Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Datum 18 januari 2010
Betreft Reactie op rapport Ladd en Fiske over schoolkeuze en segregatie
De leden Jasper van Dijk en Karabulut hebben over het onderzoek van Ladd en
Fiske "Parental Choice in the Netherlands: Growing concerns about segregation"
enkele vragen gesteld (ingezonden 3 december 2009; TK 2009Z23344).
In antwoord daarop heb ik toegezegd vóór het Algemeen Overleg over
onderwijssegregatie van 20 januari 2010 een reactie op dit rapport te geven.
Hoogleraar Helen Ladd en onderwijspublicist Ted Fiske uit de Verenigde Staten
zijn een half jaar in Nederland geweest om vanuit de Universiteit van Amsterdam
onderzoek te doen naar thema's als onderwijssegregatie, vrijheid van onderwijs
en schoolkeuze, de gewichtenregeling voor bekostiging, en onderwijskwaliteit.
Ladd en Fiske vragen zich af of de Nederlandse ervaringen lessen bevatten voor
de Amerikaanse discussie; omgekeerd kunnen wij nu nagaan in hoeverre hun
observaties en conclusies een bruikbare spiegel vormen voor het debat in
Nederland.
Verschillen in context
Het onderwijsbeleid in de Verenigde Staten en Nederland verschilt in belangrijke
opzichten. Voor Nederland noemen Ladd en Fiske contextuele factoren als "a
deeply embedded right to parental choice, a centralized funding system, a
political system that fosters policy stability, and a national value system that
accepts pluralism and encourages tolerance and fairness".
In de Verenigde Staten is dat anders. Daar hebben ouders in het algemeen niet of
nauwelijks keuze; als ze voor openbaar onderwijs kiezen, dan wordt hun kind
veelal toegewezen aan een school binnen het schooldistrict. Ouders die het zich
kunnen veroorloven, kunnen ook kiezen voor het privé onderwijs. Het
bekostigingssysteem in de Verenigde Staten is gedecentraliseerd en scholen in
gebieden met lage inkomens hebben daar vaak minder financiële hulpbronnen
dan scholen in welvarender gebieden. Het politieke twee partijen stelsel in de
Verenigde Staten leidt vaak tot grote beleidswijzigingen als er een andere partij
aan de macht komt. En ook het systeem van nationale waarden is anders, aldus
Ladd en Fiske.
Dergelijke grote verschillen in het onderwijsbeleid en de context daarvan zijn
belangrijk om in het oog te houden als je iets van elkaar wilt leren. Dat geldt
zowel voor de Nederlandse gewichtenregeling (waar Ladd en Fiske onder meer
a
na 1 van 4
Pagi
naar kijken) als het Amerikaanse concept van "controlled choice" (waar ik Datum
hieronder nog op terugkom).
Onze referentie
Segregatie in het basisonderwijs PO/OO/183052
In de Verenigde Staten wordt de laatste jaren een discussie gevoerd over vormen
van een gewichtenregeling bij de bekostiging. Sommigen zien zo'n regeling als
een manier om de keuze van ouders en de autonomie van scholen te bevorderen,
anderen vinden het aantrekkelijk dat er extra geld naar achterstandsleerlingen
gaat. Veronderstellingen in deze discussie zijn, dat de introductie van een
gewichtenregeling in de VS scholen met leerlingen uit de middenklasse aan zal
sporen om kansarme leerlingen op te nemen, en dat als gevolg daarvan
sociaaleconomische, raciale en andere vormen van segregatie zullen verminderen.
Ladd en Fiske hebben in Nederland geen bewijs gevonden dat die
veronderstellingen ondersteunt. Dat hoeft overigens niet te verbazen: de
gewichtenregeling is gericht op bestrijding van achterstanden en niet van
segregatie, zoals ik in antwoord op kamervragen ook heb aangegeven.
Ladd en Fiske constateren dat het niveau van segregatie in het Nederlandse
basisonderwijs met name in de grote steden hoog is, zowel in absolute termen als
in vergelijking met de Verenigde Staten.
In de Verenigde Staten wordt segregatie vanouds op andere manieren gemeten,
zoals de mate waarin kansarme en kansrijke leerlingen geïsoleerd zijn of
evenwichtig verspreid zijn over alle scholen. Ladd en Fiske gebruiken twee
groepen maatstaven en komen tot de volgende conclusies. Ten eerste: in
2005/2006 was de segregatie van kansarme immigrantenleerlingen op
basisscholen in de vier grote Nederlandse steden groter dan de segregatie van
`zwarte' leerlingen in de meeste grote Amerikaanse steden . Ten tweede: de
segregatie is toegenomen tussen 1997 en 2005 op basisscholen in de 32 overige
grotere Nederlandse gemeenten.
Ladd en Fiske hebben in een reactie op een artikel in de NRC Handelsblad (van 20
november 2009) aangegeven, dat de uitgangspunten tussen de Nederlandse
situatie en die in de VS veel van elkaar verschillen. Zij geven aan dat ze op
punten verkeerd zijn geciteerd. Zo hebben ze afspiegeling nooit een `onzinnig
ideaal' genoemd. Evenmin vinden zij onderzoek aan de hand van het
afspiegelingscriterium onredelijk.
Het criterium van de afspiegeling maakt duidelijk, bij welke basisscholen je
kansrijk kunt beginnen met verbeteringen. Nederland kent veel wijken met een
gemengde bevolkingssamenstelling, ook in steden waar de woonsegregatie hoog
is. Die samenstelling zien we vaak (nog) niet terug in de basisscholen.
Schoolkeuze en segregatie
Ladd en Fiske verwijzen naar enkele studies over de Verenigde Staten, Nieuw
Zeeland, Australië, Zweden en Chili, die laten zien dat ruimte voor schoolkeuze
van ouders vaak tot meer gesegregeerde scholen leidt. Zij lichten dat toe aan de
hand van een eenvoudig keuzemodel, waarin maar twee typen gezinnen
voorkomt: kansrijke en kansarme.
In de sociologische en economische literatuur staan minstens drie elkaar
versterkende motivaties, waarom kansrijke ouders scholen kiezen met kinderen
uit andere kansrijke gezinnen.
1. de voorkeur om contact met de kansarme groep te minimaliseren (outgroup
avoidance theory).
Pagina 2 van 4
2. de voorkeur van iedere groep om bij voorkeur met leden van de eigen groep Datum
om te gaan (neutral ethnocentrism).
3. aandacht voor schoolkwaliteit voor zover schoolkwaliteit op scholen met Onze referentie
vooral kansrijke kinderen groter is, vormt kwaliteit een incentive voor het kiezen PO/OO/183052
van zo'n school.
De voorkeuren van kansarme ouders verlopen langs vergelijkbare lijnen, maar
zijn iets moeilijker te voorspellen. De duidelijke voorspelling van de kansrijke
ouders in deze specifieke buitenlandse onderwijssystemen maakt het echter zeer
waarschijnlijk, dat scholen meer gesegregeerd worden wanneer er schoolkeuze
van ouders is dan onder andere omstandigheden.
Eerder heeft Schelling een model ontworpen waarmee kan worden nagegaan hoe
de voorkeuren van ouders matchen en uitwerken. Schelling spreekt daarbij van
"micro behaviour and macro consequences": een proces dat aantoont dat
verschillen in de preferenties van ouders (hoe klein ook) tot segregatie leiden. Zo
kunnen ouders die de school verlaten wanneer 10% van de leerlingen kansarm is
er door hun vertrek toe bijdragen, dat ook de ouders weggaan die 20% als grens
hebben. Zo ontstaat een sneeuwbaleffect, een proces waarin de schoolpopulatie
snel kan veranderen in uitsluitend kansarme leerlingen.
Tegen de achtergrond van dergelijke keuzemodellen is de mate van
schoolsegregatie in Nederland verklaarbaar. Tegelijkertijd is duidelijk, dat we
moeten nagaan wat er tegen segregatie gedaan kan worden. Om daar meer
ervaring mee op te doen heb ik de eerdergenoemde pilots ingesteld.
Wat te doen?
Ik herken dit `sneeuwbaleffect' ook in de Nederlandse situatie. Ik deel in grote
lijnen de analyse van Ladd en Fiske. Ik hoop en geloof dat de eerste ervaringen in
de pilotgemeenten zullen aantonen dat er veel meer mogelijkheden tot bijsturen
zijn dan vaak wordt gedacht.
Segregatie in het basisonderwijs wordt in de pilots en elders bestreden door
middel van een combinatie van verschillende interventies. Bijvoorbeeld:
- vormen van aanmeldbeleid zoals één aanmeldmoment, inschrijving bij een
plaatsingsbureau (zoals in Amsterdam Oud West), of de aanpak van Deventer en
Nijmegen;
- gerichte schoolkeuze voorlichting aan ouders en het organiseren van
scholencarrousels (bijvoorbeeld in Rotterdam en Den Haag); ook het stimuleren
en ondersteunen van ouderinitiatieven hoort daartoe;
- afspraken over (maximale) schoolgrootte en onderwijshuisvesting.
Deze pilots bieden enkele goede voorbeelden van hoe binnen de wettelijke kaders
tot meer gemengde scholen kan worden gekomen. Enerzijds tonen de betrokken
schoolbesturen en scholen soms commitment om samen met de gemeente tot
samenhangende en omvattende maatregelen te komen. Anderzijds blijken ouders
bereid en in staat om daar waar maatregelen worden aangekondigd hun
keuzegedrag aan te passen. Zo weten zij zelf de segregatieparadox te
doorbreken, dat in landelijke enquêtes meer dan 80% van de respondenten zich
voorstander toont van gemengde scholen, maar dat de daadwerkelijke keuze voor
de school van je eigen kind vaak anders uitpakt.
Pagina 3 van 4
Voorwaarde voor het beïnvloeden van keuzegedrag van ouders is de kwaliteit van Datum
de aangeboden scholen. Naast cognitieve leerresultaten zijn ook sociale
leerresultaten van belang en het samen leren en samen leven doe je het beste op Onze referentie
een school die gemengd is (in termen van sociaaleconomische, ethische en PO/OO/183052
culturele achtergrond).
Conclusie
Mijn conclusie is, dat het onderzoek van Ladd en Fiske op een aantal punten een
bruikbare spiegel vormt voor het debat in Nederland.
In hun onderzoek wordt een vergelijk gemaakt met de Nederlandse situatie in het
primair onderwijs in het schooljaar 2005/2006. Er is veel gebeurd na 2006. Er zijn
tal van lokale initiatieven gestart om te zorgen voor een meer gemengde
schoolsamenstelling. Er is een Kenniscentrum Gemengde Scholen ingesteld die
met name gemeenten en basisscholen ondersteunt. Twee ambassadeurs
gemengde scholen (Zeki Arslan en Bruno Bruins) zijn actief bezig om lokale
processen te ondersteunen en de Stichting Kleurrijke Scholen ontvangt subsidie
om ouderinitiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het meer gemengd
maken van de basisscholen. Op dit moment zijn er twaalf pilotgemeenten waarin
gewerkt wordt aan het tegengaan van segregatie in het basisonderwijs. We weten
ook van enkele andere gemeenten dat ze actief zijn. De pilots zijn voor vier jaar
ingezet en zijn nu halverwege. Ik heb onlangs aan het Kenniscentrum Gemengde
Scholen gevraagd, om de tussentijdse ervaringen en resultaten overdraagbaar te
maken. Dat heeft geleid tot een aantal brochures, handreikingen, korte films en
een argumentenkaart. Dit alles sterkt mij in mijn opvatting, dat er binnen de
bestaande kaders veel mogelijk is en veel gebeurt.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
Pagina 4 van 4