Co-vergisting van mest in Nederland
Beperking van risico's voor de leefomgeving
Datum 19 oktober 2009
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Inhoud
Samenvatting ................................................................................................................
5
1 Incidenten en Calamiteiten .................................................................................
6
1.1 Calamiteit met varkensdarmslijm ..........................................................................................
6
1.2 Biogasemissie wegens stroomstoring installatie ......................................................................
7
1.3 Biogasemissie wegens storing ontvangende elektriciteitsnet .....................................................
8
1.4 Biogasemissie wegens storing in de gasmotor
---
9
1.5 Lozen van mest in oppervlaktewater .....................................................................................
9
1.6 Geklapte silo met bijproducten ........................................................................................... 10
1.7 Samenvatting belangrijkste bevindingen op basis van de incidenten
........................................ 11
2 Inventarisatie hoeveelheid Co-vergisters en analyse milieuvergunningen ................ 12
2.1 Gegevens Co-vergisters bij rijksinspecties en Senter Novem .................................................. 12
2.2 Milieuvergunningen Co-vergisters verleend door gemeenten en provincies ............................... 13
2.3 Bevindingen analyse milieuvergunningen ............................................................................. 14
2.4 Technische kennis bij installateurs ...................................................................................... 16
2.5 Controles door de AID ....................................................................................................... 17
3 Conclusies en aanbevelingen ............................................................................. 18
3.1 Conclusies
........................................................................................................................ 18
3.2 Aanbevelingen .................................................................................................................. 19
3.2.1 Handreiking Co-vergisting van mest .................................................................................... 19
3.2.2 Rijksinspecties, Beleid en Bevoegd gezag
............................................................................. 19
3.2.3 Installateurs en techniek
.................................................................................................... 21
3.2.4 Eigenaar/ondernemer ........................................................................................................ 21
Pagina 4 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Samenvatting
Co-vergistingsinstallaties zijn installaties waarin dierlijke mest gemengd wordt met
andere organische producten (co- oftewel bijproducten). Met het vergistingsproces
wordt bereikt dat duurzaam energie wordt geproduceerd én dat mest duurzaam
wordt afgezet. De installaties zijn veelal technisch hoogwaardig gebouwd en dienen
te beschikken over een adequate milieuvergunning. Co-vergistingsactiviteiten zijn
qua uitvoering en uitstraling naar de omgeving toe vergelijkbaar met industriële
activiteiten. Een aantal installaties is gebouwd op industrieterreinen, het merendeel
van de installaties bevindt zich bij een agrarisch bedrijf.
De afgelopen jaren heeft zich een aantal calamiteiten voorgedaan met Co-vergisters
zoals het vrijkomen van gevaarlijke gassen. In enkele van deze gevallen was er
sprake van grote gevolgen voor mens en/of milieu (zowel doden als grote emissies
van biogas). De VROM-Inspectie (VI) zag zich genoodzaakt te onderzoeken of de
risico's voor de leefomgeving te beperken zijn.
In 2008 heeft de VI, in samenwerking met de Algemene Inspectiedienst (AID) en
Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) onderzoek uitgevoerd naar de veiligheid van Co-
vergisters in Nederland. De calamiteiten zijn in kaart gebracht, het aantal installaties
in Nederland is geïnventariseerd en de Wet milieubeheervergunningen zijn
geanalyseerd. Aan dit onderzoek zijn conclusies en aanbevelingen verbonden met
betrekking tot beperking van risico's voor de leefomgeving.
Uit dit onderzoek blijkt dat de kans op ongevallen over het algemeen te voorkomen
en/of beperken is, in sommige gevallen met relatief lichte inspanningen en tegen
geringe kosten. Dit rapport draagt aanbevelingen aan voor de verbetering van de
Handreiking Co-vergisting van mest, een document dat door vergunningverleners
van gemeenten en provincies gebruikt wordt als leidraad bij het beoordelen van
initiatieven. Daarnaast biedt de Handreiking, die in april 2005 door Infomil is
opgesteld, ook waardevolle informatie voor ondernemers die het oprichten van een
Co-vergistingsinstallatie overwegen. Op het moment van verschijnen van dit rapport
actualiseert Infomil de Handreiking waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden
wordt met de bevindingen uit dit rapport.
In dit project heeft nauwe samenwerking plaatsgevonden tussen de rijksinspecties
AID, VWA en VI en de provincie Noord-Brabant. Daarnaast hebben de overige
provincies en een groot aantal gemeenten een bijdrage geleverd door het
verstrekken van informatie. Een mooi voorbeeld van samenwerkende overheden dat
leidt tot direct resultaat, namelijk hernieuwde aandacht bij bevoegd gezag en
bedrijfsleven voor de veiligheid van Co-vergisters.
In 2009 zal het project "Veiligheidsfactoren bij (grootschalige) biogasinstallaties ",
waarbij de (externe) veiligheidsrisico's en maatregelen om deze te voorkomen dan
wel te beperken, nauwkeurig in beeld zullen worden gebracht nog meer informatie
opleveren voor de Handreiking Co-vergisting van mest van Infomil.
Dit project wordt op verzoek van de VI door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) en onderzoeksbureau DHV in samenwerking met de VI uitgevoerd.
Het project dat in 2008 is gestart zal in de tweede helft van 2009 als resultaat een
(technische) richtlijn opleveren. Deze richtlijn kan, in aanvulling op de handreiking
Co-vergistingsinstallaties van Infomil, gebruikt worden door de provincies en
gemeenten bij het beoordelen van de aanvraag, het opstellen van de considerans en
voorschriften en het uitvoeren van deskundig toezicht.
Pagina 5 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
1 Incidenten en Calamiteiten
Een aantal incidenten en calamiteiten heeft er voor gezorgd dat de VI, AID en VWA
in 2008 zijn geattendeerd op de risico's van Co-vergisters en verhoogde aandacht
besteden aan de veiligheid rondom Co-vergistingsinstallaties ter vermindering van
risico's voor de leefomgeving. Hoewel de VI eigenlijk van alle ongewone voorvallen,
dus ook bij co-vergisters, op de hoogte zou moeten zijn (het bevoegd gezag heeft
immers de plicht bij hun gemelde ongewone voorvallen (Wm art. 17.2 lid 1) weer
onverwijld bij de VI (Inspecteur) te melden (Wm art. 17.2 lid 3)) heeft de VI diverse
van de onderhavige incidenten enkel uit de pers of via internet vernomen. Het niet
consequent melden vormt daarmee de eerste bevinding van dit onderzoek. Hierna
wordt een selectie van de gemelde c.q. achterhaalde incidenten nader beschouwd.
1.1 Calamiteit met varkensdarmslijm
Begin november 2005 heeft een calamiteit plaatsgevonden met een Co-
vergistingsinstallatie in Duitsland waarbij uiteindelijk vijf doden te betreuren waren.
De VI is op de hoogte gesteld door de Duitse overheid omdat sprake was van een
grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar een Co-
vergistingsinstallatie in Duitsland. De VI controleert op de naleving van de Europese
Verordening overbrenging van afvalstoffen 1013/2006 (EVOA) namens de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en oefent
derhalve een eerstelijns taak uit.
Bij slachterijen wordt darmslijm gewonnen voor de farmaceutische industrie. Dit
darmslijm wordt gebruikt voor de productie van Heparine. Heparine is een grondstof
voor vele verschillende medicijnen. Na winning van het Heparine uit het darmslijm
blijft een materiaal over dat heparinesop wordt genoemd. Dit heparinesop bevat nog
organische bestanddelen zodat het geschikt is voor vergisting tot biogas. In dit geval
vond vergisting plaats in Duitsland.
Normaliter wordt het heparinesop gelost in de vergistingsinstallatie via een gesloten
systeem. Vanwege een defect aan de slangenkoppeling van de ontvangende tank
kon de lossende vrachtauto niet aansluiten. Besloten is de vrachtwagen te lossen in
een open put in een loshal. Zie onderstaande foto.
Pagina 6 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Tijdens het lossen is een dodelijke concentratie zwavelwaterstof (H2S, ook wel
waterstofsulfide genoemd) vrijgekomen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat er
een hoeveelheid melkzuur in de losput aanwezig was. Tussen melkzuur en
heparinesop heeft een reactie plaatsgevonden waarbij H2S is gevormd en
vrijgekomen. Als bronnen voor het H2S zijn geïdentificeerd:
het stabilisatiemiddel natriumbisulfiet (NaHSO3), materiaal waarmee het
rottingsproces wordt tegengegaan én
zwavel dat in de eiwitten in het sop aanwezig is .
Aandachtspunten
De verwachting is dat de Heparine die noodzakelijk is voor de productie van
medicijnen binnen een termijn van zeven tot tien jaar synthetisch zal
worden bereid, en dat daarmee de darmslijmwinning voor de farmaceutische
industrie niet meer noodzakelijk is. Dit zou kunnen betekenen dat er bij
slachterijen een afzetprobleem ontstaat waardoor een verhoogde afgifte aan
niet daarop toegelegde Co-vergisters ontstaat. Mocht gestabiliseerde darm
of darmslijm terecht komen in Co-vergisters, kan dit tot vergelijkbare
risico's leiden.
Zwavelwaterstof is een sterk ruikend zeer giftig gas dat beter bekend is als
"de geur van rotte eieren". Het ontstaat bij de rotting van vele
zwavelhoudende organische stoffen, zoals eiwitten. Het kan al in zeer lage
concentraties door de geur worden waargenomen, maar bij langdurige of
hoge blootstelling neemt de waarneming van de geur af. Door de giftigheid
ervan is ook het inademen van lage concentraties zwavelwaterstof
gedurende langere tijd gevaarlijk. Personeel en derden kunnen blootgesteld
zijn aan hoge concentraties van het gas, terwijl ze het niet ruiken, met
mogelijk dodelijke afloop.
1.2 Biogasemissie wegens stroomstoring installatie
Bij graafwerkzaamheden werd in oktober 2007 op een belendend perceel van een
biovergister in de provincie Limburg een stroomkabel van de energieleverancier
stukgetrokken. Door deze externe oorzaak viel de spanningsvoorziening voor de
meet- en regelapparatuur weg gedurende ruim 2 uur en liep het vergistingsproces
ongecontroleerd door. Dit heeft ertoe geleid dat via de veiligheidsvoorzieningen van
de vergister (overdrukbeveiliging) biogas in de lucht terecht is gekomen.
Biogas is een mengsel dat voornamelijk bestaat uit methaan (CH4) en kooldioxide
(CO2). Daarnaast bevat het biogas zwavelwaterstof variërend in een hoeveelheid
van sporen tot maximaal 1000 ppm. Aangezien het vergistingsproces een continu
proces is waarin bacteriën biomassa omzetten in biogas is het niet mogelijk de
gasproductie per direct te stoppen. Er is immers op elk moment nog niet omgezette
biomassa in de vergisters aanwezig. Als gevolg van de voortgaande biogasvorming,
die niet meer verbruikt werd door de WKK-installatie is het totale gasvolume in de
vergister opgelopen tot het maximale volume bij de maximale druk dat het
vergisterdak mag hebben. Toen dat volume was bereikt is het biogas via de
overdrukbeveiligingen automatisch afgeblazen met als gevolg een biogasemissie van
1150 m³ naar de omgeving. De provincie was als bevoegd gezag betrokken bij het
onderzoek.
Pagina 7 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Aandachtspunten
Er zijn normaliter twee mogelijkheden om van de tijdelijke overproductie
van biogas af te komen, afblazen naar de buitenlucht via een
afblaasinstallatie en verbranden met een fakkelinstallatie. De voorkeur
verdient het laatste in verband met minder risico's voor de omgeving en
geuroverlast. Niet alle vergistingsinstallaties beschikken echter over een
automatische affakkelinstallatie. De fakkel is met name te duur voor
kleinschalige mestvergistingsactiviteiten.
In het onderhavige geval was er wel een automatische affakkelinstallatie
aanwezig maar functioneerde deze niet omdat de voor de ontsteking
benodigde stroom ontbrak. De externe stroomvoorziening was immers
uitgevallen en er was geen noodstroomvoorziening aanwezig.
Een geëmitteerde hoeveelheid gas door een biovergister kan gevaar
opleveren voor de bebouwde omgeving. Dit is evident als de bebouwde
omgeving in de nabijheid van de biovergister ligt, maar ook als de
bebouwde omgeving op grotere afstand van de biovergister ligt kan een
gaswolk hier door wind naar toe gedreven worden.
Er dient melding/alarm af te gaan als de stroomvoorziening en daarmee de
meet- en regelapparatuur wegvalt. Indien dat niet gebeurt kan bijvoorbeeld
's nachts gedurende langere tijd een emissie plaatsvinden die zelfs buiten de
inrichting tot incidenten/dodelijke ongevallen kan leiden.
Het uitvoeren van organoleptisch onderzoek (zintuiglijk onderzoek) is zeer
gevaarlijk. Een concentratie van 1000 ppm zwavelwaterstof is door
verzadiging niet meer te ruiken maar wel letaal. Binnen en buiten de
inrichting dienen metingen plaats te vinden.
Het personeel dient bij incidenten en calamiteiten met de grootst mogelijke
zorgvuldigheid direct actie te ondernemen door metingen te verrichten en de
situatie te monitoren. Dit geldt 24 uur per dag.
1.3 Biogasemissie wegens storing ontvangende elektriciteitsnet
In juli en augustus 2008 heeft een melkrundveehouderij met Co-vergistings-
installatie in de provincie Friesland meerdere malen stroomstoringen veroorzaakt
aan het ontvangende elektriciteitsnet. Het bedrijf leverde meer aan het ontvangende
net dan het net op dat moment aankon. Door de stroomstoring viel de
spanningsvoorziening voor de meet- en regelapparatuur van de Co-vergister zelf
ook weg en liep het vergistingsproces ongecontroleerd door. Omdat een te hoog
gehalte aan zwavelwaterstof de verbrandingsmotor aantast, is de
verbrandingsmotor stilgelegd. Dit had tot gevolg dat de maximaal toegestane druk
in de biovergisters werd bereikt wat resulteerde in een emissie van biogas via de
watersloten. Meerdere malen is biogas afgeblazen. Dit had stank- en geluidsoverlast
tot gevolg en was bovendien gevaarlijk voor de nabij gelegen woonwijk vanwege het
in het biogas aanwezige zwavelwaterstof. Of er ook sprake is geweest van brand- en
of explosiegevaar was aan de hand van de beschikbare gegevens niet te bepalen.
Een handhavingstraject is opgestart door de gemeente om de ondernemer te
bewegen zich te houden aan de Wm-vergunningvoorschriften voor wat betreft het
emitteren van overtollig biogas.
Aandachtspunten
De gemeente heeft de indruk dat de agrariër brood ziet in de biovergister
maar niet precies weet hoe het proces verloopt. Er is sprake van
onvoldoende scholing, onwetendheid van de mogelijke gevaren en
afhankelijkheid van het installatiebedrijf. Het beheren en exploiteren van
een biovergister vereist een zekere technische deskundigheid.
Pagina 8 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Het bevoegd gezag dient beleid vast te leggen over de gewenste inpassing
van vergistingsinstallaties in het bestemmingsplan. Centraal voor de
inpasbaarheid is de vraag wanneer Co-vergisting moet worden aangemerkt
als een agrarische activiteit en wanneer als een industriële activiteit.
Geluid- en stankoverlast zijn tot nu toe onderbelicht gebleven in de
Handreiking Co-vergisting van mest.
Het is veiliger om de overdruk van biogas automatisch af te voeren naar een
fakkelinstallatie dan het af te blazen. Veel Co-vergisters hebben echter geen
automatische fakkelinstallatie. Een mobiele fakkelinstallatie wordt vaak wel
voorgeschreven in de vergunning, maar is niet direct voorhanden in
Nederland. De apparaten worden meestal ingezet vanuit Duitsland. Zie
onderstaande foto.
1.4 Biogasemissie wegens storing in de gasmotor
In februari 2008 heeft zich bij een Brabantse Co-vergister een storing in de
gasmotor voorgedaan. Het onderhoud van de motor werd weliswaar optimaal
uitgevoerd, maar door een complex beveiligingssysteem viel de motor regelmatig
uit. Er was een teveel aan gasproductie, zodat het overtollige gas moest worden
afgefakkeld. Een handhavingstraject is opgestart door de provincie.
Aandachtspunten
Bij twee of meer gasmotoren kunnen die elkaars werking overnemen.
Te vaak wordt vertrouwd op de werking van de gasmotor. In bijna alle
inrichtingen ontbreekt een noodstroomaggregaat. Een noodstroomaggregaat
kan een eenvoudige oplossing bieden om een stilgevallen roerwerk aan te
drijven als het vergistingsproces ongecontroleerd doorgaat, omdat de
elektriciteitsvoorziening verstoord is.
1.5 Lozen van mest in oppervlaktewater
In april 2008 is vanwege een technische storing in een Brabantse Co-vergistings-
installatie het vergistingsproces ongecontroleerd doorgelopen. Mest is uit de
installatie gelopen wat heeft geleid tot verontreiniging van de bodem en het
oppervlaktewater.
Pagina 9 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Hetzelfde bedrijf heeft eerder in 2008 digestaat uit de Co-vergister ter opslag laten
afvoeren naar een grote mestzak in Friesland. Het digestaat1 is gaan gisten en via
de ontluchtingsopeningen op de bodem en in het oppervlaktewater
terechtgekomen. Zie onderstaande foto.
Aandachtspunten
In beide gevallen is een handhavingstraject opgestart door het waterschap,
in het eerste geval door een waterschap in Noord Brabant en in het tweede
geval door een waterschap in Friesland.
Door actiever en met alle mogelijk betrokken bevoegde gezagen (dus ook
provincies en gemeenten) informatie over dergelijke incidenten uit te
wisselen (hetgeen in beide gevallen niet heeft plaatsgevonden) had het
tweede incident misschien voorkomen c.q. beperkt kunnen worden.
Het digestaat is niet per definitie uitgewerkt en stabiel.
1.6 Geklapte silo met bijproducten
In augustus 2007 werden de brandweer en de politie geconfronteerd met een
incident waarbij een silo van 15 meter hoog en 4 meter doorsnede met 150 m³
glycerine tijdens het lossen van een tankwagen is bezweken. Hierdoor is een grote
hoeveelheid glycerine uitgestroomd over het erf van het bedrijf en in de bodem
terecht gekomen. De glycerine zou tijdelijk worden opgeslagen in de silo waarna het
bijproduct zou worden toegevoegd aan een Brabantse Co-vergister. Volgens het
door de politie uitgevoerde onderzoek moet de oorzaak van dit incident gezocht
worden in een overmatige drukopbouw in de tank als gevolg van het feit dat het
product dat in de tank gepompt werd nog te warm was. Zie onderstaande foto.
1 Digestaat is het eindproduct dat ontstaat na mestvergisting in biogasinstallaties
Pagina 10 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Aandachtspunten
De vergunning is niet verleend door het juiste bevoegde gezag. In casu
heeft de gemeente de milieuvergunning verleend, echter de provincie is
vanwege de omvang van de activiteit het bevoegde gezag. Grotere
vergisters vereisen specifieke kennis op het gebied van vergunningverlening
en handhaving. De gemeente dient de dossiers over te dragen aan het juiste
bevoegde gezag.
De tankwagen voerde onduidelijke opschriften waardoor de ware aard en
type van de vrijgekomen stof niet goed thuis te brengen was door de
brandweer en de GGD. Het RIVM heeft uiteindelijk monsters genomen en
vastgesteld welke stof het betrof.
1.7 Samenvatting belangrijkste bevindingen op basis van de incidenten
Uit de hierboven genoemde incidenten en calamiteiten en de hierover met de
diverse overheden, installatiebouwers en politie gevoerde gesprekken is kort
samengevat en in het algemeen gesteld het volgende op te maken:
De gevaarsaspecten werden vaak onvoldoende ingeschat door de
ondernemers en door het bevoegd gezag.
Er was onvoldoende kennis en bewustzijn van de gevaren bij de gebruikers.
Er was onvoldoende kennis en prioriteit bij de bevoegde overheden.
In de huidige regelgeving is onvoldoende aandacht voor specifieke gevaars-
aspecten, zoals de invulling van de positieve lijst (LNV) en de relatie met de
afvalstoffenregelgeving (VROM).
In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de hieruit te trekken conclusies en
aanbevelingen.
Pagina 11 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
2 Inventarisatie hoeveelheid Co-vergisters en analyse
milieuvergunningen
In Duitsland wordt Co-vergisting al tientallen jaren toegepast. Inmiddels zijn er
meer dan 3000 installaties in werking. Denemarken telt honderden vooral
gezamenlijk (coöperaties van boeren) geëxploiteerde installaties. Ook in België is
het fenomeen in opkomst. In Nederland heeft de activiteit de afgelopen tien jaar een
vlucht genomen, dankzij de van overheidswege verstrekte MEP-subsidies
(Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie) en thans SDE (Stimulering Duurzame
Energieproductie). De subsidieregelingen die door de ministers van Economische
Zaken (EZ) en VROM in het leven zijn geroepen beogen de milieubelasting van de
Nederlandse elektriciteitsproductie te verminderen.
De rijksinspecties beschikten bij de start van het onderzoek over de gegevens van
een 70-tal werkende installaties (afzonderlijke bedrijven) in Nederland. Deze
installaties zijn opgenomen in overzichten van de VI, AID, VWA en Senter Novem.
De drie rijksinspecties gebruiken de gegevens van deze 70 installaties bij de
uitoefening van hun (wettelijke) taak. Het vermoeden bestond dat meer installaties
in werking zijn en dat een aantal installaties nog in oprichting is. Om een volledig
beeld te krijgen van het aantal installaties in Nederland zijn brieven uitgegaan naar
gemeenten en provincies met het verzoek de vergunningen in het kader van de Wet
milieubeheer (Wm) van de onder hun bevoegdheid vallende installaties toe te sturen
aan de VI. In de inventarisatieronde zijn alleen de biovergisters meegenomen
waarbij sprake is van een aandeel van mest of dierlijk materiaal in het
vergistingsproces. Dus vergisters met volledig plantaardig materiaal of
rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) zijn buiten beschouwing gelaten. De
milieuvergunningen die door gemeenten en provincies zijn toegestuurd aan de VI
zijn onderzocht op de vraag of de veiligheid van de installaties voor eigen personeel,
derden en de directe omgeving voldoende gewaarborgd is.
Uiteindelijk is een overzicht van 180 installaties opgesteld.
2.1 Gegevens Co-vergisters bij rijksinspecties en Senter Novem
De VI ontvangt de conceptmilieuvergunningen van grote inrichtingen die onder
provinciaal bevoegd gezag vallen, de zogenaamde TOP- bedrijven. Hieronder vallen
ook de grote Co-vergisters, zodat de VI jaarlijks een aantal ontwerpbeschikkingen
van dergelijke inrichtingen krijgt. De ondergrens wordt beschreven in par. 2.2.
In het kader van haar wettelijke adviesfunctie kan de VI de provincies en
gemeenten van advies dienen inzake de MER-procedure (bij meer dan 36.000 ton
capaciteit per jaar dient het bevoegd gezag te beoordelen of een
milieueffectrapportage voor de activiteit verplicht is) en de uiteindelijke
totstandkoming van de Wm-vergunning voor Co-vergistingsbedrijven. Senter
Novem, Agentschap voor duurzaamheid en informatie dat in opdracht van de
ministeries van VROM en EZ werkt, publiceert sinds 2003 jaarlijks het Statusrapport
bio-energie met daarin de trends en verwachtingen op het gebied van biovergisting
en de gegevens van kleinschalige bio-energie WKK-installaties (
Pagina 12 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Het ministerie van Landbouw stelt vanuit de Meststoffenwet eisen aan Co-vergisting.
Er is een positieve lijst vastgesteld van organische stoffen/producten. Als uitsluitend
producten van die lijst worden toegevoegd aan het mestvergistingsproces en het te
vergisten mengsel ten minste voor de helft uit dierlijke mest bestaat, mag het
digestaat als meststof worden toegepast in de landbouw. De AID controleert deze
toepassing en is op de hoogte van de transportbewegingen in Nederland aan de
hand van de Vervoersbewijzen Dierlijke Mest (VDM). De AID beschikte over de
gegevens van 51 bedrijven die meer dan 3 VDM's hebben ingezonden aan Dienst
Regelingen van LNV naar aanleiding van het afvoeren van digestaat.
De VWA is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Europese Verordening nr.
1774/2002, Dierlijke Bijproducten niet bestemd voor humane consumptie. De VWA
verleent erkenningen voor Co-vergistingsinstallaties waarin dierlijke bijproducten
worden vergist zoals mest en voormalige voedingsmiddelen met ingrediënten van
dierlijke oorsprong. Bij grensoverschrijdende overbrenging dienen bedrijven de
invoervergunning aan de VWA te tonen. Ook uitvoer van dierlijke bijproducten wordt
aan de VWA gemeld, zodat notificatie aan de ontvangende lidstaat kan plaatsvinden
via Traces (Trade control and expert system). Traces is een webapplicatie die de
veterinaire bevoegde autoriteiten in alle lidstaten en landen buiten de EU met elkaar
verbindt. Ook het bedrijfsleven kan toegang krijgen tot bepaalde modules van het
systeem. Doel is het melden van verzendingen binnen de EU of doorvoer over het
grondgebied van de EU van partijen levende dieren en dierlijke bijproducten en het
uitwisselen van informatie over deze partijen. De VWA beschikte over de gegevens
van 24 bedrijven een erkenning hebben en 47 bedrijven die toestemming hebben
gevraagd om dierlijke bijproducten aan het vergistingsproces te mogen toevoegen.
Die aanvragen worden momenteel beoordeeld door de VWA.
2.2 Milieuvergunningen Co-vergisters verleend door gemeenten en provincies
Conform het Inrichtingen en Vergunningenbesluit (Ivb) is de gemeente in de meeste
gevallen het bevoegd gezag voor het bewerken, verwerken, op- of overslaan van
dierlijke of overige organische meststoffen (> 10 m³), zolang:
er niet meer dan 25.000 m³ meststoffen van buiten de inrichting worden be-
of verwerkt op jaarbasis, en
de te verwerken co-producten niet aan te merken zijn als afval of indien dat
wel het geval is er minder dan 15.000 ton afvalstoffen wordt verwerkt en de
opslagcapaciteit voor afvalstoffen minder dan 1000 m³ op jaarbasis is.
Voor initiatieven die boven deze grenzen komen is de provincie het bevoegd gezag.
Alle provincies en gemeenten in Nederland zijn benaderd met het verzoek om de
actuele gegevens uit de milieuvergunningen van onder hun bevoegdheid vallende
Co-vergisters op te sturen naar de VI. Aan deze oproep is massaal gehoor gegeven.
Medewerkers van de VI hebben de NAW-gegevens van de inrichtingen in een excel-
bestand opgenomen, de vergunningen doorgenomen en met name geanalyseerd op
de volgende aspecten:
Capaciteit van de installatie.
Hoeveelheid en soort mest.
Hoeveelheid en soort bijproducten.
Leveranciers mest en bijproducten.
Afzet digestaat.
Beheersmaatregelen (registratie aan- en afvoer) en acceptatievoorschriften.
Veiligheidsvoorschriften met betrekking tot gevaarlijke gassen zoals
zwavelwaterstof, koolmonoxide, kooldioxide en methaan.
Aanwezigheid affakkelinstallatie.
Pagina 13 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Aanwezigheid afschakelcyclus en noodstroomaggregaat.
Ook is nagegaan of eventueel calamiteiten hebben plaatsgevonden bij deze Co-
vergisters.
In totaal komt het overzicht van bedrijven op 180 installaties. Dat zijn alle Co-
vergisters in Nederland die volledig in werking zijn, inclusief de Co-vergisters die
zich in de opstartfase bevinden (meest ideale verhouding mest/bijproduct is nog niet
bereikt).
Van het totaal van 180 Co-vergisters zijn 13 Co-vergisters nog niet in werking
omdat de milieuvergunning nog niet onherroepelijk is of omdat de milieuvergunning
weliswaar onherroepelijk is, maar de installatie nog niet gebouwd en/of in werking
gesteld is.
Intussen worden nog steeds initiatieven ontwikkeld. Eind november 2008 werd
bijvoorbeeld bekend gemaakt dat Noord-Brabant een bedrijf krijgt dat op grote
schaal biogas gaat produceren. In 2010 wordt, gezien de randvoorwaarden
waarschijnlijk op een industrieterrein, begonnen met de bouw van acht tot twaalf
mestvergisters, die een investering van 45 miljoen euro vergt. In Polderwijk
Zeewolde is in januari 2009 een vergister in gebruik genomen waarmee een
nieuwbouwwijk van uiteindelijk drieduizend woningen van warmte wordt voorzien.
2.3 Bevindingen analyse milieuvergunningen
Capaciteit van de installatie
Ongeveer 40% van de installaties valt onder provinciaal bevoegd gezag en 60% van
de installaties valt onder gemeentelijk bevoegd gezag. Het merendeel van de
gemeentelijke installaties is fors van omvang en zit tegen de ondergrens voor
provinciaal bevoegd gezag aan. Wat de daadwerkelijke doorzet per jaar is, dient te
worden gecontroleerd door het bevoegd gezag en de AID.
Hoeveelheid en soort mest en bijproducten
Met betrekking tot de verhouding mest en bijproducten kan gesteld worden dat de
ondernemer er baat bij heeft de mix te optimaliseren, zodanig dat de
energieopbrengst maximaal is. Om het digestaat af te mogen zetten in de
landbouw dient minimaal 50% mest meevergist te worden. Als de inrichtinghouder
bijproducten wil toepassen die niet op de positieve lijst voorkomen of de
inrichtinghouder wil minder dan 50% dierlijke meststoffen vergisten, dan is op
toepassingen met het digestaat de afvalstoffenregelgeving van toepassing en niet de
meststoffenregelgeving. Voor de aanvoer van bijproducten, of ze nu wel of niet op
de positieve lijst genoemd staan, zijn alle relevante bepalingen van hoofdstuk 10
van de Wm van toepassing, en zal bij vergunningverlening aan doelmatig beheer
van afvalstoffen worden getoetst. Nieuwe bijproducten voor opname op de positieve
lijst dienen te worden voorgelegd aan het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV). Voor toepassing van dierlijke bijproducten is een erkenning
van de VWA vereist in het kader van Verordening 1774/2002.
Leveranciers mest en bijproducten en afzet digestaat
In de vergunningen is algemeen omschreven dat de mest en bijproducten afkomstig
zijn van derden of van het eigen bedrijf. Het digestaat gaat veelal naar het eigen
land of het land van derden. Het digestaat kan ook als gedroogde mest verkocht
worden. Om, met name ten behoeve van efficiënt toezicht, snel te weten waar deze
stoffen vandaan komen of naar toe gaan is het wenselijk nader te specificeren wie
de leveranciers en ontvangers van respectievelijk grondstoffen en producten van
Co-vergistingsinstallaties zijn.
Pagina 14 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
Beheersmaatregelen (registratie aan- en afvoer) en acceptatievoorschriften
Nog geen kwart van de inrichtingen beschikt over een, overigens niet verplicht,
wekelijks registratiesysteem om de hoeveelheid aan- en afgevoerde mest en
bijproducten inzichtelijk te maken. Jaarlijks wordt het energieverbruik geregistreerd.
Er zijn geen acceptatiecriteria op kwaliteit geformuleerd.
Veiligheidsvoorschriften met betrekking tot giftige gassen zoals
zwavelwaterstof, koolmonoxide, kooldioxide, methaan
Zwavelwaterstof (H2S), aanwezig in het biogas, wordt in de WKK-installatie (Warmte
Kracht Koppeling) omgezet in zwaveloxiden (SOx). Om de uitstoot aan zwaveloxiden
te beperken is het Besluit zwavelgehalte brandstoffen opgesteld. Op grond van het
Besluit zwavelgehalte brandstoffen dient het zwavelgehalte minder dan 1,2%, ofwel
12.000 ppm te zijn.
Zwavelwaterstof dient ook uit het biogas verwijderd te worden omdat het corrosief
is en de WKK aantast. Producenten van gasmotoren eisen in de garantiebepalingen
veelal een lager zwavelgehalte dan op grond van het Besluit zwavelgehalte
brandstoffen is toegestaan, bijvoorbeeld 500 ppm.
Tenslotte is het relevant om hier te vermelden dat het van belang is dat het zwavel
terug komt in het digestaat omdat planten zwavel nodig hebben. Om het zwavel niet
via de schoorsteen van de WKK verloren te laten gaan wordt het geproduceerde
biogas doorgaans al in de vergister ontzwaveld met behulp van zwavel oxiderende
bacteriën. Omdat deze bacteriën zuurstof nodig hebben voor hun werking en het
vergistingsproces juist zonder zuurstof plaatsvindt wordt met behulp van een
luchtpomp regelmatig kleine hoeveelheden lucht in de vergister gepompt.
In een aantal onderzochte vergunningen is de eis opgenomen dat het
jaargemiddelde aan zwavelwaterstof minder dan 250 ppm is, enerzijds ter
bescherming van de motor, anderzijds ter voorkoming van een teveel aan emissie.
Vaak wordt één keer per maand ter bescherming van de gasmotor een H2S-meting
van het biogas uitgevoerd en geregistreerd in een logboek. Bij een aantal
inrichtingen is een mobiel gasdetectiesysteem voor H2S- en CH4-meting aanwezig
zodat bij de vergister, navergister, WKK-ruimte en leidingen voor biogas gemeten
kan worden. De overige gassen worden niet of nauwelijks gemeten.
Wellicht kunnen in het vervolgproject "Veiligheidsfactoren bij (grootschalige)
biogasinstallaties" aanbevelingen ten aanzien van de te meten stoffen en
meetfrequentie gedaan worden of kan dit punt in overleg met de Arbeidsinspectie,
voor zover dit niet al gebeurd, in het vervolg nadrukkelijk worden meegenomen in
de RI&E voor biogasinstallaties.
Aanwezigheid affakkelinstallatie
Een overdrukbeveiligingsinstallatie dient om een eventuele overproductie aan biogas
af te blazen. Een overdrukbeveiligingsinstallatie kan met en zonder fakkel worden
uitgevoerd. De keuze om al of geen fakkel toe te passen is gerelateerd aan
veiligheid, milieubescherming en de kosten. Met name bij kleinere mestvergisters
verhouden de kosten gerelateerd aan de eis om een fakkel te plaatsen zich niet tot
de verwachte milieu-effecten. In de Handreiking Co-vergisting van mest van 2005
wordt geadviseerd aan te sluiten bij de gangbare praktijk in Duitsland en een fakkel
niet verplicht te stellen bij mestvergistingsinstallaties met een
warmtekrachtinstallatie met een nominale capaciteit van minder dan 100 kW (een
biogasproductie van 50 m³/uur). Bij grotere installaties wordt geadviseerd wel de
plaatsing van een fakkel te eisen, tenzij de aanvrager een andere deugdelijke
oplossing kan aandragen voor verbranding van het biogas in geval van een
eventuele overproductie die niet binnen 24 uur kan worden opgelost (bijvoorbeeld
Pagina 15 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
een tweede warmtekrachtinstallatie of het plaatsen van een mobiele
fakkelinstallatie). Geadviseerd wordt om het asvermogen (uitgedrukt in kW) aan te
houden als criterium en niet de biogasproductie (uitgedrukt in m³/uur) omdat dit in
de praktijk eenvoudig te controleren is.
Uit de analyse van de Wm-vergunningen blijkt dat de aanwezigheid van een
affakkelinstallatie voor bijna alle zelfstandig functionerende Co-vergistingsinstallaties
wordt voorgeschreven. In de praktijk blijkt echter dat een automatische
affakkelinstallatie vaak niet aanwezig is. Ook voorgeschreven mobiele
fakkelinstallaties zijn weliswaar voorgeschreven maar niet direct voorhanden in
Nederland (wordt hier volgens informatie van een installateur gewoonweg niet
verhuurd of verkocht, bovendien is een fakkel dusdanig groot dat hij niet eenvoudig
te vervoeren is).
Aanwezigheid afschakelcyclus en noodstroomvoorziening
Te vaak wordt vertrouwd op de goede werking van de gasmotor. In bijna alle
inrichtingen ontbreekt een noodstroomaggregaat. Een noodstroomaggregaat kan
een eenvoudige oplossing bieden om een stilgevallen roerwerk aan te drijven als het
vergistingsproces ongecontroleerd doorgaat omdat de elektriciteitsvoorziening
verstoord is.
2.4 Technische kennis bij installateurs
Uit gesprekken met installateurs over veiligheid van Co-vergistingsinstallaties kwam
naar voren dat het werken met een vergistingsinstallatie vooral ook een
bewustwordingsproces moet zijn voor de ondernemers. In Duitsland gelden
weliswaar soepeler normen op het gebied van het exploiteren van een
vergistingsinstallatie, echter alle ondernemers zijn verplicht om één dag per jaar een
bewustwordingscursus te volgen. Tijdens de cursus komen nieuwe ontwikkelingen,
milieuzorg en veiligheidsaspecten aan bod. Het is aan te bevelen dit ook in te
voeren voor Nederlandse ondernemers.
Tevens is het aan te bevelen de opstart van de installatie door een installateur
gedurende een veertigtal weken te laten begeleiden. In die periode kan de
ondernemer waardevolle kennis opdoen.
Uit het gesprek met een van de installateurs bleek dat het afdalen in de mestput
terecht als zeer gevaarlijk gekwalificeerd wordt, en alleen is toegestaan bij gebruik
van perslucht en in aanwezigheid van minimaal 6 personen die in geval van nood
kunnen ingrijpen.
Ook is het operationeel houden van de installatie een punt van aandacht. In de
industriële sector is men meer gewend procesmatig te werken. Aandacht voor
procesmatig werken zou bij de exploitanten van biovergisters meer geïncorporeerd
kunnen worden in de dagelijkse bedrijfsvoering.
Een aantal technische mogelijkheden om het proces veiliger te maken zijn
besproken zoals, het gebruik van RVS in plaats van sterk aan veroudering
onderhevig PVC voor bovengrondse gasleidingen en een noodstroomvoorziening
voor het geval de stroomvoorziening door een interne of externe oorzaak uitvalt
(storing aan de installatie zelf of storing aan het elektriciteitsnet), zodat een
betrouwbare inzet van de noodfakkel en een ongestoorde werking van de
beluchtingspomp voor de biologische ontzwaveling gegarandeerd is.Deze aspecten
worden meegenomen bij de aanbevelingen.
Pagina 16 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
2.5 Controles door de AID
De AID heeft een dertigtal Co-vergisters geselecteerd en is in het najaar van 2008
gestart met controles van de meststoffenregelgeving. Een beperkt aantal van deze
controles zijn door de AID samen met de VWA en de VI uitgevoerd.
Hierbij heeft de VI geconstateerd dat zowel de inzichtelijkheid als de volledigheid
c.q. juistheid van de transportdocumentatie regelmatig te wensen over laat. Ook
is door de VI geconstateerd dat het transport van afvalstoffen die als bijproducten
meevergist worden, in een aantal gevallen door niet op de zogenaamde VIHB-lijst
voorkomende transporteurs wordt verzorgd, hetgeen in strijd is met de Wm.
Waar nodig heeft de AID bij de overige controles de veiligheid en risicoaspecten,
waarvoor de VI verantwoordelijk is, meegenomen. De resultaten zijn voor wat
betreft het toepassen van bijproducten niet positief te noemen. Er worden
bijproducten toegevoegd die niet vermeld zijn op de positieve lijst. De AID
constateerde onder andere op basis van vrachtbrieven dat vinassekali (bijproduct
van de suikerindustrie), cacaodoppenmeel, stedelijk afval (o.a. keukenafval),
waterzuiveringsslib, citroenzuur, glycerinewater, dierlijk vet en ijzerslib naar Co-
vergisters wordt afgevoerd. Veel vet- en slibachtige bijproducten zijn afkomstig uit
Duitsland, zonder bekende herkomst.
Daarnaast is ook geconstateerd dat er vaak mengsels (mixen) van stoffen die op de
positieve lijst staan, zowel onderling als met andere stoffen als bijproduct worden
toegevoegd.
Door gebrekkige of ontbrekende informatie over de samenstelling van dergelijke
mixen op de begeleidende documenten (vaak wordt alleen de component genoemd
die op de positieve lijst staat zonder te vermelden welk deel van de partij uit deze
component bestaat) wordt de handhaving ernstig bemoeilijkt.
Van al deze bijproducten inclusief de mixen is nog niet onderzocht door de
Commissie van Deskundigen van LNV wat het effect op de bodem en het milieu is.
Derhalve mogen deze producten niet worden meevergist en als meststof op het land
worden gebracht. Niet onderzocht is of er gevolgen zijn voor de (externe) veiligheid.
Uit de gehouden controles blijkt dat het digestaat van de overtreders niet meer
voldoet aan de meststoffenwet en niet mag worden toegepast als meststof op het
land. Dit digestaat is een afvalstof.
Het foute digestaat moet in opslag blijven en mag volgens de wet alleen nog maar
worden afgeven aan een erkende verwerker in de zin van de afvalstoffenregelgeving
(hoofdstuk 10 Wm). Omdat het ongeveer 30 dagen duurt voordat de massa
waaraan de niet toegestane bijproducten zijn toegevoegd weer zuiver is, gaat het
vaak om grote hoeveelheden fout digestaat. De opgeslagen niet toegestane
bijproducten dienen retour te worden gezonden naar de leveranciers. Het digestaat
dat niet als meststof op het land mag worden gebracht dient afgevoerd te worden
naar erkende verwerkers.
Omdat dit doorgaans tot (zeer) hoge kostenposten voor de ondernemers en niet
zelden failissementssituaties leidt wordt een oplossing voor dit probleem c.q.
dergelijke partijen in een aantal gevallen gezocht in een ontheffing van het verbod
tot storten buiten inrichtingen.
Pagina 17 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
3 Conclusies en aanbevelingen
3.1 Conclusies
Op basis van deze bureaustudie, en de in het kader hiervan met diverse overheden,
installatiebouwers en politie gevoerde gesprekken, kunnen de volgende conclusies
worden getrokken:
In Nederland bevinden zich veel meer Co-vergistingsinstallaties dan in
eerste instantie werd gedacht, namelijk ca. 180 in plaats van de verwachte
70. Het getal van 180 is mede gebaseerd op aangevraagde
milieuvergunningen. Nog niet alle 180 installaties zijn operationeel. Voor een
twintigtal van de 180 installaties is wel reeds Wm-vergunning verleend,
maar de vergister is nog niet gerealiseerd, of er is sprake van een initiatief
in de vergunningaanvraagfase. Het aantal initiatieven neemt nog toe. Voor
2008/2009 zijn 39 aanvragen ingediend. Daarvan hebben 9 aanvragers een
subsidiebeschikking ontvangen, 5 aanvragen zijn nog in behandeling, 3
aanvragen zijn afgewezen en 22 aanvragen zijn door de initiatiefnemers
teruggetrokken.
Er is sprake van schaalvergroting in de productie van bio-energie. Een
voorbeeld daarvan is het plan om in 2010 een bedrijf op te richten dat op
grote schaal biogas gaat produceren. Een agrarische
ontwikkelingsmaatschappij, landbouworganisatie ZLTO en de provincie
Noord-Brabant nemen het initiatief tot een bedrijf met acht tot twaalf
productie-eenheden. In Polderwijk Zeewolde is in januari 2009 een vergister
in gebruik genomen waarmee een nieuwbouwwijk van uiteindelijk
drieduizend woningen van warmte voorzien wordt.
De ondernemer is verplicht calamiteiten bij het bevoegd gezag te melden.
Vervolgens dient het bevoegd gezag de calamiteit bij de VI te melden. Dit
gebeurt niet altijd. Het melden is van essentieel belang voor het monitoren
van calamiteiten en incidenten en het trekken van lering uit deze
calamiteiten.
Een ondernemer is zich niet altijd even bewust van de risico's die het
werken met een Co-vergister met zich meebrengt.
Ook beleidsmakers (Rijk, provincies, gemeenten) zijn zich niet altijd
voldoende bewust van de risico's die Co-vergistingsactiviteiten met zich
meebrengen voor de leefomgeving.
De Handreiking Co-vergisting van mest, Infomil, april 2005, wordt in het
algemeen volop gebruikt door vergunningverleners en ondernemers. Er zijn
echter extra hulpmiddelen nodig op het gebied van risico's en af- en aanvoer
van mest en bijproducten, omdat de vergunningvoorschriften op dat vlak
ontoereikend zijn.
De bevindingen uit AID controles wijzen er op dat veel afwijkingen
voorkomen ten aanzien van de gebruikte bijproducten. Met name de
samenstelling van de mixen (bijvoorbeeld energiemix, bacteriefood) kan niet
nader worden gespecificeerd. Daarnaast heeft de AID aan de hand van de
vrachtbrieven geconstateerd dat onder andere vinassekali (bijproduct van de
suikerindustrie), cacaodoppenmeel, stedelijk afval (o.a. keukenafval),
waterzuiveringsslib, citroenzuur, glycerinewater, dierlijk vet en
ijzerslib naar Co-vergisters wordt afgevoerd. Veel vet- en slibachtige
bijproducten zijn afkomstig uit Duitsland, zonder bekende herkomst. Niet
onderzocht is wat de mogelijke gevolgen zijn voor de (externe) veiligheid.
De bevindingen uit de AID controles waar de VI bij aanwezig was wijzen er
op dat bij het transporteren van afvalstoffen die als bijproduct meevergist
worden de inzichtelijkheid in de transportdocumentatie te wensen over laat.
Pagina 18 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
De verplichte nationale en internationale vervoersdocumenten voldoen niet.
De juiste formulieren ontbreken, de productomschrijving is vaak vaag of te
algemeen van aard, het afvalstroomnummer ontbreekt en de verkeerde
EURAL-code wordt gebruikt.
Voorts is door de VI bij de gezamenlijke controles geconstateerd dat het
transport van afvalstoffen die als bijproducten meevergist worden, in een
aantal gevallen wordt verzorgd door transporteurs die niet geregistreerd
staan op de zogenaamde VIHB-lijst, de lijst van vervoerders, inzamelaars,
handelaars en bemiddelaars in bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie (NIWO).
Er is sprake van overtreding van de Wm.
De AID heeft afzonderlijk gerapporteerd over haar bevindingen middels een
interne rapportage en daar haar conclusies aan verbonden. De VWA zal haar
taak uitvoeren voor wat betreft de toepassing van dierlijke bijproducten. De
VI neemt het nationale en internationale transportdeel voor haar rekening
en blijft betrokken bij de afhandeling van calamiteiten.
Dit project heeft geleid tot een goede samenwerking tussen verschillende
rijksinspectiediensten en andere overheidsdiensten.
3.2 Aanbevelingen
3.2.1 Handreiking Co-vergisting van mest
a) De Handreiking Co-vergisting van mest van Infomil dient te worden
geactualiseerd en op de website van Infomil te worden geplaatst. In
de Handreiking dient aandacht te worden geschonken aan:
Co-vergisting in relatie tot het Afvalstoffenhoofdstuk van de Wm.
De EVOA-kennisgeving geldt sinds 12 juli 2007 (conform het gestelde in
art. 1 lid 3 sub d van de EVOA) niet meer voor producten die ook gemeld
dienen te worden via de Verordening dierlijke bijproducten. Dit staat los
van de vraag of digestaat al dan niet als afval beschouwd dient te
worden.
Nadere specificering leveranciers mest- en bijproducten en ontvangers
digestaat om de totale keten inzichtelijk te maken.
Fijnstofproblematiek (PM10).
Geur.
Geluid.
Eisen aan de externe veiligheid, te weten:
Eisen aan de affakkelinstallatie.
Overdrukbeveiliging.
Afschakelcyclus bij storing in de gasmotor.
Aanwezigheid van een noodstroomaggregaat.
Plicht tot melden van een calamiteit of incident bij bevoegd
gezag.Een lijst met nuttige internetlinks.
3.2.2 Rijksinspecties, Beleid en Bevoegd gezag
b) Het bevoegd gezag dient beleid vast te leggen over de gewenste
inpassing van vergistingsinstallaties in het bestemmingsplan.
Centraal voor de inpasbaarheid is de vraag wanneer Co-vergisting
moet worden aangemerkt als een agrarische activiteit en wanneer
als een industriële activiteit.
c) Periodieke controles door de AID, VWA en provinciaal en
gemeentelijk bevoegd gezag op het naleven van de milieu- en
Pagina 19 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
meststoffenregelgeving door exploitanten van Co-vergisters en de
leveranciers van bijproducten. Geadviseerd wordt om hiervoor een
gezamenlijk actieprogramma op te stellen.
d) Aanpassen van de positieve lijst van toegelaten Co-producten door
LNV in die zin dat niet alleen de toegelaten stoffen worden genoemd
maar dat de samenstellingseisen worden benoemd met eventueel de
marges waarbinnen de stoffen nog positief zijn. Deze aanpassing
levert veel voordeel op bij de handhaving van de regelgeving.
Momenteel zijn er namelijk geen handvaten voor bijvoorbeeld
verontreinigde glycerine, omdat glycerine als stof is genoemd en er
geen ranges beschikbaar zijn.
e) Aandachtspunt voor LNV is dat bij het opnemen op de positieve lijst
van toegelaten Co-productenmateriaal dat met natriumbisulfiet is
verrijkt, in verband met H2S-vorming, niet wordt toegestaan.
Evenals aandacht voor de risico's die andere nieuw te beoordelen co-
producten met zich meebrengen.
f) Toezicht door VWA dat slachterijen geen natriumbisulfiet meer aan
slachtafval toevoegen dat bestemd is voor Co-vergisters.
g) Aandachtspunt voor VROM en VWA is dat er in principe sprake is van
strijdigheid tussen het Inrichtingen en vergunningenbesluit (Ivb) en
de Europese Verordening Dierlijke Bijproducten 1774/2002 voor
organische en dierlijke bijproducten.
Het Ivb gaat uit van de definitie afvalstof (ontdoen) terwijl door de
Verordening Dierlijke Bijproducten te volgen aan die vraag (ontdoen)
niet toegekomen wordt. Feitelijk geeft de verordening een "niet van
toepassingsverklaring" voor dierlijke bijproducten en wordt de
afvalstoffen wet- en regelgeving aan de kant geschoven mits aan de
verordening wordt voldaan.
Door in de afvalstoffenwetgeving expliciet vast te leggen dat deze
voor bepaalde stoffen niet van toepassing is als deze stoffen
conform de Europese verordening 1774/2002 worden be-/verwerkt
en toegepast zou deze strijdigheid beëindigd kunnen worden.
h) Aandachtspunt voor VROM en LNV is dat bij de verwerking van niet-
positieve lijst materiaal het digestaat als afvalstof moet worden
aangemerkt (artikel 22.1 Wm) en conform de hiervoor geldende
regels uit de afvalstoffenwetgeving moet worden verwijderd. Gezien
de vele geconstateerde overtredingen is het wenselijk de voorlichting
over en het toezicht op een correcte verwijdering van "niet-positieve
lijst digestaat" te intensiveren.
i) Om te komen tot een goede calamiteitenmonitoring en adequaat
optreden naar aanleiding hiervan door de van de overheid is het
noodzakelijk dat de, ten behoeve van dit project gerealiseerde
incidentele samenwerking tussen rijksinspectiediensten en andere
overheidsdiensten verder wordt voortgezet en wordt uitgebouwd,
onder andere door deelname van de AI.
j) Bewustwording bij rijksinspecties, beleid en bevoegd gezag dat Co-
vergistingsactiviteiten risico's en gevaren met zich meebrengen. Dit
punt zou opgepakt kunnen worden door de VI in samenwerking met
Infomil. Wellicht in de vorm van workshops.
k) Aandacht geven aan de conclusies en aanbevelingen genoemd in dit
onderzoek op de website van VROM en Senter Novem.
l) In aanvulling op de handreiking van Infomil een handreiking
ontwikkelen die specifiek antwoord geeft op vragen over veiligheid
(intern en extern). Deze richtlijn levert voorschriften, richtlijnen en
standaarden voor:
Pagina 20 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
benodigde deskundigheid vergunninghouder
/installatiebeheerder;
constructies, materialen en veiligheidsvoorzieningen;
veiligheidsprocedures;
hoofdstuk veiligheid in de Wm-aanvraag;
paragraaf veiligheid in de considerans;
borging veiligheidsniveau (monitoring/controles/onderhoud).
3.2.3 Installateurs en techniek
m) Bovengrondse kunststof (PVC) gasleidingen zijn sterk aan
veroudering onderhevig, beter is het gebruik van staal (RVS).
n) Afdalen in een mestput is zeer gevaarlijk zonder aanwezigheid van
perslucht en voldoende ondersteunend personeel.
Ook dit punt zou in overleg met de Arbeidsinspectie, voor zover dit
niet al gebeurd, in het vervolg nadrukkelijk moeten worden
meegenomen in de RI&E voor biogasinstallaties.
o) Er is een noodstroomvoorziening nodig (accu's, noodstroom-
aggregaat of anderszins) om in geval van stroomuitval kritische
onderdelen van de Co-vergistingsinstallatie in bedrijf te kunnen
houden.
p) De luchtpomp die lucht in de installatie brengt ten behoeve van
biologische ontzwaveling moet permanent blijven werken. Daarom
moet de luchtpomp zijn aangesloten op de noodstroomvoorziening.
q) Ook het roerwerk van de vergistingstanks moet zijn aangesloten op
de noodstroomvoorziening tenzij er een noodmixer op een tractor
danwel een zuig/perswagen met slangen in de inrichting aanwezig is
die kan rondpompen in geval de stroomvoorziening door een interne
of externe oorzaak uitvalt (storing aan de installatie zelf of storing
aan het elektriciteitsnet).
r) De (nood)fakkel moet zijn aangesloten op de noodstroomvoorziening
om een betrouwbare inzet hiervan te waarborgen.
s) Mobiele fakkels zijn niet in voorraad in Nederland en dan ook niet
snel genoeg inzetbaar. Het nu opgenomen voorschrift in vele
milieuvergunningen is in die zin een loos voorschrift.
Indien uit navraag bij diverse leveranciers opnieuw blijkt dat de
kosten van een fakkel voor kleine installaties te hoog zijn zouden
deze verplicht moeten worden om aantoonbaar binnen 8 uur een
mobiele fakkel op hun bedrijf te kunnen installeren en in werking te
kunnen stellen. Om dat binnen de gestelde termijn te kunnen zullen
kleine bedrijven gezamenlijk, via een branchevereniging, via de
leveranciers of bouwers van Co-vergistingsinstallaties of anderszins
tot aanschaf of huur van een mobiele fakkel, die dan dus binnen de
regio aanwezig is, dienen over te gaan.
t) De gasmotor van de Co-vergistingsinstallatie kan in geval van
stroomstoring enige tijd blijven doorwerken, echter niet onbeperkt.
Hier dient 24 uur per dag toezicht door de beheerder van de
installatie op plaats te vinden.
3.2.4 Eigenaar/ondernemer
u) Voorkom dat de beheerder van de installatie zelf veranderingen
hieraan aanbrengt. Dit is onwenselijk en soms zelfs gevaarlijk
en kan in strijd met de Bouw- en/of milieuvergunning zijn.
Pagina 21 van 22
Definitief | Co-vergisting van mest in Nederland | 19 oktober 2009
v) Het langdurig en grondig laten begeleiden van het opstarttraject
door de installateur levert kennis op over de eigen Co-
vergistingsinstallatie, het vergistingsproces en de daarbij behorende
risico's.
w) Aandacht voor procesmatig werken in de dagelijkse bedrijfsvoering;
x) Bewustwording van de risico's en gevaren die het werken met een
Co-vergister met zich meebrengen. Conform het Duitse model wordt
geadviseerd eenmaal per jaar bijscholing volgen. Dit punt zou
opgepakt en uitgewerkt kunnen worden door de branche in
samenwerking met de overheid.
y) Toepassing van louter op de positieve lijst toegestane bijproducten.
Indien daar niet aan wordt voldaan wordt het digestaat beschouwd
als een afvalstof. Het foute digestaat mag volgens de wet alleen nog
maar worden afgegeven aan een erkende verwerker in de zin van de
afvalstoffenregelgeving (hoofdstuk 10 Wm). Een aanvraag om
plaatsing van een nog niet beoordeeld bijproduct op de positieve lijst
kan ingediend worden bij de Commissie van Deskundigen van LNV.
z) Als opdrachtgever voor het installeren van een installatie zijn ook de
aanbevelingen in par. 3.2.3 van belang.
Pagina 22 van 22