College van Beroep voor het bedrijfsleven
Medisch Specialisten Verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen
Den Haag, 27 januari 2010 - De Orde van Medisch Specialisten en een
vijftal verenigingen van specialisten (Nederlandse Verenigingen voor
Urologie, voor Heelkunde, voor Dermatologie en Venereologie, het
Nederlands Oogheelkundig Gezelschap en de Nederlandse Orthopaedische
Vereniging) hebben bij NZa bezwaar gemaakt tegen tariefbeschikkingen,
waarbij per 1 januari 2010 het DBC-honorarium voor vrijgevestigde
medisch specialisten neerwaarts wordt bijgesteld met 12,69%. Zij
hebben in verband daarmee tevens een bij de voorzieningenrechter van
het College van Beroep voor het bedrijfsleven een verzoek ingediend
tot het treffen van een voorlopige voorziening. De Orde vraagt de
voorzieningenrechter NZa te bevelen tijdelijke tariefbeschikkingen
vast te stellen met ingang van 1 januari 2010, waarin deze korting van
12,69% ongedaan is gemaakt. De Verenigingen vragen om in elk geval een
aanpassing van de tariefbeschikkingen, waarbij een gedifferentieerde
korting geldt per specialisme en waarbij voor het specialisme waartoe
hun leden behoren in elk geval geen korting wordt opgelegd.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, hoewel het om een zeer forse
ingreep gaat, er voorshands geen aanleiding is om op grond van de
financiële situatie van de vrijgevestigde specialisten - de gemiddelde
honorariumomzet zou ongeveer EUR 295.000 bedragen en ligt daarmee nog
ruim boven de EUR 213.000 omzet die in 2007, in samenhang met een
inkomen van een fulltime specialist van ruim EUR 130.000, uitgangspunt
was voor het normatieve uurtarief voor medisch specialisten - de
gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
Het oordeel over het ontbreken van spoedeisend belang wordt mede
ingegeven doordat aangenomen moet worden dat NZa binnen enkele maanden
op de bezwaren van de Orde en de Verenigingen zal beslissen. Eventuele
verrekening van teveel opgelegde korting zal dus vrij snel kunnen
plaatsvinden en niet tot extreme tariefschommelingen hoeven te leiden.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening zou niettemin toch
aanleiding kunnen bestaan als in deze procedure als voorlopig oordeel
geconstateerd zou worden dat de tariefingreep onmiskenbaar
onrechtmatig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft de argumenten die
verzoeksters in dat verband hebben aangedragen één voor één tegen het
licht gehouden. Geconcludeerd is dat op vele punten deze argumenten
een kans maken te scoren en te leiden tot neerwaartse bijstelling - al
dan niet gedifferentieerd per specialisme - van de korting van 12,69%.
Dit mede in het licht van het feit dat het zogeheten DBC-systeem, dat
de grondslag vormt voor deze hele kortingsproblematiek, naar de
voorzieningenrechter voorkomt, de nodige gebreken kent, die de
uitgangspunten van het systeem in de loop van de tijd ernstig
aantasten. Voorts is het onder meer zeer de vraag of de generieke
korting in stand kan blijven, en of de mogelijkheid van een
gedifferentieerde korting voldoende is onderzocht.
Niettemin bestaat onvoldoende aanleiding voor het treffen van een
voorlopige voorziening. Het algemeen belang dat gediend is met het
vooralsnog intact laten van de korting gaat boven het belang van
verzoekers. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar de opvatting
van minister Klink dat het wel mogelijk is om - indien in bezwaar
blijkt dat de korting te hoog was en de tarieven dus te laag -
achteraf te verrekenen door de tarieven tijdelijk te verhogen, maar
dat honorarium dat eenmaal is rekening is gebracht en achteraf te hoog
blijkt, volgens die opvatting in beginsel niet meer kan worden
teruggehaald.
LJ Nummer:
BL0808
Zie het origineel
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 27 januari 2010