiervan wordt vanaf augustus 2012 toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Een beperkt deel wordt direct toegekend aan het (v)so om de expertise te borgen en beschikbaar te kunnen blijven stellen aan het reguliere onderwijs. Zoals in antwoord op vraag 25 is aangegeven, wordt een voorstel uitgewerkt voor de omvang van het deel dat naar de samenwerkingsverbanden gaat door een werkgroep vertegenwoordigers van de vak- en sectororganisaties. In de voortgangsrapportage over passend onderwijs van juni, zal ik u hierover nader informeren

46. Op welke manier wordt tegemoetgekomen aan de aanbeveling van Evaluatiecommissie Passend Onderwijs (ECPO) dat er betere afstemming moet komen tussen onderwijs en zorg?
Het besef dat samenwerking tussen onderwijs en zorg noodzakelijk is om kinderen en jongeren goed en snel te helpen, wordt steeds meer gemeengoed. Het kabinet verplicht en verbindt de samenwerking tussen onderwijs en zorg via de reeds genoemde wetsvoorstellen `CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen', `Zorg in en om de School' en de AMvB van de Wet op de Jeugdzorg. Daarnaast stimuleert het kabinet de samenwerking van onderwijs en zorg bij ontwikkelingen als één kind, één gezin, één plan, de aanpak voortijdig schoolverlaten en de plusvoorzieningen, voor- en vroegschoolse educatie, de brede school en alle projecten die vallen onder `Samenwerken voor de jeugd'.
47. Wat gebeurt er met de ervaringen van de veldexperimenten? Op dit moment is er sprake van één breed experiment passend onderwijs. De ervaringen in dit experiment, onder andere met budgetfinanciering, worden meegenomen bij de verdere uitwerking van passend onderwijs. De ECPO heeft ook dit jaar weer onderzoek uitgezet naar de `koplopers passend onderwijs'. Ook de resultaten van dat onderzoek worden meegenomen bij de verdere uitwerking van passend onderwijs.

48. Hoe wordt geborgd dat passend onderwijs van onderop wordt vormgegeven? De komende periode wordt door de sectororganisaties in samenspraak met de ouder- en vakorganisaties het referentiekader passend onderwijs nader uitgewerkt. Dit kader ondersteunt besturen, scholen en samenwerkingsverbanden bij de inrichting van een dekkend aanbod van passend onderwijs in de praktijk. Leraren en ouders worden bij de uitwerking uitdrukkelijk betrokken.
49. Het rapport `Zorg om zorgleerlingen; een blik op beleid, aantal en kosten van jonge zorgleerlingen' van het Centraal Planbureau concludeert dat de kosten voor ondersteuning van zorgleerlingen de afgelopen jaren is gestegen doordat meer aanbod (het rugzakje), meer vraag heeft opgeworpen. Op welke wijze gaat het nieuwe systeem bijdragen aan terugdringing van de groei van cluster 4?
Het nieuwe systeem neemt de prikkel uit het huidige systeem weg om steeds meer leerlingen te indiceren. Een indicatie leidt op dit moment tot extra middelen. Hoe meer indicaties, hoe meer geld er beschikbaar komt (een zogenaamde `open- 188272a.doc 12/14




einderegeling'). In het nieuwe systeem krijgen de samenwerkingsverbanden één budget voor extra ondersteuning op basis van het totaal aantal leerlingen in het samenwerkingsverband. De scholen kunnen vervolgens gezamenlijk bepalen hoe zij dat budget zodanig inzetten dat iedere leerling een passend onderwijszorgaanbod krijgt. In plaats van te benoemen wat een leerling allemaal niet kan, om zo een (cluster 4) indicatie te krijgen, is het uitgangspunt wat leerlingen wel kunnen. Via handelingsgerichte diagnostiek wordt in kaart gebracht wat de leerling en de leraar nodig hebben. Op die manier is maatwerk mogelijk en kunnen meer leerlingen passend onderwijs krijgen.

50. Op welke wijze wordt de manier van indiceren veranderd om te voorkomen dat de groei van cluster 4 ook onder de nieuwe regels onbeheersbaar blijft? Kern van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passend onderwijsaanbod krijgen. Op dit moment zijn er te veel leerlingen die niet het onderwijs krijgen waar zij recht op hebben. Dat betekent dat een traject in gang is gezet om de kwaliteit te verbeteren. Maar dat betekent ook dat de huidige indicatiestelling en bekostigingssystematiek moet veranderen. Scholen krijgen meer ruimte om per leerling een aanbod op maat te formuleren. Daarom worden de landelijke indicatiecriteria afgeschaft. Deze vrijheid wordt gekoppeld aan budgetverantwoordelijkheid, als uitvloeisel van budgettering. De nu bestaande prikkel om zoveel mogelijk te indiceren (meer indicaties leiden tot meer geld) wordt daarmee weggenomen.

51. Op welke wijze komt een integrale aanpak tussen zorg, onderwijs en sociale zaken tot stand?
De integrale aanpak komt op verschillende manieren tot stand. Het project `Iedereen doet mee' heeft als doelstelling het bevorderen van (arbeids)participatie van jongeren met een beperking. De departementen OCW, VWS, J&G, Justitie, WWI en SZW stemmen in dit project hun beleid op elkaar af en vullen aan als er hiaten geconstateerd worden. Op ieder departement worden veel stappen gezet om de participatie te ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de nieuwe wet Wajong van SZW en de wetgeving kwaliteit speciaal onderwijs van OCW. De ministeries van OCW, SZW en J&G hebben daarnaast een gezamenlijk werkprogramma om de overgang van jongeren in het speciaal onderwijs naar arbeid te vergemakkelijken. Een voorbeeld hiervan is de stage-jobcoach. De inzet van een jobcoach kan de overstap voor een jongere van school naar werk vergemakkelijken. Het is de verwachting dat jongeren er baat bij hebben als de jobcoach al tijdens de stageperiode wordt ingezet. Succesvolle stages leiden vervolgens vaak tot een arbeidsplek bij de werkgever. In de schooljaren 2009/2010 en 2010/2011 wordt met stage-jobcoaches geëxperimenteerd. Per schooljaar kunnen ruim 500 leerlingen aan de pilot deelnemen. Na de evaluatie wordt bezien of stage-jobcoaches structureel worden ingezet, of dat andere vormen (kosten)effectiever zijn.
Een ander voorbeeld is de plaatsingscheque. Vanaf medio 2010 wordt hiermee in 4 UWV regio's geëxperimenteerd. Bij dit experiment wordt een directe samenwerking tussen de school en werkgevers in regio gestimuleerd. Vso- en praktijkscholen krijgen een bonus van 500,- als een leerling zonder tussenkomst van een intermediair geplaatst wordt op een arbeidsplek. Wanneer de plaatsing duurzaam blijkt ontvangt de school een tweede bonus van 500, -. Gedachte hierachter is dat scholen nog verder gemotiveerd worden een arbeidsplek voor de leerling te zoeken en dat zij de leerling na het verlaten van de school begeleiden om de arbeidsplek te behouden.

52. Hoe is de staatssecretaris gekomen tot de aanname dat 2% van de leerlingen in 188272a.doc 13/14




een samenwerkingsverband gebaat is bij het volgen van speciaal onderwijs?

Er is geen aanname gedaan dat 2% van de leerlingen in een samenwerkingsverband is gebaat bij het volgen van speciaal onderwijs. In de brief van november is aangegeven dat er in de huidige situatie voor de bekostiging vanuit wordt gegaan dat 2% van de leerlingen gebaat is bij plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo). Scholen voor sbo worden hiervoor rechtstreeks bekostigd. Daarnaast ontvangt het samenwerkingsverband wsns, in de huidige situatie middelen voor begeleiding van leerlingen in het reguliere onderwijs. Met de invoering van passend onderwijs komen daar de rugzakmiddelen (inclusief het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding) en de twintig euro per leerling voor passend onderwijs bij.

53. Op welke wijze moeten/kunnen samenwerkingsverbanden de groei van het aantal indicaties tegengaan?
In antwoord op vraag 50 is aangegeven dat de kern van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passend onderwijsaanbod krijgen. De schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband ontvangen jaarlijks een budget om de onderwijszorg vorm te geven. Dit biedt de ruimte om maatwerk te leveren, passend bij de ondersteuningsbehoefte van de leerling en van het personeel. De schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband zijn samen met het (voortgezet) speciaal onderwijs verantwoordelijk voor het toekennen van extra ondersteuning. Het referentiekader doet handreikingen voor de manier waarop dit kan worden georganiseerd.

54. Wat wordt in het nieuwe systeem de positie van het Regionaal Expertisecentrum?
De taken en functies van het rec binnen passend onderwijs worden in overleg met de WEC-raad nader uitgewerkt. In de voortgangsrapportage over passend onderwijs van juni 2010, zal ik u hierover nader informeren.

188272a.doc 14/14