Nederlands Instituut voor Ecologie


26 januari 2010: Zwanen verklappen waar ze worden verstoord

Op welke plekken zwanen verstoring door recreanten ervaren, is af te lezen aan de hoeveelheid voedsel die ze achterlaten. Tenminste, als je corrigeert voor andere milieufactoren zoals bodemsoort en waterdiepte. Dat blijkt uit onderzoek, waarop
onderzoeker Abel Gyimesi van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) op vrijdag 29 januari aanstaande aan de Universiteit Utrecht hoopt te promoveren.

Het onderzoek werd gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en uitgevoerd in het Lauwersmeer. Dit meer wordt in het najaar bezocht door duizenden kleine zwanen. Ze eten daar van de knolletjes die een waterplant in de onderwaterbodem heeft verstopt. De snelheid waarmee de vogels deze knolletjes vergaren, hangt af van de dichtheid aan knolletjes, maar ook van het kleigehalte in de bodem en de waterdiepte.
Als de zwanen na een aantal weken verder trekken, resteert nog 20 tot 80% van deze knolletjes.

Vertrekpunten
Gyimesi heeft overal in het meer het kleigehalte en de waterdiepte gemeten. Daarmee kon hij voor iedere plek in het meer uitrekenen hoeveel de resterende knolletjes de zwanen netto zouden hebben opgeleverd. De netto energiebeschikbaarheid op het moment van vertrek bleek in voor mensen opengestelde kreken tweemaal zo hoog als in afgesloten kreken. Het verschil is een maat voor de verstoring die de zwanen ervaren.

Wat is natuur nog in dit land?
Natuurgebieden moeten plaats bieden aan zowel kwetsbare diersoorten als aan mensen op zoek naar ontspanning. Maar gaat dit wel samen? Om dit te weten te komen, moet het effect van verstoring worden gemeten. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Een kitesurfer veroorzaakt meer verstoring dan een zonnebader, dus het tellen van recreanten alleen levert een vertekend beeld op. De oplossing is simpel maar doeltreffend: laat de dieren maar vertellen waar ze verstoord worden en waar niet.

Risico-analyse
Dieren benutten gevaarlijke plekken alleen als er écht iets te halen valt. De opbrengst moet daar groter zijn dan op een veilige plek, voordat het dier bereid is om het risico te lopen. Om die reden zal op gevaarlijke plekken meer voedsel achterblijven dan op veilige plekken. Sterker nog: de hoeveelheid extra voedsel die achterblijft, is een maat voor hoe gevaarlijk het dier die plek vindt. Van dat principe heeft Gyimesi gebruik gemaakt in zijn onderzoek. Er zijn echter meer factoren die een rol spelen, want ook op kleiige en diepe plekken laten zwanen meer voedsel achter, omdat de knolletjes daar simpelweg moeilijker bereikbaar zijn. Voor die factoren moest de onderzoeker dan ook op een slimme manier corrigeren.
---

Noot voor redacties


Noot voor de redactie,