Rechtbank Zwolle-Lelystad
Woningstichting mag niet uittreden uit het bestel
Zwolle-Lelystad, 22 januari 2010 - De meervoudige kamer van de
rechtbank Zwolle-Lelystad, sector bestuursrecht, heeft vandaag
uitspraak gedaan in de zaak die een woningbouwstichting uit Ommen had
aangespannen tegen de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. De
woningstichting had de minister verzocht de toelating, als instelling
die uitsluitend werkzaam is in het belang van de volkshuisvesting, in
te trekken. De minister had dit geweigerd.
Het door de woningstichting ingestelde beroep tegen deze weigering
heeft de rechtbank vandaag ongegrond verklaard.
Aanleiding
De stichting had om intrekking van de toelating verzocht, omdat zij
meent het belang van de volkshuisvesting beter te kunnen behartigen
buiten het bestel van woningcorporaties dan binnen dit bestel. De
stichting wilde haar onderneming zodanig herstructureren dat zij kon
worden omgevormd tot een zogeheten `fiscale beleggingsinstelling' die
is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.
Volgens de stichting was de toelating door de minister een
begunstigende beschikking die op verzoek altijd moet worden
ingetrokken.
Reden weigering
De minister wijst op de solidariteitsgedachte die aan het bestel ten
grondslag ligt. Toegelaten instellingen moeten jaarlijks een bijdrage
leveren aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, waarmee
minder vermogende toegelaten instellingen financieel worden
ondersteund. Indien vermogende instellingen, zoals eiseres, het bestel
verlaten, kunnen minder vermogende instellingen mogelijk niet meer
worden ondersteund. Verder acht de minister relevant dat op de
toegelaten instellingen effectief publiekrechtelijk toezicht mogelijk
is.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister wel bevoegd, maar niet
verplicht is een verzoek tot intrekking van de toelating te honoreren.
De beslissing tot toelating is niet een uitsluitend begunstigende
beschikking, aangezien er naast financiële voordelen ook verregaande
verplichtingen aan zijn verbonden.
Verder heeft de minister beoordelingsvrijheid bij het afwegen van de
belangen bij een dergelijk verzoek tot intrekking van de toelating. De
rechtbank moet deze belangenafweging terughoudend toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat de minister meer belang heeft mogen
hechten aan de solidariteit binnen het bestel en het belang van
effectief publiekrechtelijk toezicht dan aan het belang van de
stichting om (wellicht) gebruik te kunnen maken van een fiscale
constructie die binnen het bestel niet mogelijk is.
De beslissing van de minister kan de rechterlijke toets dan ook
doorstaan.
Bron: Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum actualiteit: 22 januari 2010