Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Datum 29 januari 2010
Betreft Behandeling wetsvoorstel versterking besturing en collegegeld
Met het wetsvoorstel versterking besturing wordt de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek gewijzigd in verband met de verbetering van het
bestuur bij instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de
rechtpositie van studenten. Op 26 januari 2010 heeft de Eerste Kamer dit
wetsvoorstel (31 821) behandeld. De stemming over het wetsvoorstel is voorzien
op 2 februari 2010.
Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer stel ik vast
dat het wetsvoorstel in algemene zin breed wordt gedragen.
Conform het verzoek van uw Kamer ga ik in deze brief nader in op verschillende
aandachtspunten inzake de collegegeldsystematiek. Daaraan voorafgaand maak
ik van de gelegenheid gebruik de toezeggingen die ik bij de behandeling van het
wetsvoorstel heb gedaan onder uw aandacht te brengen.
1. Toezeggingen
a. Inzake de studentassessor heb ik toegezegd de betreffende bepaling niet in
werking te zullen laten treden. Ik zal bij eerste gelegenheid een Nota van
Wijziging indienen die de medezeggenschapsraad in plaats hiervan een `versterkt
initiatiefrecht' geeft. Studenten vanuit de medezeggenschap krijgen daarmee het
initiatiefrecht in een vroeg stadium mee te denken over de richting en inhoud van
het beleid. Het niet in werking laten treden van de betreffende bepaling heeft ook
consequenties voor de bepalingen over het horen van medezeggenschapsraden in
artikel 10.2, derde lid. De HBO-raad heeft in dat verband toegezegd dat het
onderdeel van de betreffende bepaling in het wetsvoorstel inzake de horenproce-
dure feitelijk wel zal worden ingevoerd. De Raad van Toezicht zal de medezeggen-
schapsraad vertrouwelijk `horen' voordat hij overgaat tot benoeming of ontslag
van leden van het College van Bestuur. De juridische verplichting daartoe wordt
eveneens bij Nota van Wijziging geregeld, en zal dan indien noodzakelijk terug
werken tot 1 september 2010.
a
na 1 van 6
Pagi
b. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Ruim baan voor talent zal ik ingaan Datum
op de bijdrage die de regering en instellingen leveren om excellente studenten 29 januari 2010
met een hoog potentieel te identificeren en zo veel mogelijk te ondersteunen. Onze referentie
Daarbij zal ik in kaart brengen wat instellingen al doen, bezien of voldoende wordt HO&S/CBV/186972
gedaan en zo niet wat de regering zou kunnen entameren opdat instellingen meer
doen.
c. De invoering van de voorgestelde collegegeldsystematiek zal jaarlijks
worden gemonitord en na drie jaar (in 2013) geëvalueerd. Het beleid van
instellingen bij het bepalen van de omvang van het instellingscollegegeld voor
verschillende groepen en de gevolgen daarvan is daarbij een bijzonder
aandachtspunt.
d. Bij de evaluatie van het wetsvoorstel in 2013 zullen nut en noodzaak van de
uitzonderingsmaatregel in de collegegeldsystematiek inzake lerarenopleidingen en
gezondheidszorg opleidingen bezien worden.
e. Ik zal bij de VSNU en HBO-raad onder de aandacht brengen dat de
gedragslijn die nu wordt uitgewerkt bij medische opleidingen over de omgang met
het judicium abeundi wellicht ook bij andere opleidingen zoals pedagogiek,
psychologie en lerarenopleidingen benut kan worden om als gezamenlijke
opleidingen helderheid en transparantie te verschaffen.
f. Overeenkomstig de correctie die eerder is aangekondigd zal bij Nota van
Wijziging de verplichting vervallen voor een decentraal medezeggenschapsniveau
bij Open Universiteit. Deze wijziging zal dan indien noodzakelijk terug werken tot
1 september 2010.
Daarnaast zijn door uw Kamer twee onderwerpen geagendeerd voor verder
overleg, te weten vraagfinanciering in het kader van leven-lang-leren en
multidisciplinariteit in het hoger onderwijs. Ik zal over deze onderwerpen bij een
volgend gelegenheid graag met uw Kamer het overleg voeren, bijvoorbeeld bij het
overleg over het wetsvoorstel Ruim baan voor talent.
2. Collegegeldsystematiek
Voor de ontwikkeling van de kenniseconomie en de samenleving vervult het hoger
onderwijs een belangrijke rol. Een hoger niveau van de opleidingen en meer
deelname aan het hoger onderwijs zijn noodzakelijk voor de welvaart en het
welzijn in Nederland. Tegelijkertijd zijn de financiële middelen van de overheid
zeker in deze tijden niet onuitputtelijk. Er moeten budgettaire prioriteiten
worden gesteld. Indien gegeven het huidige macro-kader voor alle studies het
wettelijk collegegeld verschuldigd zou zijn, beperkt dit ook de inkomsten van de
instellingen en daarmee de mogelijkheden voor het verzorgen van kwalitatief
hoogwaardig onderwijs. Daarom is een duidelijke afbakening van de financiële
verantwoordelijkheid van de overheid van belang.
De overheid moet het in ieder geval mogelijk helpen maken dat iemand voldoen-
de is toegerust voor het werkzame leven gelet op de capaciteiten waarover hij of
zij beschikt. Voor het meerdere is betrokkene zelf verantwoordelijk tenzij er
sprake is van een extra zorg van de overheid zoals voor de sectoren zorg en
onderwijs. De overheid houdt zich in principe verantwoordelijk voor het opleiden
Pagina 2 van 6
van de Nederlandse burger tot één bachelor- en één mastergraad tegen een Datum
wettelijk (laag) collegegeld. Daarbij vervalt de leeftijdsgrens van 30 jaar zoals die 29 januari 2010
nu nog in de wet wordt gehanteerd. Onze referentie
HO&S/CBV/186972
Deze keuzes zijn verwoord in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-,
onderzoeks- en wetenschapsbeleid Het Hoogste Goed van 23 november 2007
(Kamerstukken II 2007/2008, 31 288, nr. 1). Beide keuzes zijn onderschreven
door de studentenorganisaties en de vertegenwoordigers van de instellingen in
het Bekostigingsakkoord Hoger Onderwijs van 22 oktober 2007 van VSNU, HBO-
raad, ISO en LSvB.
Met het wetsvoorstel zijn overigens ook andere aanpassingen van de collegegeld-
systematiek voorzien. Ook voor studenten die deeltijdse en duale opleidingen
volgen zal de bepaling voor wettelijk collegegeld gaan gelden, waar zij nu in alle
gevallen het instellingscollegegeld verschuldigd zijn. Verder is sprake van
onverkorte terugbetaling door de instelling van collegegeld bij uitschrijving voor
het resterende deel van het studiejaar.
Bij de behandeling in de Eerste Kamer is bij vijf punten inzake de collegegeld-
systematiek nadere aandacht gevraagd.
i. De relatie tussen het Bekostigingsakkoord en het wetsvoorstel
Vanwege de gekozen afbakening van de overheidsverantwoordelijkheid tot het
volgen van één bachelor- en één masteropleiding heb ik er voor gekozen dat na
het verlenen van de graad, de andere (tweede) opleiding nog de rest van het
studiejaar tegen wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. Met ingang van het
nieuwe studiejaar is formeel het instellingscollegegeld verschuldigd.
In het naar mijn mening solide Bekostigingsakkoord van VSNU, HBO-raad, ISO en
LSvB is afgesproken dat indien een student het getuigschrift behaalt, maar
tegelijkertijd nog bezig is het met volgen van een tweede opleiding, het recht op
wettelijk collegegeld behouden blijft.
Van tegenstrijdigheid tussen het wetsvoorstel en de afspraken is geen sprake. De
wet verhindert uitvoering van het akkoord niet. De wet laat het aan de
instellingen de hoogte van het instellingscollegegeld te bepalen. In het akkoord is
afgesproken dat voor de aangehaalde categorie studenten een wettelijk
collegegeld geldt. Dit betekent dat formeel het instellingscollegegeld verschuldigd
is, maar de hoogte ervan gelijk is aan het wettelijk collegegeld.
Ik ben geen partij in dit akkoord. In principe zijn de convenantpartners zelf
verantwoordelijk voor wat zij met elkaar hebben afgesproken en voor welke
termijn die afspraken gelden. In de overleggen die ik daarover met VSNU en
HBO-raad heb gevoerd hebben zij gemeld in ieder geval 3 jaar lang voor de
studenten die een parallel begonnen tweede studie volgen, een collegegeld te
vragen ter hoogte van het wettelijk collegegeld. In 2013 wordt geëvalueerd wat
het effect van deze afspraak is, waarbij ook wordt gekeken naar mogelijk
onbedoelde effecten.
Pagina 3 van 6
Desgevraagd heb ik in de Studentenkamer van 10 december 2009 gezegd er van Datum
uit te gaan dat de instellingen zich aan de afspraak zullen houden die is neerge- 29 januari 2010
legd in het akkoord. De studentenorganisaties is gevraagd `aan de bel te trekken' Onze referentie
als zij dit anders ervaren. In dat geval zal ik in overleg treden met de koepels van HO&S/CBV/186972
instellingen en studenten. Zij hebben deze afspraak in vrijwilligheid gemaakt en ik
wil niet de indruk wekken te verwachten dat de universiteiten en hogescholen zich
daar niet aan houden. Om deze afspraak te ondersteunen heb ik met VSNU en
HBO-raad afgesproken voor 2011, 2012 en 2013 een subsidieregeling te treffen
op basis waarvan instellingen vanwege het verlenen van een tweede graad een
financiële vergoeding ontvangen. De regeling wordt gefinancierd uit het
bestaande macrobudget.
Als daarvoor aanleiding bestaat kan ik ingrijpen bij algemene maatregel van
bestuur. Indien ingrijpen in de afspraak tussen betrokken organisaties nodig is,
zal ik de Tweede en Eerste Kamer informeren. Ik ga er van uit dat dit niet nodig
is, en dat betrokkenen nota hebben genomen van wat de meerderheid van beide
Kamers en de regering hiervan vinden.
ii. De uitzonderingsbepaling voor leraren- en gezondheidszorgopleidingen
In het wetsvoorstel is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor de leraren- en
gezondheidszorgopleidingen. Van rechtsongelijkheid is daarbij geen sprake
aangezien dezelfde gevallen gelijk behandeld worden. Studenten die een
dergelijke opleiding als tweede studie volgen en nog geen graad in die sector is
verleend, zijn alsnog het wettelijk collegegeld verschuldigd. Deze uitzondering
acht ik gerechtvaardigd gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid die de
overheid heeft voor de arbeidsmarkt in deze sectoren. De bijzondere
arbeidsmarkttekorten die zich in het onderwijs en de gezondheidszorg voordoen,
zijn voor de regering voldoende reden voor deze keuze.
Bij de evaluatie van het wetsvoorstel in 2013 zullen nut en noodzaak van deze
uitzonderingsmaatregel opnieuw tegen het licht worden gehouden.
Indien studenten die een graad in die sector is verleend dat alsnog tegen wettelijk
collegegeld zou kunnen doen, draagt dat niet bij aan het oplossen van bedoelde
arbeidsmarkttekorten maar leidt dat tot een verschuiving van problemen binnen
de sectoren. Het in deze zin verder nuanceren van deze uitzonderingssituatie
draagt niet bij aan het oplossen van de tekorten en heeft overigens nieuwe
grenssituaties tot gevolg die voor betrokkenen lastig te aanvaarden zijn.
iii. Langzame en snelle studerenden
Studenten kunnen langer of korter over hun studie doen voordat zij die met een
graad afronden. Dat brengt met zich mee dat studenten ook in meer of mindere
mate in de gelegenheid zijn om gedurende die periode een of meerdere studies te
volgen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel heb ik opgemerkt dat de student
indien hij of zij langer wil studeren ook in diens levensonderhoud moet kunnen
voorzien. De studiefinanciering financiert slechts de nominale studieduur en stelt
daarmee grenzen aan hoe lang studenten de ene studie aan de andere kunnen
rijgen.
Pagina 4 van 6
Instellingen zijn vrij bij het vaststellen van het instellingscollegegeld te differen- Datum
tiëren tussen groepen studenten en opleidingen. Zij kunnen dus rekening houden 29 januari 2010
met de achtergronden van studenten. Op centraal niveau is het niet mogelijk Onze referentie
criteria te formuleren voor talentvolle studenten. Dat oordeel is contextgebonden HO&S/CBV/186972
en kan het beste op instellingsniveau geschieden. Instellingen kunnen en zullen
naar mijn verwachting rekening houden met het talent van studenten en zeer
gemotiveerde en talentvolle studenten in de gelegenheid stellen tegen een bedrag
gelijk aan het wettelijk collegegeld bijvoorbeeld een complementaire onderzoeks-
master te volgen. Overigens moet het instellingsbeleid wel gemotiveerd zijn en
zich verantwoorden tegenover de medezeggenschapsraad die adviesrecht heeft
over het beleid rond instellingscollegegeld.
Deze regering probeert het hare bij te dragen om mensen met een hoog poten-
tieel te identificeren en zoveel mogelijk te ondersteunen. Er zijn diverse
programma's en wetgevingstrajecten in gang gezet die mede ten doel hebben het
intellectueel vermogen van de student en de kwaliteit van het onderwijs te
verbeteren. Daarbij is te denken aan voorstellen in het kader van "Ruim baan
voor talent" (Kamerstukken II 2008-2009, 29 388), het Sirius-programma,
voorstellen omtrent graduate schools, aanvullende financiering in het kader van
de meerjarenafspraken voor kwaliteitsverbetering die onder meer besteed worden
aan excellentiebevorderende initiatieven en aan investeren in de basisvaardig-
heden rekenen en Nederlandse taal. Zoals toegezegd kom ik hier bij de
behandeling van het wetsvoorstel Ruim baan voor talent nader op terug.
iv. Goede studiekeuzes en doorstroom hbo-wo
In de Eerste Kamer is aandacht gevraagd voor studenten die een verkeerde
studiekeuze maken. Deze regering probeert studenten zo veel mogelijk te
ondersteunen bij het maken van een goede en tijdige studiekeuze, en verkeerde
keuzes zo vroeg mogelijk in de studie te corrigeren. Mede in verband hiermee
wordt in dit wetsvoorstel aandacht besteed aan de positie van de student
waaronder de verplichting van de instelling om de student adequate informatie te
geven. Samen met gerichte aandacht vanuit de instellingen bijvoorbeeld in de
vorm van studiekeuzegesprekken wordt beoogd het aantal studenten met een
verkeerde studiekeuze te verminderen. Als studenten zich realiseren dat zij een
verkeerde keuze hebben gemaakt, zullen zij bij grote voorkeur die studie niet
helemaal afmaken, maar iets anders gaan studeren. Tussentijds switchen heeft
geen consequenties voor het wettelijk collegegeld.
Doorstroom van hbo naar wo wordt met de bachelor-masterstructuur steeds
gebruikelijker. De talentvolle student die na een bacheloropleiding zijn kennis en
vaardigheden wil verdiepen kan een masteropleiding volgen tegen wettelijk
collegegeld.
Studenten die na een hbo-bacheloropleiding een wo-master willen volgen, moeten
soms nog deficiënties wegwerken. In de strategische agenda is de afspraak met
VSNU en HBO-raad opgenomen dat deficiëntieprogramma's gericht op doorstroom
van hbo-bacheloropleidingen naar wo-masteropleidingen als hoofdregel binnen
een bacheloropleiding worden vormgegeven. Deze schakelprogramma's hebben
een beperkte duur. Studenten in kwestie worden ingeschreven bij de reguliere
bacheloropleiding zodat ze hun studiefinanciering hiervoor kunnen gebruiken.
Pagina 5 van 6
Studenten kunnen dit opleidingstraject volgen tegen het bedrag gelijk aan het Datum
wettelijk collegegeld. De nieuwe bekostiging verandert deze afspraak niet. 29 januari 2010
v. Invoering en monitoring HO&S/CBV/186972
Invoering van de nieuwe collegegeldbepalingen zal op een verantwoorde wijze
geschieden. De inwerkingtreding van deze collegegeldbepalingen geschiedt in
nauwe samenhang met de aanpassing van de nieuwe instellingsbekostiging. In
het overleg met de Tweede Kamer op 21 januari 2010 is de aanpassing van het
Uitvoeringsbesluit WHW 2008 gericht op deze nieuwe bekostiging aanvaard. Dit
wijzigingsbesluit is op 7 december 2009 ter kennis van uw Kamer gebracht
(Kamerstukken II 2009/2010, 31 288, nr. 74). Uitblijven van de collegegeld-
bepalingen brengt in relatie tot de nieuwe instellingsbekostiging een oneven-
wichtige situatie met zich mee. Mede in dat perspectief hecht ik er aan dat op
basis van artikel VII van het wetsvoorstel bij koninklijk besluit zal worden bepaald
dat de collegegeldbepalingen in werking treden per 1 september 2010.
Het wetsvoorstel en daarmee ook de collegegeldbepalingen zullen over drie jaar
worden geëvalueerd. In het overleg op 26 januari heb ik gezegd de werking van
de nieuwe collegegeldbepalingen en de beleidskeuzes die instellingen daarbij
maken jaarlijks te monitoren. Het beleid van instellingen bij het bepalen van de
omvang van het instellingscollegegeld voor verschillende groepen en de gevolgen
daarvan voor deze groepen is daarbij een bijzonder aandachtspunt. Monitoring
van de uitvoering van het akkoord hoort daarbij. Ik zal met VSNU, HBO-raad, ISO
en LSvB in overleg treden om te bezien in welke vorm de monitoring het beste
kan geschieden. Ik zal de Eerste en de Tweede Kamer vervolgens een brief sturen
waarin ik mijn voornemens daaromtrent bekend zal maken.
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Pagina 6 van 6