Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Brief aan de Tweede Kamer bij het rapport Doorschakelen!
27 januari 2010
Datum 20 januari 2010
Betreft Aanbieding IOOV rapport Noodhulp
Hierbij bied ik u het rapport van de inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV)
met de titel 'Doorschakelen, onderzoek naar de inrichting van de noodhulp door de
Nederlandse politie'. In deze brief geef ik de kabinetsreactie op het rapport weer.
Inleiding
Het verlenen van noodhulp is een kerntaak van de politie. Zij reageert als een van
de weinige overheidsdiensten 24/7 op een breed scala van noodhulpvragen van
burgers. De organisatie van de noodhulp heeft een sterk lokaal cq regionaal
karakter. Om die reden is het goed om dit onderwerp eens via de landelijke bril te
bekijken. Na een aantal algemene beschouwingen over de noodhulp volgt een
reactie op de rapportage en de aanbevelingen van de inspectie.
Korte historische terugblik
De politie heeft van oudsher vanuit lokaal perspectief noodhulp aan burgers
verzorgd. Vaak vanuit lokale eenheden die goed bekend waren met de problemen
en achtergronden in de wijk. In de jaren '60 en '70 werd de noodhulp - gedreven
door technologische ontwikkelingen - vaak gecentraliseerd waardoor zij efficiënter
georganiseerd kon worden. Daarmee kwam ze echter meer op afstand van de
burgers te staan. Inmiddels kiezen de politiekorpsen, afhankelijk van hun omgeving
en in overleg met hun bevoegd gezag voor de meest adequate organisatievorm -
soms kleinschalig, soms in grootschaliger samenwerkingsverbanden tussen
gebiedsgebonden eenheden. Ook stellen korpsen inhoudelijke eisen aan de
noodhulp.
Visie op noodhulp
De politie heeft in 2008 haar visie op noodhulp geformuleerd. Kern van de visie is
dat de politie zowel bij noodhulp als bij uitstelbare hulpvragen van burgers altijd
een adequate reactie wil geven. Dit wordt samengevat onder de noemer 'assistentie
burger'. Achtergrond van deze visie is dat een passende reactie op álle hulpvragen
van burgers van cruciaal belang is voor het vertrouwen dat burgers in de politie
stellen. Aan de visie liggen onder andere twee conclusies uit gelijknamige
onderzoeken ten grondslag.
* Actieve wederkerigheid: burgers verwachten dat de politie een
onverschrokken hulpverlener is, een daadkrachtige sterke arm en een
effectieve crimefighter. Als de burger zich meldt, reageert de politie. Deze
reactie bepaalt in hoge mate het vertrouwen dat de burger in de politie
stelt.
* Heterdaadkracht: 85% van de verdachten in Nederland wordt op heterdaad
aangehouden waarvan meer dan helft op aangeven of aandragen van
burgers. 1 op de 5 Nederlanders is jaarlijks getuige van een misdrijf op
heterdaad, slechts een deel meldde dat bij de politie. Hier is dus winst te
behalen.
Ik deel de analyse van de politie dat een adequate reactie op álle meldingen
belangrijk is. Het zal bijdragen aan het vertrouwen dat burgers in de politie stellen
en aan de bereidheid van hen om bij te dragen aan de eigen veiligheid en die van
anderen. Daarbij bestaat overigens bij de politie het vermoeden dat juist in de
categorie 'uitstelbare hulpvragen' de grootste winst te boeken is omdat daar
vanwege werkdruk nog wel eens meldingen tussen wal en schip vallen.
Tegelijkertijd stel ik vast dat niet alle verzoeken om noodhulp ook uiteindelijk bij de
politie thuishoren. Bij de behandeling van de begroting van BZK heb ik ook op
verzoek van uw Kamer een hernieuwde focus op deze taak toegezegd. Daarbij denk
ik onder meer aan een grotere rol van de GGZ bij noodhulp aan psychiatrisch
patiënten en aan noodhulp bij eenvoudige aanrijdingen.
Verder is naar mijn oordeel ook in de wijze waarop de noodhulp is georganiseerd
nog te winnen in effectiviteit. Te denken valt bijvoorbeeld aan de zogeheten
eenmenssurveillance (EMS). IOOV signaleert dat deze vorm van surveillance nog
beperkt ingezet wordt bij de noodhulp en dat er verschillen tussen korpsen zijn in
hun opvattingen hierover. Gelet op toepassingen in sommige korpsen ben ik van
mening dat hier kansen liggen en ik zal het KBB vragen haar visie op EMS te
verduidelijken.
Rapportage en aanbevelingen Inspectie
Het onderzoek van IOOV gaat in op de noodhulp door de Nederlandse politie en
beperkt zich daarmee tot de - niet onbelangrijke - top van de ijsberg van
hulpvragen. Hoewel het rapport van de inspectie niet duidt op grote verschillen ten
aanzien van de noodhulpverlening in de korpsen is evenzeer duidelijk dat er
aanleiding bestaat voor verbetering. De aanbevelingen van IOOV sluiten
grotendeels aan op de ontwikkeling die de politie via haar visiedocument in 2008
zelf in gang heeft gezet en beogen die ontwikkelingen een extra impuls te geven.
De hoofdlijn in mijn reactie is dat ik deze initiatieven ondersteun en wil
bekrachtigen.
De inspectie beveelt standaardisatie en het vaststellen van kwaliteitscriteria aan om
een landelijk basisniveau van noodhulp te kunnen vaststellen. Het gaat daarbij om
het vaststellen van het soort meldingen dat onder noodhulp valt en van
doelstellingen en normeringen, bijvoorbeeld ten aanzien van reactietijden. Bij deze
aanbeveling passen enkele opmerkingen. Ten eerste dat de soort meldingen die
onder noodhulp vallen slechts globaal beschreven kunnen worden; niet altijd is
vóóraf te objectiveren welke melding spoedeisend is. Dit is dus anders dan
bijvoorbeeld bij de brandweer, waarbij in het (concept)Besluit veiligheidsregio's
eisen worden gesteld aan de aanrijdtijden. In de definitie van noodhulp die de
politie in haar visiedocument op noodhulp hanteert1 wordt gewezen op de aard
1 Definitie noodhulp politie: 'De afhandeling van alle bij de politie gemelde
incidenten of gebeurtenissen waarvan die afhandeling op basis van aard en/of
en/of omstandigheden van de melding én de verwachting van de burger die (mede)
het spoedeisende karakter van de melding bepalen. De professionele inschatting
van de meldkamerfunctionaris en de verwachting van de burger spelen hierbij een
rol. Ten tweede wordt opgemerkt dat de politie in haar visiedocument het accent
meer legt op snelle actie door direct contact dan in het traditionele snel ter plaatse
verschijnen. Door een melding direct door te zetten naar de noodhulpeenheid kan
de wachttijd verkort en de behandeling vervroegd worden. Zo wordt tijd- en
informatieverlies voorkomen en wordt de burger doordrongen van de wil van de
politie om haar informatie serieus te nemen.
In het kabinetstandpunt samenwerkingsafspraken en politiewet van 19 december
2008 heeft het kabinet aangegeven meer te willen sturen op de kwaliteit van de
organisatie en van de politiezorg evenals op output. Hiertoe zal het kabinet op
hoofdlijnen afspraken maken over de basiskwaliteit van de politie op onder andere
het gebied van openbare orde en hulpverlening. Deze basiskwaliteitseisen worden
vastgelegd in regelgeving. In de brief aan uw kamer dd. 25 maart 2009 (kenmerk
2009-0000034710) heb ik u meegedeeld dat ik mij kan voorstellen dat in deze
regelgeving ook een minimale norm voor de beschikbaarheid van de politie
vastgelegd wordt. Er wordt momenteel met de korpsbeheerders een plan van
aanpak opgesteld voor het bepalen van de opzet en reikwijdte van de regelgeving
die op de basiskwaliteitseisen ziet. In het kader daarvan ga ik met de
korpsbeheerders over de noodhulp in gesprek. Daarbij merk ik op voorhand op dat
het gewenst of noodzakelijk kan zijn om te werken met bandbreedtes in de
normering zoals dat thans het geval is in de korpsen of om rekening te houden met
specifieke regionale omstandigheden zoals de bereikbaarheid in landelijk gebied.
De inspectie doet ook de aanbeveling om de competenties van de medewerkers die
noodhulp verlenen eensluidend en verplichtend vast te leggen. Voor de
noodhulpmedewerkers geldt nu als basis een politieopleiding op niveau 3
(politiemedewerker). Een beperkt aantal korpsen stelt als eis voor het verlenen van
noodhulp een politieopleiding op niveau 4 (allround politiemedewerker) of
aanvullende eisen op de competenties van politiemedewerkers. De
Politieonderwijsraad voert op mijn verzoek momenteel een herijking uit van de
beroepsprofielen, die als basis voor de inhoud van de politieopleidingen dienen. In
dit proces is het politieveld in de gelegenheid gewenste aanpassingen van deze
profielen kenbaar te maken. Verder staat het korpsen vrij om aanvullende
afspraken te maken over de inzet van medewerkers in termen van aanvullende
competenties, ervaring en dergelijke. In dit kader lijkt het mij evident dat het
werken in de noodhulp niet louter aan startende medewerkers kan worden
overgelaten. Ook kunnen regionale of lokale verschillen in een verzorgingsgebied
van invloed zijn op aanvullende eisen met betrekking tot inzet of scholing. In dit
verband wijs ik ook op het belang van doorgaand leren in de korpsen, het
onderhoud van kennis en vaardigheden, toegesneden op de (boven)lokale
omstandigheden. In verscheidene korpsen worden programma's ontwikkeld rond
het thema integrale beroepsvaardigheden, onder andere gericht op kennis en
vaardigheden die in de noodhulp nodig zijn. Briefing en debriefing en het aanleren
en bijhouden van procedures vormen hier een vast onderdeel in. Hoewel het
onderzoek van de inspectie laat zien dat bijvoorbeeld (de)briefing te weinig
plaatsvindt, is dit een goede ontwikkeling die ook een oplossing biedt voor de
omstandigheden dusdanig spoedeisend is, dat de burger geen of nagenoeg geen
uitstel verwacht.'
maatwerkeisen die sommige korpsen aan het verrichten van noodhulpdiensten
verbinden.
De inspectie beveelt aan om nieuwe of bestaande instrumenten te gebruiken om
van de burger directe informatie te verkrijgen over het functioneren van de
noodhulp. Gelet op het eerder gesignaleerde belang van de vertrouwensrelatie
burger-politie en het verband dat er bestaat met de reactie van de politie op een
hulpvraag neem ik deze aanbeveling serieus en zal ik mij beraden op de
mogelijkheden hiervoor. Daarbij wil ik ook -hoewel het onderzoek van de inspectie
daar niet over ging - de vraag betrekken wat de stand van zaken is in de categorie
uitstelbare hulpvragen.
Implementatie aanbevelingen
Met de inspectie ben ik van mening dat het regionale bevoegd gezag
verantwoordelijk is voor de wijze van organisatie van de noodhulp waaronder een
adequate bezetting. Historie en geografische verschillen tussen regio's kunnen
leiden tot verschillen in de bedrijfsvoering en dus ook tot de wijze waarop de
noodhulp wordt georganiseerd. Daarom richt de inspectie haar aanbevelingen tot
de korpschefs. Binnen de politie is het implementatieproject van de visie op
noodhulp in voorbereiding. Met de inspectie ben ik van mening dat het belangrijk is
de uitwerking van de visie voortvarend ter hand te nemen. Ik zal daarom dan ook
met het korpsbeheerdersberaad in overleg treden om de aanbevelingen van de
inspectie in het implementatietraject van de visie op de noodhulp op te nemen en
afspraken te maken over het tijdpad van dit project.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Mevrouw dr. G. ter Horst