ChristenUnie
Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn algemeen overleg 'aanpak
wijken'
Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn algemeen overleg 'aanpak wijken'
woensdag 27 januari 2010 16:00
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Twee weken geleden
bezocht ik een inspirerend symposium van de Ortegagemeenten. Wat mij
aansprak was dat zij hoog inzetten op het organiseren van eigen
kracht. Ik denk dat daarmee een positief signaal wordt afgegeven naar
de andere gemeenten. Langzaam maar zeker lijkt er echter een kentering
te komen in het denken over het stedenbeleid. Met de wijkaanpak kwam
al het besef dat er meer sprake moet zijn van een integrale aanpak,
waarbij bewoners actief moeten worden betrokken en er aandacht is
zowel voor mensen als voor stenen. Uit de leefbaarheidmonitor blijkt
dat in vooroorlogse wijken veel is verbeterd, maar juist in suburbane
woongebieden uit de jaren zeventig en tachtig is verslechtering
opgetreden.
We zijn nog lang niet klaar met de aandachtswijken, maar we moeten
toch ook al vooruit gaan kijken. Als we willen voorkomen dat er nieuwe
krottenwijken ontstaan, is het tijd voor een preventieve aanpak. Een
spannende vraag daarbij is waar de verantwoordelijkheid van het Rijk
ligt in verhouding tot de decentrale taken. We zijn in feite bezig een
nieuw stedenbeleid uit te vinden. Nieuwe vraagstukken liggen er in de
New Towns, maar ook in randgemeenten rondom de grote steden, in de
kleinere groeikernen en in de krimpgebieden. Ik wil graag van de
minister weten hoe hij daar tegen aankijkt. Moeten we inderdaad gaan
nadenken over een andere vorm van stedenbeleid, dat heel specifiek
gericht zal zijn op objectieve criteria, op preventie en met meer
aandacht voor het oplossen van bestaande problemen?
Tijdens mijn werkbezoeken heb ik gemerkt dat in al die New Towns
sprake is van problemen, bijvoorbeeld met het onderhoud van het
versnipperde openbaar groen, met de verrommeling veroorzaakt door het
grote aantal woningen dat met de achterkant grenst aan de openbare
ruimte en met de verouderde centrumvoorzieningen. Welke lessen kunnen
we daaruit trekken voor nieuwe groeiende steden als Amersfoort met
Vathorst en Utrecht met de Leidsche Rijn? Hoe gaan we ervoor zorgen
dat niet alleen ontwerp maar ook onderhoud en beheer bij gemeenten
populair gaan worden? Oude steden kunnen namelijk problemen hebben met
achterstallig onderhoud en verslonzing, met dure reparaties als
gevolg. Wat de ChristenUnie betreft kan de overheid op dit punt in de
breedte efficiënter werken. Wij stellen de minister daarom voor hier
verder onderzoek naar te doen, zodat gemeenten daarvan kunnen leren.
Dit lijkt me ook relevant voor de lokale heroverweging. Er ligt een
mooie uitvoeringsagenda van de New Towns met ook concrete doelen,
zoals de komst van hoger onderwijs in Almere. De minister erkent ook
dat het Vestigingsbesluit bedrijven aangepast moet worden, zodat ook
bestaande opleidingen zich in de New Towns kunnen vestigen. Is de
minister hierover ook in gesprek met zijn collega van OCW, zodat
bijvoorbeeld een stad als Apeldoorn hoger onderwijs kan krijgen?
Over een aantal jaren gaat het niet meer over oude wijken, maar weer
over de bloemkoolwijken. Wat dat betreft zou de aanpak van de New
Towns wel eens het begin kunnen zijn van een totaal nieuwe aanpak. Het
mooie is dat de vijf Ortegagemeenten zoeken naar maatregelen binnen de
bestaande budgetten. Het kan een antwoord zijn op wat mevrouw Van der
Burg naar voren heeft gebracht, als de gemeenten maar binnen de G31
blijven. Dit andere denken zal op termijn tot substantieel minder
uitgaven kunnen leiden. Dat moet de minister toch als muziek in de
oren klinken. Hoe denkt de minister dit door te trekken naar de andere
steden?
Ik proef in de door de minister geschetste piramide nog wel een
voorkeur voor ingrijpen in stenen, terwijl juist op de terreinen werk
en onderwijs de voortgang moeizaam is. Ik ben blij met de inzet van de
minister om de aanpak van de wijkeconomie beter van de grond te
krijgen.
Bestaat het waterbedeffect, waarbij problemen zich van de ene wijk
naar de andere verplaatsen, eigenlijk wel? Het onderzoek toont dat
niet duidelijk aan, het verschilt namelijk per gemeente. Er zijn zelfs
wijken, grenzend aan aandachtswijken, die profiteren van de extra
inzet van deze wijken. Het valt de ChristenUnie op dat vooral is
gekeken naar effecten in de directe omgeving. Er is wel op het niveau
van de stad gekeken, maar op korte termijn zie je daarin geen grote
verschillen. De vraag is of het waterbedeffect wel op langere termijn
optreedt. Moeten we niet kijken naar hoe het gaat met de mensen die
als gevolg van herstructurering uit aandachtswijken wegtrekken? Als
deze mensen nog steeds werkloos zijn of andere problemen hebben, zal
het waterbedeffect op termijn toch kunnen optreden.
Bij een preventieve aanpak past dat we verder vooruitkijken en de
vraag is hoe dat te organiseren. Ik wil op dat punt graag een reactie
van de minister.
Er zijn mooie ervaringen opgedaan met bewonersbudgetten. Een
belangrijke succesfactor is ondersteuning van bewoners met ideeën,
zodat ook plannen van bewoners die nog niet actief zijn of plannen die
nadere uitwerking behoeven een kans krijgen. De minister brengt de
leerpunten uit het onderzoek onder de aandacht van de gemeenten. Zijn
de conclusies uit de evaluatie ook aanleiding voor de minister om de
criteria voor de besteding van het geld aan te scherpen? Er is
duidelijk vooruitgang geboekt met de participatie van bewoners. Hulde
daarvoor, maar het moet nog beter. Bewoners moeten namelijk
enthousiast zijn en dat enthousiasme moeten we vasthouden. Regelmatig
is het voor bewoners onduidelijk wat de status van hun inbreng is. Er
wordt namelijk te weinig informatie gegeven over de stand van zaken
tijdens de uitvoering. Er zijn wijken waar wel vooraf sprake is van
traditionele inspraak en er zijn mooie voorbeelden waarbij bewoners
niet alleen betrokken zijn bij de besteding van bewonersbudgetten maar
ook actief betrokken zijn bij de uitvoering van andere projecten in de
wijk.
De gemeenten moeten vooral van elkaars resultaten leren. Spreekt de
minister slecht presterende gemeenten op hun gedrag aan? Hoe zorgen we
ervoor dat succesvolle projecten door kunnen gaan als het
oorspronkelijke budget op is, zodat ze niet tussen wal en schip
vallen? Er staan een aantal aanbevelingen op papier, maar wat gaat de
minister concreet doen? Ik lees namelijk de relativering dat de
minister minder sceptisch is dan de onderzoekers over het risico van
de tijdelijkheid van projecten. De minister heeft gelijk dat de druk
van projecten die op het terrein van onderwijs en zorg liggen niet
onevenredig op het bordje van de corporaties mogen worden geschoven.
Het is mooi dat de minister individuele knelpunten bij succesvolle
projecten oppakt. Deze minister is er echter ook voor de integratie
van beleidsterreinen. Wanneer kan de Kamer resultaat verwachten van
het overleg met andere bewindspersonen over een betere samenwerking?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Mevrouw Ortega-Martijn zei iets over de
betrokkenheid en initiatieven van bewoners. Daar begint het natuurlijk
mee. Valt het haar echter niet op dat de bewonersorganisaties vaak
opvallend wit gekleurd zijn, in relatie tot de wijk die ze
vertegenwoordigen? De minister zegt daar ook iets over in zijn
voortgangsrapportage. Constateert zij dat ook en heeft zij suggesties
hoe een bredere groep bij het werk van de bewonersorganisaties
betrokken kan worden?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik constateer dat ook. Ik heb
er met bewonersorganisaties over gesproken en die geven aan dat het
heel moeilijk is om er andere categorieën bij te betrekken, zelfs in
wijken met een hoge concentratie allochtone bewoners. Ik zeg dan dat
ze moeten proberen sleutelfiguren in te schakelen bij het beter
betrekken van zoveel mogelijk bewonersgroepen.
Tags
Cynthia Ortega