Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Beleid rond compensatie omtrent plantenziekten

27 januari 2010 - kamerstuk

Kamerbrief over tegemoetkoming bij maatregelen t.a.v. plantenziekten.
Schade ten gevolge van opgelegde maatregelen zijn voor rekening van de
ondernemer, aangezien het onder het ondernemersrisico valt.

Meer informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Datum 27 januari 2010

Betreft Beleid rond compensatie omtrent plantenziekten

*PDOC01/111559* PDOC01/111559
Directie Juridische Zaken
Bezuidenhoutseweg 73
Postbus 20401
2500 EK Den Haag
www.minlnv.nl
Contactpersoon
mr. F.G. de Vries
Juridisch beleidsmedewerker
T 070-378 6520
f.g.de.vries@minlnv.nl
Onze referentie
111559

Geachte Voorzitter,

Op 26 januari j.l. heeft de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit mij vragen gestuurd1 ten aanzien van regels en beleid met
betrekking tot tegemoetkoming in de schade bij maatregelen bij het constateren
van een schadelijk organisme bij planten of plantaardige producten, de
zogenaamde plantenziekten. Daarbij geeft de commissie aan geïnteresseerd te
zijn in een vergelijking met ruiming in de dierlijke sector, de nationale en EU
achtergrond ten aanzien van de regels en het beleid en tevens of er aanleiding is
het beleid op elkaar af te stemmen.
Tegemoetkoming bij maatregelen t.a.v. plantenziekten
Eerder2 heb ik uw Kamer een brief gestuurd met betrekking tot de regelgeving en
beleid rondom de tegemoetkoming in de schade bij maatregelen genomen in
verband met plantenziekten. Ook ben ik hierop ingegaan in het Algemeen Overleg
van 11 april 20073 met genoemde vaste commissie.
De basis voor een tegemoetkoming bij maatregelen gelegen in artikel 4 van de
Plantenziektenwet (hierna: Pzw). Artikel 4 Pzw geeft mij een bevoegdheid om in
geval waar maatregelen zijn opgelegd en de schade als gevolg van die
maatregelen onevenredig zwaar op één of meer personen drukken, een
tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade.
Bij behandeling van de Pzw in het parlement is dit artikel nader besproken. Uit de
Memorie van Toelichting4 blijkt dat "de schade, ontstaan door het toepassen van
verplichte werings- of bestrijdingsmiddelen, niet wordt vergoed. De maatregelen
zijn noodzakelijk voor het in stand houden van de teelt van planten en zouden uit
een oogpunt van goede bedrijfsvoering en gemeenschapszin, ook zonder dat
daartoe een wettelijke verplichting bestaat, genomen behoren te worden.
1 Kenmerk: 2010Z00214/2010D04013
2 Kamerstukken II, 2006/07, 21 501-32, nr. 206
3 Kamerstukken II, 2006/07, 21 501-32, nr. 214
4 MvT Bijlage Handelingen II, 1949/50, nr. 1791

Bovendien zal de schade die ontstaat, wanneer de ziekte of het schadelijk dier
wordt ingevoerd of ongehinderd de gewassen kan aantasten, veelal groter zijn
dan de kosten van de bestrijding".
Zoals uit bovengeschrevene mag blijken is de schade ten gevolge van opgelegde
maatregelen (zoals ruiming) dus voor rekening van de ondernemer, aangezien het
veelal onder het zgn. ondernemersrisico valt. Dit beleid wordt in de toepassing
van artikel 4 Pzw, en in het verlengde daarvan artikel 5 Pzw, waarin het om de
kosten van het toepassen van de maatregelen zelf gaat, consequent toegepast.
Dit beleid is meerdere malen aan het oordeel van het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (hierna: CBb) onderworpen geweest, waarbij het CBb5 telkens
oordeelt, dat "blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4 Pzw
dat met de introductie van dit artikel niet is beoogd een algemene
schadevergoedingsplicht voor verweerder in het leven te roepen".
Slechts in geval er sprake is van schade die onevenredig zwaar op een
ondernemer rust en welke dus niet redelijkerwijs tot het ondernemersrisico kan
worden gerekend, wordt overgegaan tot het toekennen tot een tegemoetkoming.
Bij eerder genoemde behandeling van de Plantenziektenwet is ook de invulling
van de woorden onevenredig zwaar aan de orde geweest. Duidelijk is geworden
dat daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van kan zijn. "Dit zou alleen
gelden bij het optreden van een nieuwe ziekte of plaag waarbij getracht wordt
deze uit te roeien en deze plaag slechts op één of enkele bedrijven optreedt. De
uitroeiing kan dan voor een dergelijk bedrijf een te zware last betekenen, terwijl
andere bedrijven hiervan nog geen hinder ondervinden".
Daarnaast is mijn beleid, zoals in eerder genoemd AO aan de orde is gekomen, er
al langere tijd op gericht dat de sector zelf verantwoordelijkheid neemt voor het
voorkómen van schade en het afdekken van ondernemersrisico. De
verantwoordelijk hiervoor ligt echter bij de sector niet bij de overheid.
Risico is inherent aan ondernemen. Ik hecht er aan dat
ondernemers kunnen kiezen op welke manier zij met risico's omgaan.
De vergelijking tot de dierlijke sector
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna GWWD) bevat een regeling
aangaande de tegemoetkomingen in de schade die wordt geleden door
maatregelen ter preventie of bestrijding van een besmettelijke dierziekte. Artikel
86 van de GWWD bepaalt dat aan de eigenaar een tegemoetkoming in de schade
wordt uitgekeerd indien bepaalde maatregelen worden genomen, waaronder het
ruimen van zieke of verdachte dieren. Schade waarvoor op grond van de GWWD
geen verplichting bestaat tot vergoeding, wordt gerekend tot normale
bedrijfsrisico.
Uit de Memorie van Toelichting bij de GWWD6 blijkt dat de term
'tegemoetkomingen in de schade' is gehanteerd om aan te geven dat de
5 onder meer de uitspraak van 8 juni 2000, AWB 98/312, LJN: AU1256
6 Kamerstukken II, 16447, 1980-81, nr. 3

bepalingen van de betreffende afdeling niet alleen betrekking hebben op integrale
schadevergoeding, maar ook op gedeeltelijke tegemoetkomingen in de schade. Dit
komt te meer tot uidrukking doordat in de GWWD exact is bepaald ter
compensatie van welke maatregelen er een tegemoetkoming in de schade kan
worden verkregen.
In de Memorie van Toelichting van de GWWD7 is bepaald dat de achtergrond van
het verstrekken van een tegemoetkoming in de schade bij ruimingen is dat
hiermee bevorderd wordt dat veehouders alles doen om het optreden van een
besmettelijke dierziekte op hun bedrijf te voorkomen, de eigen
verantwoordelijkheid van de veehouders voor de gezondheid van de veestapel te
benadrukken en om de financiële consequenties van het optreden van
besmettelijke dierziekten binnen de perken te houden.
Uit de rechtspraak die is ontstaan naar aanleiding van verzoeken tot vergoeding
van gevolgschade als gevolg van maatregelen bij uitbraken van dierziekten blijkt
dat de overheid in beginsel niet gehouden is tot vergoeding van gevolgschade.
Deze schade behoort tot het normale bedrijfsrisico. Dit is anders indien er sprake
is van onevenredig nadelige gevolgen van een overheidshandeling of besluit die
redelijkerwijs niet ten laste van een beperkte groep behoren te komen, maar
gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld.
Onder onevenredige nadelige gevolgen wordt verstaan: buiten het normale
maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende gevolgen.
Het betreft toepassing van het zgn. égalité-beginsel.
Tot nu toe is enkel in de zaak Harrida8 aangenomen dat het égalité-beginsel is
geschonden. In de meeste gevallen kan de bewuste schadelijdende onderneming
of groepen ondernemingen niet aantonen dat zij in vergelijking met de (juiste)
referentiegroep van gelijk getroffenen dusdanig zwaar getroffen zijn dat zij
redelijkerwijs die schade niet zouden hoeven dragen.
Het EU-kader in vergelijking
EU-regelgeving voorziet niet in een tegemoetkoming of vergoeding voor
getroffenen met betrekking tot plantenziekten. Op grond van de Europese
bestrijdingsregelgeving bestaat er geen verplichting tot het vergoeden van schade
geleden ten gevolge van genomen bestrijdingsmaatregelen bij dierziekten. Wel
biedt de Europese regelgeving de mogelijkheid dat lidstaten een bijdrage van de
gemeenschap vragen teneinde bepaalde bestrijdingmaatregelen bij dierziekten
mede te financieren.
De aantasting van gewassen als gevolg van een plantenziekte is, volgens de EU
staatssteunkaders, evenals het kwijtraken van dieren als gevolg van een
dierziekte, een ondernemersrisico. Dit betekent dat vergoeding van de overheid
voor verliezen die hierdoor bij ondernemers ontstaan op grond van het Europees
7 Kamerstukken II, 16447, 1980-81, nr. 3
8 HR 20 juni 2003, NJ 2005, 189.

recht moet worden aangemerkt als staatssteun. Dergelijke steun kan uitsluitend
worden verstrekt binnen de communautaire randvoorwaarden.
Voor de tegemoetkoming in de schade geleden als gevolg van ruimingen van
planten en dieren bestaan twee afzonderlijke nationale wettelijke kaders. Bij de
totstandkoming hiervan heeft de wetgever geoordeeld over de wijze waarop en de
mate waarin tegemoetkomingen in de schade vorm moet krijgen.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg