Toespraak Harm Brouwer OM Congres 2010
5 februari 2010
Tijdens zijn toespraak op het OM Congres 2010 in de Van Nelle Fabriek
in Rotterdam is Harm Brouwer ingegaan op snelrecht, supersnelrecht en
het 'weekendarrangement'.
Collega's,
Dames en heren,
De minister van Justitie heeft afgelopen dinsdag de Tweede Kamer
toegezegd om de zogenaamde Zembla-lijst met 90 zaken waarbij
Officieren van Justitie doelbewust informatie achter gehouden zouden
hebben of zelfs zouden hebben vervalst te laten onderzoeken.
Wij wachten rustig de resultaten van dit onderzoek af, maar het OM wil
niet verhullen dat het zich geschoffeerd voelt. Het staat niet aan om
officieren van justitie voor te stellen als verdachten. Naar mijn
mening is hier sprake van onzorgvuldige journalistiek. Het
officiersschap is een moeilijk ambt waarbij je vaak scherp aan de wind
moet zeilen. Officieren van justitie verdienen ons respect.
Terug naar het onderwerp van vandaag: snelrecht.
Het was in het jaar 1839, dat Neerlands eerste stoomlocomotief De
Arend van Amsterdam naar Haarlem reed. Voorop rende een man met een
rode vlag om boeren en buitenstaanders te waarschuwen voor `de helsche
machine', die eraan kwam. De maximumsnelheid van 38 kilometer per uur
werd dan ook niet gehaald. Wél bereikten de reizigers levend Haarlem.
Dat viel mee, want volgens een hardnekkig gerucht zou bij een
dergelijke onverantwoorde vaart de ademhaling onmogelijk worden.
Deze anekdote laat zien, dat de meeste innovaties in het begin op
scepsis stuiten. Want, hebben we hier te maken met voortgang of
vooruitgang? Twee heel verschillende dingen, tenslotte ...
Ook over snelrecht kan je die vraag stellen: hebben we hier te maken
met voortgang of met vooruitgang? Afgelopen jaarwisseling is het
snelrecht voor de tweede keer ingezet om het feestgedruis in goede
banen te helpen leiden. Wat waren de verwachtingen? En worden die ook
waargemaakt? Staan de opbrengsten van het snelrecht enigszins in
verhouding tot de bijbehorende organisatorische inspanning? En meer
principieel: is sneller ook beter, getoetst aan de uitgangspunten van
het strafprocesrecht? Allemaal onderwerpen, die wij vandaag gaan
verkennen.
Straks komen twee wetenschappers aan het woord: de hoogleraar
strafrecht, de heer Mevis, en de hoogleraar criminologie, de heer
Bruinsma . Daarop volgt een reactie Gert Haverkate, de directeur van
ons wetenschappelijk bureau.
Ik wil deze sprekers niet het gras voor de voeten wegmaaien, maar kan
het toch ook niet laten alvast wat munitie aan te reiken voor de
verdere gedachtewisseling. Dat doe ik door kort terug te blikken op de
afgelopen jaarwisseling en door u mijn mening te geven over het
snelrecht.
Allereerst dus Oud & Nieuw. Het aantal meldingen bij de politie lag
dit keer beduidend lager dan tijdens de vorige jaarwisseling: een
kleine 16.000 tegen ruim 22.000 het jaar daarvoor. Maar het totaal
aantal zaken, dat de politie bij het OM aanbracht, was juist hoger:
795 tegen 639 vorig jaar.
Het aantal supersnelrechtzaken bedroeg echter bij de laatste
jaarwisseling 27 tegen 33 vorig jaar. En het aantal gewone
snelrechtzaken is met 71 óók lager dan vorig jaar. Toen waren het er
94. Bescheiden aantallen dus. Dat neemt niet weg, dat de publicitaire
symboolwaarde van het snelrecht groot is. Ook dit jaar hebben radio,
televisie en kranten er ruim aandacht aan besteed.
Voor de goede orde: met `supersnelrecht' bedoelen we de afhandeling
van de zaak in eerste aanleg binnen de drie-dagen-termijn van de
inverzekeringstelling. Vindt de zitting plaats in de daarop volgende
veertien-dagen-termijn van de inbewaringstelling, dan heet dat bij ons
`snelrecht'.
Wat kunnen we uit de cijfers concluderen? Dat het afgelopen
jaarwisseling misschien onrustig was, maar wél veel rustiger dan de
afgelopen jaren.
Dat volgt uit het lagere aantal politiemeldingen. Dat er toch voor het
OM een hoger aantal zaken uit de bus kwam, is te verklaren door de
lagere tolerantiegrenzen van de politie. Die zorgen weliswaar voor
méér, maar tevens voor líchtere zaken. Dat de zaken minder ernstig
waren, blijkt onder meer uit de daling van het aantal in bewaring
gestelde personen. Dat waren er afgelopen jaarwisseling 46, tegen 77
het jaar dáárvoor.
Is deze relatief rustige jaarwisseling mede te danken aan de inzet van
het snelrecht? Dat verband is nooit echt aan te tonen. Maar een snelle
afhandeling van een zaak in combinatie met een verhoogde pakkans
hebben naar mijn overtuiging een algemeen preventieve werking bij de
aanpak van gecriminaliseerde overlast en publiek geweld. Hetzelfde
geldt voor de enorme publiciteit, die de inzet van het snelrecht
gekregen heeft.
De boodschap is: ga je over de schreef, dan loop je een grote kans
gepakt te worden. En heb je bovendien binnen enkele dagen een straf
aan je broek. Snelheid is ook belangrijk om de voorspelbaarheid en
daarmee het gezag van de rechtshandhaving te bevorderen. Natuurlijk
moet dat gepaard gaan met behoud van zorgvuldigheid.
Hoe kijk ik aan tegen de verdiensten van het huidige supersnelrecht?
Vanwege de ultrakorte termijnen selecteren we voor het supersnelrecht
alléén zaken die klip en klaar zijn. Want we willen niet, dat de
zorgvuldigheid in het gedrang komt. Dat betekent: een relatief
eenvoudig vergrijp, voldoende bewijs tegen een - liefst - bekennende
verdachte, een advocaat die vindt, dat snel handelen in het belang is
van zijn cliënt, geen reclasseringsrapporten, psychologische
observaties of ingewikkelde schadeclaims.
Steeds minder zaken of categorieën van zaken voldoen aan deze
combinatie van eisen, zoals de cijfers laten zien. Een afweging tussen
doel en middelen ligt dan ook in het verschiet. En daarmee komt de
vraag op hoe we in de toekomst verder moeten gaan met het
supersnelrecht. Volgens mij zijn er twee opties: ophouden of - op een
verstandige manier - doorpakken. Ophouden zou kunnen betekenen, dat we
het kind met het badwater weggooien. Daar is niemand voorstander van,
neem ik aan.
De keuze valt dus voor mij op verstandig doorpakken. Mijn gedachten
gaan daarbij uit naar één wettelijk regiem voor het snelrecht, met
uitbreiding van de gronden voor de voorlopige hechtenis, waarin het
supersnelrecht opgaat en dat de al bestaande wettelijke mogelijkheden
voor snelrecht vervangt. Ik denk aan één snelrechttermijn, die de som
is van de inverzekeringstellingstermijn zónder verlenging en de
inbewaringstellingstermijn. Maximaal 17 dagen dus.
Voor de nieuwe grond, waarmee ik de huidige gronden voor voorlopige
hechtenis zou willen uitbreiden, heb ik niet direct een passende term
bij de hand. Maar als ik aansluiting zoek bij het `ophouden voor
onderzoek' uit artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, dan komt
mijn nieuwe grond in de kern neer op `ophouden voor berechting door de
zittingsrechter'.
Voorlopige hechtenis op uitsluitend déze grond vereist uiteraard, dat
er bínnen zeventien dagen een zitting is waarop mínimaal een
gevangenisstraf wordt gevorderd van het aantal detentiedagen tot de
zitting. Als gedurende deze dagen aan deze vereisten niet meer wordt
voldaan, volgt vanzelfsprekend invrijheidstelling.
Zo voorkom je dat we verdachten - die van de rechter
hoogstwaarschijnlijk een vrijheidsstraf krijgen - moeten laten gaan,
vóórdat de snelrechtzitting heeft plaatsgevonden. Om dat tegen te gaan
wordt nu soms een zaak - koste wat kost - in de drie-dagen-termijn van
de inverzekeringstelling gepropt. Niet alleen de zorgvuldigheid kan
hiermee in het geding komen, maar ook het onderzoek naar de precieze
omvang van het gepleegde strafbare feit.
Alles wat onder een dergelijk vernieuwd snelrecht binnen drie dagen
kan worden afgehandeld, is meegenomen. Zijn er vier, vijf, zeven of
twaalf dagen nodig voor een zorgvuldige behandeling, dan is dat ook
mogelijk. Zo oplopend tot zeventien dagen. Het lijkt mij bij dit
voorstel overigens wél gewenst om vóóraf vast te stellen welke typen
delicten onder welke omstandigheden voor snelrecht in aanmerking
komen.
De minister van Justitie lijkt ons in onze gedachtegang te steunen. Op
29 januari heeft hij de Tweede Kamer geschreven, dat hij positief
staat tegenover een uitbreiding van de voorlopige hechtenis voor
bijzondere gevallen en daarom een wetswijziging voorbereidt van
artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. Over de mogelijke
relaties tussen een dergelijke voorlopige-hechtenis-grond en de
bestaande wetgeving zal Gert Haverkate straks nog meer in detail
treden.
Ik wil hier ook nog enkele woorden wijden aan een aanpalend onderwerp:
het zogeheten weekendarrangement. Het principe is simpel: wie tijdens
het uitgaan in het weekend geweldsdelicten pleegt, wordt tot maandag
in verzekering gesteld. Dat blijkt een effectieve maatregel te zijn:
in gemeenten waar het wordt toegepast, is het uitgaansgeweld
aanmerkelijk verminderd.
Snelrecht is dit niet. De verdachte blijft niet tot de zitting vast
zitten, maar krijgt op maandag een dagvaarding uitgereikt. Het is wél
een snelle reactie op een strafbaar feit. Feitelijk gaat het hier om
een ordemaatregel met strafvorderlijke middelen.
Sommige rechters wijzen dit af. Met name wanneer niet aannemelijk kan
worden gemaakt, dat de politie de zaak tijdens het weekend voortvarend
heeft opgepakt. Gezien de beperkte capaciteit, die de politie in het
weekend kan inzetten, is dit ook een probleem.
Daarom pleit het OM voor een nieuwe wettelijke bevoegdheid. Die moet
het mogelijk maken om op vordering van de officier van justitie
verdachten van geweldsdelicten maximaal drie dagen in verzekering te
stellen, wanneer, dat nodig is voor de openbare orde. Hieraan kan dan
een marginale rechterlijke toetsing gekoppeld worden als waarborg
tegen te lichtvaardig gebruik. Ook op dit punt zal Gert Haverkate
straks gedetailleerder ingaan.
Dames en heren,
Dit waren van mijn kant enige bespiegelingen bij de vraag `Snelrecht:
hoe sneller, hoe beter?' U begrijpt inmiddels hoe mijn antwoord luidt:
snelle berechting kan belangrijk zijn voor de effectiviteit en het
gezag van de rechtshandhaving, maar niet ten koste van alles.
Aan de andere kant moeten we ook niet in een Pavlov-reactie schieten
en elke vernieuwing op dit vlak afwijzen. Mits met voldoende
waarborgen omkleed, kan bredere toepassing van het snelrecht - gepaard
aan ruimere mogelijkheden voor voorlopige hechtenis - wel degelijk de
effectiviteit en het gezag van de strafrechtelijke handhaving
versterken. Zo ingekleed, kan snelrecht een `vooruitgang' zijn.
Als dat betekent dat we - voor kortere of langere tijd - een
figuurlijke `man met rode vlag' vooruit moeten sturen (ik noemde hem
aan het begin van mijn inleiding), dan lijkt ook dát mij wel te
regelen.
Dank.
Openbaar Ministerie