European Union



| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|17076/09 (Presse 365)                                                      |
|(OR. en)                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2982e zitting van de Raad                                                  |
|Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek)               |
|Brussel, 3-4 december 2009                                                 |
|Voorzitter de heer Tobias KRANTZ                                           |
|minister voor Hoger Onderwijs en Onderzoek                                 |
|mevrouw Nyamko SABUNI                                                      |
|minister voor Consumentenzaken                                             |
|mevrouw Maud OLOFSSON                                                      |
|minister voor Ondernemingen en Energie, viceminister-president             |
|mevrouw Ewa BJÖRLING                                                       |
|minister van Handel                                                        |
|                                                                           |
|van Zweden                                                                 |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft conclusies aangenomen over een beter octrooisysteem voor     |
|Europa en overeenstemming bereikt over een toekomstige verordening         |
|betreffende het EU-octrooi (tot dusver het "Gemeenschaps"octrooi).         |
|Als bijdrage aan de toekomstige EU-strategie voor duurzame groei en        |
|werkgelegenheid, heeft de Raad conclusies aangenomen over middelen om tot  |
|een concurrerende, innovatieve en milieu-efficiënte economie te komen, over|
|prioriteiten voor de interne markt en over de agenda "beter regelgeven".   |
|Op het gebied van onderzoek, heeft de Raad conclusies aangenomen over:     |
|- richtsnoeren voor toekomstige prioriteiten voor Europees onderzoek en op |
|onderzoek gebaseerde innovatie in de Lissabonstrategie na 2010             |
|- de toekomst van onderzoek, innovatie en infrastructuren van informatie-  |
|en communicatietechnologie en                                              |
|- de gezamenlijke programmering van het onderzoek in Europa, inclusief het |
|lanceren van een onderzoeksinitiatief betreffende de bestrijding van       |
|neurodegeneratieve ziekten, met name de ziekte van Alzheimer.              |
|Voorts heeft de Raad een resolutie aangenomen over de verbeterde governance|
|van de Europese onderzoeksruimte.                                          |
INHOUD1

DEELNEMERS 5

BESPROKEN PUNTEN

RICHTSNOEREN VOOR TOEKOMSTIGE PRIORITEITEN VOOR EUROPEES ONDERZOEK EN OP

ONDERZOEK GEBASEERDE INNOVATIE - Conclusies van de Raad 8

BETERE GOVERNANCE VAN DE EUROPESE ONDERZOEKSRUIMTE - Resolutie van de Raad 8

DE TOEKOMST VAN ONDERZOEK, INNOVATIE EN INFRASTRUCTUREN OP HET GEBIED VAN

INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE - Conclusies van de Raad 8

GEZAMENLIJKE PROGRAMMERING VAN ONDERZOEK IN EUROPA - Conclusies van de Raad 8

richtlijn Consumentenrechten 9

BETER OCTROOISYSTEEM VOOR EUROPA - Conclusies van de Raad 11

NAAR EEN CONCURREREND, INNOVATIEF EN MILIEU-EFFICIËNT EUROPA - Conclusies van de Raad 22

BETER REGELGEVEN - Conclusies van de Raad 22

Europese besloten vennootschap 22

PRIORITEITEN VOOR DE INTERNE MARKT - Conclusies van de Raad 22

DIVERSEN 23

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

INTERNE MARKT

Drempels inzake het plaatsen van opdrachten - overheidsopdrachten 27

ALGEMENE ZAKEN

Uitvoering van het Verdrag van Lissabon - benoemingen 27

LANDBOUW

Typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwtrekkers - regelgevingsprocedure met toetsing 28

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Vincent VAN QUICKENBORNE minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen de heer Benoit CEREXHE minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp de heer Kris PEETERS minister- president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid

Bulgarije:
de heer Evgeny ANGELOV viceminister van Economie, Energie en Toerisme

Tsjechië:
mevrouw Miroslava KOPICOVÁ minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport de heer Martin TLAPA viceminister van Industrie en Handel

Denemarken:
mevrouw Lene ESPERSEN minister van Economische Zaken, Handel en Industrie de heer Uffe TOUDAHL PEDERSEN staatssecretaris, ministerie van Wetenschappen, Technologie en Innovatie

Duitsland:
de heer Rainer BRÜDERLE minister van Economische Zaken en Technologie mevrouw Sabine LEUTHEUSSER- SCHNARRENBERGER minister van Justitie de heer Thomas RACHEL parlementair staatssecretaris van Onderwijs en Onderzoek

Estland:
de heer Tõnis LUKAS minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer Juhan PARTS minister van Economische Zaken en Verkeer

Ierland:
mevrouw Mary COUGHLAN vice- eerste minister (Tánaiste) en minister van Ondernemingen, Handel en Werkgelegenheid

Griekenland:
de heer Stavros ARNAOUTAKIS staatssecretaris, ministerie van Economie, Concurrentievermogen en Scheepvaart

Spanje:
mevrouw Cristina GARMENDIA MENDIZÁBAL minister van Wetenschap en Innovatie de heer Miguel SEBASTIÁN GASCÓN minister van Industrie, Toerisme en Handel

Frankrijk:
de heer Pierre LELLOUCHE staatssecretaris, belast met Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse en Europese Zaken

Italië:
de heer Andrea RONCHI minister zonder portefeuille, belast met Europees Beleid

Cyprus:
de heer Costas IACOVOU directeur planning, planbureau de heer Efstathios CHAMBOULLAS directeur-generaal, ministerie van Handel

Letland:
de heer Artis KAMPARS minister van Economische Zaken mevrouw Tatjana KO?E minister van Onderwijs en Wetenschappen

Litouwen:
de heer Rimantas ?YLIUS viceminister van Economische Zaken

Luxemburg:
de heer Jeannot KRECKÉ minister van Economische Zaken en Buitenlandse Handel Hongarije: mevrouw Judit LÉVAYNÉ FAZEKAS staatssecretaris, ministerie van Justitie en Politie de heer Zoltán MESTER staatssecretaris, ministerie van Nationale Ontwikkeling en Economische Zaken

Malta:
de heer Jason AZZOPARDI staatssecretaris voor Overheidsinkomsten en Staatsdomeinen, ministerie van Financiën, Economie en Investeringen

Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Economische Zaken de heer Ronald PLASTERK minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Oostenrijk:
de heer Johannes HAHN minister van Wetenschap en Onderzoek de heer Reinhold MITTERLEHNER minister van Economische Zaken, Gezin en Jeugd

Polen:
de heer Igor DZIALUK onderstaatssecretaris, ministerie van Justitie de heer Marcin KOROLEC onderstaatssecretaris, ministerie van Economische Zaken de heer Jerzy SZWED onderstaatssecretaris, ministerie van Wetenschappen en Hoger Onderwijs

Portugal:
de heer José MARIANO GAGO minister van Wetenschappen, Technologie en Hoger Onderwijs de heer José VIEIRA DA SILVA minister van Economische Zaken, Innovatie en Ontwikkeling de heer Fernando SERRASQUEIRO staatssecretaris van Handel, Diensten en Consumentenbescherming

Roemenië:
de heer Bogdan MANOIU minister van Europese Zaken de heer Bogdan CHIRIOIU staatssecretaris de heer Marian ECHANESCU staatssecretaris

Slovenië:
de heer Jozsef GYÖRKÖS staatssecretaris, ministerie van Hoger Onderwijs, Wetenschappen en Technologie

Slowakije:
de heer Jozef HABÁNIK staatssecretaris, ministerie van Onderwijs de heer Peter ?IGA staatssecretaris, ministerie van Economische Zaken

Finland:
mevrouw Anni SINNEMÄKI minister van Arbeid mevrouw Riina NEVAMÄKI staatssecretaris van Economische Zaken

Zweden:
mevrouw Maud OLOFSSON minister van Ondernemingen en Energie, viceminister-president mevrouw Ewa BJÖRLING minister van Handel de heer Tobias KRANTZ minister van Hoger Onderwijs en Onderzoek mevrouw Nyamko SABUNI minister van Integratie en Gelijke Kansen de heer Peter HONETH staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Hoger Onderwijs en Onderzoek de heer Jöran HÄGGLUND staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Ondernemingen en Energie
de heer Gunnar WIESLANDER staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Handel

Verenigd Koninkrijk:
de heer Kevin BRENNAN onderminister van Voortgezet Onderwijs, Vaardigheden, Leerlingwezen en Consumentenzaken de heer David LAMMY onderminister van Hoger Onderwijs en Intellectuele Eigendom de heer Ian LUCAS staatssecretaris bedrijfsleven en hervorming van de regelgeving

Commissie:
de heer Günter VERHEUGEN vicevoorzitter de heer Janez POTO?NIK lid mevrouw Neelie KROES lid mevrouw Meglena KUNEVA lid

BESPROKEN PUNTEN

RICHTSNOEREN VOOR TOEKOMSTIGE PRIORITEITEN VOOR EUROPEES ONDERZOEK EN OP

ONDERZOEK GEBASEERDE INNOVATIE - Conclusies van de Raad

De Raad heeft een openbaar oriënterend debat gehouden over toekomstige prioriteiten voor onderzoek als bijdrage aan de strategie van Lissabon voor het creëren van groei en werkgelegenheid voor na 2010.

Het debat ging hoofdzakelijk over de drie belangrijkste onderwerpen in verband met de doelstellingen in de strategie voor na 2010, de noodzaak te zorgen voor een betere interactie tussen onderzoek, op onderzoek gebaseerde innovatie en onderwijs, en voor een aanzienlijke vereenvoudiging van administratieve procedures en voorschriften voor onderzoeksfinanciering.

Na het debat heeft de Raad de conclusies in document 17189/09 aangenomen.

BETERE GOVERNANCE VAN DE EUROPESE ONDERZOEKSRUIMTE - Resolutie van de Raad

De Raad heeft de resolutie in document 17159/09 aangenomen.

DE TOEKOMST VAN ONDERZOEK, INNOVATIE EN INFRASTRUCTUREN OP HET GEBIED VAN

INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE - Conclusies van de Raad

De Raad heeft de conclusies in document 17190/09 aangenomen.

GEZAMENLIJKE PROGRAMMERING VAN ONDERZOEK IN EUROPA - Conclusies van de Raad

a) Lancering van het initiatief inzake gezamenlijke programmering, op het vlak van de bestrijding van neurodegeneratieve ziekten, met name de ziekte van Alzheimer

b) vorderingen bij gezamenlijke programmering en de weg voorwaarts

De Raad heeft de conclusies in document 17226/09 aangenomen.

richtlijn Consumentenrechten

In de openbare zitting heeft de Raad een oriënterend debat gehouden over een ontwerp-richtlijn die gericht is op de verbetering van de werking van de interne markt en tegelijk een hoog niveau van consumentenrechten in de hele EU moet garanderen, door de vier bestaande richtlijnen te herzien en aan te vullen en nieuwe regels in te voeren inzake levering en risico- overdracht.

Het resultaat van de bespreking zal sturing geven aan en een solide grondslag vormen voor de verdere werkzaamheden in de komende maanden.

Na het debat vatte het voorzitterschap de discussie in grote lijnen als volgt samen:

"De bijdragen gingen over belangrijke uitdagingen die voor ons liggen, onder meer:


- de situatie van de consument en de burger in de interne markt;


- technische ontwikkeling en e-handel, die van nature grensoverschrijdend is;


- de grensoverschrijdende dimensie tussen regio's, tussen buurlanden en binnen de interne markt als geheel; en


- de noodzaak van evenwicht tussen consumentenrechten en de verplichtingen voor handelaars.

Hoewel de uitgangspunten van de lidstaten soms verschillen, stellen wij vast dat er een behoefte is aan meer gemeenschappelijke regels om tot een modern, duidelijk Europees consumentenbeleid te komen dat rechtszekerheid biedt.

Het Zweedse voorzitterschap zal bij de voltooiing van de herziene versie van de ontwerp-richtlijn rekening houden met de standpunten die door de delegaties naar voren zijn gebracht.

Er is brede steun wat betreft ruime definities voor op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, om te garanderen dat consumenten in meer gevallen dan nu recht hebben op specifieke informatie en herroepingsrecht.

Een aantal delegaties sprak haar steun uit voor gemeenschappelijke regels in verband met het herroepingsrecht en een grote meerderheid van delegaties pleitte voor een herroepingsrecht gedurende veertien dagen voor consumenten voor zowel op afstand als buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten.

In verband met regels over levering en gebrekkige goederen, hadden verscheidene deelnemers bezwaren, maar waren zij bereid oplossingen mogelijk te maken.

Een groot aantal EU-lidstaten denkt dat er specifieke gebieden zijn waarop de richtlijn niet of slechts gedeeltelijk van toepassing moet zijn, zoals overeenkomsten voor onroerend goed en financiële diensten.

Uit vorige onderhandelingen is gebleken dat de tekst van het Commissievoorstel moet worden verduidelijkt (14183/08) zodat de essentiële elementen goed worden weergegeven, zoals de werkingssfeer van de toekomstige richtlijn, de samenhang met andere Gemeenschapswetgeving en de relatie met het algemene verbintenissenrecht in de lidstaten.

Het voorstel behelst het recht op informatie en het herroepingsrecht bij koop op afstand en buiten de verkoopruimten, terugbetaling bij het beëindigen van een overeenkomst wegens late levering en oplossingen voor gebrekkige goederen. Er is ook een verbod op oneerlijke bedingen. Doel is te komen tot een geactualiseerde, duidelijke en meer uniforme reeks regels voor de rechten van consumenten die goederen of diensten kopen, om bij te dragen tot een goed werkende interne markt en een goede consumentenbescherming te garanderen.

Het voorstel, waarvoor co-decisie met het Europees Parlement vereist is, werd ingediend in oktober 2008 na de toetsing van het consumentenacquis waarmee in 2004 is begonnen.

BETER OCTROOISYSTEEM VOOR EUROPA - Conclusies van de Raad

DE OCTROOIVERORDENING VAN DE EU

De Raad heeft gedebatteerd over een beter octrooisysteem in Europa en conclusies aangenomen over de belangrijkste kenmerken van het toekomstige octrooisysteem, dat gebaseerd zal zijn op twee belangrijke pijlers, namelijk:


1. de instelling van een eenvormig systeem voor octrooigeschillen met exclusieve bevoegdheid met betrekking tot civiele geschillen in verband met de schending en geldigheid van Gemeenschapsoctrooien en Europese octrooien, en dat zou bestaan uit een Gerecht van eerste aanleg (met een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen), en een hof van beroep.


2. de instelling van een EU-octrooi als uniek rechtsinstrument voor het verlenen van octrooien die in de hele EU geldig zijn. In een openbare zitting is de Raad het tevens eens geworden over een algemene aanpak (d.w.z. een beginselovereenkomst, in afwachting van het advies van het Europees Parlement) over een ontwerp-verordening tot instelling van een Europees octrooi.

De conclusies, die de basis zullen vormen voor de verdere werkzaamheden, staan hieronder:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,


1. EROP WIJZEND dat verbetering van het octrooisysteem in Europa een noodzakelijke voorwaarde is om de groei te stimuleren door middel van innovatie en om het Europese bedrijfsleven en met name het midden- en kleinbedrijf te helpen het hoofd te bieden aan de economische crisis en de internationale concurrentie;


2. OVERWEGEND dat een beter octrooisysteem een vitaal onderdeel van de interne markt is en gebaseerd moet zijn op twee pijlers, dat wil zeggen de invoering van een octrooi van de Europese Unie (hierna "EU- octrooi") en van een geïntegreerde, gespecialiseerde en geünificeerde rechtspraak voor octrooigeschillen, waardoor de handhaving van octrooien wordt verbeterd en de rechtszekerheid wordt versterkt;


3. NOTA NEMEND van de grote hoeveelheid werk die reeds door de voorbereidende instanties van de Raad is verricht in verband met de rechtsinstrumenten die nodig zijn voor de totstandkoming van genoemde twee pijlers;


4. IS HET EROVER EENS dat de volgende conclusies wat de voornaamste kenmerken van het Gerecht voor het Europees en het EU-octrooi (I) betreft, de grondslag kunnen vormen, terwijl zij, wat het EU-octrooi (II) betreft, deel moeten uitmaken van het algemene eindakkoord inzake een pakket maatregelen voor een verbeterd octrooisysteem in Europa, die moeten uitmonden in een Gerecht voor het Europees en het EU-octrooi (EEUPC), een EU-octrooi, met een afzonderlijke verordening inzake de vertaalregeling als bedoeld in punt 36, een versterkt partnerschap tussen het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten en, voor zover nodig, wijzigingen in het Europees Octrooiverdrag;


5. BEKLEMTOONT dat met deze conclusies niet vooruit wordt gelopen op het verzoek om advies van het Europees Hof van Justitie noch op de afzonderlijke schriftelijke bijdragen van de lidstaten, en dat zij ondergeschikt zijn aan het advies van het Europees Hof van Justitie;


6. NEEMT NOTA van de ontwerp-overeenkomst betreffende het Gerecht voor het Europees en het Gemeenschapsoctrooi in document 7928/09 van 23 maart 2009 (hierna: de ontwerp-overeenkomst), is zich ervan bewust dat enkele punten in de ontwerp-overeenkomst het voorwerp zijn van een intensief debat;


7. BEKLEMTOONT dat het geplande systeem moet worden ingevoerd met inachtneming van de constitutionele bepalingen van de lidstaten en geen afbreuk doet aan het verzoek om advies aan het Europees Hof van Justitie; en dat de invoering van het EEUPC gebaseerd zou zijn op een overeenkomst die door de lidstaten in volledige overeenstemming met hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen moet worden geratificeerd;


8. IS HET EROVER EENS dat het besluit over de regeling van de zetel van het EEUPC deel moet uitmaken van het in punt 4 bedoelde algemene eindakkoord en in overeenstemming met het betrokken EU-acquis moet zijn;


9. ONDERKENT dat sommige lidstaten fundamentele juridische bezwaren hebben bij de invoering van het EEUPC en de geplande algehele architectuur ervan zoals die in deze conclusies tot uitdrukking komt en dat die in het licht van het advies van het Hof van Justitie opnieuw zou moeten worden bezien.

I. VOORNAAMSTE KENMERKEN VAN HET GERECHT VOOR HET EUROPEES EN EU-

OCTROOI

HET GERECHT VOOR HET EUROPEES EN EU-OCTROOI


10. Het EEUPC dient exclusieve bevoegdheid hebben met betrekking tot civiele geschillen in verband met de schending en geldigheid van EU- octrooien en Europese octrooien.


11. Zoals aangegeven in de ontwerp-overeenkomst dient het EEUPC een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een Griffie te omvatten. Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen.


12. Het Europees Hof van Justitie waarborgt het beginsel van het primaat van het EU-recht en de uniforme uitlegging daarvan.

DE SAMENSTELLING VAN DE KAMERS


13. Teneinde vertrouwen te kweken bij de gebruikers van het octrooisysteem en een hoge kwaliteit en doeltreffendheid van het werk van het EEUPC te garanderen, is het van essentieel belang dat de kamers door middel van pooling zo worden samengesteld dat een optimaal gebruik wordt gemaakt van de ervaring met octrooien onder rechters en rechtsbeoefenaars op nationaal niveau. Ervaring kan ook worden verworven door het verstrekken van theoretisch en praktisch onderricht dat gericht is op het verbeteren en uitbreiden van de beschikbare deskundigheid inzake octrooigeschillen en het verspreiden van deze specifieke kennis en ervaring over een groot geografisch gebied.


14. Alle kamers van de lokale en regionale afdelingen en de centrale afdeling van het Gerecht van eerste aanleg dienen dezelfde hoge werkkwaliteit en hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid te waarborgen.


15. Afdelingen in een overeenkomstsluitende staat waar gedurende drie achtereenvolgende jaren minder dan 50 zaken per jaar zijn ingeleid, moeten zich aansluiten bij een regionale afdeling met een kritische massa van ten minste 50 zaken per jaar ofwel zetelen in een samenstelling waarbij een van de juridisch gekwalificeerde rechters een onderdaan van de betrokken overeenkomstsluitende staat is en twee van de juridisch gekwalificeerde rechters die geen onderdanen van de betrokken overeenkomstsluitende staat zijn, afkomstig zijn uit de pool van rechters die per zaak aan de afdelingen worden toegewezen.


16. Afdelingen in een overeenkomstsluitende staat waar gedurende drie achtereenvolgende jaren meer dan vijftig zaken per kalenderjaar zijn ingeleid, moeten zetelen in een samenstelling waarbij twee van de juridisch gekwalificeerde rechters onderdaan van de overeenkomstsluitende staat zijn. De derde juridisch gekwalificeerde rechter, die een andere nationaliteit heeft, wordt toegewezen uit de pool van rechters. De juridisch gekwalificeerde rechters uit de pool worden voor langere tijd toegewezen wanneer dat voor het efficiënt functioneren van afdelingen met een hoge werklast noodzakelijk is.


17. Alle kamers van de lokale en regionale afdelingen dienen een bijkomende technische rechter te bevatten in geval van een reconventionele vordering tot intrekking, ofwel, in geval van een vordering wegens inbreuk, wanneer een van de partijen daarom verzoekt. Alle kamers van de centrale afdeling moeten zetelen in de samenstelling van twee juridisch gekwalificeerde rechters en een technisch gekwalificeerde rechter. De technisch gekwalificeerde rechter moet gekwalificeerd zijn op het gebied van de betrokken technologie en moet vanuit de pool van rechters per zaak aan de kamer worden toegewezen. Onder bepaalde in het reglement voor de procesvoering te omschrijven voorwaarden en met instemming van de partijen, kunnen zaken in eerste aanleg worden gehoord door een enkele juridisch gekwalificeerde rechter.


18. De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun juridische of technische deskundigheid, taalvaardigheden en relevante ervaring.


19. De bepalingen betreffende de samenstelling van de kamers en de toewijzing van rechters moeten waarborgen dat het EEUPC een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank is in de zin van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

RECHTSBEVOEGDHEID INZAKE VORDERINGEN OF RECONVENTIONELE VORDERINGEN TOT

INTREKKING


20. Opdat lokale en regionale afdelingen met voortvarendheid en grote efficiënt te werk gaan, is het van essentieel belang dat zij bij de behandeling van reconventionele vorderingen tot intrekking over enige flexibiliteit beschikken.

a) Rechtstreekse vorderingen tot intrekking van octrooien moeten bij de centrale afdeling worden ingesteld.

b) Een reconventionele vordering tot intrekking kan bij een lokale of regionale afdeling worden ingesteld in geval van een vordering wegens inbreuk. De betrokken lokale of regionale afdeling kan

i) de reconventionele vordering tot intrekking in behandeling nemen; of

ii) de reconventionele vordering doorverwijzen naar de centrale afdeling, en ofwel de vordering wegens inbreuk in behandeling nemen ofwel die procedure aanhouden of

iii) met goedvinden van de partijen de zaak voor een beslissing naar de centrale afdeling doorverwijzen.

PROCEDURETAAL


21. De ontwerp-overeenkomst, het statuut en het reglement voor de procesvoering moeten bepalingen bevatten die waarborgen dat de talenregeling voor de partijen billijk en voorspelbaar is. Voorts moet elke afdeling van het EEUPC in mondelinge procedures faciliteiten voor vertaling en vertolking aanbieden om de betrokken partijen in passend geachte mate bij te staan, met name wanneer een van de partijen een mkb-onderneming of een privé-partij is.


22. De proceduretaal van de lokale en regionale afdelingen is de taal (talen) van de overeenkomstsluitende staat (staten) waar zij zijn gevestigd. De overeenkomstsluitende staten kunnen echter een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als proceduretaal van hun lokale of regionale afdeling aanduiden. De proceduretaal van de centrale afdeling moet de taal van het octrooi zijn. De proceduretaal voor het Hof van beroep is dezelfde als die voor het Gerecht van eerste aanleg.


23. Alle latere besluiten die enig gevolg hebben voor de talenregeling van de procedure in het kader van de overeenkomst betreffende het EEUPC moeten met eenparigheid van stemmen worden aangenomen.

OVERGANGSPERIODE


24. De overgangsperiode mag niet langer duren dan vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst betreffende het EEUPC.


25. Gedurende de overgangsperiode kan een procedure wegens inbreuk op of tot intrekking van een Europees octrooi nog worden aangespannen bij de nationale rechtbanken of andere bevoegde autoriteiten van een overeenkomstsluitende staat die krachtens het nationaal recht rechtsmacht hebben. Procedures die aan het eind van de overgangsperiode bij een nationale rechtbank aanhangig zijn, moeten aan de overgangsregeling onderworpen blijven.


26. Tenzij er reeds een procedure bij het EEUPC is ingeleid, dienen houders van Europese octrooien of van octrooiaanvragen die zijn toegekend of ingediend voor de inwerkingtreding van de overeenkomst betreffende het EEUPC de mogelijkheid te hebben niet deel te nemen aan de exclusieve rechtsmacht van het EEUPC, indien de Griffie uiterlijk één maand voor het eind van de overgangsperiode in kennis is gesteld van de niet-deelneming.

HERZIENINGSCLAUSULE BETREFFENDE DE SAMENSTELLING VAN KAMERS EN

RECONVENTIONELE VORDERINGEN TOT INTREKKING


27. De Commissie moet nauwlettend toezicht houden op het functioneren, de efficiëntie en de implicaties van de bepalingen betreffende de samenstelling van de kamers van eerste aanleg en de rechtsmacht inzake vorderingen en reconventionele vorderingen tot intrekking (zie punten 15, 16 en 20). De Commissie moet hetzij zes jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst betreffende het EEUPC, hetzij wanneer een voldoende aantal zaken wegens inbreuk (ongeveer 2000) door het EEUPC is behandeld, indien dit tijdstip later valt, en zo nodig op gezette tijden daarna, op basis van een uitgebreid overleg met gebruikers en een advies van het EEUPC een rapport met aanbevelingen opstellen over de voortzetting, beëindiging of wijziging van de toepasselijke bepalingen waarover het Gemengd Comité moet besluiten.


28. De Commissie moet met name alternatieve oplossingen overwegen ter versterking van de multinationale samenstelling van de kamers van de lokale en regionale afdelingen die een reconventionele vordering tot intrekking of de gehele zaak verwijzen naar de centrale afdeling, waarmee beide partijen moeten instemmen.

BEGINSELEN INZAKE DE FINANCIERING VAN HET EEUPC


29. Het EEUPC moet worden gefinancierd uit de eigen inkomsten van het EEUPC, die bestaan uit de griffierechten, en, ten minste tijdens de in punt 24 bedoelde overgangsperiode, zo nodig uit bijdragen van de Europese Unie (hierna "EU") en de overeenkomstsluitende staten die geen lidstaten zijn.


30. Een overeenkomstsluitende staat die een lokale afdeling opzet, moet de daartoe benodigde faciliteiten beschikbaar stellen


31. De griffierechten moeten door het Gemengd Comité worden vastgesteld op basis van een Commissievoorstel dat een raming door de Commissie van de verwachte kosten van het EEUPC bevat. De griffierechten moeten worden vastgesteld op een niveau dat zorgt voor een juist evenwicht tussen het beginsel van billijke toegang tot justitie voor met name mkb-ondernemingen en micro-entiteiten, en een passende bijdrage van de partijen in de kosten van het EEUPC in het licht van de economische voordelen voor de betrokken partijen, en de doelstelling van een zichzelf financierend gerecht met evenwichtige financiën. Gerichte steunmaatregelen voor mkb-ondernemingen en micro- entiteiten zouden eveneens kunnen worden overwogen.


32. Het EEUPC moet op de meest efficiënte en kosteneffectieve wijze worden georganiseerd en moet een eerlijke toegang tot de rechter waarborgen, met inachtneming van de behoeften van het mkb en micro- entiteiten.


33. Op de kosten en de financiering van het EEUPC moet door het Gemengd Comité regelmatig toezicht worden gehouden en het niveau van de griffierechten moet periodiek worden geëvalueerd, overeenkomstig punt 31.


34. Aan het eind van de overgangsperiode moet het Gemengd Comité op basis van een verslag van de Commissie inzake de kosten en de financiering van het EEUPC de aanneming van maatregelen ter verwezenlijking van de doelstelling van zelffinanciering overwegen.

TOETREDING


35. In eerste instantie moet toetreding door overeenkomstsluitende lidstaten bij het Europees octrooiverdrag die geen lidstaat van de EU zijn, openstaan voor partijen bij de Europese vrijhandelsovereenkomst. Na de overgangsperiode zou het Gemengd Comité met eenparigheid van stemmen kunnen besluiten de overeenkomstsluitende staten van het Europees Octrooiverdrag te verzoeken toe te treden indien zij alle toepasselijke bepalingen van het EU-recht volledig hebben geïmplementeerd en effectieve structuren voor octrooibescherming hebben ingevoerd.

II. HET EU-OCTROOI

VERTAALREGELING


36. De verordening inzake het EU-octrooi moet vergezeld gaan van een afzonderlijke verordening inzake de vertaalregeling voor het EU- octrooi, welke door de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig artikel 118, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet worden aangenomen. De verordening inzake het EU-octrooi moet tegelijk met de afzonderlijke verordening inzake de vertaalregeling voor het EU- octrooi in werking treden.

HEFFINGEN VOOR INSTANDHOUDING


37. De heffingen voor EU-octrooien moeten gedurende de levenscyclus van het octrooi geleidelijk oplopen en moeten samen met de in de aanvraagfase te betalen heffingen alle kosten in verband met de toekenning en het beheer van het EU-octrooi dekken. De heffingen voor de instandhouding moeten worden betaald aan het Europees Octrooibureau, dat 50 procent van de heffingen behoudt en het resterende bedrag over de lidstaten verdeelt overeenkomstig een voor octrooidoeleinden te hanteren verdeelsleutel.


38. Zodra de verordening inzake het EU-octrooi van kracht wordt, stelt een Bijzonder Comité van de raad van bestuur van de Europese Octrooiorganisatie de hoogte van de heffingen voor instandhouding en de verdeelsleutel voor de toewijzing ervan vast. Het Bijzonder Comité wordt samengesteld uit uitsluitend vertegenwoordigers van de EU en alle lidstaten. Het door de EU en de lidstaten in het Bijzonder Comité in te nemen standpunt moet binnen de Raad worden bepaald op het moment dat de verordening inzake het EU-octrooi wordt aangenomen. Het niveau van de heffingen voor instandhouding moet niet alleen gebaseerd zijn op bovengenoemde beginselen, maar heeft ook ten doel de innovatie en het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te bevorderen. Het moet tevens de omvang van de door het EU-octrooi bestreken markt weerspiegelen en in dezelfde orde van grootte liggen als de heffingen voor de instandhouding van wat geacht wordt een gemiddeld Europees octrooi te zijn op het tijdstip van het eerste besluit van het Bijzonder Comité.


39. Bij het bepalen van de verdeelsleutel wordt rekening gehouden met een reeks eerlijke, billijke en relevante criteria zoals het niveau van de octrooieringsactiviteit en de omvang van de markt. De verdeelsleutel moet compensatie bieden voor, onder andere, het gebruik van een andere officiële taal dan een van de officiële talen van het Europees Octrooibureau, voor onevenredig lage octrooieringsactiviteit, en voor een meer recent lidmaatschap van het Europees Octrooiverdrag.


40. Het Bijzonder Comité moet zijn besluiten periodiek evalueren.

HET VERSTERKTE PARTNERSCHAP


41. Doel van het versterkte partnerschap is innovatie te bevorderen door het verlenen van octrooien efficiënter te maken door dubbel werk te vermijden, opdat octrooien sneller worden verleend, zodat innoverende producten sneller op de markt komen en de kosten voor aanvragers worden verlaagd. Het versterkte partnerschap moet zowel gebruikmaken van de bestaande deskundigheid van de centrale diensten voor de industriële eigendom als hun vermogen vergroten om de algehele kwaliteit van het octrooisysteem in de toekomst te verbeteren.


42. Het versterkte partnerschap moet het Europees octrooibureau in staat stellen, waar passend, regelmatig gebruik te maken van het resultaat van een onderzoek door de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie in verband met een nationale octrooiaanvraag waarvoor bij een latere indiening van een Europese octrooiaanvraag voorrang wordt geëist. Dat resultaat moet aan het Europees octrooibureau ter beschikking worden gesteld overeenkomstig de "Regeling Gebruik" van het Europees octrooibureau.


43. De centrale diensten voor de industriële eigendom kunnen een essentiële rol spelen bij het stimuleren van innovatie. Alle centrale diensten voor de industriële eigendom, met inbegrip van de diensten die geen onderzoek uitvoeren in de loop van een nationale procedure voor het verlenen van een octrooi, kunnen in het kader van het versterkte partnerschap een essentiële rol spelen door mogelijke aanvragers, waaronder mkb-ondernemingen, te adviseren, octrooi- informatie te verspreiden en aanvragen in ontvangst te nemen.


44. Het versterkte partnerschap dient de centrale rol van het Europees Octrooibureau bij het onderzoeken en verlenen van Europese octrooien ten volle te eerbiedigen. In het kader van het versterkte partnerschap wordt van het Europees Octrooibureau verwacht dat het de werkzaamheden van de deelnemende bureaus in zijn overwegingen betrekt zonder verplicht te zijn er gebruik van te maken. Het Europees Octrooibureau moet de vrijheid houden verder onderzoek te verrichten. Het versterkte partnerschap mag aanvragers niet beperken in de mogelijkheid hun aanvraag rechtstreeks bij het Europees Octrooibureau in te dienen.


45. Het versterkte partnerschap wordt periodiek geëvalueerd, met een passende rol voor de meningen van de gebruikers van het octrooistelsel. Daarnaast zou regelmatige feedback van het Europees Octrooibureau aan de deelnemende bureaus over de wijze waarop onderzoeksverslagen in het Europees Octrooibureau worden gebruikt van essentieel belang zijn voor het verfijnen van het onderzoeksproces met het oog op een optimaal gebruik van hulpbronnen.


46. Het versterkte partnerschap moet gebaseerd zijn op een Europese onderzoeksnorm (ESS) die kwaliteitsborgingscriteria omvat. De ESS moet tevens normen bevatten die, naast het onderzoeksproces, betrekking hebben op onder andere opleiding, hulpmiddelen, feedback en beoordeling.


47. Gelijktijdig met de aanneming van de verordening inzake het EU- octrooi moet in de Raad het standpunt worden vastgelegd dat de EU en de lidstaten moeten innemen met betrekking tot de uitvoering van het versterkte partnerschap en de ESS, dat vervolgens geïmplementeerd moet worden binnen de context van het Europees Octrooinetwerk (EPN), met name voor de Regeling Gebruik en het Europees Kwaliteitssysteem binnen het beleid van de Europese Octrooiorganisatie.


48. De deelneming van centrale diensten voor de industriële eigendom aan een versterkt partnerschap moet vrijwillig zijn, maar openstaan voor alle centrale diensten. Om het gebruiken en bundelen van alle beschikbare hulpbronnen te vergemakkelijken, moet regionale samenwerking worden aangemoedigd. Daarnaast dient de mogelijkheid om de deelneming van een centrale dienst voor de industriële eigendom te beperken tot een of meer specifieke technische domeinen verder te worden bestudeerd, beproefd en geëvalueerd.


49. Met de thans genomen stappen mag niet worden vooruitgelopen op eventuele toekomstige ontwikkelingen van het versterkte partnerschap, met name toekomstige modellen om het partnerschap tussen het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom te verbeteren. Tegen deze achtergrond moeten het Europees Octrooibureau en de lidstaten een volledige evaluatie van het functioneren en de verdere ontwikkeling van het versterkte partnerschap verstrekken op basis van de ervaring en de prestaties van de centrale diensten voor de industriële eigendom bij het nastreven van de ESS.

AMENDEMENTEN IN HET EUROPEES OCTROOIVERDRAG EN TOETREDING VAN DE EUROPESE

UNIE TOT HET EUROPEES OCTROOIVERDRAG


50. Het EU-octrooi kan alleen in de vereiste mate functioneren, indien wijzigingen in het Europees Octrooiverdrag (EOV) worden aangebracht. De EU en haar lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen en in werking doen treden, onder meer die met het oog op de toetreding van de EU tot het EOV. De daartoe nodig geachte wijzigingen in het EOV mogen niet neerkomen op een inhoudelijke herziening van het octrooirecht die geen verband houdt met de invoering van het EU-octrooi."

NAAR EEN CONCURREREND, INNOVATIEF EN MILIEU-EFFICIËNT EUROPA - Conclusies van de Raad

Na een debat heeft de Raad de conclusies in document 17179/09 aangenomen.

BETER REGELGEVEN - Conclusies van de Raad

De Raad heeft de conclusies in document 16111/09 aangenomen.

Europese besloten vennootschap

Aangezien de voor een akkoord noodzakelijke unanimiteit niet kon worden bereikt, merkte de Raad op dat verdere werkzaamheden nodig zijn omtrent het voorstel tot vaststelling van de rechtsvorm van de Europese besloten vennootschap (ook "Societas Privata Europaea" of "SPE" genaamd).

De ontwerp-verordening is op 27 juni 2008 door de Commissie ingediend (11252/08) als onderdeel van een reeks maatregelen in de "Small Business Act" voor Europa (SBA). De verordening is in de voorbereidende instanties van de Raad meermaals besproken en afgelopen mei heeft de Raad tijdens besprekingen over de uitvoering van de SBA nota genomen van een voortgangsverslag (9658/09).

Doel van het voorstel is de invoering van een nieuw instrument ter versterking van het concurrentievermogen van het midden- en kleinbedrijf (mkb) door het oprichten en functioneren van dergelijke ondernemingen op de interne markt te vergemakkelijken, door een flexibele vennootschapsrechtelijke regeling voor de hele EU vast te stellen en door de nalevingskosten in verband met de oprichting en de bedrijfsvoering van mkb-ondernemingen te verminderen.

PRIORITEITEN VOOR DE INTERNE MARKT - Conclusies van de Raad

De Raad heeft, met het oog op het opstellen van de Lissabonagenda voor duurzame groei en werkgelegenheid na 2010, de conclusies aangenomen in doc. 16112/09.

DIVERSEN

Lunchbespreking over de auto-industrie

Het voorzitterschap heeft vertegenwoordigers van General Motors (GM) uitgenodigd om hun plannen voor de herstructurering van hun Europese vestigingen te ontvouwen tijdens een informele lunch ter gelegenheid van de Raadszitting. Na deze presentatie hebben de ministers de situatie in de auto-industrie besproken. Het voorzitterschap constateerde dat de standpunten convergeren naar de volgende beginselen:


- een geherstructureerde Europese auto-industrie moet voortbouwen op unieke sterke punten van Europa, allereerst de interne markt en streefdoelen om een groener Europees wagenpark tot stand te brengen waarmee wordt bijgedragen aan het bereiken van onze klimaatdoelstellingen,


- de gehele auto-industrie kan welvaren bij efficiënte, heel Europa omspannende bedrijfsprocessing zonder marktverstorende staatssteun,


- het besef dat de fabrikanten hun productiecapaciteit moeten aanpassen aan de marktontwikkelingen,


- de lidstaten en de Commissie spelen een belangrijke rol bij het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, niet het minst door middel van maatregelen inzake technologische ontwikkeling als onderdeel van het Europees economisch herstelplan,


- financiële steun voor het bedrijfsleven moet gebaseerd zijn op strikt objectieve en economische criteria, met continu strikt toezicht door en goedkeuring van de Commissie,


- er is behoefte aan een hoge mate van transparantie en aan informatie-uitwisseling en niet-commerciële criteria mogen de geografische spreiding van herstructureringsmaatregelen van GM of andere bedrijven in de auto-industrie niet beïnvloeden,


- de informatie- en overlegpraktijken moeten gerespecteerd worden en er moet een maatschappelijk verantwoorde aanpak gehanteerd worden,


- het blijft essentieel om een subsidiewedloop tussen de lidstaten en versnippering van de interne markt te voorkomen.

Op basis van deze beginselen werd de Commissie verzocht het EU-beleid terzake verder te coördineren, onder meer door bedrijfsplannen vooraf te evalueren en na te gaan of de regels inzake staatssteun en interne markt zijn nageleefd.

De Belgische delegatie verstrekte een informatieve nota (16693/09).

Onderzoeksprogramma voor de Oostzee (BONUS-169)

De Commissie heeft een korte presentatie gedaan van het voorstel (15234/09) om de negatieve effecten van verontreiniging, klimaatverandering, verzuring, overexploitatie en biodiversiteitsverlies in de Oostzee te bestrijden door middel van een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS-169) van de Oostzeelanden van de EU (16768/09).

ITER-project betreffende een experimentele fusiereactor

De Raad heeft nota genomen van informatie van de Commissie over de resultaten van de vergadering van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie die plaatsvond in Cadarache (Frankrijk) op 18 en 19 november.

Ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-Plan)

De Commissie heeft de Raad informatie verstrekt over haar mededeling inzake Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-Plan). Het startsein voor het Europees Strategisch Plan voor energietechnologie (SET-Plan) werd gegeven in de conclusies van de Raad van 28 februari 2008. Het plan is gericht op een snellere ontwikkeling en grootschalige toepassing van schone, duurzame en efficiënte energietechnologieën, en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU voor 2020, en tot de wereldwijde omschakeling naar een koolstofarme economie vóór 2050.

Onderzoeksproject over Infrastructuur voor extreem licht (ELI)

De met onderzoek belaste ministers van Tsjechië, Hongarije en Roemenië verklaarden zich bereid en paraat om het ELI-Onderzoeksproject op te zetten en verzochten alle lidstaten om mee te doen aan dit initiatief (16197/09).

Grensoverschrijdende e-handel tussen bedrijven en consumenten in de EU

De Commissie heeft een korte presentatie gehouden over een mededeling (15058/09) die het effect analyseert van het huidige beleidskader voor de grensoverschrijdende internetverkoop van goederen. Er blijkt ook uit dat e- handel nog steeds grotendeels gekenmerkt wordt door nationale versnippering, ondanks het aanzienlijke potentieel voor meer grensoverschrijdende handel. Op verschillende beleidsdomeinen worden regelgevingsbarrières geconstateerd.

Conferentie over "Consumentenrechten bij de aankoop van digitale inhoud" (Stockholm, 4 november 2009)

Het voorzitterschap heeft de Raad het resultaat van de bijeenkomst meegedeeld .

Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES)

De Commissie heeft een informatieve nota verstrekt (16546/09) omtrent haar mededeling over GMES: uitdagingen en volgende stappen voor de ruimtecomponent (15496/09).

Kansspelen en weddenschappen in de EU

De Raad heeft nota genomen van het verslag van het voorzitterschap (16571/09) over het juridisch kader inzake kansspelen en weddenschappen in de lidstaten van de Europese Unie. Het Zweedse voorzitterschap heeft een aantal deskundigenvergaderingen belegd inzake de uitwisseling van beste praktijken, met bijzondere nadruk op de sociaaleconomische kosten van gokken, maatregelen om verantwoordelijkheid bij te brengen inzake gokken en een verbod op het aanmoedigen van en medeplichtig zijn aan misdrijven.

Het in de handel brengen van bouwproducten op de interne markt

De Raad heeft nota genomen van het voortgangsverslag van het voorzitterschap over de stand van de onderhandelingen over een ontwerp- verordening tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten (16570/09).

Betere regelgeving: oefening over het gemeenschappelijk maken van goede voorbeelden

Het voorzitterschap heeft kort de resultaten toegelicht van een onderzoek waarin de lidstaten werd verzocht kennis te geven van goede voorbeelden van maatregelen inzake betere regelgeving, en van hun effecten (16596/09).

Google-boeken

De Commissie heeft aan de ministers die mededinging in hun portefeuille hebben een schriftelijk verslag gepresenteerd inzake een voorstel voor een schikking voor de collectieve vordering inzake het "Google Library" project. Het verslag werd ook voorgelegd aan de Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur op 26/27 november (15109/09).

Werkprogramma van het aanstaande voorzitterschap

De Spaanse delegatie heeft de Raad geïnformeerd over het werkprogramma op het gebied van concurrentiebeleid dat onder het Spaanse voorzitterschap in de eerste helft van 2010 aan de orde zal komen. Het programma spoort met het gecombineerde programma van het Spaanse, het Belgische en het Hongaarse voorzitterschap voor de periode januari 2010 tot en met juni 2011 (16771/09).

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

INTERNE MARKT

Drempels inzake het plaatsen van opdrachten - overheidsopdrachten

De Raad heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de aanneming door de Commissie van een verordening gericht op de aanpassing van drempels inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten in het kader van:


- Richtijn 2004/17/EG betreffende de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten


- Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, en


- Richtlijn 2009/81/EG betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied.

ALGEMENE ZAKEN

Uitvoering van het Verdrag van Lissabon - benoemingen

De Raad heeft in onderlinge overeenstemming met de gekozen voorzitter van de volgende Commissie, José Manuel Durão Barroso, en conform artikel 17, leden 3, 4 en 7, van het Verdrag van Lissabon de lijst vastgesteld van de overige personen die hij voordraagt om tot lid van de Commissie te worden benoemd voor de periode vanaf het einde van de huidige ambtstermijn van de Commissie tot en met 31 oktober 2014 (16937/09).

Los daarvan heeft de Europese Raad, in overeenstemming met de voorzitter van de Commissie, en conform artikel 18, lid 1, van het Verdrag van Lissabon, Catherine Ashton voorgedragen als Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voor de periode vanaf het einde van de huidige ambtstermijn van de Commissie tot en met 31 oktober 2014 (1/09).

Conform artikel 17, lid 7, derde alinea, van het Verdrag van Lissabon, worden de voorzitter, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de overige leden van de Commissie als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement.

LANDBOUW

Typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwtrekkers - regelgevingsprocedure met toetsing

De Raad heeft besloten geen bezwaar te maken tegen het besluit van de Commissie met het oog op de aanpassing van een aantal richtlijnen betreffende de typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwtrekkers. Krachtens de regelgevingsprocedure met toetsing kan de Raad, indien het regelgevend comité eerder de door de Commissie voorgenomen maatregelen heeft gesteund, bezwaar maken tegen de aanneming door de Commissie van een besluit dat haar uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, niet verenigbaar is met het doel of de inhoud van het basisbesluit of niet strookt met het subsidiariteits- of evenredigheidsbeginsel.


---

Richtlijn 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten, en Richtlijn 1999/44/EG betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen. Consumentenrechten bij de aankoop van digitale inhoud.