Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Het leerlingenvervoer van gehandicapte kinderen;
graag maatwerk onderweg.
17 november 2009
2009/240
Rapport
Rapportnummer: 2009/240
Datum: 17 november 2009
Het leerlingenvervoer van gehandicapte kinderen;
graag maatwerk onderweg.
Onderzoeksteam:
mevrouw mr. H. Waayers-van Dijk - projectleider
mevrouw mr. J. Verhoef - onderzoeker
Ondersteuning:
mevrouw C.M. Reijndorp
Voorwoord I
VOORWOORD
In het algemeen hebben ouders in Nederland zelf de verplichting ervoor te zorgen dat
hun kinderen op school en weer thuis komen. Alleen als de afstand tussen huis en school
groter wordt, komt het leerlingenvervoer in beeld. Kinderen met een handicap vormen
een kwetsbare groep in onze samenleving. De ouders van een gehandicapt kind hebben
een zware taak aan de verzorging en begeleiding van hun kind. Regelmatig rijst de vraag
in hoeverre ouders een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het vervoer van hun
gehandicapte kind.
Ook in het kader van het volgen van onderwijs stuiten ouders van een gehandicapt kind
op specifieke problemen. Als hun kind geïndiceerd is voor het speciaal onderwijs, kunnen
zij bijvoorbeeld - anders dan voor andere kinderen - geen gebruik maken van het recht op
vrije keuze van onderwijs. Bovendien is het speciaal onderwijs dat hun kind moet volgen,
doorgaans niet op korte afstand van de woning beschikbaar. Zij hebben dus te maken
met een grote afstand tussen school en thuis en relatief lange reistijden. Waar een ander
kind op een gegeven moment zelfstandig naar school kan gaan, is dit voor een
gehandicapt kind regelmatig niet of pas op veel latere leeftijd het geval. Tenslotte is het
voor hen niet mogelijk alle kinderen uit het gezin naar dezelfde school te laten gaan,
zoals dat in andere gezinnen gebruikelijk is. Logistiek vormt dit voor gezinnen een
aanzienlijke complicatie.
Kennelijk heeft de wetgever deze aspecten onderkend. In drie onderwijswetten is immers
bepaald dat voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke
handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen passend vervoer
moet worden bekostigd, waarbij - anders dan voor andere categorieën van leerlingen die
aanspraak kunnen maken op leerlingenvervoer - geen minimum afstandscriterium geldt
en geen ouderbijdrage wordt verlangd.
Het vervoer van de kinderen waar het om gaat blijkt voor de betrokkenen vaak een bron
van dagelijkse zorg en onzekerheid. De maatschappelijke schade die daarvan het gevolg
is, is groot. Voor kinderen met een handicap als autisme is de onzekerheid over hun
dagelijks vervoer schadelijk. Juist deze kinderen hebben duidelijkheid en regelmaat nodig
om zich veilig te voelen en zich te kunnen ontwikkelen. Voor de ouders van deze
kinderen leidt de onduidelijkheid over wat zij mogen verwachten van de overheid op het
terrein van het leerlingenvervoer tot veel extra stress bovenop hun toch al zware
zorgtaken. Niet zelden leidt de strijd die zij moeten leveren met de bijbehorende
frustraties tot spanningsklachten die vervolgens doorwerken in het leven van werk en
gezin.
Veel van de geconstateerde problemen zijn oplosbaar. Goed leerlingenvervoer staat of
valt met het leveren van maatwerk. Het gaat immers om speciale kinderen die speciale
zorg nodig hebben. Binnen de wereld van het onderwijs wordt dit al lange tijd onderkend.
Elk kind ontvangt zijn eigen onderwijs-indicatie. Ook in de wereld van het vervoer moet
2008.12530 de Nationale ombudsman
Voorwoord II
per kind worden bezien welke vorm van vervoer passend is. Daartoe kan grotendeels
worden geleund op de kennis die over het kind al aanwezig is bij scholen en ouders.
Zonodig kan een onafhankelijke deskundige uitkomst bieden. Om maatwerk te kunnen
leveren is een goede communicatie tussen de betrokken partijen van groot belang. De
gemeente heeft daarin als verantwoordelijk bestuursorgaan een belangrijke sturende rol.
De Nationale ombudsman,
dr. A.F.M. Brenninkmeijer
2008.12530 de Nationale ombudsman
Samenvatting III
SAMENVATTING
AANLEIDING
Leerlingen die wegens hun handicap niet zelfstandig naar school kunnen, kunnen
aanspraak maken op leerlingenvervoer. De invulling van het wettelijke recht op passend
vervoer voor leerlingen is aan de gemeenten afzonderlijk overgelaten. In de praktijk
ontstaan er regelmatig problemen. Die problematiek werd van diverse kanten bij de
Nationale ombudsman aangekaart.
Alle signalen daarover tezamen vormden voor de Nationale ombudsman aanleiding om
de problemen nader te analyseren en een wezenlijke bijdrage te leveren aan het
oplossen ervan.
OPZET ONDERZOEK
In nauwe samenspraak met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
heeft de Nationale ombudsman de problemen benaderd met de methode casusadoptie.
De situatie van een gehandicapt kind, Maarten Touw1 en de ervaringen van deze jongen
en zijn ouders vormden daarin het uitgangspunt van het onderzoek. Hun situatie bleek te
staan voor die van vele gehandicapte kinderen en hun ouders in Nederland. Vanuit dit
voorbeeld en de oplossingen die daarin gevonden werden, verbreedde de Nationale
ombudsman zijn visie op de wijze waarop het leerlingenvervoer wordt ingevuld en
uitgevoerd.
CASUS
Maarten Touw gaat vanwege zijn handicap naar een school voor zeer moeilijk lerende
kinderen. Hij heeft recht op leerlingenvervoer. Maarten heeft een sterke behoefte aan
structuur, regelmaat en duidelijkheid.
De gemeente laat Maarten in aanmerking komen voor leerlingenvervoer. Het vervoer
wordt door een vervoersbedrijf verzorgd. Maarten werd in een taxibusje met een
chauffeur met zeven andere kinderen naar en van school gebracht en gehaald. De rit
duurde lang en er waren er veel momenten van onrust. Maarten raakte overprikkeld en
ging door de bus lopen of reageerde zich op andere kinderen af. Het vervoersbedrijf vond
zijn gedrag onacceptabel en Maarten werd twee keer voor enkele weken geschorst.
Uiteindelijk werd een deskundige ingeschakeld. Deze oordeelde dat Maarten vanwege
zijn handicap niet geschikt is voor groepsvervoer, maar wel individueel in een taxi kan
worden vervoerd. Sindsdien wordt Maarten met een personentaxi van en naar school
vervoerd.
JURIDISCH KADER
De gemeenten hebben de wettelijke plicht om in bepaalde gevallen het leerlingenvervoer
te bekostigen. Het gaat daarbij om het bekostigen van passend vervoer. Wat passend
vervoer precies betekent is niet nader uitgewerkt in de wet. Elke gemeente stelt zelf een
verordening op over het leerlingenvervoer. Hierdoor kunnen gemeenten aansluiten bij de
lokale situatie.
1 Deze naam is gefingeerd
2008.12530 de Nationale ombudsman
Samenvatting IV
ANALYSE
Bij het leerlingenvervoer zijn diverse partijen betrokken. Naast de gemeente en de
leerling en zijn ouders, spelen het vervoersbedrijf en de chauffeur een belangrijke rol. De
speciale scholen hebben ook dagelijks met het leerlingenvervoer te maken.
Het vervoer van de gehandicapte leerling blijkt door veel gemeenten standaard te worden
ingevuld: als een kind recht heeft op vervoer, komt hij in een taxibusje terecht met een
aantal andere kinderen. Daarbij wordt vaak geen aandacht besteed aan de specifieke
eisen die voor een bepaald kind kunnen gelden, terwijl de term passend ziet op passend
voor de individuele leerling.
De Nationale wetgeving laat door middel van open normen aan gemeenten veel
beleidsruimte bij de uitvoering van het leerlingenvervoer. Dit biedt de kans om maatwerk
te leveren, toegespitst op de situatie ter plekke, maar in de praktijk blijkt dit lang niet altijd
te lukken. Ook de invulling van het wettelijk begrip "passend vervoer" leidt tot problemen.
Het lijkt erop dat gemeenten volstaan met de vaststelling dat een kind recht heeft op
leerlingenvervoer, terwijl de ouders verwachten dat de vorm van het vervoer verder wordt
ingevuld op basis van de eisen die de specifieke handicap van hun kind met zich
meebrengt. Een belangrijke factor die het voor gemeenten moeilijk maakt om bij de
invulling van deze open normen maatwerk te leveren is het feit dat de gemeenten niet
deskundig zijn op het gebied van de doelgroep. Scholen worden niet of nauwelijks
geraadpleegd door gemeenten, terwijl bij hen veel deskundigheid over de individuele
kinderen aanwezig is en zij zicht hebben op de mogelijkheden van elk kind.
Het systeem van financiering laat veel ruimte aan gemeenten om eigen afwegingen te
maken. De gelden voor het leerlingenvervoer worden niet als afzonderlijk bedrag
beschikbaar gesteld, maar maken deel uit van het gemeentefonds. Gemeenten hebben
er daarom baat bij als zij de kosten van het leerlingenvervoer zo laag mogelijk houden.
In de voorbereiding van de aanbesteding vindt meestal geen overleg met ouders,
vervoersbedrijven of scholen plaats. De wensen en ervaringen van de betrokken partijen
worden daardoor onvoldoende geïnventariseerd en onvoldoende meegenomen bij het
opstellen van het bestek. Over het gebrek aan begeleiding onderweg is een aantal
ouders ontevreden. Zij signaleren de situatie waarin een kind alleen wel zonder extra
begeleiding vervoerd kan worden, maar een groep van zeven of acht verstandelijk
gehandicapte leerlingen gezamenlijk soms niet zonder begeleiding kan. Chauffeurs zijn
vaak niet of nauwelijks opgeleid om met kinderen te werken. Kennis van de speciale
omgangsregels voor de gehandicapte kinderen die zij vervoeren ontbreekt veelal. Door
die lacune kunnen zij niet op de juiste manier op het gedrag dat bij een bepaalde stoornis
hoort reageren. Hierdoor ontstaan conflicten en onveilige situaties. Kinderen raken van
slag. Gemeenten hebben meestal alleen contact met de ouders rond de aanvraag van
leerlingenvervoer. De communicatie over het vervoer loopt vrijwel geheel via het
vervoersbedrijf. De gemeenten hebben er daardoor weinig zicht op hoe het
leerlingenvervoer gedurende het schooljaar verloopt.
MAATWERK EN COMMUNICATIE
Naar het oordeel van de Nationale ombudsman is het voor een behoorlijke invulling van
het begrip passend vervoer essentieel dat voor elk individueel kind maatwerk wordt
2008.12530 de Nationale ombudsman
Samenvatting V
geleverd. De gemeente moet vaststellen of er voor bepaalde kinderen speciale eisen
moeten worden gesteld aan het vervoer. Om inzicht te krijgen in de eisen die de
handicap van een kind aan het vervoer stelt, zouden gemeenten meer gebruik moeten
maken van de ervaringen met het kind en de deskundigheid die aanwezig is op de school
van het kind. Alleen bij twijfel bestaat er behoefte aan een andere deskundige. De
gemeente moet zich er dan wel van vergewissen dat die voldoende kennis van zaken
heeft.
De Nationale ombudsman acht het voor een behoorlijke invulling van het
leerlingenvervoer van belang dat de reistijd zo kort mogelijk wordt gehouden, dat de
chauffeurs voldoende deskundig zijn in de hun omgang met de kinderen die zij vervoeren
en dat het soort vervoer past bij de handicap van het kind. Dat betekent dat een kind dat
vanwege zijn handicap individueel vervoerd moet worden daar ook aanspraak op kan
maken. In het algemeen is noodzakelijke begeleiding van een kind de verantwoordelijk-
heid van de ouders. Als de behoefte aan begeleiding echter voortvloeit uit de keuze van
de gemeente voor een bepaalde vervoersvorm voor het kind, dan moet de gemeente ook
de verantwoordelijkheid voor die begeleiding nemen.
Omdat het vervoer door een vervoersbedrijf wordt uitgevoerd, moeten gemeenten de
criteria die voor het vervoer gelden en de eisen die aan het vervoersbedrijf worden
gesteld al in het bestek voor de aanbesteding vastleggen en ook voldoende vinger aan
de pols houden tijdens het schooljaar.
Omdat er veel partijen bij het vervoer betrokken zijn en de gemeente de uitvoering niet
zelf verzorgt, is het van groot belang dat de gemeente contact onderhoudt met alle
partijen en ervoor zorgt dat eventuele signalen over problemen in het vervoer bij haar
bekend zijn.
VERBETERPUNTEN
De gemeenten kunnen op een aantal punten het leerlingenvervoer verbeteren en er
daarmee voor zorgen dat het vervoer passend is voor iedere leerling. Het gaat er daarbij
om dat gemeenten:
1. Deskundigheid scholen gebruiken
2. Zorgen voor specifieke deskundigheid
3. Passend vervoer bieden aan iedere leerling onder andere wat betreft
vervoersvorm, reistijd en begeleiding van bepaalde leerlingen
4. Eisen in aanbestedingsbestek vastleggen
5. Informatie aan vervoerder verstrekken
6. Contact met ouders onderhouden
7. Regels voor communicatie chauffeur/begeleider/vervoerder met ouders
afspreken
8. Zorgen voor klachtregeling en terugkoppeling
9. Afspraken over omgangsregels maken
10. Contact met vervoerder onderhouden
11. Rolverdeling vastleggen
Het is de Nationale ombudsman gebleken dat bij de andere partijen die direct of indirect
bij het leerlingenvervoer betrokken zijn bereidheid bestaat om bij te dragen aan een
2008.12530 de Nationale ombudsman
Samenvatting VI
goede invulling van het leerlingenvervoer. Om verbeteringen te kunnen bereiken is de
inzet van die andere partijen ook gewenst. De gemeenten kunnen de betrokken scholen,
het vervoersbedrijf en de ouders aanspreken op de onderlinge communicatie.
2008.12530 de Nationale ombudsman
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING .....................................................................................................................3
2. DE CASUS
2.1. Het verhaal van Maarten en zijn ouders................................................................5
2.2. Invalshoeken van betrokken partijen.....................................................................7
3. JURIDISCH KADER ....................................................................................................11
4. ANALYSE
4.1 Maatschappelijke ontwikkelingen........................................................................13
4.2 Open normen versus maatwerk ..........................................................................13
4.3 Deskundigheid bij gemeente...............................................................................14
4.4 De kosten ............................................................................................................14
4.5 De aanbestedingsproblematiek...........................................................................15
4.6 Groepsvervoer als standaard..............................................................................15
4.7 Begeleiding..........................................................................................................16
4.8 Deskundigheid bij chauffeurs ..............................................................................16
4.9 Onvoldoende communicatie................................................................................16
5. VISIE OMBUDSMAN; MAATWERK EN COMMUNICATIE
5.1 Algemeen ............................................................................................................19
5.2 Voorbereiding......................................................................................................19
5.3 Aanbesteding.......................................................................................................23
5.4 Uitvoering gedurende het schooljaar...................................................................23
6. CONCRETE VERBETERPUNTEN
6.1 Gemeente............................................................................................................25
6.2 Andere partijen....................................................................................................27
BIJLAGEN .......................................................................................................................29
1. Inleiding 3
1. INLEIDING
Aanleiding voor dit onderzoek vormde het feit dat de Nationale ombudsman van
verschillende kanten signalen ontving van problemen op dit terrein. Deze signalen
kwamen onder meer van de Chronisch zieken en gehandicaptenraad (CG-raad), FNV-
bondgenoten en van het meldpunt `last van de overheid'. Bij navraag bleek dat ook de
Stichting de Ombudsman met regelmaat klachten ontving over het leerlingenvervoer.
Tenslotte werd recentelijk door verschillende media aandacht besteed aan de
problematiek van het leerlingenvervoer. Al deze signalen tezamen vormden voor de
Nationale ombudsman aanleiding de problemen nader te analyseren en een wezenlijke
bijdrage te leveren aan het oplossen ervan.
Ten behoeve van het onderzoek heeft eerst een brede oriëntatie plaatsgevonden van de
problematiek. Daartoe zijn gesprekken gevoerd met onder meer een aantal belangen-
groepen, enkele speciale scholen en ouders van kinderen die gebruik maken van het
leerlingenvervoer2.
In nauwe samenspraak met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
(OCW) is ervoor gekozen dit onderzoek voort te zetten met behulp van de methode
casusadoptie3. Deze methode houdt in dat de problemen in kaart worden gebracht aan
de hand van de situatie van een individuele persoon, waarbij de situatie waarin die
persoon verkeert exemplarisch is voor de situatie waarin veel andere personen verkeren.
Voor de onderzochte situatie worden oplossingen gezocht, waarna wordt bezien of die
oplossingen verbreed kunnen worden naar alle soortgelijke situaties.
De individuele persoon van wie de persoonlijke situatie nauwgezet in kaart is gebracht
om zicht te krijgen op de aard en achtergrond van de problemen in het leerlingenvervoer,
was die van Maarten Touw. Om zijn situatie in kaart te brengen hebben gesprekken
plaatsgevonden met de ouders van Maarten, met de directeur en met medewerkers van
zijn school (een ZMLK4 school in een nabijgelegen stad), met het betrokken
vervoersbedrijf en met ambtenaren en de wethouder van een Zuid-Hollandse gemeente.
Ten behoeve van de verbreding van de resultaten hebben contacten plaatsgevonden met
het Ministerie van OCW, met verschillende scholen en met de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG). Tenslotte heeft op 20 augustus 2009 een bijeenkomst
plaatsgevonden met alle betrokken partijen. De bevindingen en resultaten hebben hun
neerslag gekregen in dit rapport5.
In hoofdstuk 2 wordt het verhaal van Maarten en zijn ouders geschetst en weergegeven
hoe de verschillende betrokkenen tegen de situatie en het leerlingenvervoer aankijken.
Hoofdstuk 3 schetst het juridische kader waarbinnen het leerlingenvervoer plaatsvindt,
2 Voor een complete lijst van de gesprekspartners, zie bijlage 1 bij dit rapport
3 Zie voor meer informatie over casusadoptie www. casusadoptie.nl
4 ZMLK school - school voor zeer moeilijk lerende kinderen
5 Omdat de gekozen casus als voorbeeld dient en niet ter beoordeling van die situatie is voorgelegd zijn de
betrokken partijen geanonimiseerd.
2008.12530 de Nationale ombudsman
1. Inleiding 4
waarna hoofdstuk 4 de gesignaleerde problemen in het leerlingenvervoer breder in kaart
brengt.
In hoofdstuk 5 geeft de Nationale ombudsman zijn visie op de problematiek.
Hoofdstuk 6 tenslotte bevat een aantal concrete verbeterpunten.
2008.12530 de Nationale ombudsman
2. De casus 5
2. DE CASUS
2.1. HET VERHAAL VAN MAARTEN EN ZIJN OUDERS
"Omdat Maarten tijdens de rit de gordels losmaakte en door de bus ging lopen, had de
chauffeur een keer zijn handen vastgebonden. Daar protesteerden wij tegen. Toen is
Maarten de rest van het jaar alleen in een taxi opgehaald. Dat ging wel goed. Wij hadden
het ook goed gevonden als Maarten een autogordel had gekregen die hij zelf niet los kon
maken, maar dat mocht om veiligheidsredenen niet."
Maarten is een jongen van twaalf jaar. Hij is autistisch en heeft daarnaast een
verstandelijke handicap. Hij woont samen met zijn ouders en zusje van acht jaar in een
Zuid-Hollandse gemeente. Zijn school, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen,
staat in een nabijgelegen stad, ongeveer een kwartier rijden met de auto vanuit zijn
woonplaats. Omdat de ouders van Maarten enkele dagen per week allebei werken en
hun dochtertje op hetzelfde tijdstip naar een andere school moet worden gebracht, lukt
het hun niet om Maarten zelf te brengen en halen. Maarten gaat daarom met het
leerlingenvervoer mee.
Tot voor kort reed Maarten iedere dag met een aantal andere kinderen mee in een
taxibusje.
Maarten zat met zeven of acht andere kinderen in dat busje. Dat busje haalde de
kinderen in een paar dorpen thuis op en bracht ze naar verschillende scholen in de
nabijgelegen stad. Daardoor duurde de rit wel vijf kwartier.
Zo lang stilzitten en al dat in- en uitstappen was zwaar voor Maarten. Maarten heeft,
meer nog dan de meeste autistische kinderen, veel structuur en regelmaat nodig. Als er
teveel prikkels zijn of er onverwachte dingen gebeuren, raakt hij in verwarring. Hij wordt
dan onrustig en voelt de behoefte om zich af te reageren. Voor Maarten is het daarom
belangrijk dat alles zoveel mogelijk op een vaste manier gebeurt. Een rit van vijf kwartier
met zeven of acht medepassagiers en veel in- en uitstapbewegingen levert voor Maarten
veel prikkels op. Voor Maarten kon de maat vol raken als de chauffeur een omweg moest
maken of als er één of meerdere kinderen niet meereden, bijvoorbeeld omdat zij ziek
waren.
Toch verliep de reis in het schooljaar 2007/2008 meestal goed. Dat was vooral te danken
aan de rustgevende invloed van de chauffeur. Nadat Maarten echter een keer de gordel
los had gemaakt en door de bus was gaan lopen, werd hij de rest van het jaar alleen in
een personenauto vervoerd.
Vanaf augustus 2008 werd het vervoer door een ander taxibedrijf verzorgd. Maarten werd
weer met de taxibus vervoerd en dat ging een tijdje goed. In oktober kwam er een nieuwe
chauffeur op de bus. Maarten's moeder adviseerde hem Maarten zijn vaste plek in de bus
te laten behouden ter voorkoming van onrust. De chauffeur gaf hem toch een andere
2008.12530 de Nationale ombudsman
2. De casus 6
plek. Mark kwam 's middags erg overstuur thuis. Later belde het vervoersbedrijf om te
melden dat zij Maarten niet meer mee zouden nemen in de bus. Maarten had zijn gordel
losgemaakt en andere kinderen lastig gevallen. Hij had daarbij ook een kind een klap
gegeven.
De gemeente was het met de beslissing van het vervoersbedrijf eens.
Maarten werd een paar weken van het leerlingenvervoer uitgesloten.
De gemeente stelde zich op het standpunt dat begeleiding onderweg de verantwoorde-
lijkheid is van de ouders zelf. De gemeente wilde wel een zitplaats voor een begeleider
beschikbaar stellen. Het lukte de ouders echter niet om een begeleider te vinden.
Bovendien vroegen zij zich af of de gemeente van verantwoord leerlingenvervoer kan
spreken als zij er niet voor zorgen dat er voldoende begeleiding bij een groep kinderen is.
Uiteindelijk mocht Maarten na een paar weken weer mee met de taxibus, nog steeds
zonder begeleiding. Dat ging een tijd lang goed. Maartens' ouders waren wel bezorgd:
"Iedere dag geven wij hem op hoop van zegen mee met de taxibus".
De ouders maakten zich ook grote zorgen over het komende schooljaar. Maarten gaat
dan op dezelfde school naar het voortgezet speciaal onderwijs. De ambtenaar van de
Zuid-Hollandse gemeente had verteld dat leerlingen die twaalf jaar of ouder zijn met het
openbaar vervoer moeten reizen. Alleen de kosten van dat openbaar vervoer en
eventueel ook de kosten van het vervoer van een begeleider zouden dan nog vergoed
worden.6
Dit vinden de ouders onbegrijpelijk; Maarten is tot zijn achttiende leerplichtig en zal door
zijn autistische stoornis al die tijd niet in staat zijn om met het openbaar vervoer te reizen.
In het voorjaar van 2009 ontstonden er weer problemen. Maarten had andere kinderen
tijdens de rit geslagen. De chauffeur en het vervoersbedrijf wilden hem niet meer mee-
nemen. De ouders waren verbaasd. Als Maarten thuis werd gebracht, vroegen zij telkens
aan de chauffeur hoe het was gegaan en die had niet van problemen gerept. Zij werden
opeens geconfronteerd met uitsluiting uit het vervoer.
Er werd een tijdelijke oplossing gevonden. Maarten werd afzonderlijk in een taxi gehaald
en gebracht. Bovendien werd afgesproken dat het vervoersbedrijf de ouders per e-mail-
bericht zou informeren als er problemen ontstonden.
Omdat het individuele vervoer voor de gemeente veel duurder uitpakt, wilde de gemeente
onderzoeken welk vervoer Maarten nodig heeft. Een deskundige met kennis op het
gebied van autistische stoornissen werd om advies gevraagd. Uit dit advies bleek dat
Maarten niet in een groep vervoerd kan worden, maar wel alleen in een taxi zonder extra
begeleiding.
De gemeente volgde het advies en gaf aan dat Maarten de rest van het schooljaar en in
het volgende schooljaar door een taxi zal worden gehaald en gebracht.
6 Dit bleek achteraf op een misverstand over de regelgeving te berusten
2008.12530 de Nationale ombudsman
2. De casus 7
De ouders van Maarten ervaren het als een probleem dat zij vrijwel nooit een
ontspanningsmoment ervaren. Maarten vertoont zo vaak lastig en moeilijk gedrag, dat de
ontspanning na het werk erbij inschiet. Daarnaast geeft het de ouders veel stress dat zij
alsmaar met instanties in de slag moeten om de zorg voor Maarten geregeld te krijgen.
Nu is het vervoer waarschijnlijk eindelijk geregeld, maar nu dreigen er weer
bezuinigingen in de AWBZ. Binnenkort worden alle indicaties herzien, en ze moeten
maar weer afwachten of er opnieuw voldoende zorg voor Maarten kan komen om af en
toe even zonder hem te kunnen zijn.
2.2. INVALSHOEKEN VAN BETROKKEN PARTIJEN
Maartens' ouders:
Maartens' ouders begrijpen wel dat zijn gedrag de veiligheid van het vervoer in gevaar
brengt, maar zijn gedrag wordt veroorzaakt door onverwachte gebeurtenissen waar hij
door zijn handicap niet mee om kan gaan. Veranderingen die hij niet kan plaatsen leiden
bij Maarten tot onzekerheid. Van onzekerheid raakt Maarten snel overstuur.
Maartens' ouders vinden het niet verantwoord om een groep van zeven of acht kinderen
die allemaal een vorm van autisme hebben gedurende vijf kwartier zonder begeleiding te
vervoeren. Zij begrijpen ook dat van een chauffeur niet kan worden verwacht dat hij de
orde in de bus bewaakt tijdens het rijden.
"Op school zit Maarten in een groep met acht kinderen. Voor die groep is er een
leerkracht, een klassenassistent en een zorgmedewerkster. Het is wel vreemd dat zo'n
zelfde groep in de taxi alleen door de chauffeur wordt begeleid die zijn aandacht bij het
verkeer nodig heeft."
Wethouder van de Zuid-Hollandse gemeente:
Het uitvoeren van het leerlingenvervoer vraagt maatwerk. Goede communicatie tussen
gemeente, ouders, scholen en vervoerder is hiervoor van belang. Als een leerling
problemen onderweg veroorzaakt die voortvloeien uit zijn handicap, dan valt dat die
leerling natuurlijk niet aan te rekenen, evenmin als dat het de ouders valt aan te rekenen.
Zulke problemen moeten omwille van de veiligheid zoveel mogelijk worden voorkomen.
Alle partijen kunnen daaraan bijdragen. De gemeente heeft daarin - vanuit de wettelijke
plicht om het leerlingenvervoer te doen uitvoeren - uiteraard een verantwoordelijkheid.
Het is voor de gemeente lastig om te bepalen welk vervoer voor een bepaalde leerling
geschikt is. Als het vervoer in de taxibus tot problemen leidt, wil de gemeente een
onafhankelijk advies van een deskundige om te kunnen bepalen of er reden is om een
andere manier van vervoeren te kiezen. De wethouder maakt zich zorgen om de
veiligheid van zo'n groepje kinderen onderweg in de taxibus. De chauffeur moet zijn
aandacht bij de weg houden en kan dus niet ingrijpen als er iets mis gaat.
2008.12530 de Nationale ombudsman
2. De casus 8
Ministerie van OCW:
Er is door de wetgever bewust voor gekozen de precieze invulling van het begrip
passend vervoer over te laten aan de gemeente. De noodzaak tot het leveren van
maatwerk vereist dat gemeenten de beleidsruimte hebben om per geval te beslissen wat
voor de betreffende leerling passend vervoer is. Door de grote verscheidenheid aan
omstandigheden is geen sluitende definitie van passend te geven. Het belang van de
leerling wordt gewaarborgd door de rechterlijke toetsing op het besluit van de gemeente.
Vervoersbedrijf:
Als vervoersbedrijf dat gespecialiseerd is in contractvervoer, wil het vervoersbedrijf uit
oogpunt van professionaliteit graag kwaliteit en maatwerk leveren. Om een opdracht te
krijgen moet het bedrijf inschrijven op een aanbesteding. Bij de keuze voor een bedrijf
speelt bij veel gemeenten de prijs een grote rol. Het bedrijf dat voor de laagste prijs
offreert, krijgt de opdracht. Dat gaat dan ten koste van de kwaliteit.
Om maatwerk te kunnen leveren is het voor de vervoerder nodig vooraf te beschikken
over goede informatie over de problematiek van de leerlingen die relevant is voor het
vervoer. In het vervoersplan kan daarmee dan rekening worden gehouden. Die informatie
is vaak tijdens de aanbestedingsprocedure niet beschikbaar.
Verder is het belangrijk dat ouders, scholen en vervoerder rekening houden met elkaars
belangen. Meer en beter contact tussen ouders, scholen en vervoerder zou daarom veel
verbetering kunnen geven.
Het vervoersbedrijf probeert de chauffeurs wel te selecteren op kennis van de doelgroep,
maar dat lukt niet altijd. Bovendien moet een chauffeur tijdens een rit op het verkeer
letten en dan kan hij niet zo gemakkelijk tegelijkertijd letten op het gedrag van de
kinderen in de taxi.
ZMLK-school:
Het leerlingenvervoer geeft in de praktijk problemen. Daardoor ontstaat veel onrust op
school. Kinderen komen te laat op school, zijn vaak urenlang overstuur door alle prikkels
die zij onderweg hebben ervaren. Soms worden kinderen ook weer te laat opgehaald.
Het vraagt veel van de leerkrachten om deze problemen steeds op te vangen.
Het zou goed zijn als de belangen van ouders, gemeente en vervoerders dichter bij
elkaar gebracht zouden worden. Op school is veel deskundigheid over de leerlingen. De
school heeft een psycholoog, een maatschappelijk werker en een schoolarts. Het
verbaast de school dat de gemeente die kennis niet gebruikt bij het beoordelen van een
aanvraag leerlingenvervoer of als er zich problemen voordoen in het vervoer. De school
streeft zoveel mogelijk naar ontwikkeling van de zelfstandigheid van de leerlingen en zal
dus niet zonder reden een advies voor aangepast vervoer geven.
De school ziet ook grote verschillen tussen gemeenten. Hierdoor komt een kind uit de
ene gemeente wel met aangepast vervoer en een kind uit een andere gemeente moet
met het openbaar vervoer. Verder is het van belang dat chauffeurs de problematiek van
de leerlingen begrijpen en daar goed op inspelen. De school is van harte bereid daar een
rol in te vervullen.
2008.12530 de Nationale ombudsman
2. De casus 9
De VNG:
De wet- en regelgeving voor het leerlingenvervoer is op zichzelf niet ingewikkeld. Het
komt aan op een goede uitvoering ervan. Het vervoer moet voor elke individuele leerling
passend zijn. Als is vastgesteld dat een leerling vanwege zijn handicap niet kan
deelnemen aan een bepaalde 'drukke' vorm van vervoer (zoals een taxibusje), dan is die
vorm van vervoer voor hem niet passend. Een leerling mag in beginsel niet worden
uitgesloten van het vervoer vanwege zijn gedrag wanneer dat gedrag voortvloeit uit zijn
handicap.
Ter ondersteuning van gemeenten bij de uitvoering van het leerlingenvervoer heeft de
VNG voorzien in een modelverordening met toelichting en in een vraagbaak-functie.
Als een gemeente aan de VNG vraagt hoe vastgesteld kan worden welk vervoer bij een
leerling met een bepaalde handicap passend is, adviseert de VNG altijd om naast de
deskundigheid van de school ook andere deskundigen in te zetten.
2008.12530 de Nationale ombudsman
3. Juridisch kader 11
3. JURIDISCH KADER
De wettelijke plicht voor gemeenten om te bewerkstelligen dat leerlingen worden
vervoerd naar het voor hen passende onderwijs komt voort uit de grondwettelijke plicht
om in alle gemeenten voldoende algemeen vormend onderwijs te geven en als dat niet
mogelijk is ervoor te zorgen dat tot het volgen van dit onderwijs gelegenheid wordt
gegeven7.
De wettelijke plicht voor gemeenten om in bepaalde gevallen te voorzien in leerlingen-
vervoer is opgenomen in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet
onderwijs en de Wet op de expertisecentra (verder: WEC). Deze wetten gaan uit van een
decentrale opzet. Gevolg van die decentrale opzet is dat de aanspraken niet meer
rechtstreeks volgen uit de wet, maar terug te vinden zijn in een gemeentelijke
verordening. Elke gemeente stelt ter uitwerking van het wettelijk kader zijn eigen
verordening vast. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: VNG) heeft ter
ondersteuning van de gemeenten een modelverordening gemaakt. Vrijwel elke gemeente
stelt zijn verordening op aan de hand van dit model. De modelverordening bevat een
uitgebreide toelichting, waarin onder meer aandacht besteed wordt aan de relevante
jurisprudentie
Op grond van artikel 4, eerste lid, WEC kunnen ouders bekostiging aanvragen van de
door burgemeester en wethouders (B&W) noodzakelijk te achten vervoerskosten. De
gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast. Op grond van het vierde lid moet
de regeling voorzien in een wijze van vervoer die voor de leerling passend is. Op grond
van het zevende lid kan de regeling per schoolsoort een afstandcriterium bevatten,
waarbinnen geen recht bestaat op leerlingenvervoer. Zo'n afstandscriterium geldt niet
voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op
ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen; voor hen moet onafhankelijk van
de afstand tussen huis en school worden voorzien in aangepast vervoer. Op grond van
het achtste lid kan de regeling per schoolsoort bepalen dat leerlingen boven een
bepaalde leeftijd nog slechts recht hebben op vergoeding van de kosten van openbaar
vervoer of van een andere goedkopere wijze van vervoer. Ook voor het leeftijdscriterium
geldt dat dit niet mag gelden voor (onder anderen) leerlingen die wegens hun
lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar
vervoer zijn aangewezen; zij hebben ook onafhankelijk van hun leeftijd sowieso recht op
kosteloos passend vervoer.
De wet geeft geen helderheid over de vraag wat moet worden verstaan onder leerlingen
die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan
openbaar vervoer zijn aangewezen. De wet zegt daarover alleen dat de regeling bepaalt
op welke wijze B&W ter zake advies van deskundigen inwinnen (artikel 4, vierde lid,
WEC). De VNG-modelverordening bevat hiervoor een bepaling die inhoudt dat het
College van B&W, indien het een aanvraag voor bekostiging geheel of gedeeltelijk
afwijst, bij de beschikking het advies van de permanente commissie leerlingenzorg, de
commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen dient te betrekken.
7 Artikel 23, vierde lid, Grondwet, zie bijlage 2 bij dit rapport
2008.12530 de Nationale ombudsman
3. Juridisch kader 12
De wet geeft bovendien geen helderheid over de vraag wat wordt verstaan onder
passend vervoer. Zo is uit de wet of de daarbij behorende toelichting niet op te maken of
de gemeente moet voorzien in eventueel noodzakelijke begeleiding onderweg. De
jurisprudentie is op dit punt ook niet eenduidig. De jurisprudentie die hierover beschikbaar
is, gaat ervan uit dat begeleiding in het algemeen een verantwoordelijkheid is van de
ouders. In bepaalde gevallen kan dit anders liggen. 8
Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de Raad van State terughoudend is met het
aannemen van een plicht voor gemeenten om de kosten van een begeleider onderweg te
vergoeden. Anderzijds sluit de Raad van State zo'n verplichting ook niet volledig uit. Er
zijn situaties waarin de gemeente die plicht wel heeft. Er zijn te weinig uitspraken
beschikbaar om een duidelijke lijn te kunnen ontdekken met betrekking tot de gevallen
waarin die plicht er wel is. Vooralsnog lijkt het erop dat die plicht er wel is wanneer de
keuze van de gemeente voor de soort van vervoer begeleiding nodig maakt, terwijl een
andere vorm van vervoer mogelijk is waarbij geen begeleiding nodig zou zijn.
8 Enkele uitspraken worden in bijlage 3 bij dit rapport beschreven
2008.12530 de Nationale ombudsman
4. Analyse 13
4. ANALYSE
In de uitvoering van het leerlingenvervoer doen zich regelmatig problemen voor waarbij
het vooral schort aan het leveren van maatwerk. Verschillende oorzaken liggen daaraan
ten grondslag:
4.1 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN
Een aantal maatschappelijke ontwikkelingen heeft ertoe geleid dat een grotere druk is
komen te staan op het leerlingenvervoer:
· Het aantal kinderen dat speciale scholen bezoekt is toegenomen, deels doordat
kinderen die vroeger naar kinderdagverblijven gingen, nu ook leerplichtig zijn;
· Onder de kinderen die speciale scholen bezoeken is het aantal kinderen met
(ernstige) gedrags- en psychische problemen toegenomen en is het aantal
kinderen met medische problemen toegenomen;
· Scholen zijn zich meer gaan specialiseren, waardoor de afstanden naar de
geschikte school (of naar de betreffende dependance van de school) groter zijn
geworden;
· Het verkeer is drukker geworden, waardoor chauffeurs van leerlingen vaker in
files staan en te maken hebben met omleidingen, waardoor onregelmatigheden
ontstaan in de breng- en haaltijden.
Voor het vervoer betekent dit dat meer kinderen naar meer verschillende bestemmingen
moeten worden gebracht en gehaald, dat de reistijden toenemen en dat er binnen de
doelgroep meer kinderen zijn die een speciale behandeling behoeven.
4.2 OPEN NORMEN VERSUS MAATWERK
De nationale regelgeving laat door middel van open normen aan gemeenten veel
beleidsruimte bij de uitvoering van het leerlingenvervoer. Dit biedt de kans om maatwerk
te leveren, toegespitst op de situatie ter plekke, maar in de praktijk blijkt dit lang niet altijd
te lukken. Gemeenten oordelen in de praktijk verschillend over de vraag welke leerlingen
"wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan
openbaar vervoer zijn aangewezen." Hierdoor komt het voor dat leerlingen met een
bepaalde handicap in de ene gemeente wel in aanmerking komen voor leerlingenvervoer
en in de andere gemeente niet. Soms gaat het om kinderen die vanuit verschillende
gemeenten naar dezelfde school gaan en een vergelijkbare afstand moeten overbruggen.
Dit leidt bij ouders en scholen tot een gevoel van willekeur, maar ook tot onduidelijkheid:
ouders weten niet waar zij aanspraak op kunnen maken, gemeenten weten niet waar zij
toe verplicht zijn. Ook de invulling van het wettelijk begrip "passend vervoer" leidt tot
problemen. Het lijkt erop dat gemeenten volstaan met de vaststelling dat een kind recht
heeft op leerlingenvervoer, terwijl de ouders verwachten dat de vorm van het vervoer
verder wordt ingevuld op basis van de eisen die de specifieke handicap van hun kind met
zich meebrengt. Als een leerling naar het oordeel van de gemeente in aanmerking komt
voor aangepast vervoer, komt deze vaak terecht in een 8 a 9-persoons taxibusje zonder
begeleiding. De reistijd is vervolgens afhankelijk van de rit die door de vervoerder wordt
2008.12530 de Nationale ombudsman
4. Analyse 14
samengesteld op basis van kinderen die moeten worden vervoerd en van de scholen
waar zij heen moeten.
Bij verschil van mening over wat onder passend vervoer moet worden verstaan, kunnen
partijen natuurlijk naar de rechter. De procedures zijn echter vaak lang waardoor die
duidelijkheid lang op zich laat wachten. Een rechterlijke uitspraak schept bovendien
alleen duidelijkheid voor het concrete geval. Pas na vele uitspraken kan een wat
algemener lijn worden vastgesteld. Dat is op dit moment nog slechts in beperkte mate het
geval.
4.3 DESKUNDIGHEID BIJ GEMEENTE
Een belangrijke factor die het voor gemeenten moeilijk maakt om bij de invulling van deze
open normen maatwerk te leveren is het feit dat de gemeente niet deskundig is op het
gebied van de doelgroep. Gemeenten kunnen daardoor zelf niet goed inschatten of een
bepaalde leerling in aanmerking moet komen voor het leerlingenvervoer en zo ja, welke
vorm van vervoer voor dat kind passend is. Gemeenten laten zich daarbij soms adviseren
door deskundigen. Maar het is de vraag of een deskundige op basis van een eenmalig
consult en gedeeltelijke inzage in de gegevens een gedegen oordeel kan geven. De
scholen, die leerlingen goed kennen, verbazen zich soms over de inhoud van het advies.
Scholen worden niet of nauwelijks geraadpleegd door gemeenten, terwijl bij hen veel
deskundigheid over de individuele kinderen aanwezig is en zij zicht hebben op de
mogelijkheden van elk kind. Op de speciale scholen werken ook juist de deskundigen op
het gebied van de handicaps en stoornissen van de leerlingen. Naar aanleiding hiervan is
tijdens het onderzoek de vraag gerezen of op dit punt een belangrijkere rol kan zijn
weggelegd voor scholen.
4.4 DE KOSTEN
Het systeem van financiering laat veel ruimte aan gemeenten om eigen afwegingen te
maken. De gelden voor het leerlingenvervoer worden niet als afzonderlijk bedrag
beschikbaar gesteld, maar maken deel uit van het gemeentefonds. Gemeenten hebben
er daarom baat bij als zij de kosten van het leerlingenvervoer zo laag mogelijk houden.
De modelverordening leerlingenvervoer van de VNG biedt gemeenten houvast en wordt
vaak zonder meer overgenomen. In de toelichting bij artikel 18 van de modelverordening
staat de volgende passage: "Welke wijze van aangepast vervoer bekostigd wordt,
bepaalt het college. Een belangrijk criterium hierbij is: op welke wijze kan het aangepast
vervoer zo goedkoop en efficiënt mogelijk georganiseerd worden zonder de bereikbaar-
heid van de school in gevaar te brengen? In veel gevallen zal het door de het college
georganiseerde vervoer het meest efficiënt zijn" De nadruk die in deze passage op het
kostenaspect wordt gelegd, brengt het risico met zich mee dat geen recht wordt gedaan
aan de eis dat het vervoer passend moet zijn en dus maatwerk moet bieden voor iedere
leerling.
Tijdens het schooljaar ontstaan er problemen als de uitvoering van het vervoer uit
kostenoverwegingen leidt tot lange reistijden. Door de combinatie van het vervoer van
kinderen, waarbij kinderen uit een uigestrekt gebied worden opgehaald of naar
verschillende scholen worden gebracht, zijn de kinderen lang onderweg. Voor kinderen
2008.12530 de Nationale ombudsman
4. Analyse 15
die gevoelig zijn voor prikkels, vormt dit nog meer een probleem dan voor andere
kinderen.
4.5 DE AANBESTEDINGSPROBLEMATIEK
De gemeenten moeten zich voor het vervoer van leerlingen aan de Europese
Aanbestedingsrichtlijn houden. Dat betekent dat een Europese aanbesteding verplicht is
als de totale opdracht een bedrag van 200.000 of meer bedraagt. De kosten van het
leerlingenvervoer komen in veel gemeenten boven de drempel uit, zodat vrijwel altijd
Europese aanbesteding nodig is. Ook als Europese aanbesteding niet verplicht is, moet
een gemeente transparant zijn in de keuze van een vervoersbedrijf en dus een heldere
aanbestedingsprocedure volgen. Bij het aanbesteden moeten de gemeenten een bestek
opstellen waarin de eisen worden vastgelegd waaraan het vervoersbedrijf moet voldoen.
In de voorbereiding van de aanbesteding vindt meestal geen overleg met ouders,
vervoersbedrijven of scholen plaats. De wensen en ervaringen van de betrokken partijen
worden daardoor onvoldoende geïnventariseerd en onvoldoende meegenomen bij het
opstellen van het bestek.
Gemeenten nemen doorgaans slechts beperkt bijzonderheden over de uitvoering van het
vervoer in het bestek op. Dan wordt er bijvoorbeeld wel omschreven van welke adressen
er kinderen moeten worden opgehaald en naar welke scholen die kinderen toe moeten,
maar niet dat bepaalde leerlingen niet geschikt zijn voor vervoer in een taxibus zonder
begeleiding of voor een lange rit of een rit met veel tussenstops. Ook worden niet altijd de
eisen die aan de chauffeurs moeten worden gesteld opgenomen. Vaak wordt niet aange-
geven op welke manier een gemeente gedurende de uitvoering van het contract door een
vervoersbedrijf vinger aan de pols houdt of op wat er van het vervoersbedrijf richting
ouders wordt verwacht.
Bij de keuze van de geschiktste aanbieder hebben veel gemeenten de neiging om de
prijs als selectiecriterium te hanteren. Daarmee komt de kwaliteit van het leerlingen-
vervoer in het gedrang. De vervoersbedrijven zullen een zo laag mogelijke prijs
aanbieden om de opdracht te verwerven en geen aandacht kunnen besteden aan
specifieke eisen die passend vervoer van de leerlingen met zich mee brengt. De offerte is
dan opgesteld op basis van zoveel mogelijk gezamenlijke ritten. Later kan blijken dat één
of enkele van de leerlingen niet geschikt zijn voor lange ritten of voor groepsvervoer of
dat bepaalde groepen kinderen niet zonder begeleiding samen kunnen worden vervoerd.
Aanpassingen van het vervoer passen dan niet binnen het budget van het vervoers-
bedrijf. Dit leidt ertoe dat de leerlingen ondanks problemen onderweg zolang mogelijk in
het onbegeleide groepsvervoer worden gehouden.
4.6 GROEPSVERVOER ALS STANDAARD
Als leerlingen kunstmatig lang binnen het groepsvervoer worden gehouden is dat voor
alle partijen ongelukkig. De leerlingen waar het om gaat, worden niet behandeld zoals dat
in verband met hun handicap zou moeten. Zij ervaren problemen in het vervoer en dit
heeft gevolgen voor hun gedrag op school en thuis. De andere kinderen die in dezelfde
bus worden vervoerd, ervaren ook onrust in de bus. Zij nemen die onrust mee naar
2008.12530 de Nationale ombudsman
4. Analyse 16
school en naar huis. Soms gaan zij onderweg problemen veroorzaken, terwijl zij dat
normaliter niet zouden doen. Voor de chauffeur ontstaat er eveneens een moeizame
situatie. De chauffeur moet de orde in de bus zien te bewaken terwijl hij tegelijkertijd zijn
aandacht bij het verkeer moet houden. Hij kan tijdens het rijden niet gemakkelijk
ordeproblemen oplossen. Die ordeproblemen leiden af en toe tot onveilige situaties.
Achteraf kan hij van een bus met zeven of acht kinderen niet achterhalen wie wat deed.
4.7 BEGELEIDING
Over het gebrek aan begeleiding onderweg is een aantal ouders ontevreden. Zij
signaleren de situatie waarin een kind alleen wel zonder extra begeleiding vervoerd kan
worden, maar een groep van zeven of acht verstandelijk gehandicapte kinderen
gezamenlijk soms niet zonder begeleiding kan. Het is opvallend dat de Raad voor
Verkeersveiligheid zich in 1994 al over dit onderwerp uitliet.9
De meeste gemeenten gaan er in beginsel vanuit dat met een chauffeur volstaan kan
worden. In veel gevallen is dat ook zo. Problemen ontstaan wanneer één of meer
kinderen vanwege hun handicap niet geschikt zijn voor groepsvervoer of wanneer
bepaalde kinderen niet in combinatie met elkaar kunnen worden vervoerd.
Als voor een specifiek kind extra begeleiding nodig is, dan vinden gemeenten dat in
eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders. Alleen wanneer er specifieke
redenen zijn waardoor die ouders niet voor begeleiding kunnen zorgen wordt daarop een
uitzondering gemaakt.
4.8 DESKUNDIGHEID BIJ CHAUFFEURS
Chauffeurs zijn vaak niet tot nauwelijks opgeleid om met kinderen te werken. Kennis van
de speciale omgangsregels voor de gehandicapte kinderen die zij vervoeren ontbreekt
veelal. Door die lacune kunnen zij niet op de juiste manier op het gedrag dat bij een
bepaalde stoornis hoort reageren. Hierdoor ontstaan conflicten en onveilige situaties.
Kinderen raken van slag.
Als een chauffeur wel inzicht en betrokkenheid toont bij de leerlingen die hij vervoert,
heeft dat een positieve en rustgevende invloed op de kinderen in de bus. Er ontstaan dan
minder problemen.
In die gevallen waarin een onveilige situatie is ontstaan, wordt een leerling soms
geschorst of uitgesloten van het vervoer, ook als zijn gedrag voortvloeit uit de aard van
zijn handicap.
4.9 ONVOLDOENDE COMMUNICATIE
Gemeenten hebben meestal alleen contact met de ouders rond de aanvraag van
leerlingenvervoer. De communicatie over het vervoer loopt vrijwel geheel via het
vervoersbedrijf. De gemeente heeft er daardoor weinig zicht op hoe het leerlingenvervoer
gedurende het schooljaar verloopt.
De gemeenten stellen over het algemeen geen eisen aan de manier waarop het
vervoersbedrijf of de chauffeur contact onderhoudt met de ouders.
9 Leerlingenvervoer van het kastje naar de muur, advies over het veiliger maken van het leerlingenvervoer van
en naar het speciaal onderwijs, Raad voor de Verkeersveiligheid, september 1994
2008.12530 de Nationale ombudsman
4. Analyse 17
De ouders hebben dagelijks te maken met de chauffeur die het kind ophaalt en
terugbrengt. Als de chauffeur een kennismakingsbezoek aan de ouders brengt, kunnen
de ouders bijzonderheden over hun kind doorgeven en kunnen er afspraken worden
gemaakt. Dat is van belang, want aan hem willen de ouders specifieke aanwijzingen voor
de omgang met hun kind kunnen geven. Een terugkoppeling van gebeurtenissen
onderweg is voor de ouders ook belangrijk. Dat lukt niet goed als daar geen afspraken
over worden gemaakt. Door het tijdschema van de chauffeur en de taxi vol met andere
kinderen kan de chauffeur niet zo maar tijdens het halen of brengen met de ouders
overleggen. Bovendien hebben de ouders op dat moment de handen ook vol en willen zij
niet altijd in het bijzijn van het kind de gebeurtenissen bespreken. Als er dan niet op een
ander moment contact wordt gelegd, blijft terugkoppeling vaak uit en weten ouders niet
wat er onderweg gebeurt. Dan kan er een situatie ontstaan waarin de ouders pas als er
grote problemen zijn voor het eerst geïnformeerd worden.
De ouders hebben naast het contact met de chauffeur, ook contact met het vervoers-
bedrijf. De coördinator meldt hen eventuele wijzigingen en soms worden problemen via
de coördinator besproken.
Als het vervoer niet goed loopt, moeten ouders zich met hun klachten meestal tot het
vervoersbedrijf wenden.
Er is in de meeste gemeenten geen platform waar ouders met de gemeente kunnen
communiceren over de wensen die zij hebben voor de invulling van het leerlingenvervoer.
De CG-raad roept wel op tot de instelling van adviesraden van ouders op dit onderwerp.
Ook het contact tussen gemeente en vervoerbedrijf beperkt zich vaak tot de contractfase.
Door deze beperkte communicatie hebben gemeenten onvoldoende zicht op de
uitvoering van het leerlingenvervoer. Hierdoor hebben gemeenten er moeite mee om hun
verantwoordelijkheid voor passende vervoer van de leerlingen waar te maken.
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 19
5. VISIE OMBUDSMAN; MAATWERK EN COMMUNICATIE
5.1 ALGEMEEN
De problemen die de Nationale ombudsman in het leerlingenvervoer van gehandicapte
leerlingen heeft gesignaleerd zijn met name terug te voeren op de wijze waarop
gemeenten invulling geven aan hun beleidsvrijheid en op onvoldoende communicatie
tussen de betrokken partijen.
Zoals in hoofdstuk 4 werd aangegeven bevat de regelgeving over het leerlingenvervoer
onder meer de open norm "passend vervoer". Deze norm geeft gemeenten de ruimte om
zelf op grond van de situatie ter plaatse tot nadere invulling te komen. Op die manier kan
maatwerk worden geleverd. Dat is van groot belang, want wat voor het ene kind als
passend vervoer kan worden beschouwd, hoeft dat voor het andere kind niet te zijn. Over
de vraag wat in een individueel geval passend vervoer is, kunnen de meningen
verschillen. In die gevallen geeft een open norm weinig duidelijkheid. Ouders van
gehandicapte kinderen kunnen uit de norm niet afleiden waar zij recht op hebben en
gemeenten kunnen er niet uit afleiden tot hoe ver hun verantwoordelijkheid reikt.
Weliswaar kan bij verschil van inzicht altijd een oordeel van de rechter worden gevraagd,
maar dat kost veel tijd en geld. Bovendien schept een rechterlijke uitspraak over het
algemeen alleen duidelijkheid voor het concrete geval. Pas na vele uitspraken kan een
wat algemener lijn worden vastgesteld. Op het gebied van het leerlingenvervoer is dat
nog slechts in beperkte mate het geval.
De Nationale ombudsman kijkt naar de uitvoering van het leerlingenvervoer vanuit het
perspectief van de behoorlijkheid.
Naar het oordeel van de Nationale ombudsman is het voor een behoorlijke invulling van
het begrip passend vervoer essentieel dat voor elk individueel kind maatwerk wordt
geleverd. Hij acht het daarbij van belang om meer duidelijkheid te scheppen over
hetgeen onder passend vervoer moet worden verstaan. In paragraaf 5.2 wordt
aangegeven welke aandachtspunten daarbij van belang zijn. Om maatwerk te kunnen
leveren is ook een goede communicatie tussen de betrokken partijen van groot belang.
In de paragrafen 5.3 en 5.4 wordt nader ingegaan op de wijze waarop de communicatie
zou moeten verlopen in de verschillende fasen van het leerlingenvervoer.
5.2 VOORBEREIDING
Voorafgaand aan de fase van de aanbesteding moet het leerlingenvervoer door de
gemeente worden voorbereid. In die fase is het in de eerste plaats van belang dat
gemeenten zorgvuldig in kaart brengen welke leerlingen in aanmerking komen voor
leerlingenvervoer en wat hun bijzondere kenmerken zijn. Daarvoor hebben gemeenten
informatie nodig van de ouders en de scholen. Op basis van die informatie kunnen
gemeenten een inschatting maken van de bijzonderheden waar in het vervoer rekening
mee moet worden gehouden. Met behulp van de verkregen informatie moet door de
gemeente ook tijdig worden onderkend of sprake is van een bijzonder geval. In het geval
van Maarten Touw gebeurde dit bijvoorbeeld te laat. Maarten nam al jaren deel aan het
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 20
leerlingenvervoer en er waren al meerdere keren problemen geweest toen pas door
middel van een deskundigenadvies werd geconstateerd dat zijn handicap leidde tot
specifieke eisen aan het vervoer. De ouders en de school wisten dit al lang.
De gemeente zal verder helder op een rij moeten zetten welke eisen aan het vervoer van
elk individueel kind moeten worden gesteld voordat het vervoer van start gaat. Ook
tijdens het schooljaar kan de vraag rijzen of het vervoer nog steeds passend is voor een
bepaalde leerling. Als ouders en gemeente het eens zijn over de manier waarop het
vervoer moet worden uitgevoerd, is het aanvragen van een deskundigenadvies niet
nodig.
Mocht er wel verschil van inzicht bestaan, dan moet de gemeente zich laten adviseren
door diegenen die daarover de meeste deskundigheid hebben. Het is aan te raden om de
expertise die op de school van het kind aanwezig is te gebruiken.10 Als de gemeente een
andere deskundige benadert, moet de gemeente zich er van vergewissen dat deze
deskundige voldoende specifieke kennis heeft op het gebied van de handicap van het
kind en dat deze het kind in voldoende mate onderzoekt.
In deze voorbereidingsfase moet onder meer worden beoordeeld of er leerlingen zijn die
kleinschalig vervoer nodig hebben, onderweg begeleid moeten worden of voor wie een
maximum moet worden gesteld aan de reisduur.
Kleinschalig vervoer
Uit het oogpunt van kostenbeperking kiezen de meeste vervoerders ervoor het vervoer
zoveel mogelijk in taxibusjes zonder extra begeleiding en eventueel in touringcars plaats
te laten vinden. Het lijkt erop dat gemeenten er vanuit gaan dat deze vorm van vervoer
per definitie passend vervoer biedt voor alle leerlingen die op leerlingenvervoer zijn
aangewezen en dat uitzonderingen alleen op grond van de hardheidsclausule mogelijk
zouden zijn. Discussie ontstaat in die gevallen waarin deze gebruikelijke vorm van
vervoer voor een individuele leerling niet (langer) passend is. Dat kan bijvoorbeeld naar
voren komen als een leerling gedurende het leerlingenvervoer onevenredig veel
problemen ervaart of veroorzaakt die samenhangen met zijn handicap.
Maatwerk betekent dat de vervoersvorm passend is voor de specifieke leerling. Wanneer
de noodzaak tot kleinschalig vervoer voortvloeit uit de handicap van de leerling, acht de
Nationale ombudsman het redelijk dat de kosten voor rekening komen van de gemeente.
Het kleinschalig vervoer is dan immers nodig om het vervoer voor de desbetreffende
leerling passend te maken.
De noodzaak van individueel vervoer in een personenauto bestaat slechts in een beperkt
aantal bijzondere gevallen. Door voldoende aandacht te besteden aan onder andere de
reisduur, het aantal opstapplaatsen, de kwaliteit van de chauffeurs, de samenstelling van
de groep kinderen in een taxibus, de opleiding van de chauffeur en de specifieke
instructies voor speciale kinderen kunnen gemeentes ervoor zorgen dat de omvang van
het individuele vervoer zo beperkt mogelijk blijft.
10 Scholen kunnen informatie over het kind overigens alleen geven met instemming van de ouders.
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 21
Begeleiding
Wanneer extra begeleiding onderweg nodig is, blijkt in de praktijk discussie te ontstaan
over de vraag of de ouders daarvoor moeten zorgen dan wel of dit onderdeel vormt van
het passend vervoer voor een bepaalde leerling.
De VNG stelt zich op het standpunt dat begeleiding onderweg tot de verantwoordelijkheid
van de ouders behoort. Veel gemeenten hebben dit uitgangspunt in navolging van de
modelverordening van de VNG opgenomen in hun eigen verordening. Gemeenten zijn
dan wel bereid een zitplaats voor de begeleider beschikbaar te stellen, maar de ouders
moeten zelf voor de begeleiding zorgen. In de jurisprudentie worden concrete situaties
getoetst aan het wettelijk kader, waar de gemeentelijke verordening deel van uitmaakt.
Het uitgangspunt dat ouders verantwoordelijk zijn voor de begeleiding wordt in de
jurisprudentie veelal als gegeven beschouwd. In diverse uitspraken worden wel
uitzonderingen geformuleerd.
Ook hier geldt dat het uit oogpunt van kostenbesparing begrijpelijk is dat gemeenten een
grens trekken bij het vergoeden van kosten. Voor ouders is echter niet duidelijk waarom
en in welke gevallen zij zelf de begeleiding moeten verzorgen. Waar de wetgever aan de
ene kant zegt dat gehandicapte leerlingen zonder voorbehoud of restrictie recht hebben
op passend vervoer, wordt aan de andere kant van ouders verwacht dat zij meerijden als
dat nodig is om het vervoer voor hun kind passend te maken. Zo'n verplichting kan een
zware druk leggen op de ouders en daarmee de invulling van het recht op onderwijs en
de toegankelijkheid van onderwijs zoals dat in mensenrechtenverdragen en de grondwet
is opgenomen onder druk zetten.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat daarbij uit oogpunt van behoorlijkheid de
volgende lijn moet worden aangehouden: Ouders zijn in beginsel zelf verantwoordelijk
voor de begeleiding van hun kind. Dit ligt anders als de gemeente kiest voor een soort
vervoer waarbij begeleiding nodig is terwijl er ook een vorm van vervoer te vinden is
waarbij het kind zonder begeleiding kan worden vervoerd. Dan behoort het verzorgen van
begeleiding tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. De Nationale ombudsman
hecht veel waarde aan een oriëntatie op behoorlijkheid van gemeenten op dit punt. De
jurisprudentie is naar zijn aard namelijk erg casuïstisch en leidt daardoor niet snel tot de
voor de praktijk wenselijke duidelijkheid voor toekomstige gevallen. Het zou ongelukkig
zijn als gemeenten louter op basis van jurisprudentie een minder heldere en minder aan
de behoorlijkheid gekoppelde uitleg zouden hanteren en daarmee onnodig juridische
procedures uitlokt.
Voorbeeld: als individueel vervoer zonder begeleiding wel kan, maar een taxibusje niet,
dan kan de gemeente kiezen - individueel bekostigen of taxibus met begeleiding.
Maar de noodzaak van begeleiding kan ook voortvloeien uit het groepje kinderen als
geheel en daarom noodzakelijk zijn; ook dan is het onderdeel van de passendheid van
het vervoer.
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 22
Als begeleiding van het kind bij elke vervoersvorm noodzakelijk is, biedt de gemeentelijke
verordening meestal wel ruimte voor het maken van een uitzondering als de ouders
vanwege andere verplichtingen (zoals werk) niet in staat zijn om het kind te begeleiden.
In zo'n individueel geval waar een verantwoordelijkheid voor de ouders voor de
begeleiding wordt aangenomen, acht de Nationale ombudsman het voor een behoorlijke
invulling van de verantwoordelijkheidsverdeling van belang dat de gemeente in ieder
geval bij het bepalen van de omvang daarvan rekening houdt met de volgende aspecten:
1. of er andere kinderen in het gezin zijn die van en naar (een andere) school
moeten worden gebracht;
2. of en op hoeveel dagen één of beide ouders werkt;
3. hoeveel tijd de begeleiding van het gehandicapte kind naar school in beslag
zou nemen.
Ook moet de gemeente er zorg voor dragen dat de reisduur zo kort mogelijk is.
Duur van de reis
Gemeenten nemen hierover wel eisen op in het bestek van aanbesteding, maar die eisen
lijken weinig duidelijk en worden veeleer afgemeten aan de tijd die volgens de route-
planner nodig is om van A naar B te komen. Als de vervoerder de tijd van de route-
planner als reistijd opgeeft in de offerte, wordt dat geaccepteerd, terwijl de werkelijke
reistijd hier vaak behoorlijk van afwijkt.
Voor de leerlingen is de daadwerkelijke reistijd van belang.
Het is duidelijk dat een langere reisduur voor kinderen (bovenop de schooldag) belastend
is. De reisduur zou daarom zoveel mogelijk beperkt moeten blijven. Dit is ook een aspect
van passend vervoer en met name bij de gehandicapte leerlingen van belang.
De reistijd kan bijvoorbeeld beperkt worden door op minder plaatsen kinderen op te halen
en niet teveel scholen in één rit te combineren. Omdat de heenreis naar school vaak in
de spits plaatsvindt, kan ook de mogelijkheid om de busbaan voor het leerlingenvervoer
beschikbaar te maken bijdragen aan bekorting van de ritduur.
Het is onvermijdelijk dat de reistijd in het aangepast vervoer langer zal zijn dan de reistijd
die voor een rechtstreekse rit per auto geldt. Dit moet echter binnen de grenzen van de
redelijkheid blijven. De Nationale ombudsman zou het volgende richtsnoer willen voor-
stellen voor een passende reisduur: een rit voor een leerling mag vanwege omrijden in
het algemeen een kwartier extra duren (exclusief in- en uitstaptijd) om andere kinderen
op te halen bovenop de rechtstreekse reistijd.
Deskundigheid chauffeurs
Zowel uit het verhaal van Maarten Touw als uit andere informatie is gebleken dat de
omgang met gehandicapte leerlingen lastig kan zijn. De ene chauffeur heeft hier meer
gevoel voor dan de andere. Om het vervoer veilig en passend plaats te laten vinden,
moeten de chauffeurs voldoende kennis en inzicht hebben in de doelgroep in het
algemeen en om kunnen gaan met de kinderen die zij vervoeren in het bijzonder. Aan
chauffeurs en vervoersbedrijven zouden wat dat betreft eisen moeten worden gesteld.
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 23
Het is voorstelbaar dat chauffeurs daarvoor een cursus volgen op het gebied van sociale
vaardigheden en het omgaan met kinderen. Daarnaast zou het raadzaam zijn als de
chauffeurs zich door de scholen van de kinderen laten informeren over de aard van de
handicap en over de manier waarop omgegaan moet worden met kinderen met deze
handicap in het algemeen en de specifieke kinderen die door een chauffeur vervoerd
worden. Op die manier kan het maatwerk in de zin van veilige vervoer van de leerlingen
worden verbeterd.
5.3 AANBESTEDING
Om een behoorlijke invulling te geven aan passend leerlingenvervoer zouden gemeentes
met alle bovengenoemde aspecten rekening moeten houden. Om dat te kunnen doen is
het nodig om contact te onderhouden met de ouders en de scholen en de vervoerder. Uit
de ervaringen van Maarten Touw en zijn ouders blijkt dat er op vele momenten
problemen kunnen ontstaan of voortduren door een gebrekkige communicatie.
Ook al gaan gemeentes het vervoer over het algemeen uitbesteden aan één of meerdere
vervoersbedrijven, toch blijven zij verantwoordelijk voor een behoorlijke invulling van het
leerlingenvervoer. Daarom vindt de Nationale ombudsman het voor een behoorlijke
invulling van het leerlingenvervoer van belang om in de aanbestedingsprocedure en het
daaruit voortvloeiende vervoerscontract voldoende waarborgen in te bouwen en ook
tijdens de loop van het contract de vinger aan de pols te houden.
Het is van belang om de eisen die uit de inventarisatie van leerlingen zijn voortgekomen
dan op te nemen in de aanbesteding. Daarnaast is een zorgvuldige invulling van het
leerlingenvervoer er bij gebaat als de gemeente in deze fase eisen stelt aan de
professionaliteit van de vervoerder en de deskundigheid van de chauffeurs.
Sinds oktober 2009 is het handboek professioneel aanbesteden leerlingenvervoer11
beschikbaar. In dit handboek wordt de gemeenten hulp geboden bij het aanbesteden,
contracteren en beheren van contracten van leerlingenvervoer. Daarbij wordt als
uitgangspunt voor de kwaliteit van het leerlingenvervoer het gezichtspunt van de
leerlingen en/of de ouders genomen.
De Nationale ombudsman beveelt het gebruik van dit handboek van harte aan.
5.4 UITVOERING GEDURENDE HET SCHOOLJAAR
Het leerlingenvervoer wordt feitelijk door vervoersbedrijven uitgevoerd. De chauffeur die
de leerlingen vervoert of de begeleider onderhoudt daarbij het dagelijkse contact met de
leerling en zijn ouders en met de school.
De chauffeur of begeleider moet op deze contacten berekend zijn en zich bewust zijn van
het belang van een goede communicatie.
De chauffeurs of begeleiders moeten beschikken over de sociale en pedagogische
vaardigheden om met kinderen om te gaan. Zij moeten verder over voldoende kennis
over de specifieke groep kinderen die zij vervoeren beschikken. Sommige leerlingen
11 Handboek Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer, Kennisplatform Verkeer en Vervoer, oktober
2009, www.kpvv.nl
2008.12530 de Nationale ombudsman
5. Visie ombudsman; maatwerk en communicatie 24
moeten vanwege hun ziekte of gebrek op een bepaalde manier worden behandeld. Die
omgangsregels moeten bij de begeleider in het vervoer - of dat nou de chauffeur of een
extra persoon in de bus is - bekend zijn. De begeleider of chauffeur zou zich hierover
door de ouders en de school kunnen laten informeren en zijn ervaringen, als daar
aanleiding toe is, ook met de ouders moeten bespreken. Adviezen van ouders en scholen
moeten serieus genomen worden.
De gemeente moet erop toezien dat het vervoersbedrijf het vervoer in de dagelijkse
praktijk goed invult. Om goed op de hoogte te zijn van de gang van zaken zal de
gemeente ervoor moeten zorgen dat zij informatie van de ouders als gebruikersgroep en
van de scholen verzamelt. Om dat te bereiken zullen gemeenten een systeem moeten
ontwikkelen waarmee die ervaringen worden verzameld. Dat kan een adviesraad van
ouders zijn, maar daarnaast kan ook nagedacht worden over de manier waarop klachten
behandeld worden. Als de klachtbehandeling geheel bij het vervoersbedrijf ligt, bestaat
het risico dat de gemeente lange tijd niet op de hoogte is van gebreken in het vervoer.
De gemeenten moeten contact onderhouden met de scholen. De scholen kunnen een
bijdrage leveren aan de invulling van het leerlingenvervoer in het algemeen en voor de
individuele leerlingen. De scholen kunnen hun expertise doorgeven over de groep
leerlingen die hun school bezoekt en over de specifieke kenmerken van individuele
leerlingen.
Ook de communicatie tussen gemeente en vervoerder moet meer invulling krijgen. Door
voorafgaand aan de aanbesteding met vervoersbedrijven te spreken, krijgt de gemeente
een beter beeld van de mogelijkheden van het vervoer. Tijdens de contractfase is een
systeem van tussentijdse contactmomenten gewenst. Met tussentijdse evaluaties en
eventuele bijstellingen als er problemen rijzen en een bonus-malussysteem kan de
gemeente ervoor zorgen dat problemen tijdig onderkend en opgelost worden Een goede
klachtregeling is daarbij noodzakelijk.
Er zijn veel partijen betrokken bij het vervoer van een leerling; de leerling, zijn ouders, de
school, de chauffeur en eventueel begeleider, het vervoersbedrijf en de gemeente. Met
zoveel betrokkenen is het niet altijd even gemakkelijk om te weten wie verantwoordelijk is
en wie het aanspreekpunt is. De gemeente zou ervoor kunnen zorgen dat daar meer
duidelijkheid over bestaat door ieders rol vast te leggen.
Betere contacten met ouders, vervoerder en school kunnen leiden tot een scherp beeld
van de randvoorwaarden bij het leerlingenvervoer en een helder pakket van eisen van de
noodzakelijke voorzieningen. Op basis daarvan kan de gemeente het vervoer als
maatwerk gaan organiseren.
Door zicht te houden op de uitvoering zal de gemeente er zorg voor kunnen dragen dat
knelpunten snel zichtbaar worden en oplost worden.
In het volgende hoofdstuk wordt de visie van de Nationale ombudsman over maatwerk en
communicatie omgezet in een aantal concrete verbeterpunten.
2008.12530 de Nationale ombudsman
6. Concrete verbeterpunten 25
6. CONCRETE VERBETERPUNTEN
6.1 GEMEENTE
In hoofdstuk 5 is aangegeven dat maatwerk en communicatie van groot belang zijn voor
een behoorlijke invulling van het leerlingenvervoer en op welke punten daarbij
verbetering mogelijk is. In dit hoofdstuk worden de verbeterpunten op een rij gezet.
Deskundigheid scholen gebruiken
Bij het vaststellen of een leerling voor leerlingenvervoer in aanmerking komt en welke
invulling bij het vervoer voor een leerling noodzakelijk is (beter) gebruik maken van de
beschikbare deskundigheid en kennis over de individuele leerlingen bij de scholen. Alleen
als op basis van die informatie geen goed oordeel kan worden geveld een andere
deskundige inschakelen.
Specifieke deskundigheid
Als een extern deskundige wordt ingeschakeld zich ervan vergewissen dat het om een
deskundige gaat die daadwerkelijk voldoende specifieke kennis heeft op het gebied van
de handicap van het kind en dat deze het kind in voldoende mate onderzoekt en ervoor
zorgen dat duidelijk is welke factoren tot een bepaalde beoordeling hebben geleid.
Eisen vervoer bepaalde leerlingen
Als duidelijk is dat een leerling in aanmerking komt voor leerlingenvervoer tevens
beoordelen of er vanwege de handicap van de leerling specifieke eisen aan dit vervoer
moeten worden gesteld en zo ja welke eisen dat zijn. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan
om eisen ten aanzien van de zitplaats, de duur van de rit, het aantal opstapplaatsen of
het aantal kinderen dat tezamen wordt vervoerd. De volgende uitgangspunten gelden
daarbij voor passend maatwerk:
- Als een kind vanwege zijn handicap individueel vervoer nodig heeft, moet dat vervoer
als passend vervoer worden verstrekt, als de gemeente aangepast vervoer biedt.
- Als een kind zonder begeleiding van een bepaalde vorm van vervoer gebruik kan
maken en de gemeente kiest voor een vorm waarbij het kind begeleiding nodig heeft,
dan hoort die begeleiding tot de verantwoordelijkheid van de gemeente
- een rit mag in de regel maximaal een kwartier extra aan omrijtijd (exclusief in- en
uitstaptijd) kosten bovenop de rechtstreekse reistijd per auto.
Tip: Regel met de wegbeheerder(s) dat het leerlingenvervoer via de busbaan plaats kan
vinden.
Eisen in aanbestedingsbestek vastleggen
In de aanbesteding helder vastleggen welke eisen aan het vervoer moeten worden
gesteld en of er specifieke eisen voor bepaalde kinderen gelden en op welke wijze dit
wordt gemonitord.
2008.12530 de Nationale ombudsman
6. Concrete verbeterpunten 26
Tip:. gebruik het handboek professioneel aanbesteden leerlingenvervoer om in de
aanbesteding tot een kwalitatief beter leerlingenvervoer te komen en ook op de
uitvoering voldoende controle te kunnen houden.
Informatie aan vervoerder
Vervoerder informeren over specifieke eisen die per kind aan het vervoer moeten worden
gesteld.
Contact met ouders
(Betere) communicatie met de ouders, zowel vooraf als tijdens de looptijd van het
vervoer,
Tip: stel een adviesraad/cliëntenraad voor ouders in.
Regels voor communicatie chauffeur/begeleider/vervoerder met ouders
Duidelijke afspraken maken over de wijze waarop de communicatie tussen ouders en
chauffeur/begeleider/vervoerder moet lopen en welke rol de gemeente daarin speelt.
Eisen stellen over de manier waarop dagelijkse problemen worden aangekaart bij ouders:
dat moet tijdig en op een geschikt moment gebeuren
Klachtregeling en terugkoppeling
Zorgen voor een deugdelijke klachtregeling en een eenduidig aanspreekpunt. Stel zeker
dat het vervoersbedrijf de klachten tijdig terugkoppelt.
Afspraken over omgangsregels
Bij de indeling van het vervoer en de informatie richting vervoerder (meer) aandacht
besteden aan de omgangsregels die per kind van belang zijn bij het vervoer als sprake is
van specifieke (gedragsmatige) handicaps van kinderen. Van vervoersbedrijf eisen dat
de chauffeurs die ingezet worden over de sociale en pedagogische vaardigheden
beschikken en gerichte kennis opdoen over de specifieke doelgroep die zij gaan
vervoeren, zowel in het algemeen als de specifieke omgangsregels per kind.
Tip: vraag scholen om een cursus voor de chauffeurs te verzorgen.
Tip: wijs het vervoersbedrijf op het bestaan van een e-learning cursus
Contact met vervoerder
Zorgen voor regelmatig contact met het vervoersbedrijf en regelmatige rapportages van
vervoerder.
Rolverdeling
De taken, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen helder vast
leggen. Dit kan bijvoorbeeld in een folder voor ouders van vervoerder. waarin dan ook de
taak van de gemeente en de positie van de scholen wordt uitgelegd.
2008.12530 de Nationale ombudsman
6. Concrete verbeterpunten 27
Samenvatting aandachtspunten gemeente:
1 deskundigheid scholen gebruiken;
2 zorgen voor specifieke deskundigheid;
3 passend vervoer bieden aan iedere leerling onder andere wat betreft vervoers-
vorm, reistijd en begeleiding bepaalde leerlingen;
4 eisen in aanbestedingsbestek vastleggen;
5 informatie aan vervoerder verstrekken;
6 contact met ouders onderhouden;
7 regels voor communicatie chauffeur/begeleider/vervoerder met ouders afspreken;
8 zorgen voor klachtregeling en terugkoppeling;
9 afspraken over omgangsregels maken;
10 contact met vervoerder onderhouden;
11 rolverdeling vastleggen.
6.2 ANDERE PARTIJEN
Het is de Nationale ombudsman gebleken dat bij de andere partijen die direct of indirect
bij het leerlingenvervoer betrokken zijn bereidheid bestaat om bij te dragen aan een
goede invulling van het leerlingenvervoer. Om verbeteringen te kunnen bereiken is de
inzet van die andere partijen gewenst.
De gemeentes kunnen de betrokken scholen benaderen met de volgende
verzoeken:
1. wil de school zich inspannen om hun kennis over de kinderen aan de chauffeurs
door te geven, bv. via een informatiebijeenkomst aan het begin van het
schooljaar;
2. is de school bereid en in staat om gedegen onderbouwde informatie over de
vervoersbehoefte van individuele leerlingen aan de gemeente te verstrekken als
de ouders daar toestemming voor geven;
3. wil de school de jaarplanning inclusief schooltijden, roostervrije dagen, vakantie-
dagen en dagen met afwijkende schooltijden tijdig aan het vervoersbedrijf
verstrekken en tussentijdse wijzigingen ook zo spoedig mogelijk doorgeven;
4. wil de school er rekening mee houden dat de kinderen door een chauffeur
worden opgehaald en kinderen om die reden niet na laten blijven.
2008.12530 de Nationale ombudsman
6. Concrete verbeterpunten 28
Van het vervoersbedrijf kunnen gemeenten het volgende vragen:
1. communicatieafspraken met chauffeurs over contact met ouders. Aandacht voor
de mogelijkheid om op een ander moment met de ouders te communiceren over
incidenten;
2. chauffeurs en vervoerder moeten doordrongen zijn van het feit dat het hier om
specialistisch vervoer gaat en dat dit ook om extra kennis en ervaring vraagt
buiten de algemene taxichauffeursvereisten. De vervoerder moet ervoor zorgen
dat de chauffeurs die specifieke kennis vergaren.
3. goede communicatie met school;
4. goede communicatie met gemeente;
5. klachtregeling en afspraken over rapportages;
6. deugdelijke en veilige vervoersmiddelen.
Van de ouders kunnen de gemeenten verwachten dat zij:
1. vooraf overleggen met gemeente en chauffeur over de vervoersbehoefte en de
specifieke omgangseisen voor hun kind;
2. wijzigingen die van belang zijn voor het vervoer tijdig doorgeven;
3. hun kind zoveel als mogelijk is gezien zijn handicap instrueren voor de rit, het
kind op tijd klaar hebben staan en ervoor zorgen dat er iemand aanwezig is om
het kind bij terugkomst over te nemen;
4. bereid zijn om mee te denken over oplossingen bij knelpunten en begrip voor het
feit dat de chauffeur onderweg zijn aandacht bij de weg nodig heeft.
2008.12530 de Nationale ombudsman
Bijlagen 29
BIJLAGEN
BIJLAGE 1
Lijst van personen en instanties die zijn geraadpleegd in het kader van het
onderzoek leerlingenvervoer:
· De Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland
· Stichting de Ombudsman
· Het platform verstandelijk gehandicapten
· Organisatie MEE
· Het platform ernstig meervoudig gehandicapten (EMG)
· FNV-Bondgenoten
· De Stichting sport, recreatie en onderwijsvoorzieningen (SRO) te Amersfoort
· Het meldpunt "last van de overheid"
· De Prinses Wilhelminaschool voor ZML-onderwijs in Utrecht
· School voor speciaal onderwijs De Trapeze in Haarlem
· Expertisecentrum Pianoo
· De interdepartementale projectgroep "Gewoon Doen"
· De ouders van zes kinderen, verspreid over het land, die gebruik maken van
leerlingenvervoer en daarbij problemen ervaren.
2008.12530
Bijlagen 30
BIJLAGE 2
Wettelijke basis voor leerlingenvervoer
Artikel 28, eerste lid, van het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind
bepaalt, voor zover hier van belang:
"...1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde
dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich
er met name toe:
(a) primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te
stellen;..."
Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het onderwijs een voorwerp van
aanhoudende zorg is van de regering. Artikel 23, vierde lid, Grondwet luidt:
"4. In elke gemeente wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend
lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen. Volgens bij de
wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het
ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, al dan niet in een
openbare school."
Deze grondwettelijke bepaling brengt mee dat idealiter in elke gemeente elke gewenste
school aanwezig zou moeten zijn. Dit is praktisch en financieel niet haalbaar. Daarom zijn
in de wet bekostigingsnormen opgenomen (minimum aantal leerlingen) en is als garantie
voor het toch kunnen volgen van het gewenste onderwijs de regeling voor het
leerlingenvervoer wettelijk vastgelegd voor het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Sinds 1986, de invoering van de Wet op het basisonderwijs (de WBO) en de Interimwet
op het speciaal en het voortgezet speciaal onderwijs (de ISOVSO), is de oorspronkelijke
landelijke regeling voor het leerlingenvervoer vervangen door een decentrale opzet
waardoor de gemeenten de bevoegdheid kregen deze bestuurstaak naar eigen inzicht te
regelen en uit te voeren. De genoemde wetten zijn inmiddels vervangen door de Wet op
het primair onderwijs (de WPO), de Wet op de expertisecentra (de WEC) en de Wet op
het voortgezet onderwijs (de WVO).
2008.12530 de Nationale ombudsman
Bijlagen 31
BIJLAGE 3
Jurisprudentie over leerlingenvervoer
Zo'n geval was naar het oordeel van de Raad van State bijvoorbeeld aan de orde in de
zaak Buren (RvSt, 16 april 2008, 200704263/1):
De stelling van de rechtbank dat begeleiding door de ouders een onoverkomelijke
belasting vormt gelet op het zeer grote tijdsbeslag is naar het oordeel van de Raad van
State onjuist. Begeleiding is in het algemeen een verantwoordelijkheid van de ouders. De
Raad van State laat de uitspraak van de rechtbank, inhoudend dat begeleiding op kosten
van de gemeente moet plaatsvinden niettemin in stand omdat in dit geval de noodzaak
voor begeleiding voortvloeide uit de door B&W zelf gemaakte keuze ten aanzien van de
vorm van aangepast vervoer. Het College van B&W had besloten vergoeding te
verstrekken voor de kosten van aangepast leerlingenvervoer in de vorm van een
collectieve vervoersvoorziening in de vorm van een grote bus met vijftig zitplaatsen. Uit
de door B&W ingewonnen adviezen bleek dat er vanuit medisch oogpunt geen bezwaar
bestond tegen het vervoer van de kinderen in een grote bus, mits werd voldaan aan de
voorwaarde van de één op één begeleiding. Daarbij stelde het college van B&W zich op
het standpunt dat het tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort om zorg te
dragen voor de begeleiding van hun kind bij vervoer naar school. Het beroep bij de Raad
van State was ingesteld door de ouders van twee kinderen met het syndroom van Down
en de ouders van een kind met een verstandelijke beperking in combinatie met autisme.
De Raad van State overwoog, voor zover hier relevant: "Nu het college zelf de keuze
heeft gemaakt voor die vervoersvorm die als passend kan worden aangemerkt indien
daarbij één op één begeleiding plaatsvindt, brengt die keuze met zich, dat het ook op de
weg van het college lag om in die begeleiding te voorzien."
In de zaak Goedereede (RvSt, 25 juni 2008, 200706625/1), was het resultaat van de
juridische procedure dat de ouders eerst 1 en later 2 dagen zelf moesten begeleiden bij
aangepast vervoer (het ging om de dagen dat 1 van de ouders niet zelf werkzaam is).
Het ging hier om een meisje dat lijdt aan een autistische spectrumstoornis in combinatie
met een verstandelijke beperking, waarvoor begeleiding onderweg nodig was geworden.
De Raad van State handhaaft het besluit van de rechtbank. Het college van B&W had
besloten gedurende drie dagen per week voor de begeleiding van de dochter bij het
vervoer zorg te dragen, waardoor de ouders zelf slechts voor begeleiding hoeven te
zorgen op de dagen waarop één van beiden niet werkzaam is. De rechtbank Rotterdam
heeft het besluit van de gemeente gehandhaafd. De ouders willen echter ook vergoeding
voor de dagen waarop zij beiden niet werkzaam zijn. Zij voeren hiertoe onder meer aan
dat deze begeleiding eerst door AWBZ werd vergoed. Ook kunnen zij geen vijf en een
half uur per dag bezig zijn met begeleiding. De RvS handhaaft het besluit van de
Rechtbank. Dat AWBZ niet meer vergoed betekent niet dat gemeente nu moet gaan
bekostigen en ook de reistijd is niet relevant. De zaak is ook niet vergelijkbaar met
eerdere uitspraak (Buren) aangezien daar de begeleiding noodzakelijk was door de
keuze van vervoer door B&W. In dit verband overweegt de Raad van State onder meer:
"Anders dan hebben aangevoerd, valt voorts uit de uitspraak van de
2008.12530 de Nationale ombudsman
Bijlagen 32
Afdeling van 16 april in zaak nr. 200704263/1 niet af te leiden dat de gemeente, wanneer
een leerling is aangewezen op aangepast vervoer, indien nodig, ook voor de begeleiding
dient te zorgen. In de in die uitspraak berechte zaak hadden burgemeester en
wethouders gekozen voor een vorm van aangepast vervoer die begeleiding noodzakelijk
maakte boven een andere vorm waarbij begeleiding niet nodig was. Die keuze bracht met
zich mee dat burgemeester en wethouders ook in die begeleiding hadden te voorzien. In
dit geval is de noodzaak van de begeleiding tijdens het aangepast vervoer geen
uitvloeisel van een keuze van het college voor een bepaalde vorm van aangepast
vervoer."
In de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 november 2007 stond ook de
vraag centraal of begeleiding onderweg van gemeentewege moest worden vergoed.
Daarbij ging het echter om begeleiding ten behoeve van permanente medische zorg.
Vergoeding van de salariskosten van de begeleider wordt afgewezen:
Leerling heeft de ziekte van Pompe, als gevolg waarvan zij volledig ADL-afhankelijk is. Zij
heeft sedert 2001 een tracheostoma, een PEG sonde en permanente beademing. Zij is
rolstoelafhankelijk en kan geen enkele handeling zonder hulp uitvoeren. In verband met
de beademing is 24-uurs bewaking nodig. Regelmatig uitzuigen van mond en luchtpijp is
nodig. Tijdens het vervoer is begeleiding nodig van iemand die door het beademings-
centrum is opgeleid om eiseres tijdens de rit te kunnen helpen met uitzuigen en mogelijk
andere met de beademing of de beademingsapparatuur samenhangende activiteiten.
Verweerder heeft erop gewezen dat deze kosten totdat het CIZ in 2005 in beeld kwam
steeds op indicatie van het RIO werden vergoed in het kader van de AWBZ. Vergoeding
van salariskosten wordt in artikel 1 sub o van de Verordening niet uitgesloten.
De uitspraak van de Raad van State uit 8 oktober 1990 geeft een uitleg omtrent het
begrip "aangepast vervoer". Daaruit blijkt dat onder aangepast vervoer onder omstandig-
heden ook de salariskosten worden begrepen. Die uitspraak is daarom wel degelijk
relevant.
De rechtbank merkt hierbij op dat in de Wet geen definitie is gegeven van wat onder
(passend) vervoer moet worden verstaan. Blijkens de Verordening heeft verweerder het
begrip vervoer uitgelegd als vervoer sec. In verband met het feit dat een begeleider nodig
kan zijn, is dat vervoer niet passend indien niet ook de begeleider in het vervoer kan
plaatsnemen. Verweerder heeft gesteld, dat vervoer iets anders is dan (medische)
zorgverlening. De rechtbank acht dit niet een te beperkte uitleg van de wettelijke
bepalingen.
In lijn met verweerders opvatting heeft de rechtbank heden in zijn uitspraak inzake het
geschil van eiseres met het CIZ - bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/176 -
uitgesproken van oordeel te zijn dat het hier gaat om begeleiding die thuishoort in het
zogenaamde 2e compartiment (tot 1 januari 2006 de Ziekenfondswet en sedert die datum
de Zorgverzekeringswet).
2008.12530 de Nationale ombudsman
de Nationale ombudsman
Postbus 93122
2509 AC Den Haag
Telefoon (070) 356 35 63
Fax (070) 360 75 72
www.nationaleombudsman.nl