Gemeente Utrecht
Gemeente Utrecht: beantwoording vragen bijstandsverstrekking aan niet-Nederlanders
2009 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
133 Vragen van mevrouw drs. E.M.J. Schell
(ingekomen 11 december 2009
En antwoorden door het college verzonden op 26 januari 2010)
Utrecht is de stad van kennis en cultuur; een open, internationale en dynamische economie. Dit brengt ons welvaart en groei. Dit is ook van toepassing op de arbeidsmarkt. Utrecht staat open voor kennismigranten, nu en in de toekomst.
Daarnaast kent Nederland en dus ook Utrecht, een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid welk berust op de solidariteitsgedachte. Dat impliceert dat de toegang hiertoe gereguleerd dient te worden.
Zo is de toegang tot de bijstand bijvoorbeeld via de Wet Werk en Bijstand (WWB) geregeld. Sinds september 2006 is in de WWB opgenomen dat bijstand slechts kan worden verstrekt aan personen die een duurzame band met Nederland hebben.
De beoordeling van die band wordt volgens jurisprudentie vastgesteld. Het onderzoek hiernaar spitst zich toe op feitelijke omstandigheden en in welke mate iemand een juridische, economische of sociale binding met Nederland heeft. Daarnaast is in het Vreemdelingenbesluit vastgelegd dat het beroep op een uitkering gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Uit een rapport van de Inspectie voor Werk en Inkomen (dec 2008) blijkt echter dat sinds de invoering van deze wet niet één verblijfsvergunning om deze reden is ingetrokken.
In Utrecht geldt de regel dat inburgeraars met een bijstandsuitkering verplicht kunnen worden een re-integratietraject (met daarin het volgen van een inburgeringscursus) te accepteren, omdat gedacht wordt dat het goed beheersen van de Nederlandse taal noodzakelijk is voor re-integratie op de arbeidsmarkt. Wanneer dit re-integratie aanbod niet wordt geaccepteerd, kan er een korting op de uitkering volgen.
Dit roept bij de VVD fractie de volgende vragen op:
1. Hoeveel mensen zonder Nederlandse nationaliteit ontvangen in onze gemeente een WWB-uitkering (bijstand)?
Er zijn in Utrecht 1575 personen zonder Nederlandse nationaliteit met een bijstandsuitkering, zowel inburgeringsplichtigen als niet-inburgeringsplichtigen. In dit cijfer zijn ook de niet-Nederlandse partners en echtgenoten van Nederlandse bijstandsgerechtigden met een gezinsuitkering inbegrepen. Tevens zijn in dit cijfer inbegrepen 172 erkende vluchtelingen.
2. Hoe wordt er in Utrecht invulling gegeven aan art. 11 WWB en art. 3.4 Vreemdelingenbesluit, die aangeven dat aangetoond moet worden dat sprake moet zijn van een duidelijke band met Nederland en dat anders geen recht op een WWB-uitkering bestaat c.q. de verblijfsvergunning beëindigd kan worden?
De Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vreemdelingenbesluit (Vb) bevatten geen bepalingen over het recht op bijstand, behoudens het algemene 'koppelingsbeginsel' dat er op neerkomt dat niet-toegelaten vreemdelingen (illegalen) en vreemdelingen 'in procedure' geen aanspraak hebben op publieke middelen.
Artikel 11, tweede en derde lid, WWB - dat aan het koppelingsbeginsel gestalte geeft - bepaalt onder welke voorwaarden een vreemdeling dezelfde aanspraken op bijstand heeft als een Nederlander. Het college heeft bij de toepassing van deze bepaling geen beleidsvrijheid.
De vreemdeling die in Nederland woonachtig is en daar rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, Vw 2000 of voldoet aan de voorwaarden van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen wordt aan een Nederlander gelijkgesteld. Tot die groep behoren in principe ook alle EU/EER-onderdanen.
3. In hoeveel gevallen is in Utrecht een WWB-uitkering geweigerd omdat geen aantoonbare band met Nederland bestaat?
De WWB kent deze specifieke afwijzingsgrond niet (zie ook vraag 2). Deze wordt dan ook niet vastgelegd in het geautomatiseerde uitkeringssysteem.
4. Hoeveel van de niet-Nederlanders met een WWB-uitkering heeft sinds het koppelen van de inburgeringsplicht aan het recht op een bijstandsuitkering een inburgeringscursus afgerond?
Van de groep van 1575 personen (zie vraag 1) zijn er 943 inburgeringsplichtig.
72 % van deze inburgeringsplichtigen volgt een inburgeringsprogramma, zijn in begeleiding bij Vluchtelingenwerk, zitten in een intake/aanmeldingsfase of worden opnieuw opgeroepen. 8% heeft een inburgeringscursus afgerond. In de overige gevallen is sprake van ontheffing of uitstroom (bijvoorbeeld in het kader van de oude Wet Inburgering Nieuwkomers).
5. Hoeveel daarvan hebben taalniveau A2 of hoger behaald?
Van de personen met een afgeronde inburgeringscursus heeft 8% het niveau (A2 of hoger) behaald.
a. Indien geen inburgeringscursus is afgerond, waaruit blijkt dan de band met Nederland?
In welke mate de vreemdeling een band heeft met Nederland blijkt in de eerste plaats uit de duurzaamheid van zijn juridische, economische en sociale binding met de Nederlandse samenleving. De vreemdeling die voldoet aan het dubbele vereiste van artikel 11 WWB (rechtmatig verblijf en woonachtig zijn in Nederland) heeft in beginsel dezelfde aanspraken op bijstand als een Nederlander. Voor de vaststelling van de rechtmatigheid van het verblijf zijn heldere criteria: ofwel men is bij besluit van de staatssecretaris van justitie toegelaten tot Nederland, ofwel men heeft een verblijfsrecht op grond van het Europees verdrag. De vraag of men woonachtig is in Nederland hangt af van de individuele omstandigheden: waar heeft de vreemdeling zijn feitelijk woonadres, is het doel van het verblijf in Nederland slechts tijdelijk, verblijven de gezinsleden eveneens in Nederland, gaan de kinderen in Nederland naar school, is de vreemdeling werkzaam in Nederland, beschikt hij over een permanente woning in Nederland, enzovoort.
b. Indien de cursus niet succesvol is afgerond, in hoeveel gevallen heeft dit een korting op, of beëindiging van de uitkering tot gevolg gehad?
Dit cijfer is niet bekend. Het uitkeringssysteem registreert alleen dat er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de re-integratieverplichting bedoeld in artikel 9 WWB.
Sancties op grond van de Wet inburgering (WI) wegens het niet succesvol afronden van de cursus kunnen vooralsnog alleen worden opgelegd in geval van voortijdige uitval of bij een weigering te starten. Op grond van de WI hebben mensen namelijk, afhankelijk van de doelgroep, 3,5 of 5 jaar de tijd om in te burgeren. Aangezien de WI op 1 januari 2007 is ingevoerd, verstrijken de eerste van die termijnen pas medio 2010.
NB: Erkende vluchtelingen kunnen bij de beantwoording van deze vragen buiten beschouwing worden gelaten.