Rechtbank Rotterdam
AVP-bepalingen bruikbaar bij verstoring openbare orde
Volgens de APV (Algemene Plaatselijke verordening) hebben
politieagenten de bevoegdheid bij bepaalde verstoringen van de
openbare orde mensen weg te sturen. Niet voldoen aan het bevel van een
politieambtenaar in deze levert een misdrijf op. Dat oordeelde de
Rotterdamse rechter vandaag in drie zaken rond dit onderwerp.
Beslissing Hoge Raad
In het verleden werd de bewuste bevoegdheid van politieagenten
gebaseerd op een artikel uit de Politiewet (art. 2). Gemeenteraden die
APV-bepalingen moesten vaststellen meenden dan ook, nu artikel 2 van
de Politiewet al bestond, niets nieuws te regelen. Dat uitgangspunt is
volgens een beslissing van de Hoge Raad van 29 januari 2008 onjuist.
APV's Rotterdam en Ridderkerk
De meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam heeft zich daarom naar
aanleiding van een aantal spelende kwesties gebogen over de vraag of
de bevelsbevoegdheid voor de politie voldoende duidelijk in de tekst
van de APV's van de gemeentes Rotterdam en Ridderkerk is opgenomen.
Ook is bekeken of een gemeenteraad bevoegd is om de genoemde
bevelsbevoegdheid zelf te scheppen. Tenslotte is nagegaan of het
rechtstreeks aan politieambtenaren toekennen van deze bevoegdheid geen
problemen oplevert omdat de burgemeester op het gebied van het
handhaven van de openbare orde de leiding heeft. Uitgangspunt van de
Rotterdamse rechtbank is geweest dat uiteindelijk de Hoge Raad ook
hierover zal oordelen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat uit de genoemde APV-bepalingen een
bevelsbevoegdheid voor de politie kan worden afgeleid en dat deze
bepalingen verbindend zijn. Dat betekent dat, indien aan de in hierop
ziende APV-bepaling opgenomen vereisten is voldaan, het niet voldoen
aan een bevel van een politieambtenaar een misdrijf oplevert (art. 184
van het Wetboek van Strafrecht).
Uitspraken
In één zaak is tot een vrijspraak beslist omdat niet aan de specifieke
in de APV-bepaling opgenomen vereisten met betrekking tot de
daadwerkelijke verstoring van de openbare orde is voldaan. Aan één
verdachte die alleen schuldig is bevonden aan overtreding van artikel
184 van het Wetboek van Strafrecht is een geldboete van 50 euro
opgelegd. Aan de twee andere verdachten, die ook nog zijn veroordeeld
voor andere strafbare feiten, zijn straffen opgelegd van een werkstraf
van 20 uur en 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf en een
gevangenisstraf van 7 weken.
Bij het opleggen van de straffen heeft de rechtbank er rekening mee
gehouden dat de verdachten langer dan wenselijk op deze uitspraak
hebben moeten wachten.
LJ Nummers
BL0117
BL0118
BL0119
Zie het origineel
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum actualiteit: 21 januari 2010 Naar boven