beantwoording vragen van het lid Ten Broeke over wederzijdse
beschuldigingen van genocide door Servië en Kroatië
Kamerbrief inzake beantwoording vragen van het lid Ten Broeke over
wederzijdse beschuldigingen van genocide door Servië en Kroatië
Kamerbrief | 19 januari 2010
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door het lid Ten Broeke over wederzijdse
beschuldigingen van genocide door Servië en Kroatië. Deze vragen
werden ingezonden op 7 januari 2010 met kenmerk 2010Z0168.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Staatssecretaris voor Europese
Zaken,
Drs. F.C.G.M. Timmermans
Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken en de
heer Timmermans, Staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen van
het lid Ten Broeke (VVD) over wederzijdse beschuldigingen van genocide
door Servië en Kroatië.
Vraag 1
Is het waar dat, nadat Kroatië eerder Servië had beschuldigd van
genocide voor het Internationaal Gerechtshof, nu ook Servië bij die
instantie Kroatië heeft beschuldigd van genocide?
Antwoord
Kroatië heeft op 2 juli 1999 een zaak aanhangig gemaakt tegen Servië
op grond van het VN Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van
genocide (Trb. 1960, 32). Deze zaak is nog in behandeling bij het Hof.
Het Hof heeft bepaald dat Servië voor 22 maart 2010 zijn zogenaamde
contramemorie in deze zaak moet indienen. De Servische ambassade heeft
bevestigd inmiddels een document te hebben ingediend bij het Hof dat
betrekking heeft op vermeende niet-naleving door Kroatië van
bovengenoemd VN-verdrag. De inhoud is niet gepubliceerd.
Vraag 2
Zijn beide beschuldigingen gebaseerd op vergrijpen van Serven én
Kroaten tijdens het voorbije conflict in (voormalig) Joegoslavië die
inderdaad de predicaten `genocide' resp. `moordpartijen' resp.
`etnische zuivering' rechtvaardigen?
Vraag 3
Moet ervan worden uitgegaan dat de Servische beschuldiging vooral
bedoeld is als een soort wisselgeld, zoals wellicht ook kan worden
afgeleid uit uitspraken van de Servische president Tadic?
Antwoord op de vragen 2 en 3
Nederland treedt niet in de beoordeling van zaken die bij het
Internationaal Gerechtshof liggen of in speculaties over
achterliggende motieven.
Vraag 4
Welke consequenties zullen deze wederzijdse beschuldigingen hebben
voor de wijze waarop de Europese Unie zal omgaan met de wens van deze
landen om zo spoedig mogelijk toe te treden tot diezelfde Europese
Unie?
Antwoord
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 gaat het om een zaak die
sinds 1999 bij het Internationaal Gerechthof aanhangig is en vormt de
Servische contramemorie een stap in deze rechterlijke procedure.
Nederland is er voorstander van dat staten gebruik maken van hun
mogelijkheden om geschillen vreedzaam te beslechten. Een procedure
voor het Internationaal Gerechtshof is één van de manieren om dat te
doen. Op zich zijn rechtszaken voor het Internationale Gerechtshof dan
ook geen belemmering voor verdere toenadering van Servië en Kroatië
tot de EU. Zoals gesteld in onze brief over EU-uitbreiding van 6 juli
2009 (uw kamerstuk 23987 nr. 96) is Nederland van oordeel dat
bilaterale geschillen die geen raakpunten hebben met het acquis
communautaire in onderling overleg moeten worden opgelost en niet over
de band van het toetredingsproces moeten worden gespeeld. De Raad van
7/8 december 2009 herbevestigde in conclusies dat regionale
samenwerking en goede nabuurschapbetrekkingen een essentieel onderdeel
zijn van het stabilisatie- en associatieproces in de Westelijke
Balkan.
Ministerie van Buitenlandse Zaken