Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
NALEVING ASBESTREGELS
Eindrapport
Uitgebracht in opdracht van
het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Amersfoort, 31 juli 2009
i
ii
VOORWOORD
In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft Bureau Bartels in de periode
tussen oktober 2008 en juni 2009 een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de
asbestregels. Van de uitkomsten van dit onderzoek wordt in deze rapportage verslag
gedaan.
Op deze plaats willen we personen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan het
onderzoek. In de eerste plaats bedanken we de sleutelpersonen op het gebied van asbest
die we in de eerste inventariserende fase van het onderzoek hebben geraadpleegd.
Daarnaast gaat onze dank uit naar de vertegenwoordigers van de gemeenten,
gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven, stortplaatsen, certificerende instellingen en
provincies die hun medewerking aan het onderzoek hebben verleend. Tot slot bedanken
we de leden van de begeleidingscommissie voor de prettige samenwerking en deskundig
advies. Deze begeleidingscommissie bestond uit de heer drs. P. van der Gaag (ministerie
van SZW), de heer drs. R. Korenromp (ministerie van VROM), de heer F. Leerkes
(Arbeidsinspectie) en de heer drs. A. Vijlbrief (ministerie van SZW).
We hopen dat de inhoud van dit rapport de opdrachtgever voldoende inzicht geeft in de
mate waarin er sprake is van niet-naleving van de asbestregels.
Bureau Bartels B.V.
Amersfoort
iii
iv
INHOUD
VOORWOORD
INHOUD
MANAGEMENTSAMENVATTING 1
1. INLEIDING 1
1.1 Inleiding 9
1.2 Doelstelling en aanpak van het onderzoek 11
1.3 Leeswijzer 15
2. DE CONTEXT EN REIKWIJDTE VAN HET ONDERZOEK 17
2.1 Inleiding 17
2.2 Reikwijdte van het onderzoek 17
2.3 Asbestketen voor bouwwerken 19
2.4 Typologie van niet-naleving van de asbestregels 22
3. SLOOPVERGUNNING 27
3.1 Inleiding 27
3.2 Regelgeving en actoren 27
3.3 Vormen van niet-naleving 29
3.4 Niet-aanvragen van een sloopvergunning 31
3.5 Onterecht sloopvergunningen toekennen 39
4. ASBESTINVENTARISATIE 43
4.1 Inleiding 43
4.2 Regelgeving en betrokken partijen 43
4.3 Vormen van niet-naleving 45
4.4 Ontbreken asbestinventarisatie 49
4.5 De asbestinventarisatie is niet volledig 56
4.6 (Gebruik) inventarisatie niet conform de regels 62
5. ASBESTVERWIJDERING 67
5.1 Inleiding 67
5.2 Regelgeving en betrokken partijen 67
5.3 Vormen van niet-naleving 69
5.4 Niet-gecertificeerde asbestverwijdering 73
5.5 Niet(-tijdige) melding sloopwerkzaamheden 74
5.6 Onjuiste wijze van verwijdering (algemeen) 78
5.7 Niet-naleving specifieke regels voor asbestverwijdering 83
v
6. TRANSPORT, OPSLAG EN STORT 91
6.1 Inleiding 91
6.2 Regelgeving en betrokken partijen 91
6.3 Vormen van niet-naleving 93
6.4 Transport van asbest niet volgens de regels 95
6.5 Asbest niet op de vergunde stortplaatsen gestort 97
6.6 Onjuist of illegaal aanbieden van asbest op stortplaatsen 100
6.7 Onjuist omgaan met asbest op stortplaatsen 106
7. EINDBEOORDELING 111
7.1 Inleiding 111
7.2 Regelgeving en betrokken partijen 111
7.3 Vormen van niet-naleving 112
7.4 Mate van niet-naleving in de praktijk 113
8 SAMENVATTEND OVERZICHT 117
8.1 Inleiding 117
8.2 Overzicht resultaten per ketenonderdeel 117
LITERATUUR 127
BIJLAGE I GERAADPLEEGDE SLEUTELPERSONEN EERSTE FASE 131
vi
MANAGEMENTSAMENVATTING
van het rapport
Naleving van de asbestregels
Inleiding
Asbest is een minerale stof die enkele tientallen jaren een wijd verbreide toepassing
heeft gekend in onder meer de burgerlijke en utiliteitsbouw. Een groeiend besef dat
asbest een gevaar voor de volksgezondheid oplevert, heeft ertoe geleid dat het
gebruik van asbest gefaseerd aan banden is gelegd. Sinds 1 januari 2005 geldt een
totaalverbod op het op de markt brengen en gebruiken van asbesthoudende
producten. Dit betekent nog niet dat het asbestprobleem uit de wereld is. Er is
sprake van een belangrijke `erfenis' uit het verleden: in maar liefst 70% van alle
gebouwen in ons land komt namelijk nog asbest voor1. Jaarlijks sterven honderden
mensen als gevolg van het feit dat zij in het verleden onvoldoende beschermd
waren tegen asbest2.
Om de gezondheids- en milieurisico's binnen de perken te houden, gelden er
strenge wettelijke regels rondom asbest. Twee belangrijke besluiten bij het
verwijderen van asbest zijn het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Avb 2005) en het
Arbeidsomstandighedenbesluit. In het Avb 2005 zijn regels opgenomen voor de
inventarisatie en verwijdering van asbest uit bouwwerken en objecten. Gemeenten
zijn verplicht om de voorschriften die betrekking hebben op het slopen van asbest
uit bouwwerken op te nemen in hun bouwverordening. In het Arbobesluit zijn
asbestbepalingen opgenomen voor opdrachtnemers, werknemers en zelfstandigen,
daar waar het gaat om werken met asbest.
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke aanwijzingen verkregen dat de naleving
1 Bron: Algemene Rekenkamer, Ketenbesef op de werkvloer, 2008.
2 Bron: Instituut Asbestslachtoffers (IAS), website en Landelijk Overleg Milieuhandhaving, Interventiestrategie
Asbest, 2005.
1
van de regelgeving rondom asbest in de praktijk te wensen overlaat. Zo hebben
verschillende inspectieprojecten uitgewezen dat een aanzienlijk deel van de actoren
zich bij het slopen en verwijderen van asbest en bij het storten van asbest niet aan
de regels houdt. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer dat
de handhavingsketen niet optimaal functioneert. Mede naar aanleiding van dit
onderzoek van de Rekenkamer is aan de Tweede Kamer toegezegd dat er
onderzoek wordt verricht naar de mate waarin er sprake is van niet naleving van de
asbestregelgeving in de praktijk. De ministeries van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid (SZW) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
(VROM) hebben gezamenlijk opdracht gegeven om dit onderzoek te laten
uitvoeren. Bureau Bartels heeft dit onderzoek uitgevoerd in de periode oktober
2008 tot en met juli 2009.
Doelstelling en aanpak onderzoek
De volgende centrale doelstelling lag aan het onderzoek ten grondslag:
In hoeverre is er sprake van niet-naleving van de asbestregelgeving, uitgesplitst
naar relevante bepalingen van deze regelgeving en betrokken actoren in de
asbestketen.
Om aan deze doelstelling te voldoen is gekozen voor een gefaseerde aanpak van
het onderzoek. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat aangesloten is bij de
ketenbenadering voor de verwijdering van asbest. De eerste, oriënterende fase was
gericht op het in beeld brengen van de asbestketen(s), het benoemen van de partijen
die in die keten(s) een rol spelen en het identificeren van de vormen waarin niet-
naleving van de asbestregels in de praktijk plaatsvindt. Tevens is gekeken welke
informatie over niet-naleving beschikbaar is en welke partijen de (mogelijke)
bronhouders van deze informatie zijn. In de eerste fase is de informatie verzameld
middels deskresearch en het voeren van gesprekken met 12 sleutelpersonen en
bronhouders. De bevindingen zijn vastgelegd in een tussentijdse notitie. Aan de
2
hand van deze notitie zijn samen met de opdrachtgever keuzes gemaakt over de
invulling van de tweede fase.
De tweede fase betrof de gegevensverzameling. Omdat uit de eerste fase is
gebleken dat er geen bronnen zijn die landelijk dekkend cijfermateriaal over de
naleving van de asbestregels bevatten, heeft de tweede fase zich gericht op het
verzamelen van cijfers op een lager schaalniveau, middels het raadplege van
verschillende typen ketenpartners. Deze cijfers zijn waar mogelijk geëxtrapoleerd
naar landelijke cijfers.
In de eerste plaats zijn 12 gemeenten geraadpleegd die qua naleving van de regels
als `koplopers' kunnen worden beschouwd. De aanname was dat deze gemeenten
hun inspecties en registratiesystemen meer dan gemiddeld op orde hebben en op
basis daarvan referentie- of normgegevens te verkrijgen zijn die we zouden kunnen
extrapoleren naar landelijke waarden. In de tweede plaats bleek de
Arbeidsinspectie als toezichthouder op de naleving van het Arbobesluit een
belangrijke bronhouder. Enkele inspecteurs zijn geraadpleegd en er is gebruik
gemaakt van de cijfermatige informatie uit het digitale informatiesysteem I-Net. In
de derde plaats zijn 15 gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven bevraagd die
het relatief beter doen dan gemiddeld op het punt van naleving van de regels. De
aanname was dat deze groep naar verhouding eerder (cijfermatige) informatie kan
aanreiken over hun waarnemingen ten aanzien van andere ketenonderdelen (zoals
de asbestinventarisatie) en over andere bedrijven `in hun omgeving'.
Andere partijen die zijn geraadpleegd zijn: twee certificerings- en keuring-
instellingen, tien toezichthouder die vanuit de provincies toezicht houden op de
stortplaatsen voor asbest en enkele personen binnen de Inspectie Verkeer en
Waterstaat en de VROM-inspectie.
3
Context en reikwijdte van het onderzoek
Ten aanzien van de verwijdering van asbest kunnen drie ketens worden onder-
scheiden, namelijk voor asbestverwijdering uit (1) bouwwerken, (2) objecten en (3)
asbestwegen. In samenspraak met de opdrachtgever is besloten de focus van dit
onderzoek te leggen op de keten voor bouwwerken. De asbestketen voor bouw-
werken bestaat feitelijk uit twee losse ketens. Enerzijds de keten voor
sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering en anderzijds de keten voor niet-
vergunningsplichtige asbestverwijdering. De keten van sloopvergunningsplichtige
asbestverwijdering staat centraal in het onderzoek. Bij deze keten is sprake van een
groot aantal regels waaraan voldaan moet worden in elk van de ketenonderdelen.
Daarbij spelen veel partijen een rol, namelijk zowel de verschillende typen
`adressanten' die deze regels moeten naleven (opdrachtgevers/eigenaren van bouw-
werken, asbestinventarisatiebedrijven, laboratoria, asbestverwijderings-bedrijven,
transporteurs, stortplaatsen) als de diverse organisaties die een rol hebben in het
toezicht op de naleving van de regels (gemeenten, provincies, AI, de CKI's,
VROM-inspectie en de IVW).
Het onderzoek heeft zich geconcentreerd op de niet-naleving van zowel de
wettelijke regels met betrekking tot asbest als de voorschriften uit de
certificeringsschema's (SC530 en SC540). Op veel punten is er sprake van niet-
naleving. De verklaringen voor de niet-naleving zijn ondermeer de complexiteit en
veelheid van regels, de onbekendheid met de regels, economische motieven, de
afhankelijkheidsrelaties tussen de betrokken partijen en de versnippering en de
geringe impact van het toezicht.
Uitkomsten van het onderzoek
In het figuur op pagina 6 is de keten voor sloopvergunningsplichtige asbest-
verwijdering schematisch weergegeven. Daarin zijn de verschillende keten-
onderdelen en de verschillende typen van niet-naleving benoemd. Deze typen zijn
verschillend geoperationaliseerd. Soms was sprake van één indicator (bijvoorbeeld
4
wel of niet een vergunning aanvragen), in andere gevallen werden verschillende
aspecten van niet-naleving onder de loep genomen (bij bijvoorbeeld de feitelijke
verwijdering kunnen verschillende overtredingen van regels worden onder-
scheiden). In het schema zijn tevens de uitkomsten van het onderzoek
gepresenteerd. Voor elk type niet-naleving is weergegeven welke mate van niet-
naleving is geconstateerd. De cijfers hebben betrekking op de situatie in het jaar
2008. Gezien de aanpak van het onderzoek moeten de cijfers met enige
voorzichtigheid worden bekeken. De gepresenteerde gegegevens hebben veelal
betrekking op het aantal sloopsituaties waarbij asbest wordt verwijderd en waarbij
regels of voorschriften niet zijn nageleefd. De cijfers zeggen meestal niets over de
omvang van het asbestvolume dat in het geding is.
5
Schema 1 Overzicht mate van niet-naleving per hoofdtypen van asbestregels in keten van sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering
Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7
Sloopvergunning Asbestinventarisatie Asbestverwijdering Transport, opslag, Eindcontrole
stort
Vergunning Asbest- Transport, opslag
Inventarisatie Eindcontrole
verlening op en stort volgens
volgens regels verwijdering volgens de regels
volgens de regels de regels
orde
Wel aanvraag
sloopvergunning
Vergunning Inventarisatie Asbest- Transport, opslag Eindcontrole niet
verlening niet op niet volgens verwijdering niet en stort niet op op orde
Sloopwerken met 20% - 50% orde regels op orde orde
asbestvermoeden Minimaal 5%
Geen aanvraag
sloopvergunning
Asbest-
50% - 80% verwijdering
buiten regels/
toezicht om
100%
:
Legenda: Naleving
Niet-naleving
6
Inventarisatie niet Asbest- Transport, opslag Eindcontrole niet
volgens regels verwijdering niet en stort niet op op orde
op orde orde
· Inventarisatie bij 30% - 60% van · Minimaal 1% van vergunde · Bij 18% van gecontroleerde · In 6% van de asbestver-
sloopwerken niet volledig sloopwerken door niet-gecerti- asbesttransporten onvolledig in- wijderingen is geen eindcontrole
· Bij
ficeerd verwijderingsbedrijf gevulde begeleidende documen- uitgevoerd
werken inventarisatie gedaan · Bij 50% - 60% van vergunde ten · Bij minmaal 2% van de
door niet-gecertificeerd inventari- sloopwerken: start werkzaam- · Bij 4% van gecontroleerde asbestverwijderingen geen eind-
satiebedrijf
heden niet gemeld bij gemeente asbesttransporten ontbreken van controle voor start van andere
· Bij 7% - 30% van alle vergunde begeleidende documenten werkzaamheden
· In minimaal 8% van vergunde
sloopwerken is het inventarisatie- sloopwerken is de melding bij de · 2% van gecontroleerde asbest- · Bij minimaal 4% van de
rapport niet volgens richtlijnen
gemeente niet tijdig gedaan transporten door transporteur vergunde asbestverwijderingen
van SC540 opgesteld
· In minimaal 11% van de bij AI zonder VIHB-erkenning wordt slooplocatie niet asbestvrij
· In 5% - 10% van alle inventari- gemelde asbestslopen is de · Minimaal 1.700 4.000 keer per
satierapporten ontbreekt risico-
melding niet tijdig gedaan jaar stort van asbest buiten
klasse
· In 50% - 70% van vergunde vergunde stortplaatsen
· Circa 25% van alle inventari- sloopwerken verloopt de asbest- · 3% van door niet-particulieren
satierapporten bevat verkeerde
verwijdering niet (geheel) gestort asbest onjuist aangeboden
risicoklasse
volgens de regels op stortplaats (niet goed verpakt)
· Geen werkplan aanwezig: · 8% van door particulieren gestort
minimaal 6% van de asbest- asbest onjuist aangeboden op
verwijderingen stortplaats (niet goed verpakt)
· Onvolledig werkplan: minimaal · 73% van de stortplaatsen werkt
12% van de asbestverwijderingen niet (geheel) volgens de regels.
· Niet werken volgens werkplan:
minimaal 7% van de asbest-
verwijderingen
· Tekortkomingen in documen-
tatie: 4% - 9% van vergunde
sloopwerken
· Regels rondom personeel niet
nageleefd: minimaal 2% - 6%
van de asbestverwijderingen
· Asbest komt vrij: minimaal 8%
van de asbestverwijderingen
· Sloop voordat asbest is ver-
wijderd: minimaal 7% van de
asbestverwijderingen
· Onvoldoende markering asbest-
slooplocatie: minimaal 1% van
de asbestverwijderingen
7
8
1. INLEIDING
1.1 Inleiding
Asbest is een minerale stof die enkele tientallen jaren een wijd verbreide toepassing
heeft gekend in onder meer de burgerlijke en utiliteitsbouw. In het laatste kwart
van de vorige eeuw werd echter steeds meer bekend over de nadelen van asbest.
Het groeiende besef dat asbest een gevaar voor de volksgezondheid oplevert, heeft
ertoe geleid dat het gebruik van asbest gefaseerd aan banden is gelegd. Blauw
asbest en spuitasbest werden al in 1978 bij wet verboden. Sinds 1993 werd ook het
gebruik van alle andere asbesthoudende producten verboden. Een uitzondering
daarop was nog wel mogelijk wanneer er geen asbestvrije alternatieven
beschikbaar waren. Sinds 1 januari 2005 geldt echter een totaalverbod voor het op
de markt brengen en gebruiken van asbesthoudende producten.
Het bovenstaande betekent nog niet dat het asbestprobleem uit de wereld is. Er is
sprake van een belangrijke erfenis uit het verleden: in maar liefst 70% van alle
gebouwen in ons land komt namelijk nog asbest voor3. Daarnaast is asbest als
afvalproduct in het verleden op grote schaal toegepast in wegen en erven rondom
voormalige asbestfabrieken in Goor en Harderwijk, de zogeheten `asbestwegen'.
Jaarlijks sterven honderden mensen als gevolg van het feit dat zij in het verleden
onvoldoende beschermd waren tegen asbest4.
Om de gezondheids- en milieurisico's binnen de perken te houden, gelden er
strenge wettelijke regels rondom asbest. Voor het verwijderen van asbest uit
bouwwerken en objecten is per 1 maart 2006 het nieuwe Asbestverwijderings-
besluit 2005 (Avb 2005) van kracht geworden. In het Avb 2005 zijn regels
3 Bron: Algemene Rekenkamer, Ketenbesef op de werkvloer, 2008.
4 Bron: Instituut Asbestslachtoffers (IAS), website en Landelijk Overleg Milieuhandhaving, Interventiestrategie
Asbest, 2005.
9
opgenomen voor de inventarisatie en verwijdering van asbest. Deze werken
rechtstreeks en gelden voor bouwwerken en objecten. Specifiek voor het
verwijderen van asbest uit bouwwerken zijn in artikel 10 van het Avb 2005
voorschriften opgenomen. Gemeenten zijn verplicht om deze voorschriften op te
nemen in hun bouwverordening. De voorschriften stellen ondermeer dat voor het
verwijderen van asbest uit een bouwwerk in de meeste gevallen een sloop-
vergunning bij de gemeente moet worden aangevraagd en dat een asbest-
inventarisatie moet worden uitgevoerd. Particulieren kunnen in sommige gevallen
volstaan met het doen van een sloopmelding bij de gemeente. Voor het verwijderen
van asbest uit objecten geldt geen plicht voor het aanvragen van een sloop-
vergunning of het doen van een sloopmelding. Wel is hierbij de inventarisatieplicht
van toepassing. In het Arbobesluit zijn asbestbepalingen opgenomen voor
opdrachtnemers, werknemers en zelfstandigen, daar waar het gaat om werken met
asbest. Verder moeten sinds 1 januari 2000 eigenaren van asbestwegen maat-
regelen hebben getroffen om te voorkomen dat gebruikers van deze wegen worden
blootgesteld aan asbest.
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke aanwijzingen verkregen dat de naleving
van de regelgeving rondom asbest in de praktijk te wensen overlaat. Zo hebben
verschillende inspectieprojecten uitgewezen dat een aanzienlijk deel van de actoren
zich bij het slopen en verwijderen van asbest en bij het storten van asbest niet aan
de regels houdt. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer dat
de handhavingsketen niet optimaal functioneert. Mede naar aanleiding van dit
onderzoek van de Rekenkamer is aan de Tweede Kamer toegezegd dat er
onderzoek wordt verricht naar de mate waarin er sprake is van niet-naleving van de
asbestregelgeving in de praktijk. De ministeries van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
(VROM) hebben gezamenlijk opdracht gegeven om dit onderzoek te laten
uitvoeren. Bureau Bartels heeft dit onderzoek uitgevoerd in de periode oktober
2008 tot en met juli 2009. In dit rapport wordt verslag gedaan van de uitkomsten
10
van dit onderzoek.
1.2 Doelstelling en aanpak van het onderzoek
De centrale doelstelling die ten grondslag lag aan de opdracht was als volgt
geformuleerd:
In hoeverre is er sprake van niet-naleving van de asbestregelgeving, uitgesplitst
naar relevante bepalingen van deze regelgeving en betrokken actoren in de
asbestketen.
Om aan deze doelstelling te voldoen is gekozen voor een gefaseerde aanpak van
het onderzoek. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat aangesloten is bij de
ketenbenadering voor de verwijdering van asbest. In het onderstaande lichten we
de verschillende fasen en de onderzoeksactiviteiten binnen deze fasen kort toe.
Fase 1
De eerste, oriënterende fase was gericht op het in beeld brengen van de
asbestketen(s), het benoemen van de partijen die in die keten(s) een rol spelen en
het identificeren van de vormen waarin niet-naleving van de asbestregels in de
praktijk plaatsvindt. Tevens is deze fase gebruikt om te kijken welke informatie
over niet-naleving beschikbaar is en welke partijen de (mogelijke) bronhouders van
deze informatie zouden kunnen zijn.
We zijn in de eerste fase gestart met het verrichten van deskresearch. Diverse
schriftelijke en digitale bronnen zijn daarbij bestudeerd. Een overzicht hiervan is in
de literatuurlijst opgenomen. In de tweede plaats zijn gesprekken gevoerd met
sleutelpersonen en zogenaamde bronhouders. Bij deze personen ging het om
personen die op een meer overall niveau betrokken zijn bij (het toezicht op de
naleving van) de asbestregelgeving. Een deel van deze sleutelpersonen was binnen
11
hun organisatie ook betrokken bij of konden inzicht geven in de bronnen die
mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor de vervolgfase van het onderzoek. In
bijlage I is een overzicht gegeven van de personen die wij in deze fase
geconsulteerd hebben.
Op basis van deze eerste activiteiten is een eerste tussentijdse notitie vervaardigd.
Hierin is weergegeven wat al bekend was over de niet-naleving van de asbestregels
en de ketenonderdelen waarin zich (volgens de gesprekspartners) de grootste
problemen voordoen en welke informatie al dan niet verkregen zou kunnen worden
uit bestaande databronnen (zoals die van de verschillende inspecties). Aan de hand
van deze notitie zijn in nauwe samenspraak met de opdrachtgever keuzes gemaakt
over de invulling van de tweede fase (zie hierna).
Fase 2
De tweede fase van het onderzoek betrof de gegevensverzameling bij de
verschillende typen ketenpartners en bronhouders.
Allereerst is een aantal gemeenten in het onderzoek betrokken. We hebben een
aantal gemeenten geselecteerd en geraadpleegd die qua naleving van de asbest-
regelgeving als koplopers kunnen worden beschouwd. De aanname was namelijk
dat dit type gemeenten hun inspecties en registratiesystemen meer dan gemiddeld
op orde hebben en op basis daarvan referentie- of normgegevens te verkrijgen zijn
die we zouden kunnen extrapoleren naar landelijke waarden. Via de bronnen en
gesprekken uit de eerste fase hebben we dit type gemeenten trachten op te sporen.
In totaal is een groep van 12 gemeenten benaderd. Op twee na hebben zij allen hun
medewerking verleend in de vorm van verdiepende gesprekken.
Uit de oriënterende fase bleek dat ook de Arbeidsinspectie (AI) een interessant
spoor voor verdere verdieping was. Via de centrale contactpersoon bij de AI
hebben we enkele ervaren inspecteurs aangereikt gekregen. Met hen zijn
12
gesprekken gevoerd. Uit die gesprekken bleek dat een belangrijk deel van de
gevraagde informatie ook betrokken zou kunnen worden uit I-Net, het
informatiesysteem van de AI. I-Net was in de eerste fase ook al in beeld gekomen
als relevante bron. Na een gesprek met de beheerder van dit systeem hebben we
onze informatievraag nader geconcretiseerd en heeft de AI getracht om zoveel
mogelijk aan onze wensen tegemoet te komen.
Voor het verkrijgen van informatie voor eventuele overtredingen tijdens het
transport van asbest is ook contact gezocht met de Inspectie Verkeer & Waterstaat
(IVW). We hebben met verschillende personen binnen de IVW contact gehad om
te achterhalen in hoeverre de gevraagde gegevens al beschikbaar zijn dan wel via
gesprekken met inspecteurs verkregen kunnen worden. Aangezien asbest-
transporten niet als zodanig worden geregistreerd en bovendien in de praktijk ook
nauwelijks in hun inspecties aan de orde zijn, had verdere gegevensverzameling via
dit spoor geen zin (voor nadere uitleg over controles op asbesttransporten zie
paragraaf 6.4).
Een min of meer vergelijkbare aanpak als bij de gemeenten hebben we ook
gevolgd bij de gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven. Wat deze onder-
zoeksgroep betreft hebben we gezocht naar bedrijven die het relatief beter dan
gemiddeld doen op het punt van de naleving van asbestregels. De aanname was dat
deze groep naar verhouding eerder (cijfermatige) informatie kan aanreiken over
hun waarnemingen ten aanzien van andere ketenonderdelen (zoals de asbest-
inventarisatie) en over andere bedrijven in hun omgeving. De aldus verkregen
informatie is gespiegeld aan informatie die vanuit andere bronnen is verkregen. De
asbestverwijderingsbedrijven zijn onder meer via de geraadpleegde sleutelpersonen
in beeld gekomen. Tevens hebben we suggesties vanuit de AI-inspecteurs
verkregen. Bij de selectie van deze doelgroep is overigens nog getoetst (door de
AI) of deze bedrijven toevallig op dat moment niet met een sanctie te maken
hadden of in een strafrechtelijke procedure zaten. Daarnaast is gecheckt binnen het
13
informatiesysteem van de SCA of de betreffende bedrijven volgens de nieuwste
normen zijn gecertificeerd. Dit laatste blijkt voor alle benaderde verwijderaars het
geval te zijn. In totaal zijn 16 asbestverwijderaars benaderd, waarvan uiteindelijk
15 hun medewerking hebben verleend aan het onderzoek.
Om zicht te krijgen op de wijze waarop er door niet-gecertificeerde bedrijven
asbest wordt verwijderd zou het voor het onderzoek interessant zijn om ook
dergelijke niet-gecertificeerde bedrijven te betrekken. Het is echter moeilijk om
deze groep te identificeren. Het is lastig te bepalen welke partijen zich onterecht
met asbestverwijdering bezighouden en wie er dus benaderd zou moeten worden.
Bovendien is het zeer de vraag of deze groep eerlijke, betrouwbare antwoorden zal
verstrekken en zo inzicht geven in hun onrechtmatige activiteiten. Vandaar dat
deze groep buiten het onderzoek is gelaten.
De volgende onderzoeksgroep bestond uit certificerings- en keuringsinstellingen
(CKI's) die in het kader van het wettelijk verplichte certificeringsysteem audits
uitvoeren bij asbestverwijderings- en asbestinventarisatiebedrijven. We hebben ons
hierbij gericht op de acht CKI's die zich uitsluitend bezighouden met de
procescertificering (asbestinventarisatie SC540 en/of asbestverwijdering SC530).
In de gesprekken met vertegenwoordigers van deze onderzoeksgroep hebben we
ons voornamelijk gericht op het verkrijgen van gegevens uit de registratie van
auditresultaten. Van deze groep hebben uiteindelijk twee CKI's deel genomen aan
het onderzoek. De raadpleging van de CKI's vond plaats in de vorm van een
persoonlijk gesprek. Bij één CKI is er sprake geweest van een kleine groeps-
bijeenkomst. Naast twee auditoren van de CKI, waren daarbij vertegenwoordigers
van twee gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven en één gecertificeerd
inventarisatiebedrijf aanwezig. In deze setting hebben de partijen vanuit hun eigen
rol binnen de asbestketen hun ervaringen met de niet-naleving van de asbestregels
uitgewisseld.
14
Om zicht te krijgen op specifiek de naleving van regels rondom de stort van asbest
hebben we twee andere onderzoeksgroepen geraadpleegd. Dit betrof in de eerste
plaats alle erkende stortplaatsen waar asbest gestort mag worden. Het betreft 16
organisaties die in totaal 21 stortplaatsen beheren. In aanvulling daarop hebben we
in de tweede plaats ook provincies geraadpleegd. Vanuit hun toezichthoudende
taken in de richting van de stortplaatsen hebben we ook bij deze onderzoeksgroep
inzicht trachten te krijgen in de verschillende typen niet-naleving binnen dit deel
van de asbestketen. Het aantal waarnemingen onder provincies is uitgekomen op
tien.
De beoogde respondenten van elk van de voornoemde onderzoeksgroepen zijn
eerst via een aankondigingsbrief vanuit de opdrachtgever geïnformeerd over het
onderzoek en het belang van hun medewerking daaraan. Vervolgens zijn zij
benaderd om een afspraak in te plannen. Van te voren hebben zij gespreks-
onderwerpen en specifieke detailvragen aangereikt gekregen, zodat de gespreks-
partners in staat waren om vooraf de gevraagde cijfers/gegevens op te zoeken.
Fase 3
In de derde fase zijn de resultaten die in de voorgaande fase via verschillende
invalshoeken zijn verkregen, geanalyseerd. De uitkomsten van deze analyses zijn
verwerkt in deze rapportage. We hebben eerst een conceptrapport voorgelegd aan
de opdrachtgever. Op- en aanmerkingen vanuit de begeleidingscommissie zijn
verwerkt in dit definitieve rapport.
1.3 Leeswijzer
Het rapport is verder als volgt opgebouwd. Om de verdere uitkomsten van het
onderzoek in een goed perspectief te plaatsen, geven we in hoofdstuk 2 inzicht in
de asbestketen en de typen niet-naleving die in de verschillende onderdelen van de
keten kunnen voorkomen. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 3 (sloopver-
15
gunning), 4 (asbestinventarisatie), 5 (asbestverwijdering), 6 (transport en stort) en 7
(eindbeoordeling) nader stil gestaan bij elk van de afzonderlijke onderdelen van de
asbestketen.
Wat betreft de uitkomsten over de niet-naleving van de asbestregels zullen we in
elk van de hoofdstukken een vaste wijze van presentatie hanteren. Deze presentatie
begint met een korte weergave van de regelgeving voor het betreffende onderdeel
van de keten en de `adressanten' voor wie deze regels gelden. Daarna zal worden
weergegeven welke vormen van niet-naleving er zijn en wat we in de tweede fase
hebben weten te achterhalen over de omvang van de niet-naleving.
Daarbij worden ondermeer de meningen en ervaringen van de verschillende
betrokken onderzoeksgroepen gepresenteerd. Voor de gemeenten, asbestver-
wijderaars en stortplaatsen gebeurt dit op verschillende plaatsen in het rapport in de
vorm van figuren en schema's. Mede met het oog op de gewenste vertrouwelijk-
heid en anonimiteit zijn deze partijen in de figuren en schema's niet aangeduid met
hun eigen naam, maar met een nummer (gemeenten 1 tot en met gemeente 10 et
cetera). Een specifieke gemeente heeft bovendien in de afzonderlijke figuren niet
altijd hetzelfde nummer. De gemeenten (verwijderaars en stortplaatsen) zijn in elk
figuur steeds gerangschikt op basis van het antwoord (de cijfers) dat zij hebben
gegeven. De gemeente met het laagst genoemde percentage staat in het figuur dan
genoemd als gemeente 1, de gemeente met het hoogst genoemde percentage als
gemeente 10. De plaats van gemeente op de `ranglijst' kan daardoor per figuur/
schema verschillen.
16
2. DE CONTEXT EN REIKWIJDTE VAN HET ONDERZOEK
2.1 Inleiding
Bij de verwijdering van asbest kunnen meerdere ketens worden onderscheiden. In
dit hoofdstuk zal zicht worden gegeven op welke asbestketen het onderzoek zich
gericht heeft, hoe deze keten er in grote lijnen uitziet en welke typen van niet-
naleving binnen de verschillende ketenonderdelen onderscheiden kunnen worden.
In de volgende hoofdstukken zal hierop vervolgens voortgeborduurd worden door
de mate van niet-naleving nader aan te duiden.
2.2 Reikwijdte van het onderzoek
In essentie kunnen ten aanzien van de verwijdering van asbest een drietal ketens
worden onderscheiden, namelijk:
1. bouwwerken, dus de asbestverwijdering bij de gehele of gedeeltelijke sloop van
bouwwerken5;
2. objecten, zijnde alle zaken behalve gebouwen (bijvoorbeeld schepen, walsen uit
de bouw, liften, vliegtuigen, motoren, verwarmingsketels, gasflessen, et cetera);
3. asbestwegen, de asbestverwijdering bij wegen waar asbest in het verleden als
wegverharding is gebruikt. Formeel vallen de asbestwegen ook onder de
`objecten'.
In nauwe samenspraak met de opdrachtgever is besloten om binnen dit onderzoek
een zekere focus aan te brengen. Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de
mate van niet-naleving binnen de keten van bouwwerken. Voor deze keuze kunnen
verschillende argumenten worden aangevoerd, die we hierna kort zullen toelichten.
5 Een bouwwerk is een constructie van enige omvang die op de plaats van bestemming direct of indirect met de
grond verbonden is, steun vindt in of op de grond en die bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Bron:
VROM, Asbest in bedrijven en instellingen. De meest gestelde vragen over asbest.
17
In de eerste plaats is op basis van de deskresearch en de gesprekken met
sleutelpersonen in de eerste fase naar voren gekomen dat de asbestproblematiek in
de keten van bouwwerken het grootst is. In bouwwerken is immers het grootste
deel van het in Nederland aanwezige asbest verwerkt. Bovendien zijn duidelijke
indicaties verkregen dat de problematiek van de niet-naleving van de regels zich
met name bij de asbestverwijdering bij bouwwerken manifesteert.
In de tweede plaats geldt ten aanzien van objecten dat er in bestaande bronnen en
databestanden nauwelijks aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor
verdere verdieping en kwantificering6. Voor objecten geldt namelijk dat geen
sloopvergunning nodig is. Wel moet de ontmanteling van asbesthoudende objecten
gemeld worden bij de Arbeidsinspectie. In de praktijk blijkt dit echter niet of
nauwelijks te gebeuren. De VROM-Inspectie die verantwoordelijk is voor het
eerstelijns toezicht op de asbestverwijdering bij objecten en die meldingen via de
Arbeidsinspectie krijgt heeft hierdoor ook geen inzicht in waar werkzaamheden
worden uitgevoerd aan objecten.
Voor asbestwegen geldt in de derde plaats dat de saneringswerkzaamheden hun
eigen dynamiek kennen. Het ministerie van VROM beschikt over een register van
bij hen bekende asbestwegen. Vanuit dit ministerie zijn in de achterliggende
periode al verschillende onderzoeken uitgevoerd om de omvang van de
problematiek het aantal asbestwegen in ons land in kaart te brengen. Deze
onderzoeken gaven zeer verschillende uitkomsten. De meerwaarde van nog een
onderzoek naar de omvang van de problematiek werd daarom door de opdracht-
gever als `beperkt' aangemerkt.
6 Enige documenten die betrekking hebben op asbestverwijdering van objecten waarover wij de beschikking
hebben gekregen, zijn twee vertrouwelijke VROM-Inspectierapporten over ketenprojecten in de
scheepsrevisie (2004) en motorenrevisie (2006).
18
Tot slot kan er in de vierde plaats nog een onderzoekstechnisch motief worden
genoemd. Wat de regelgeving van bouwwerken en het functioneren van deze keten
aangaat, kan gesproken worden van een grote complexiteit. Een belangrijke
uitdaging voor het onderzoek was dan ook ondanks deze complexiteit toch een
handzame aanpak te verkrijgen. Voor het genereren van uitkomsten over de niet-
naleving van asbestregels bij bouwwerken moesten al diverse sporen worden
bewandeld. Bovendien was voor het betrekken van relevante bronnen en het
verkrijgen van medewerking van de beoogde gesprekspartners de nodige
overredingskracht en zorgvuldigheid nodig. Ook vanuit deze optiek was een
concentratie op de keten van bouwwerken wenselijk.
2.3 Asbestketen voor bouwwerken
In deze paragraaf geven we inzicht in hoe de asbestketen voor bouwwerken is
opgebouwd. Uit schema 2.1 blijkt dat er bij de keten van bouwwerken feitelijk
sprake is van twee ketens, namelijk enerzijds de keten van de sloop-
vergunningsplichtige asbestverwijdering en anderzijds de keten van de niet-
sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering. In onderstaand schema zijn voor elk
van de (deel)ketens de belangrijkste onderdelen weergegeven.
19
Schema 2.1 De ketens van asbestverwijdering uit bouwwerken
Voornemen om te slopen
NIET VERGUNNINGSPLICHTIG VERGUNNINGSPLICHTIG
Geen inventarisatie nodig Asbestinventarisatie
Geen sloopvergunning nodig Sloopvergunning
Asbestverwijdering Asbestverwijdering
Inzamelen, afvoer, storten Inzamelen, afvoer, storten
Eindbeoordeling
In het navolgende zullen we de onderdelen van beide genoemde ketens kort de
revue laten passeren.
20
Vergunningsplichtige keten
In vrijwel alle gevallen van (volledige of gedeeltelijke) sloop van bouwwerken,
waarbij ook sprake is van asbestverwijdering, is een sloopvergunning verplicht. De
vergunningsplichtige keten voor asbestverwijdering begint met het uitvoeren van
een asbestinventarisatie. Op basis daarvan wordt de vergunning aangevraagd als
uit de inventarisatie blijkt dat dit nodig is. Uit een inventarisatie kan namelijk
blijken dat de mate waarin asbest voorkomt onder de normwaarden is voor het
moeten aanvragen van een vergunning (zie hierna). In dat geval zal de overstap
worden gemaakt naar de niet-vergunningsplichtige keten (zie pijl tussen beide
keten).
Na het afgeven van de vergunning moeten in de kern nog drie stappen worden
doorlopen, namelijk de verwijdering zelf, het transport en de stort van het
verwijderde asbest en de eindbeoordeling. In deze eindbeoordeling wordt
vastgesteld of alle asbest is verwijderd en de slooplocatie geheel asbestvrij is.
Niet-vergunningsplichtige keten
Slechts in een aantal uitzonderingssituaties is in het geval van asbest het aanvragen
van een sloopvergunning niet noodzakelijk. Zo mogen particulieren onder
bepaalde voorwaarden zelf asbest slopen. Ook voor bedrijfsmatige asbest-
verwijdering gelden bepaalde uitzonderingen.
Bij de niet-vergunningsplichtige keten is dus geen sloopvergunning en op basis
daarvan ook geen inventarisatie nodig. De keten beperkt zich hier tot de asbest-
verwijdering en het inzamelen, afvoeren en storten van het verwijderde asbest.
Een eindbeoordeling is in dit geval in tegenstelling tot de vergunningsplichtige
verwijdering niet nodig.
In dit rapport zullen we vrijwel uitsluitend stil staan bij de keten van
vergunningsplichtige asbestverwijdering. Alleen in het hoofdstuk over de stort van
21
asbest wordt ook aandacht besteed aan het asbest dat door particulieren (zonder
vergunning gesloopt) bij de stortplaats wordt aangeboden.
2.4 Typologie van niet-naleving van de asbestregels
Bij de keten van asbestverwijdering van bouwwerken is sprake van een groot
aantal wettelijke regels en voorschriften waaraan voldaan moet worden in elk van
de ketenonderdelen. Zoals in het eerste hoofdstuk al aangegeven, zijn deze regels
in verschillende wettelijke kaders vastgelegd. Bij deze asbestregels spelen veel
partijen een rol. Enerzijds zijn er verschillende typen adressanten die deze regels
moeten naleven. Het gaat daarbij onder meer om opdrachtgevers/eigenaren van
bouwwerken, asbestinventarisatiebedrijven, laboratoria, asbestverwijderings-
bedrijven, transporteurs en stortplaatsen. Daarnaast spelen diverse organisaties een
rol in het toezicht op de naleving van de regels. Toezichthoudende instanties die
binnen de keten van asbestverwijdering van bouwwerken elk een deel van het
toezicht voor hun rekening nemen zijn gemeenten, provincies, AI, de CKI's,
VROM-inspectie en de IVW.
Uit de eerste fase van het onderzoek werd al duidelijk dat er op veel punten in de
asbestketen sprake is van niet-naleving van de regels. Zonder de intentie te hebben
om compleet te zijn, kunnen de verklaringen voor deze overtredingen deels worden
gevonden in zaken als de complexheid en veelheid aan regels, economische
motieven (de `officiële route' brengt hoge kosten in tijd en geld met zich mee), de
onderlinge (economische) afhankelijkheidsrelaties tussen sommige partijen in de
keten en zeker bij particulieren de onbekendheid met de regelgeving.
Het probleem van de niet-naleving wordt verder in hand gewerkt door de wijze
waarop het toezicht op naleving van de asbestregels is ingericht en functioneert.
Dit toezicht is zoals hiervoor al opgemerkt versnipperd over meerdere partijen.
De kans om gecontroleerd te worden, werd door gesprekspartners uit de eerste fase
22
als klein ervaren. Bovendien zou de impact van opgelegde sancties gering zijn:
boetes wegen bijvoorbeeld niet op tegen de economische voordelen die genoten
worden als asbest niet volgens de regels wordt verwijderd. Daarnaast verdwijnt een
deel van de asbestverwijdering al aan het begin van de keten uit het zicht van de
toezichthouders. Wanneer geen sloopvergunning wordt aangevraagd (terwijl dit
wel had gemoeten) en hier bovendien niet of nauwelijks toezicht op wordt
gehouden, dan gaat aan het begin van de keten al veel fout. Gemeenten hebben in
dit opzicht een cruciale taak in de `toeleiding' naar de toezichthouders op de
overige onderdelen in de asbestketen7.
Het onderzoek heeft zich dus geconcentreerd op de niet-naleving van asbestregels
bij de verwijdering van asbest uit bouwwerken. In schema 2.2 hebben we
gevisualiseerd waarover we meer (cijfermatige) gegevens over de niet-naleving
hebben trachten te verkrijgen. Daarbij tekenen we aan dat deze typen verschillend
zijn geoperationaliseerd. Soms was sprake van één indicator (bijvoorbeeld wel of
niet een vergunning aanvragen), in andere gevallen werden verschillende aspecten
van niet-naleving onder de loep genomen (bij bijvoorbeeld de feitelijke
verwijdering kunnen verschillende overtredingen van regels worden onder-
scheiden).
Bij schema 2.2 merken we nog wel het volgende op. Hoewel het (laten) uitvoeren
van een asbestinventarisatie feitelijk de eerste schakel vormt binnen de asbestketen
voor bouwwerken, is deze schakel bij de verdere gegevensverzameling niet als
startpunt genomen. We hebben er voor gekozen om het aanvragen van de
sloopvergunning (waarbij dan een asbestinventarisatierapport moet worden
overhandigd) als startpunt te kiezen. Het is namelijk vooral het voornemen/besluit
7 In dit onderzoek richten we ons uitsluitend op de mate waarin bepaalde asbestregels overtreden worden en
niet op het probleem van het gebrekkige toezicht. Over het functioneren van diverse toezichthouders zijn al
verschillende onderzoeken verricht, onder meer vanuit de VROM-Inspectie en het IWI. Bovendien zijn op dit
punt al verschillende initiatieven genomen en vervolgstappen gezet om tot verbeteringen te komen.
23
om al of niet een sloopvergunning aan te vragen dat bepaalt of bij asbest-
verwijdering het officiële traject (zie schema 2.1) zoveel mogelijk wordt gevolgd
of dat de verwijdering buiten de asbestregels om wordt uitgevoerd. In het laatste
geval is er sprake van illegale asbestverwijdering.
24
Schema 2.2 Onderscheiden hoofdtypen van (niet-)naleving van asbestregels bij sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering
Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7
Sloopvergunning Asbestinventarisatie Asbestverwijdering Transport, opslag, Eindcontrole
stort
Vergunning Asbest- Transport, opslag
Inventarisatie Eindcontrole
verlening op en stort volgens
volgens regels verwijdering volgens de regels
volgens de regels de regels
orde
Wel aanvraag
sloopvergunning
Vergunning Inventarisatie Asbest- Transport, opslag Eindcontrole niet
verlening niet op niet volgens verwijdering niet en stort niet op op orde
Sloopwerken met orde regels op orde orde
asbestvermoeden
Geen aanvraag
sloopvergunning
Asbest-
verwijdering
buiten regels/
toezicht om
Legenda: Naleving
Niet-naleving
In het begin van elk volgend hoofdstuk zal dit schema worden gebruikt om aan te geven welke vormen van niet-naleving in dat hoofdstuk
behandeld zullen worden. De betreffende vormen van niet naleving zijn dan donkergroen gearceerd.
25
26
3. SLOOPVERGUNNING
3.1 Inleiding
Zoals hiervoor al is aangegeven spitsen we ons in dit onderzoek toe op de keten
voor vergunningsplichtige asbestverwijdering.uit bouwwerken (rechterkolom uit
schema 2.1). Daar waar asbest vrijkomt bij de sloop van een bouwwerk, is in
vrijwel alle gevallen een sloopvergunning nodig. Pas na verstrekking van de
sloopvergunning door de gemeente kan met de feitelijke asbestverwijdering
worden begonnen. Bij de aanvraag van een sloopvergunning moet een
asbestinventarisatie worden overlegd. Op specifiek deze inventarisatie komen we
in het volgende hoofdstuk terug. In dit hoofdstuk staat de mate van naleving van de
regels rondom de sloopvergunning centraal.
3.2 Regelgeving en actoren
Bedrijven en particulieren die een (deel van een) bouwwerk willen slopen en
waarbij 10 m3 of meer sloopafval vrijkomt, hebben een reguliere sloopvergunning
nodig. Deze ondergrens geldt niet als er asbest in het bouwwerk zit. Vanuit het Avb
2005 geldt dat in geval van asbest bij sloop altijd een sloopvergunning nodig is. De
sloopvergunning moet worden aangevraagd bij de gemeente. Voor alle
bouwwerken die dateren van voor 19948 bestaat er een vermoeden van asbest,
tenzij er documenten/bewijzen overlegd kunnen worden waarin staat dat het
bouwwerk asbestvrij is.
Om te bepalen of er daadwerkelijk asbest in een bouwwerk aanwezig is moet een
asbestinventarisatie worden uitgevoerd (zie volgend hoofdstuk). Blijkt uit deze
inventarisatie dat geen asbest is aangetroffen dan is er op basis van het Avb geen
8 Vanaf dat jaar geldt er een totaalverbod op het gebruik van asbest.
27
sloopvergunning nodig en hoeven de volgende schakels van de keten niet meer te
worden doorlopen. Dit geldt ook voor de enkele uitzonderingsgevallen (zie
paragraaf 2.2). Een laatste uitzondering betreft het geval wanneer er wel asbest
aanwezig is, maar wanneer er handelingen met het asbest worden verricht die niet
worden gezien als sloop (bijvoorbeeld coaten of het verwijderen van een losse
asbesthoudende bloembak).
In de gemeentelijke bouwverordening dient de werkwijze voor bouwen en slopen
te worden vastgelegd. De bouwverordening vormt tevens de basis voor een
adequate taakvervulling (vergunningverlening, handhaving en toezicht) op het
gebied van asbest. In de bouwverordening moet artikel 10 van het Avb 2005 zijn
opgenomen. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de gemeente-
lijke asbesttaak in de VNG-Modelbouwverordening kant en klaar uitgewerkt.
Zolang gemeenten het genoemde artikel niet hebben doorvertaald naar hun eigen
bouwverordening, gelden de regels uit het Avb rechtstreeks. Het te hanteren
formulier voor de aanvraag van een sloopvergunning moet door de gemeente
afgestemd zijn op de actuele asbestregelgeving. Hiertoe dient het formulier een
aantal essentiële vragen te bevatten (bijvoorbeeld over het asbestinventarisatie-
rapport).
De gemeente beoordeelt de ingediende aanvraag en toetst daarbij of er een
asbestinventarisatierapport is bijgevoegd, of dit rapport is opgesteld door een
gecertificeerd inventarisatiebedrijf en of de inventarisatie volledig en representatief
is. Alleen als dit in orde is mag een sloopvergunning worden verleend. Pas als de
sloopvergunning is verstrekt kan met de feitelijke asbestverwijdering worden
begonnen. Vanuit de modelbouwverordening (of anders het Avb 2005) worden
voorschriften gesteld waaraan de vergunninghouder zich moet houden voorafgaand
aan de verwijdering en tijdens de asbestverwijdering zelf (inschakelen gecertifi-
ceerd bedrijf, afzetten terrein et cetera), de verpakking en opslag van asbest, de
afvoer van asbest en de eindbeoordeling. De gemeente dient in de loop van het
28
traject toezicht te houden op de naleving van deze voorschriften door de
vergunninghouder.
In schema 3.1 hebben we de partijen weergegeven die een rol spelen in dit
onderdeel van de asbestketen. Bovendien is hun rol kort en bondig beschreven.
Schema 3.1 Rollen van partijen binnen het ketenonderdeel sloopvergunning
Partij Rol
Opdrachtgever/eigenaar pand Aanvragen vergunning bij de gemeente
Gemeente Vertaling landelijke asbestregels naar lokale bouwverordening
Toetsing van de vergunningaanvraag en bijbehorende documenten
zoals inventarisatierapport
Toekennen/weigeren vergunning
VROM-Inspectie Tweedelijns toezicht op gemeenten (conform het Avb)
3.3 Vormen van niet-naleving
Uit de inventariserende fase kwamen binnen dit ketenonderdeel drie typen van
niet-naleving naar voren, die in aanmerking kwamen voor verdere verdieping en
kwantificering in de tweede fase. Deze vormen van niet-naleving zijn:
geen sloopvergunning aanvragen (terwijl dit wel had gemoeten);
het indienen van een incomplete en/of incorrecte aanvraag (waarop vervolgens
een sloopvergunning wordt afgegeven);
het onterecht afgeven van een sloopvergunning door de gemeente.
Alvorens de resultaten van de tweede fase toe te lichten, zullen we de bovenstaande
punten kort bespreken.
Uit de eerste fase zijn duidelijke indicaties verkregen dat een veel voorkomende
vorm van niet-naleving binnen dit ketenonderdeel is dat geen sloopvergunning
29
wordt aangevraagd in gevallen waarin dit wel verplicht is. Dit is een ernstige vorm
van niet-naleving omdat hiermee de sloop en asbestverwijdering buiten het legale
traject terecht komt. Hierdoor bestaat er in deze gevallen geen inzicht in of het
asbest op een goede en verantwoorde wijze wordt verwijderd en afgevoerd.
Bovendien is de kans groter dat ook regels in de volgende ketenonderdelen niet
(goed) worden nageleefd als geen sloopvergunning is aangevraagd en verkregen.
Gemeenten kunnen ook vergunningen onterecht toekennen. Twee varianten zijn
hierbij mogelijk. Het kan in de eerste plaats voorkomen dat eigenaren/gebruikers
onbewust een verkeerde, incomplete aanvraag doen die niet overeenkomt met de
werkelijke situatie. Dit zou kunnen worden veroorzaakt door het ontbreken van een
goed aanvraagformulier en duidelijke informatie over de vereisten voor een
sloopvergunning. Ook komt het in de tweede plaats voor dat bewust een
verkeerde, incomplete aanvraag wordt gedaan. Door een gebrekkige controle door
de gemeente van het aanvraagformulier en verderop in de keten onvoldoende
toezicht op de verwijdering, durven eigenaren/opdrachtgevers in dat geval het
risico te lopen om een onvolledige vergunningsaanvraag in te dienen.
De kans op verkeerde vergunningaanvragen waarin aan de mogelijke aanwezigheid
van asbest geen aandacht is besteed of geen goede opgave van de hoeveelheid
asbest is gegeven en daardoor sprake is van een onterechte toekenning van de
sloopvergunning wordt groter naarmate gemeente hun bouwverordening en het
aanvraagformulier niet geactualiseerd hebben volgens het Asbestverwijderings-
besluit 2005. Uit recente publicaties van de VROM-Inspectie blijkt dat er op dit
punt nog het nodige te winnen valt9.
9 Resultaten Uitvoering Gemeentelijke Asbesttaken 2008, VROM-Inspectie 2008.
30
3.4 Niet-aanvragen van een sloopvergunning
In het rapport `Ketenbesef op de Werkvloer' van de Rekenkamer (2008) is de
schatting opgenomen dat bij 30% tot 50% van de slooppanden sprake is van sloop
zonder vergunning. Hoe de Rekenkamer dit berekend of geschat heeft, wordt in het
rapport niet vermeld. Wij hebben in ons onderzoek ook op een aantal manieren
geprobeerd de omvang van de zogenaamde illegale asbestsloop te bepalen. Met
illegale asbestsloop wordt in dit onderzoek de asbestverwijderingen bedoeld die
buiten elke vorm van toezicht vallen, waardoor er niet kan worden nagegaan of de
asbestregels in de verschillende ketenonderdelen worden nageleefd. Deze
illegaliteit ontstaat direct wanneer er geen sloopvergunning wordt aangevraagd,
wanneer deze volgens de regels wel verplicht is.
In het onderstaande zullen we de `opbrengsten' van verschillende methoden om
de omvang van de illegaliteit te bepalen presenteren.
Methode 1
In de eerste plaats zijn we bij de geraadpleegde koplopergemeenten nagegaan in
hoeverre zij zicht hebben op het aandeel panden in hun gemeente dat (in 2008)
zonder vergunning is gesloopt. Bij de betrokken gemeenten wordt dit niet
systematisch bijgehouden. Uit de toelichting van de respondenten blijkt dat de
focus van hun werk ligt op het goed afhandelen van de ingediende
sloopvergunningen en het houden van toezicht op de goede naleving van de regels
uit de sloopvergunning. Actief en systematisch speurwerk op het punt van
illegaliteit blijken de gemeenten over het algemeen niet of maar in beperkte mate te
doen.
Hoewel de geraadpleegde gemeenten zonder uitzondering het opsporen van illegale
sloop als heel lastig ervaren, hebben sommigen van hen toch initiatieven op dit
punt ontplooid. Zij doen dit bijvoorbeeld door tijdens inspecties op straat en bij
31
bouwwerken de ogen goed open te houden en op onderzoek uit te gaan als ze
ergens sloopactiviteiten tegenkomen die niet bij hen bekend zijn. De ene gemeente
pakt dit bewuster en meer gestructureerd op dan de andere gemeente. Gevraagd
naar het aantal illegale sloopsituaties die de betreffende gemeenten op deze manier
tegenkomen, konden enkele gemeenten cijfers aanreiken. In figuur 3.1 is
weergegeven hoeveel illegale sloopsituaties in die gemeenten zijn opgespoord op
het totale aantal sloopwerken (legaal en illegaal). Opgemerkt moet worden dat het
hier uitsluitend gaat om sloopsituaties en sloopwerken waarbij asbest in het spel is.
Het betreft zowel de sloop van volledige panden waarin asbest is verwerkt,
renovaties waarbij asbest wordt verwijderd als situaties waarin uitsluitend asbest
wordt verwijderd (dus geen andere sloopactiviteiten). Sloopsituaties en sloop-
werken zonder asbest zijn buiten beschouwing gelaten.
Figuur 3.1 Aandeel `opgespoorde' asbestslopen waarvoor geen sloopvergunning was
aangevraagd op het totaal aantal asbestslopen, in 2008
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 3%
Gemeente 3 8%
Gemeente 4 8%
Gemeente 5 11%
Gemeente 6 14%
Gemeente 7 15%
Gewogen gemiddelde* 7%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal legale en illegale asbestslopen in de betreffende
gemeenten in 2008.
Bij (een selectie van) de koplopergemeenten bedraagt het aantal illegale
asbestslopen dat min of meer per toeval is opgespoord, gemiddeld genomen
ongeveer 7%. Deze uitkomst kan als een absoluut minimum worden beschouwd.
32
Het werkelijke aandeel asbestslopen zonder vergunning zal in de praktijk veel
hoger liggen. Dit werd in de gesprekken met de betreffende gemeenten bevestigd.
De respondenten verwachten veel meer gevallen op te kunnen sporen wanneer ze
hier gericht en systematisch naar zouden gaan zoeken. Een knelpunt dat zij (maar
ook respondenten van andere onderzoeksgroepen) naar voren brengen is dat
onvoldoende prioriteit wordt gelegd en dus capaciteit wordt vrijgemaakt voor
de opsporing van illegale asbestsloop. De gemeentelijke capaciteit wordt vooral
ingezet op de administratieve afhandeling van de vergunningsaanvragen voor
asbestsloop en het toezicht op de naleving van de regels bij verstrekte
vergunningen (dus het legale circuit)10.
We hebben getracht de gegevens van de koploper gemeenten als referentiecijfers te
gebruiken en deze te extrapoleren naar landelijke waarden. Zo blijkt uit de
gesprekken met de gemeenten dat zij in 2008 in totaal 1.391 sloopvergunningen
hebben afgegeven waarbij asbest in het spel was. Gezamenlijk hadden deze
gemeenten volgens opgave van het CBS op 1 januari 2008 in totaal 823.872
inwoners. Dit betekent dat zij vorig jaar gemiddeld genomen één sloopvergunning
op 592 inwoners hebben afgegeven. Passen we dit verhoudingsgetal toe op de
totale Nederlandse bevolking11, dan kan verwacht worden dat het aantal afgegeven
sloopvergunningen met asbest in 2008 op 27.725 zou zijn uitgekomen. Wanneer dit
getal wordt afgezet tegen het werkelijke aantal afgegeven sloopvergunningen, zou
een ruwe indicatie van het percentage illegale sloop (dus zonder sloopvergunning)
kunnen worden verkregen. Het is ons echter niet gelukt om het cijfer van het totaal
aantal afgegeven sloopvergunningen te verkrijgen, ondanks dat wij daarvoor
verschillende partijen hebben geraadpleegd (ministerie VROM, VNG, EIB, OTB
10 Volgens de geraadpleegde gemeenten doet het capaciteitsprobleem zich niet alleen bij henzelf voor, maar ook
bij andere actoren. Zo moeten zij naar eigen zeggen bij het aantreffen van illegale asbestsloop heel veel
moeite doen om een AI-inspecteur of de politie direct ter plaats te krijgen om direct actief op te kunnen
treden.
11 Volgens het CBS telde Nederland in januari 2008 in totaal 16.412.956 inwoners (CBS, 2008).
33
en TU Delft). Geen van deze organisaties kon ons een cijfer op dit punt aanreiken.
Methode 2
In aanvulling op het voorgaande hebben we ook nog binnen de groep koplopers
een nadere analyse gedaan. Tussen de geraadpleegde gemeenten doen zich
namelijk grote verschillen voor wat betreft de verhouding tussen het aantal
asbestsloopvergunningen en het aantal inwoners binnen elk van de gemeenten.
Twee van de geraadpleegde gemeenten vormen het beste voorbeeld. Binnen deze
gemeenten kan het zicht op het aantal asbestsloopwerken als meest compleet
worden verondersteld12. Het zijn gemeenten die al jarenlang een actief
handhavingsbeleid op het gebied van asbest uitvoeren. Wat hen bovendien van
anderen onderscheidt is dat zij zich ook op een pro-actieve wijze richten op het
opsporen van illegale asbestsloop. De gegevens van deze gemeenten kunnen met
de nodige voorzichtigheid dan ook als normgegevens worden gebruikt.
In de ene voorbeeldgemeente waren er in 2008 26 vergunningsplichtige
asbestsloopwerken. Delen we dit aantal asbestsloopwerken op het aantal inwoners
in de betreffende gemeenten, dan zou er gemiddeld op elke 181 inwoners één
sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering zijn. Een precies gelijke verhouding
(1 op 181) wordt gevonden in de tweede gemeente. In deze gemeente was in 2008
sprake van in totaal 65 vergunningsplichtige asbestsloopwerken. Door de gemeente
waren in dat jaar echter 60 sloopvergunningen afgegeven, in vijf gevallen was dus
sprake van illegale asbestverwijdering. Delen we het aantal (legale en illegale)
asbestsloopwerken op het aantal inwoners van de betreffende gemeente, dan
12 Deze gemeente maakt naar eigen zeggen serieus werk van de vergunningverlening en de handhaving. Zo voert
zij op elke vergunde slooplocatie minstens één inspectie ´on site´ uit. Daarnaast controleert deze gemeente alle
verleende sloopvergunningen aan de hand van luchtfoto's (klopt het wat de vergunningaanvrager aangeeft). In
aanvulling daarop worden alle meldingen van particulieren en bouwvergunningen gecontroleerd of er geen
vergunningsplichtige sloop van asbest plaatsvindt. Ook bij inspecties op bouwplaatsen kijken zij gericht naar
mogelijke (asbest)sloop.
34
komen we dus wederom uit op 1 sloopvergunningsplichtige sloop op 181 inwoners.
Passen we deze verhouding ook toe op de andere geraadpleegde gemeenten, dan
wordt zichtbaar op hoeveel sloopvergunningen met asbest de betreffende
gemeenten uit hadden moeten komen als volgens deze norm vergunningen waren
aangevraagd (zie schema 3.2).
Schema 3.2 Berekening verhouding sloopvergunningen met asbest versus inwoners, voor de
geraadpleegde `koplopergemeenten'
Gemeente Afgegeven sloop- Aantal inwoners* Verhouding Verwacht aantal
vergunningen (2008) sloopvergunning- sloopvergun-
inwoners ningen bij
normwaarde**
Gemeente 1 26 4.705 1 op 181 inwoners 26
Gemeente 2 60 11.789 1 op 196 inwoners 65
Gemeente 3 230 99.454 1 op 432 inwoners 549
Gemeente 4 40 18.320 1 op 458 inwoners 101
Gemeente 5 153 76.732 1 op 502 inwoners 424
Gemeente 6 284 170.960 1 op 602 inwoners 945
Gemeente 7 109 68.696 1 op 630 inwoners 380
Gemeente 8 412 294.737 1 op 715 inwoners 1.628
Gemeente 9 59 53.785 1 op 912 inwoners 297
Gemeente 10 18 24.694 1 op 1.372 inwoners 136
Totaal 1.391 823.875 1 op 592 inwoners 4.552
* Definitieve inwonertallen per 1-1-2008 volgens opgave van het CBS.
** Op elke 181 inwoners één sloopvergunning.
Wanneer het feitelijk aantal sloopvergunningen met asbest wordt afgezet tegen het
verwachte aantal asbestverwijderingen kan bepaald worden welk deel van de
asbestverwijderingen met sloopvergunning zou plaatsvinden en welk deel zonder
sloopvergunning (illegaal). Uit bovenstaand schema blijkt dat bij toepassing van de
35
normwaarde de geraadpleegde gemeenten in totaal 4.552 sloopvergunningen
afgegeven hadden moeten hebben in het peiljaar 2008. In werkelijkheid bedroeg
het aantal afgegeven sloopvergunningen echter maar 1.391. Dit betekent dat het
`bereik' van de gemeenten (maar) 31% was. Als spiegelbeeld kan met de nodige
voorzichtigheid worden vastgesteld dat de niet-naleving op het punt van de
sloopvergunningen 69% bedraagt.
Methode 3
De voorgaande methode is robuust in die zin dat er geen rekening is gehouden met
het volume en de samenstelling van de bouwwerken in de betreffende gemeenten.
Vandaar dat we in het onderstaande ook nog een meer verfijnde methode toepas-
sen. In deze berekening hebben we het aantal sloopvergunningen niet gerelateerd
aan het aantal inwoners van de gemeenten, maar aan de woningvoorraad13.
In schema 3.3 is weergegeven welk deel van de verstrekte sloopvergunningen
betrekking had op woningen. Gemiddeld ligt dit percentage op 60%. In vrijwel alle
gevallen konden de afzonderlijke gemeenten hierover gegevens aanreiken. Daar
waar gegevens ontbraken is voor de berekening het gemiddelde van de andere
gemeenten gekozen. Dit leverde bij de ondervraagde gemeenten in totaal 804
sloopvergunningen voor woningen op. De sloopvergunningen voor specifiek
woningen hebben we in verband gebracht met de woningvoorraad die stamt uit de
periode 1945-1980. Deze periode kan als `asbestrijke periode' worden
aangemerkt14. Gemiddeld genomen werd bij de koplopergemeenten in 2008 op elke
168 woningen uit die tijd één sloopvergunning voor asbest voor woningen
afgegeven.
13 Een vergelijkbare exercitie kunnen we door het ontbreken van gegevens helaas niet voor
bedrijfsgebouwen maken.
14 In een recent onderzoek van de VROM-Inspectie over de gemeentelijke abesttaak is de
woningvoorraad uit die periode als één van de selectiecriteria gekozen. Veel woningen die uit die
periode stammen en gesloopt worden zijn als asbesthoudende bouwwerken te beschouwen.
36
Schema 3.3 Berekening verhouding sloopvergunningen voor woningen versus de woning-
voorraad uit de asbestvrije periode, voor de geraadpleegde koplopergemeenten
Gemeente Afgegeven Aandeel Afgegeven sloop- Woningvoorraad Aantal woningen Verwacht aantal
sloop- woningen vergunningen uit periode 1945- per vergunning sloopvergun-
vergunningen voor woningen 1980* ningen bij
(2008) (2008) normwaarde**
1 26 90% 23 805 1 op 35 7
2 60 20% 12 1.959 1 op 163 18
3 230 30% 69 17.998 1 op 261 167
4 40 65% 26 3.357 1 op 129 31
5 153 60% 92 17.384 1 op 189 161
6 284 65% 185 34.498 1 op 186 319
7 109 75% 82 11.102 1 op 135 103
8 412 65% 268 43.142 1 op 161 399
9 59 60% 35 12.043 1 op 344 112
10 18 65% 12 4.572 1 op 381 42
Totaal 1.391 60% 804 134.817 1 op 168 1.359
* Bron: Ministerie van VROM Volkshuisvesting Informatie Systeem (www.vois.datawonen.nl).
** Op elke 108 woningen uit 1945-1980 één vergunning voor de sloop van woningen.
Op een vergelijkbare wijze als bij de voorgaande methode kunnen we ook nu een
berekening maken van het verwachte aantal sloopvergunningen. In dit geval ligt
het voor de hand om een andere gemeente als referentie te nemen dan gemeente 1
en 2. Deze gemeenten blijken wat de samenstelling van de bebouwing betreft
duidelijk af te wijken van de andere gemeenten. Van de andere gemeenten blijkt
gemeente 4 het meest geschikt als referentiegemeente. In deze gemeente ligt het
percentage sloopvergunningen dat betrekking heeft op asbestverwijdering uit
woningen dicht bij het gemiddelde en bovendien `scoort' deze gemeente het beste
met een verhouding één sloopvergunning voor woningen op 129 woningen uit de
asbestrijke periode. Deze gemeente heeft in 2008 26 vergunningen voor de sloop
37
van woningen verstrekt. Van de zeven illegale sloopsituaties die werden
opgespoord, kunnen vijf worden toegerekend tot sloop met betrekking tot
woningen. Met andere woorden het aantal sloopvergunningen voor woningen had
uit moeten komen op 31. Passen we dit toe op de totale woningvoorraad uit de
asbestrijke periode, dan rolt daar een normwaarde van één sloopvergunning op 108
woningen uit de periode 1945-1980 op.
Passen we deze normwaarde toe op alle koplopergemeenten dan hadden de
betreffende gemeenten in 2008 in totaal 1.359 sloopvergunningen voor woningen
moeten afgeven. Het werkelijke aantal bedroeg echter 804. De nalevingsquote
komt daarmee uit op 59% en de mate van niet-naleving op dit punt dus op 41%.
Bovenstaand cijfer heeft alleen betrekking op de vergunningverlening voor de
sloop van asbest uit woningen15. Bovendien is het berekend voor gemeenten
waarvan verwacht mag worden dat zij meer dan gemiddeld toezicht houden op de
naleving van asbestregels en de (illegale) uitvoering van sloopwerken. Bedrijven
en particulieren zullen in deze gemeenten dan ook eerder geneigd zijn om
(volledige) sloopvergunningen aan te vragen en de sloopwerken naar analogie van
de vergunningen uit te voeren. Voor het Nederlandse gemiddelde mag
verondersteld worden dat het niveau van niet-naleving op dit punt veel hoger zal
liggen.
Resumé
Op grond van het voorgaande kunnen we concluderen dat de schatting van de
Rekenkamer met grote waarschijnlijkheid aan de voorzichtige kant is. Een
bandbreedte van 50% tot 80% van de situaties waarin sprake is van
sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering uit bouwwerken maar waarvoor
onterecht geen sloopvergunning is aangevraagd zal in onze optiek een meer reëel
15 Het gaat daarbij zowel om volledige sloop van woningen waarbij asbest in het spel is, renovatie van woningen
met asbest als om situaties waarin uitsluitend asbest wordt verwijderd zonder overige sloopactiviteiten.
38
beeld van de werkelijkheid zijn. Dit percentage zegt echter niets over de
hoeveelheid asbest die in het geding is. Een sloopvergunningsplichtige asbest-
verwijdering kan immers betrekking hebben op zowel de volledige sloop van een
volledig flatgebouw met al het daarin aanwezige asbest als op de verwijdering van
asbesthoudende vloerbedekking uit één afzonderlijke woning.
3.5 Onterecht sloopvergunningen toekennen
Uit de gesprekken met de gemeenten wordt duidelijk dat een sloopvergunning-
aanvraag vrijwel nooit geweigerd wordt. Wel komt het voor dat aanvragen in eerste
instantie niet helemaal correct of volledig zijn ingevuld. De indiener wordt dan in
de gelegenheid gesteld om de tekortkomingen in de vergunningsaanvraag te
herstellen. Hoe vaak dit gebeurt blijkt voor de gemeenten lastig aan te geven,
omdat ze dit in hun registraties niet speciaal bijhouden. We hebben gemeenten wel
uitspraken kunnen ontlokken over het ontbreken van een asbestinventarisatie bij de
aanvraag. Hierop komen we in hoofdstuk 4 terug.
In het verlengde van het bovenstaande kunnen gemeenten sloopvergunningen voor
asbesthoudende bouwwerken onterecht toekennen. We hebben de asbestver-
wijderingsbedrijven gevraagd hoe vaak dit in hun waarneming voorkomt. De
sloopvergunning is voor de asbestverwijderingsbedrijven een belangrijk document,
omdat zonder dit document geen asbest mag worden verwijderd. Daarbij is het
voor verwijderaars van belang dat de inhoud van de sloopvergunning overeenkomt
met de situatie ter plaatse. Immers, wanneer de situatie in de praktijk een andere is
dan in de sloopvergunning wordt beschreven moet een nieuwe, aangepaste
sloopvergunning worden aangevraagd. Dit zorgt bij de verwijderaar voor
vertraging en soms extra kosten.
De ervaringen van de asbestverwijderingsbedrijven met de vergunningen zijn
verschillend. Vier op de tien asbestverwijderaars ervaren dat in gemeenten waar ze
39
werkzaam zijn alleen sloopvergunningen worden afgegeven als de aanvraag
compleet en correct is. Bijna de helft van de geraadpleegde asbestverwijderaars
heeft echter ervaring met sloopvergunningen die in hun optiek op onjuiste gronden
zijn afgegeven. Drie knelpunten voeren daarbij de boventoon. In de eerste plaats
blijken gemeenten sloopvergunningen af te geven als enkel een type A
inventarisatie is uitgevoerd, terwijl ook een type B inventarisatie (destructief
onderzoek) had moeten plaatsvinden16. Ook komt het in de tweede plaats voor
dat de bijgevoegde asbestinventarisatie geen betrekking heeft op de vergunde
slooplocatie. In de derde plaats voeren de asbestverwijderingsbedrijven aan dat niet
altijd de juiste risicokwalificatie in de aanvraag (en dus in de vergunning) is
aangegeven.
Bij de asbestverwijderingsbedrijven hebben we ook navraag gedaan naar de
omvang van deze vorm van niet-naleving. We hebben ze gevraagd naar welk
aandeel van alle sloopwerken die ze op jaarbasis uitvoeren, gemeenten volgens hen
onterecht een sloopvergunning hebben afgegeven. Dertien van de vijftien
geraadpleegde verwijderaars konden op dit punt een schatting geven. De
uitkomsten hiervan zijn in figuur 3.2 weergegeven. Een aantal van de respondenten
blijkt naar eigen zeggen nooit te hoeven werken met onterecht afgegeven
sloopvergunningen.
16 De verwijderaars wijzen daarbij echter onterecht naar de gemeenten als `boosdoener'. Het zijn
immers de inventarisatiebureaus die op dit punt verantwoordelijkheid dragen.
40
Figuur 3.2 Aandeel onterecht afgegeven sloopvergunningen met asbest op het totaal aantal
uitgevoerde sloopwerken met asbest in 2008, volgens de geraadpleegde asbest-
verwijderingsbedrijven
AVB 12 20,0%
AVB 11 15%
AVB 10 15%
AVB 9 5%
AVB 8 5%
AVB 7 5%
AVB 6 5%
AVB 5 0%
AVB 4 0%
AVB 3 0%
AVB 2 0%
AVB 1 0%
Ongewogen gemiddeld 5,8%
Gewogen gemiddelde* 4,8%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopwerken dat de bedrijven in 2008 hebben uitgevoerd.
Gemiddeld genomen komen de geraadpleegde asbestverwijderaars op een aandeel
van bijna 6% onterecht afgegeven vergunningen. Dit is een ongewogen
gemiddelde waarbij geen rekening gehouden is met het aantal sloopwerken dat
door de betreffende verwijderaars wordt uitgevoerd op jaarbasis. Wanneer we dit
laatste meenemen in de berekeningen dan komt het gewogen gemiddelde iets lager
uit op bijna 5%. Uit de toelichting van de respondenten blijkt niet dat specifiek
bepaalde typen gemeenten op dit punt in de fout gaan: de respondenten maken dit
mee bij zowel (groot)stedelijke als plattelandsgemeenten.
Het afgeven van onterechte of onjuiste sloopvergunningen door gemeenten wordt
door de geraadpleegde asbestverwijderaars vooral geweten aan een tekort aan
41
kennis over asbest(verwijdering) aan de kant van de gemeenten. De betrokken
ambtenaren binnen het merendeel van de gemeenten zou volgens de respondenten
van asbestverwijderingsbedrijven niet over een DTA-opleiding beschikken. De
respondenten zien een dergelijke opleiding wel als vereiste om aanvragen voor
sloopvergunningen en bijgeleverde asbestinventarisaties goed te kunnen
beoordelen dan wel adequaat toezicht te kunnen houden op de uitvoering van de
asbestverwijdering zelf. Ook vanuit VROM-Inspectie is in de inventariserende fase
gewezen op een gebrek aan kennis en expertise op asbestterrein bij de
gemeentelijke afdelingen die belast zijn met de beoordeling van sloopaanvragen en
het toezicht op de naleving van de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de
vergunning.
42
4. ASBESTINVENTARISATIE
4.1 Inleiding
Het doel van een asbestinventarisatie is dat voorafgaand aan de werkzaamheden in
een te slopen of te verbouwen bouwwerk duidelijk wordt op welke locaties in het
pand zich asbesthoudende materialen bevinden. De inventarisatie vormt het
vertrekpunt voor de vergunningverlening en de feitelijke verwijdering van het
asbest. In dit hoofdstuk gaan we nader in op achtereenvolgens de regelgeving
rondom de asbestinventarisatie, de typen niet-naleving die kunnen worden
onderscheiden en de gegevens die we hebben verkregen rondom de mate van deze
niet-naleving.
4.2 Regelgeving en betrokken partijen
De inventarisatieplicht volgt uit het Asbestverwijderingsbesluit (Avb 2005) en
geldt voor alle bouwwerken die voor 1994 zijn vervaardigd of verbouwd en
waarvoor geen passende bewijsmiddelen kunnen worden overlegd waarin staat dat
in het bouwwerk geen asbest aanwezig is. Deze inventarisatie dient uitgevoerd te
worden door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Deze voert de
inventarisatie uit en stelt een inventarisatierapport op volgens de richtlijnen SC540
of (de oudere) BRL5052 van het wettelijk verplichte certificeringssysteem. In het
certificeringsschema staan onder meer de administratieve eisen en de eisen die
worden gesteld aan het kwaliteitssysteem, organisatie en management en aan de
kwalificatie van medewerkers die de inventarisatie uitvoeren. De SC540 stelt
ondermeer eisen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van het
inventarisatiebedrijf. Zo moet het inventarisatiebedrijf onafhankelijk en juridisch
gescheiden zijn van andere, in één project optredende partijen, zoals
asbestverwijderingsbedrijven, sloopbedrijven en bouwondernemingen. Ook geeft
de SC540 weer welke methoden en procedures bij de inventarisatie gehanteerd
43
moeten worden en hoe de gegevens beheerd moeten worden.
In de SC540 wordt een nader onderscheid gemaakt tussen een inventarisatie-
rapport deel A en deel B. Deel A bevat de inventarisatiegegevens van alle direct
waarneembare asbest. Indien er een redelijk vermoeden is dat er ook op niet direct
zichtbare plaatsen asbest aanwezig is, dient dit in een later stadium maar
voorafgaan aan de sloop middels aanvullend (destructief17) onderzoek in kaart te
worden gebracht. Hiertoe dient een inventarisatierapport deel B opgesteld te
worden.
Sinds de inwerkingtreding van de vernieuwde Arbeidsomstandighedenwet op 1
januari 2007 dient tijdens de asbestinventarisatie een risicoclassificatie plaats te
vinden. Het inventarisatiebedrijf bepaalt aan de hand van uniforme en objectieve
criteria de mate van risico dat aan de asbestverwijdering in een bepaald bouwwerk
verbonden is. Het risico hangt af van het type asbest, de wijze waarop asbest is
toegepast en de wijze waarop verwijdering zal plaatsvinden. Er zijn drie
risicoklassen, namelijk laag (risicoklasse 1), middel (2) en hoog (3). Het bepalen
van de risicoklasse is een belangrijk onderdeel van de asbestinventarisatie, omdat
de risicoklasse bepaalt door wie en onder welke specifieke voorwaarden het asbest
moet worden verwijderd. Zo is het bij de risicoklassen 2 en 3 verplicht om dit door
een gecertificeerd asbestverwijderaar te laten doen. Bij asbest uit risicoklasse 1
hoeft dit niet.
Indien een inventarisatiebedrijf niet zeker is of een bepaald materiaal asbest bevat,
moet het een monster van het materiaal opsturen naar een erkend laboratorium. Dit
laboratorium onderzoekt het monster en stuurt de uitslag van het onderzoek naar
17 Onderzoek naar niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest of asbesthoudende producten
voorafgaand aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, met behulp van zwaar
materieel, waarbij de bouwkundige integriteit wordt aangetast.
44
het inventarisatiebedrijf. Zij gebruiken deze informatie voor hun inventarisatie-
rapport. De laboratoria moeten geaccrediteerd zijn tegen ISO/IEC 17025 en staan
onder toezicht van de Raad van Accreditatie.
Rol en betrokkenheid partijen
Bij de schakel van de asbestinventarisatie zijn verschillende partijen betrokken.
Deze partijen en hun rol binnen dit ketenonderdeel hebben we in schema 4.1
samengevat.
Schema 4.1 Rollen van partijen binnen het ketenonderdeel asbestinventarisatie
Partij Rol
Opdrachtgever/eigenaar pand Opdracht geven om een inventarisatie uit te laten voeren
Gecertificeerd Uitvoeren van de inventarisatie volgens de richtlijn SC540 of
asbestinventarisatiebedrijf (AIB) BRL5052
Erkend laboratorium Analyseren monsters die door AIB zijn toegestuurd in het kader van
de inventarisatie
Certificatie en Keurings Instellingen Eerstelijns toezicht: toezicht op functioneren AIB's
(CKI)
Gemeente Eerstelijns toezicht: bij vergunningaanvraag toetsen op aanwezigheid
inventarisatierapport
VROM-Inspectie Tweedelijns toezicht op de gemeenten
IWI Tweedelijns toezicht op het functioneren van CKI's
Raad van Accreditatie Accreditatie, toetsing en beoordeling van de laboratoria
4.3 Vormen van niet-naleving
Uit de inventariserende fase kwamen binnen dit ketenonderdeel een aantal typen
van niet-naleving naar voren, die in aanmerking kwamen voor verdere verdieping
en kwantificering in de twee fase. Het gaat daarbij om de volgende typen:
het ontbreken van een asbestinventarisatie;
45
onvolledige asbestinventarisaties;
asbestinventarisatie die niet volgens de regels zijn uitgevoerd.
In het onderstaande lichten we deze vormen van niet-naleving nader toe.
Ontbreken van de asbestinventarisatie
Een ernstige vorm van niet-naleving is wanneer voorafgaande aan de sloop van
bouwwerken van voor 1994 geen inventarisatie is uitgevoerd (en ook geen
bewijsmiddelen kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat er geen asbest aanwezig
is). Er bestaat in dat geval geen inzicht of asbest aanwezig is en indien dit het
geval is van welk type en in welke mate. De kans is dan groot dat bij de
verwijdering niet de juiste (veiligheids)maatregelen worden getroffen.
Vanuit de sleutelpersonen zijn verschillende verklaringen aangedragen voor het
ontbreken van een asbestinventarisatie. In de eerste plaats zou sprake zijn van
onbekendheid van deze wettelijke verplichting bij eigenaren van sloop-
/bouwwerken. Vooral bij particulieren is deze verplichting onbekend. Daarnaast is
er echter een categorie eigenaren/opdrachtgevers die hier weliswaar mee bekend
zijn, maar die bewust deze regel omzeilen. Met name de hoge kosten die gepaard
gaan met de inventarisatie en als er asbest is geconstateerd vervolgens ook de
verwijdering zelf, zouden hiervoor een verklaring zijn. Onder het motto `wat niet
weet, wat niet deert' hebben zij er belang bij dat een inventarisatie achterwege
blijft.
Onvolledige inventarisaties
Bij dit type niet-naleving is sprake wanneer inventarisatierapporten niet het
complete beeld geven van de feitelijke situatie wat betreft de aanwezigheid van
asbest. Er wordt in zo'n geval onterecht geen asbest geconstateerd of minder asbest
dan in werkelijkheid aanwezig is. Dit laatste kan bijvoorbeeld voortkomen uit het
feit dat een eigenaar/opdrachtgever bewust maar een deel van het te slopen pand
46
laat inventariseren. Asbestinventarisatiebedrijven kunnen echter ook de situatie ter
plaatse onvolledig in kaart brengen, bijvoorbeeld wanneer zij moeilijk bereikbare
plekken zoals zolders zonder trap niet onderzoeken.
Vanuit verschillende geraadpleegde ketenpartijen zowel gemeenten, asbest-
verwijderaars, de AI als certificerende instellingen wordt aangevoerd dat
belangenverstrengeling bijdraagt aan onvolledige asbestinventarisaties. Inventari-
satiebedrijven zouden zich in bepaalde gevallen onder druk laten zetten door hun
opdrachtgever (en betaler) en op hun verzoek asbest op bepaalde plaatsen `over het
hoofd te zien' en niet opnemen in het inventarisatierapport18.
Er is tevens sprake van een onvolledige (of onjuiste) asbestinventarisatie als er
geen risicoclassificatie of een onjuiste risicoclassificatie is opgenomen in het
inventarisatierapport. Vanuit de ketenpartijen wordt aangevoerd dat dit probleem
vrij nieuw is. De verplichting voor het opnemen van een risicoclassificatie geldt
namelijk pas sinds medio 2008 en veel bedrijven hebben aan deze nieuwe regel
moeten wennen. De risicoclassificatie is volgens meerdere geraadpleegde partijen
tevens een instrument dat bewust op een onjuiste manier wordt gebruikt. Ook
hierbij zou volgens deze gesprekspartners de belangenverstrengeling een rol
spelen. Inventarisatiebedrijven kunnen op verzoek van de opdrachtgever kiezen
voor een lagere risicoklasse (bijvoorbeeld risicoklasse 1) dan nodig is, waardoor de
opdrachtgever veel tijd en geld bespaart (ze hoeven dan immers geen gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf in de arm te nemen). Het lager inschalen van de
risicoklasse kan vanuit het inventarisatiebedrijf ook worden gedaan om er voor te
zorgen dat een bevriende asbestverwijderaar het asbest op een eenvoudige manier
(omgeven met minder regels) en dus goedkoper kan verwijderen. Ook hoger
inschalen komt volgens de respondenten voor, zodat een asbestverwijderaar
18 In een aantal interviews zijn echter ook voorbeelden genoemd van situaties waarbij
inventarisatiebedrijven de hoeveelheid asbest in een te slopen bouwwerk te hoog inschatten. Zo
zouden ze verwijderaars waarmee zij nauwe banden onderhouden extra werk toeschuiven.
47
daardoor meer kosten kan doorberekenen aan hun klant.
(Gebruik van de) asbestinventarisatie niet volgens de regels
Deze vorm van niet-naleving kan verschillende dimensies hebben. Zo is er sprake
van niet-naleving als eigenaren/opdrachtgevers voor de verplichte inventarisatie
een niet-gecertificeerd inventarisatiebedrijf inschakelen. Hierbij is ook het
betreffende inventarisatiebedrijf dat zonder certificaat een inventarisatie uitvoert
in overtreding.
Een tweede dimensie is wanneer de inventarisatie niet op de juiste manier wordt
uitgevoerd en het inventarisatierapport niet goed wordt opgesteld. De
verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de AIB's. Deze volgen dan niet de richtlijnen
zoals die zijn beschreven in het certificatieschema voor inventarisaties. Een
voorbeeld hiervan is wanneer deel B van de inventarisatie niet wordt uitgevoerd,
terwijl dit volgens de regels wel had gemoeten.
De eigenaren/opdrachtgevers kunnen ook in overtreding zijn doordat ze een
ongeldige inventarisatie gebruiken. De geldigheidsduur van de inventarisatie is in
dat geval verlopen of de inventarisatie heeft betrekking op een ander pand/andere
ruimte. Dit laatste zal vooral plaatsvinden bij eigenaren of opdrachtgevers die over
meerdere vergelijkbare panden/ruimten beschikken, waarvoor ze vanuit
financiële motieven niet voor elk afzonderlijk pand een inventarisatie willen laten
uitvoeren.
Niet-naleven van de regels omtrent onafhankelijkheid
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven geldt er vanuit de SC540 een eis
omtrent onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit. Volgens verschillende
geraadpleegde partijen zijn inventarisatiebureaus in de praktijk niet altijd
onafhankelijk en juridisch gescheiden van andere, binnen één project optredende
partijen zoals asbestverwijderaars. In de sector loopt er momenteel een traject om
48
dit knelpunt beter in kaart te brengen en is om die reden binnen dit onderzoek niet
nader onderzocht.
4.4 Ontbreken asbestinventarisatie
In de voorgaande paragraaf hebben we een inschatting gemaakt van de illegale
asbestsloop. Daaruit kwam naar voren dat in zeker de helft van de vergunnings-
plichtige sloopsituaties met asbest ten onrechte geen sloopvergunning wordt
aangevraagd. Er werd daarbij ook aangegeven dat de kans groter is dat bij illegale
asbestsloop ook andere regels bijvoorbeeld rondom de inventarisatie niet
nageleefd worden dan bij legale asbestverwijderingen. Immers wanneer eigenaren/
opdrachtgevers (bewust) niet overwegen om een sloopvergunning aan te vragen,
zullen zij ook minder genegen zijn om regels na te leven die op een vergunde
situatie van toepassing zijn. De uitkomst uit de vorige paragraaf kan dan ook op dit
ketenonderdeel worden toegepast.
Vanuit gemeenten
Daar waar wel een sloopvergunning is afgegeven kan het in principe niet meer
voorkomen dat een asbestinventarisatierapport ontbreekt19. Bij de behandeling van
de vergunningsaanvraag wordt door gemeenten getoetst of bij de aanvraag een
dergelijk rapport is bijgevoegd. Heel sporadisch komt het voor dat in plaats van een
inventarisatierapport alternatieve `bewijsmiddelen' worden overlegd waaruit zou
blijken dat geen asbest in het bouwwerk aanwezig is. Toch blijken aanvragers van
sloopvergunningen (voor bouwwerken die dateren uit de periode voor 1994) lang
niet altijd direct bij hun aanvraag de inventarisatie mee te leveren. De
geraadpleegde gemeenten in ons onderzoek hebben gegevens aangereikt over de
mate waarin asbestinventarisatierapporten in eerste instantie ontbraken bij de
19 Overigens nog wel los van de vraag waarop de inventarisatie precies betrekking heeft en of deze
op de juiste wijze is uitgevoerd.
49
vergunningsaanvraag (zie groene balken in figuur 4.1).
Figuur 4.1 Aandeel van het totaal aantal sloopvergunningen waar in eerste instantie geen
asbestinventarisatie was bijgevoegd, 2008 en startmoment stringenter asbestbeleid
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 1% 80%
Gemeente 3 5%
Gemeente 4 8% 13%
Gemeente 5 10%
Gemeente 6 10%
Gemeente 7 11% 72%
Gemeente 8 12%
Gemeente 9 15% 75%
Gemeente 10 25% 50%
Gewogen gemiddelde* 6% 69%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
Legenda: = 2008
= startmoment stringenter asbestbeleid
Uit de tabel blijkt dat in 2008 voor alle koplopergemeenten tezamen bij slechts
6% van alle sloopvergunningaanvragen in eerste instantie geen asbestinventarisatie
was bijgevoegd. Dat het bij gemeente 1 op 0% is uitgekomen, heeft te maken met
het feit dat een aanvraag niet als officiële sloopvergunningaanvraag wordt geteld,
zolang de verplichte documenten zoals de asbestinventarisatie ontbreken.
Zonder het asbestinventarisatierapport wordt de aanvraag niet in behandeling
genomen.
De respondenten van deze gemeenten geven als verklaring voor bovenstaande
uitkomst dat het strengere beleid dat zij op asbestgebied zijn gaan voeren, ook op
dit punt zijn vruchten heeft afgeworpen. Door een goede voorlichting rondom de
sloopvergunning en het gebruik van een duidelijk aanvraagformulier (waarin
50
nadrukkelijk staat vermeld dat het inventarisatierapport moet worden bijgevoegd),
blijkt deze verplichting steeds beter op het netvlies van de doelgroep te zijn
gekomen.
Het strengere beleid lijkt in dit opzicht een opvoedende functie te hebben. Dit blijkt
ook als we de ontwikkeling in de tijd in ogenschouw nemen. Bij vijf van de
geraadpleegde koplopergemeenten in ons onderzoek konden we dit percentage
afzetten tegen de score op het nulmoment (zie onderste balken die in figuur 4.1 bij
gemeenten zijn aangegeven), namelijk het moment waarop ze een start hebben
gemaakt met het implementeren van een strenger asbestbeleid. Dit referentie-
moment lag bij deze gemeenten in 2006 of 2007, jaren waarin het meeleveren van
een asbestinventarisatierapport ook al verplicht was. Toen ontbrak (in eerste
instantie) bij maar liefst driekwart van de aanvragen de asbestinventarisatie. In
deze vier gemeenten was dit percentage in enkele jaren tijd gedaald naar gemiddeld
8%.
De bovenstaande uitkomst hoeft op zich niet als een groot probleem te worden
beschouwd, aangezien het gaat om het aantal sloopaanvragen waar in eerste
instantie geen asbestinventarisatie is bijgevoegd. Wanneer gemeenten vervolgens
de sloopaanvragen goed bestuderen en bij het ontbreken van een inventarisatie nog
niet-ontvankelijk verklaren, wordt de niet-naleving van de regels op dit punt alsnog
gecorrigeerd. Bij de koplopergemeenten gebeurt deze controle altijd en worden er
geen vergunningen afgegeven zonder benodigd inventarisatierapport. Gemeenten
die op het punt van hun asbestbeleid nog een inhaalslag moeten maken, zullen
net als de koplopergemeenten in het verleden op het punt van de aanwezigheid
van de inventarisatie vaak moeten bijsturen in de aanvraagprocedure. Over de mate
waarin de andere gemeenten op dit punt steken laten vallen zijn op basis van dit
onderzoek geen nadere cijfers naar voren gekomen. Om toch een beeld te
verkrijgen kijken we naar de uitkomsten van het onderzoek dat de VROM-
inspectie in 2008 heeft uitgevoerd naar de uitvoering van de gemeentelijke
51
asbesttaken in 40 gemeenten20. Daaruit kwam naar voren dat een kwart van deze
gemeenten een aanvraag gewoon in behandeling neemt, ook al is er geen
inventarisatierapport bijgevoegd. Bij dit cijfer moet wel worden vermeld dat het
onderzoek van de VROM-Inspectie zich in het bijzonder richtte op `achter-
blijvende' gemeenten. Dat wil zeggen gemeenten waarvan uit eerder onderzoek
was gebleken dat ze nog een achterstand hadden wat betreft invoeren en toepassen
van de asbestregels in hun beleid. Landelijk gezien zal het percentage gemeenten
naar verwachting dan ook lager uitkomen dan de genoemde 25%.
Vanuit asbestverwijderaars
In de gesprekken met de asbestverwijderaars is inzicht verkregen in de mate waarin
hun opdrachtgevers (nog) niet beschikken over een asbestinventarisatierapport
wanneer zij bij hen aankloppen. In principe hoeft hier nog geen sprake van niet-
naleving te zijn. Immers, dit eerste contactmoment zou kunnen liggen
voorafgaande aan de feitelijke vergunningsaanvraag. De beoogde opdrachtgever
kan namelijk dan al het voornemen hebben om de inventarisatie uit te laten voeren.
Voor 14 geraadpleegde asbestverwijderingsbedrijven21 geldt dat gemiddeld
genomen 50% van de opdrachtgevers in het offertestadium voor het betreffende
sloopwerk niet beschikt over een asbestinventarisatie. Hoewel er ongetwijfeld
opdrachtgevers zijn die zich niet bewust zijn van de verplichting om een
asbestinventarisatie uit te laten voeren, wordt dit cijfer vooral verklaard door het
type van dienstverlening dat vanuit asbestverwijderingsbedrijven wordt aange-
boden. Dit blijkt als we een nader onderscheid maken naar type verwijderings-
bedrijven. Enerzijds zijn er namelijk asbestverwijderingsbedrijven die verlangen
20 Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttaken, 2008, VROM-inspectie 2008.
21 Bij deze berekening zijn de cijfers van één asbestverwijderaar buiten beschouwing gelaten. Door het in
verhouding tot andere verwijderaars zeer grote aantal werken dat deze verwijderaar uitvoert krijgen de
cijfers van dit bedrijf een zeer zwaar gewicht. Hierdoor worden de gemiddelde cijfers van de verwijderaars
gezamenlijk te sterk beïnvloed.
52
dat de opdrachtgever zelf een asbestinventarisatiebureau inschakelt voor het laten
uitvoeren van een asbestinventarisatie. Anderzijds zijn er asbestverwijderings-
bedrijven die het verzorgen van het voortraject dus het laten uitvoeren van een
inventarisatie en het aanvragen van de sloopvergunning juist als extra service
aanbieden aan hun opdrachtgevers. Dit laatste type is in figuur 4.2 met `fullservice'
(FS) aangeduid.
53
Figuur 4.2 Aandeel opdrachtgevers in 2008 dat zich heeft gemeld zonder inventarisatie bij de
geraadpleegde asbestverwijderaars, naar type verwijderaar en totaal
AVB 14 (FS) 80%
70%
AVB 12 (FS) 60%
60%
AVB 10 (FS) 50%
50%
AVB 8 (FS) 50%
50%
AVB 6 20%
20%
AVB 4 15%
10%
AVB 2 7%
0%
Gewogen gemiddelde totaal* 50%
60%
Gewogen gemiddelde AVB die inventarisatie 11%
overlaat aan klant*
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal opdrachtgevers van de verwijderingsbedrijven in 2008.
Uit de figuur blijkt dat asbestverwijderingsbedrijven die ook het voortraject uit
handen nemen van hun opdrachtgevers aanzienlijk vaker geconfronteerd worden
met opdrachtgevers die nog geen inventarisatie hebben laten uitvoeren dan
54
asbestverwijderingsbedrijven die deze service niet bieden. Dit is ook logisch omdat
opdrachtgevers weten dat het verwijderingsbedrijf een inventarisatie voor hen kan
regelen en laten dit dus niet zelf uitvoeren. Er is hierbij dus meestal geen sprake
van (bewust of onbewust) `vergeten' van de verplichtingen rond de inventarisatie.
Dat is waarschijnlijk anders bij de groep opdrachtgevers die gebruik maakt van de
verwijderaars zonder het full-servicepakket. De 11% opdrachtgevers van deze
verwijderaars die niet over een inventarisatie beschikken hebben bewust of
onbewust nagelaten een inventarisatie te laten uitvoeren. Volgens de respondenten
van dit type verwijderingsbedrijven zijn dit meestal niet de vaste klanten, maar
losse opdrachtgevers (vaak MKB en particulieren) die met de materie minder
bekend zijn of op dit punt slordig handelen.
Uit de toelichting van de verwijderaars blijkt dat in alle ontbrekende gevallen
alsnog een inventarisatie wordt uitgevoerd, ook bij de verwijderaars die geen full-
servicepakket bieden. Zij verwijzen de opdrachtgevers eerst terug naar een
inventarisatiebedrijf alvorens offerte uit te brengen.
Bij de gecertificeerde bedrijven zijn er per saldo dus geen gevallen waarin asbest
wordt verwijderd zonder inventarisatie. De procedures zijn zodanig ingericht dat
(binnen het officiële traject) zowel bij het vergunningstraject als de audits voor de
certificering wordt getoetst op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Binnen het legale circuit zijn procedures op dit punt dus `waterdicht'. Op de
kwaliteit van de inventarisatie waarop men zich baseert bij de vergunningverlening
en verwijdering gaan we in de volgende twee paragrafen nader in.
Resumé
Concluderend kan worden gesteld dat bij minimaal 6% - 11% van de aangevraagde
sloopvergunningen in eerste instantie geen asbestinventarisatie is bijgevoegd. Dit
cijfer is gebaseerd op de gegevens van de gemeenten en de asbestverwijderaars die
geen full-servicepakket bieden. Het percentage wat zij hebben genoemd vormt naar
55
verwachting een goede weerspiegeling van de mate waarin opdrachtgevers (in
eerste instantie) bewust of onbewust vergeten een inventarisatie te laten uitvoeren.
Er moet wel duidelijk in het oog worden gehouden dat hierbij nog geen sprake is
van niet-naleving. De opdrachtgever heeft ook na de sloopvergunningaanvraag
en/of het eerste contact met de asbestverwijderaar de mogelijkheid om een
inventarisatie te laten uitvoeren. Pas op het moment dat met de feitelijke
asbestverwijdering wordt begonnen is er sprake van een overtreding van de
opdrachtgever wanneer een asbestinventarisatie ontbreekt.
4.5 De asbestinventarisatie is niet volledig
In het onderzoek is bij een aantal partijen nagegaan hoe vaak het voorkomt dat een
asbestinventarisatie niet compleet is. Niet compleet houdt bijvoorbeeld in dat niet
alle ruimten in het te slopen pand zijn geïnventariseerd op asbest, dat niet al het
aanwezige asbest is opgenomen in het inventarisatierapport, dat er geen
risicoclassificatie is of dat analyseresultaten (van asbestmonsters) van het
laboratorium ontbreken. In de onderstaande figuur is weergegeven in hoeverre de
geraadpleegde koplopergemeenten in de praktijk zien dat een asbestinventarisatie
niet compleet is. Bij het beoordelen van de vergunningaanvraag kijken de
gemeenten ook gericht naar de inhoud van de asbestinventarisatie. Het ontbreken
van een risicoclassificatie of van analyses van het laboratorium vallen daarbij
direct op. Verschillende gemeenten geven ook aan dat zij aan de hand van
luchtfoto's of een bezoek aan het betreffende adres checken of de situatie
overeenkomt met de situatie zoals die beschreven is. Dit doen ze met name in
gevallen dat er een reden van twijfel is, bijvoorbeeld in gevallen waarbij een
opdrachtgever is betrokken die in het verleden heeft laten zien niet altijd volgens
de regels te werken. Wanneer ze onvolkomenheden zien in de asbestinventarisatie
wordt dit teruggemeld aan de vergunningaanvrager. Deze moet zorgen voor een
betere inventarisatie voordat de sloopvergunning wordt verleend.
56
Figuur 4.3 Aandeel van de sloopvergunningen waarbij sprake was van een incomplete
asbestinventarisatie, volgens de gemeenten in 2008 en startmoment stringenter
asbestbeleid
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 1%
Gemeente 3 2%
Gemeente 4 5% 50%
Gemeente 5 5%
Gemeente 6 6%
Gemeente 7 7%
Gemeente 8 10%
Gemeente 9 16%
Gemeente 10 20%
Gewogen gemiddelde* 7%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
Legenda: = 2008
= startmoment stringenter asbestbeleid
Gemiddeld 7% van de asbestinventarisaties is volgens de gemeenten niet compleet.
Bij de gemeenten zijn er twee kleine uitschieters naar boven (20% en 16%). Eén
van deze gemeenten ziet vooral het niet inventariseren van alle ruimten in een te
slopen pand als een veelvoorkomend probleem. De andere gemeente ziet naast
dit knelpunt ook nog het probleem dat er in inventarisaties niet altijd is
aangegeven dat er nog een nadere inventarisatie (deel B) moet worden uitgevoerd.
De gemeente constateert zelf naar aanleiding van de bestudering van de
specifieke sloopsituatie dat een dergelijke aanvulling nog wel noodzakelijk is.
Het werkelijke aandeel onvolledige asbestinventarisaties in ons land zal naar
verwachting (veel) hoger liggen. Dit heeft te maken met het feit dat in andere
gemeenten dan de koplopergemeenten minder kritisch gekeken worden naar de
57
asbestinventarisaties waardoor incomplete asbestinventarisaties niet worden
opgemerkt. De geraadpleegde koplopergemeenten zeggen namelijk uit eigen
ervaring dat een streng beleid en goed toezicht zorgt voor een daling van het aantal
onvolledigheden in de inventarisaties. Eén gemeente onderbouwde deze stelling
met cijfers en stelt dat het aandeel onvolledige inventarisaties is gedaald van 50%
enkele jaren geleden naar 5% in 2008 (zie figuur 4.3). Jarenlang actief toezicht op
de aanvragen van sloopvergunningen en het kritisch bekijken van
inventarisatierapporten maakt dat inventarisatiebureaus volgens de gemeenten
gestimuleerd worden om een goed en volledig inventarisatierapport op te leveren.
Als een inventarisatiebureau vanuit de gemeente steevast opmerkingen krijgt over
de inventarisatierapporten, gaan ze volgens de gemeenten op den duur beter
werken. Een aantal gemeenten geeft ook aan een berichtje naar de certificerende
instelling van het inventarisatiebedrijf te sturen wanneer het bedrijf herhaaldelijk
incomplete rapporten oplevert.
Een tweede indicatie voor een hogere niet-naleving op het punt van volledige
asbestinventarisaties, kan verkregen worden vanuit de geraadpleegde asbestverwij-
deringsbedrijven. Zij moeten immers op basis van deze inventarisatie offertes
uitbrengen en hun verwijderingsactiviteiten organiseren. Aan de in het onderzoek
betrokken asbestverwijderaars is gevraagd hoe vaak zij een inventarisatierapport
tegenkomen dat niet compleet is. De uitkomsten op deze vraag zijn in schema 4.2
weergegeven22. Hierbij is overigens onderscheid gemaakt tussen het moment
waarop asbestverwijderingsbedrijven meer asbest aantreffen in het te slopen pand
dan in het inventarisatierapport stond vermeld: namelijk tijdens de voorinspectie en
tijdens de asbestverwijdering zelf.
22 Bij deze berekening zijn de cijfers van één asbestverwijderaar buiten beschouwing gelaten. Door het in
verhouding tot andere verwijderaars zeer grote aantal werken dat deze verwijderaar uitvoert krijgen de
cijfers van dit bedrijf een zeer zwaar gewicht. Hierdoor worden de gemiddelde cijfers van de verwijderaars
gezamenlijk te sterk beïnvloed.
58
Schema 4.2 Aandeel incomplete inventarisaties bij voorinspecties en tijdens asbest-
verwijdering, volgens de geraadpleegde asbestinventarisatiebedrijven
AVB Aandeel incomplete Aandeel incomplete inventarisaties
inventarisaties bij voorinspectie tijdens asbestverwijdering zelf
1: 0% Nb
2 1% 1%
3 10% Nb
4 10% Nb
5 13% Nb
6 15% Nb
7 20% Nb
8 20% 10%
9 30% Nb
10 50% 50%
11 75% 40%
12 80% Nb
13 90% Nb
14 n.b. 25%
Gewogen gemiddelde totaal* 29% 29%
Nb = niet bekend
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal werken dat door de afzonderlijke asbestverwijderings-
bedrijven in 2008 is uitgevoerd.
In het schema is aan de ene kant weergegeven welk aandeel asbestinventarisaties
niet compleet blijkt te zijn bij de eerste inspectie die door het asbestverwijderings-
bedrijf wordt uitgevoerd (vaak in het offertestadium). Het gaat daarbij voor-
namelijk om direct waarneembaar asbest. Het gewogen gemiddelde komt hierbij
uit op 29%. Zoals uit het schema blijkt, lopen deze uitkomsten sterk uiteen bij de
geraadpleegde verwijderingsbedrijven. Dit blijkt mede samen te hangen met de
mate waarin de verwijderaars werken met vaste inventarisatiebureaus. Dat wil
59
zeggen dat daar waar sprake is van een intensieve samenwerking met bepaalde
bureaus wordt een veel lager aandeel onvolledige inventarisaties gemeld.
Asbestverwijderingsbedrijven die daarentegen te maken hebben met veel
verschillende inventarisatiebureaus hebben naar eigen zeggen veel meer met
incomplete inventarisaties in het voorstadium van de feitelijke verwijdering te
maken. Daar waar sprake is van onvolkomenheden bij de voorinspectie worden de
resultaten teruggekoppeld naar het inventarisatiebureau dat vervolgens het
inventarisatierapport moet aanpassen.
Ook in het stadium waarin de daadwerkelijke verwijdering van het asbest wordt
uitgevoerd, merken verwijderingsbedrijven dat de inventarisaties niet altijd
volledig zijn uitgevoerd. Van een vijftal verwijderingsbedrijven zijn de cijfers
bekend en opgenomen in bovenstaand schema. Daaruit blijkt dat de bedrijven in
gemiddeld 29% van hun opdrachten tijdens de verwijdering `verborgen asbest'
constateren. Het asbest dat in deze fase wordt gevonden komt vooral voort uit het
feit dat het asbestinventarisatiebureau geen type B onderzoek (destructief) heeft
uitgevoerd en/of bij grootschalige projecten het asbest steekproefsgewijs in kaart is
gebracht. Dat wil zeggen dat enkele modelwoningen op de aanwezigheid van
asbest zijn onderzocht. Vervolgens is verondersteld dat zich in soortgelijke
woningen (bijvoorbeeld in een flat of woonwijk) op dezelfde plekken asbest zal
bevinden. Dit blijkt in de praktijk dan niet altijd te kloppen.
Op basis van de gegevens uit schema 4.2 mag geconcludeerd worden dat in 30%
tot 60% van de asbestinventarisaties deze niet compleet is. Bij gemeenten komt
hiervan slechts een beperkt deel in beeld.
In de toelichting van de geraadpleegde asbestverwijderaars is diverse malen naar
voren gebracht dat het probleem van de onvolledige inventarisaties zich vooral
voor zou doen bij de grotere bureaus. Verschillende keren werd echter opgemerkt
dat ook kleinere bureaus die nauwe (familie-)banden onderhouden met een
60
enkele verwijderaars ook veroorzakers zijn van `geknoei' rond asbest-
inventarisaties.
Op het moment dat tijdens de vergunde asbestwijdering onvoorziene asbest-
concentraties worden aangetroffen (die niet in de asbestinventarisatie zijn
opgenomen), kiest tweederde van de asbestverwijderingsbedrijven ervoor om het
extra aangetroffen asbest zonder aanvullende sloopvergunning te verwijderen. Het
aanvragen van een uitbreiding op de sloopvergunning zou immers veel extra tijd
kosten23 en de tijdige oplevering van het sloopwerk in gevaar brengen. Bovendien
is het niet wenselijk om zorgvuldig afschermde ruimtes die ten behoeve van de
asbestverwijdering zijn gerealiseerd (zogenoemde containments) weer af te breken,
om ze later opnieuw weer te moeten opbouwen. Slechts eenderde van de
asbestverwijderaars legt op dat moment altijd het werk (tijdelijk) neer om opnieuw
een asbestinventarisatie te laten uitvoeren waarmee een aanvullende sloop-
vergunning kan worden aangevraagd.
Uit de toelichting van de respondenten blijkt dat het stilleggen van sloopwerk
eerder aan de orde is bij grote, langdurige projecten voor bijvoorbeeld
woningbouwcorporaties. Bij kortlopende opdrachten voor de sloop van woningen
van particulieren en bedrijfsgebouwen, bestaat een grotere neiging om het werk
voort te zetten.
Aanvullende kwalitatieve informatie
In de bijeenkomst die is gehouden bij één van de CKI's24 is het onderwerp van de
onvolledige asbestinventarisatie ook ter sprake gekomen. De aanwezige partijen
23 Er blijkt een grote variatie te bestaan in de doorlooptijd van vergunningaanvragen (van 2 tot 12 weken). Het
ontbreken van een uniformiteit op dit punt wordt door de respondenten als vervelend ervaren. Bovendien
brengen langdurige aanvraagprocedures met zich mee dat de kans op overtreding van bepaalde regels
toeneemt.
24 Waaraan niet alleen door auditoren van de CKI, maar ook door twee AVB's, een AIB en het IWI is
deelgenomen.
61
zijn erg kritisch over de kwaliteit van de asbestinventarisaties. Ze wijzen daarbij
vooral naar een handjevol grote bedrijven die gezamenlijk een belangrijk deel van
de markt bedienen. Het zijn volgens hen vooral deze bureaus waar de problemen
van belangenverstrengeling spelen. Zo hebben deze bedrijven naast een
inventarisatietak ook een eigen laboratorium. De belangenverstrengeling maakt het
volgens de deelnemers aan deze bijeenkomst dat inventarisaties lang niet altijd
objectief en volledig worden uitgevoerd.
Verder is vanuit de deelnemers aan de bijeenkomst naar voren gebracht dat bij
projecten van particulieren (woningen) en woningbouwcorporaties die samen van
alle asbestsloopwerken ongeveer 70% uit zouden maken de kwaliteit en
volledigheid van de asbestinventarisatie meestal redelijk in orde zijn. De grootste
problemen zouden zich wat de deelnemers van de bijeenkomst betreft vooral
voordoen bij de grote projecten, zoals de sloop van bedrijfspanden, scholen, et
cetera Bij deze complexe projecten worden de bouwwerken in hun beleving
onvoldoende uitgebreid geïnspecteerd. Zo leert de ervaring dat bij deze projecten
de geconstateerde oppervlakte/hoeveelheid asbest gemiddeld 25% afwijkt van de
werkelijke aanwezige hoeveelheid. Naast de complexiteit van dergelijke grote
bouwwerken speelt daarbij vooral ook de onnauwkeurigheid mee waarmee de
inventarisatiebureaus de situatie in kaart brengen. Ze meten niet nauwkeurig maar
schatten om hoeveel asbest het gaat (zoveel platen van ongeveer zoveel m2 et
cetera).
4.6 (Gebruik) inventarisatie niet conform de regels
In deze afsluitende paragraaf zullen we de andere vormen van niet-naleving van de
regels rondom de inventarisatie de revue laten passeren.
62
Inventarisatie door een niet-gecertificeerd bedrijf
Er is eveneens sprake van niet-naleving van de asbestregels wanneer de
asbestinventarisatie niet op een juiste manier is uitgevoerd. Een voorbeeld daarvan
is wanneer de asbestinventarisatie is uitgevoerd door een niet-gecertificeerd
bedrijf. Deze vorm van niet-naleving blijkt volgens de geraadpleegde gemeenten
vrijwel niet (meer) voor te komen. Drie gemeenten geven aan dit probleem nog wel
eens te zien. Het gaat dan bijvoorbeeld om inventarisatiebedrijven waarvan het
certificaat is verlopen. Bij deze gemeenten betrof het in 2008 slechts een beperkt
aantal gevallen (gezamenlijk acht keer op 308 sloopvergunningen). De andere
gemeenten geven aan dit niet meer tegen te komen.
Ook de asbestverwijderingsbedrijven merken op dat ze het in de praktijk niet
meemaken dat een niet-gecertificeerd bedrijf de inventarisaties uitvoert. Ze geven
aan dat `het asbestwereldje' relatief klein is, waardoor het direct zou opvallen als
een niet-gecertificeerde partij de asbestinventarisaties zou uitvoeren.
Inventarisatie niet conform richtlijnen opgesteld
In de richtlijn voor de gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven (SC540) is
weergegeven volgens welke regels een asbestinventarisatierapport moet worden
opgesteld. Bij een aantal geraadpleegde ketenpartijen is gevraagd hoe vaak het
voorkomt dat deze regels door de inventarisatiebedrijven niet worden nageleefd.
De ervaringen van de gemeenten zijn weergegeven in onderstaande figuur.
63
Figuur 4.4 Aandeel van de sloopvergunningen in 2008 waarbij sprake was van een
asbestinventarisatie die niet volgens de regels was opgesteld, volgens de gemeenten
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 0%
Gemeente 3 0%
Gemeente 4 5%
Gemeente 5 6%
Gemeente 6 7%
Gemeente 7 10%
Gemeente 8 10%
Gewogen gemiddelde* 7%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de betreffende gemeenten in
2008 is afgegeven.
De gemeenten hoeven niet specifiek te controleren op het naleven van de regels
van de SC540 door de asbestinventarisatiebedrijven. Toch zien ze wel dat de
kwaliteit van de inventarisaties verschilt en dat de kwaliteit van een deel van de
inventarisaties te wensen overlaat. Het probleem zit volgens de gemeenten vooral
in het feit dat de inventarisaties niet altijd voldoende zijn afgestemd op de
specifieke situatie van de slooplocatie. Inventarisatierapporten worden door
sommige inventarisatiebureaus grotendeels gekopieerd. Daarbij zijn dan alleen wat
cijfers aangepast. Een ander voorbeeld betreft het gebruik van één inventarisatie-
rapport voor meerdere vergelijkbare woningen waar asbestsloop plaats zal
vinden.
In bovenstaande figuur wordt duidelijk dat gemiddeld 7% van de inventarisaties
volgens de gemeenten `slordig' is opgesteld. In het figuur is het antwoord van één
gemeente niet meegenomen. Deze gemeente stelt dat als ze heel gericht zouden
controleren op specifieke richtlijnen binnen de SC540, een ruime meerderheid van
de inventarisaties niet volledig aan de regels zouden voldoen. Als voorbeeld wijst
deze gemeente op het feit dat in 90% van de inventarisaties die zij onder ogen
64
krijgt, een historisch onderzoek ontbreekt (in kaart brengen waar het pand voor is
gebruikt en wat er in de loop van de tijd met het pand is gebeurd).
De CKI's toetsen wel heel specifiek op het naleven van de regels uit de SC540. Zij
en de partijen die deelnamen aan de voornoemde bijeenkomst steunen de
gemeenten wel in hun commentaar dat veel asbestinventarisaties slordig worden
uitgevoerd. Ze herkennen het beeld dat er in sterke mate gebruikt wordt gemaakt
van standaardteksten en dat rapportages vaak onvoldoende zijn toegesneden op de
specifieke situatie van de betreffende slooplocatie. Het percentage van de
inventarisatie die op dit punt niet op orde zijn, ligt volgens deze partijen echter
beduidend hoger dan het door de gemeenten genoemde percentage (gemiddeld
7%). Hoewel ze dit niet concreet hebben kunnen onderbouwen, zou dit aandeel
eerder bij 30% van alle sloopwerken uitkomen.
Ontbreken/verkeerde risicoclassificatie
Een specifiek onderdeel van de asbestinventarisatie betreft de risicoclassificatie.
Zoals eerder werd vermeld, is sinds 2008 een inventarisatie niet meer compleet
zonder een risicoclassificatie. Op de vraag hoe vaak het voorkomt dat een
risicoclassificatie in een inventarisatie ontbreekt, antwoorden de asbest-
verwijderingsbedrijven dat er een groot verschil zit tussen de situatie in 2008 en de
huidige situatie. Het jaar 2008 was volgens hen een soort overgangsjaar, omdat
partijen nog moesten wennen aan de nieuwe verplichting en met name het werken
met SMA-rt25. Hierdoor ontbrak in 2008 nog heel regelmatig een risicoclassificatie.
De situatie is volgens de verwijderaars inmiddels duidelijk verbeterd. Tussen de
90% en 95% van de asbestinventarisatie bevat inmiddels een risicoclassificatie. In
5% tot 10% van de asbestinventarisaties ontbreekt een risicoclassificatie dus.
25 SMA-rt is een digitaal instrument met behulp waarvan de risicoklasse wordt bepaald.
65
Ook van de CKI's wordt aangegeven dat er in de nieuwe inventarisatie vrijwel
altijd een risicoklasse is opgegeven. Wel wijzen ze op het probleem dat regelmatig
inventarisaties worden gebruikt die zijn opgesteld voor juni 2008. Het gebeurt
volgens hen vaak dat deze inventarisaties niet worden aangepast en aangevuld met
alsnog een risicoclassificatie. Tijdens de voornoemde bijeenkomst werd vanuit de
gezamenlijke deelnemers gesteld dat in circa 25% van de inventarisaties de
risicoclassificatie niet klopt, doordat medewerkers van inventarisatiebureaus (nog)
niet altijd goed met SMA-rt om kunnen gaan. De medewerkers hebben volgens hen
ook te weinig kennis van de methoden waarop asbest kan worden verwijderd,
terwijl deze verwijderingsmethode erg bepalend is voor de risicoklasse die in een
bepaalde situatie geldt.
Een groter probleem in de beleving van de deelnemers aan de bijeenkomst is dat de
risicoclassificatie soms ook bewust onjuist wordt vastgesteld. Een exact cijfer
kunnen ze er niet voor geven, maar ze bevestigen allemaal dat het aan de orde van
de dag is dat SMA-rt door het inventarisatiebureau (in opdracht of met medeweten
van de opdrachtgever, de aannemer of het verwijderingsbedrijf) bewust
gemanipuleerd wordt om een wenselijke classificatie te verkrijgen26. Dit heeft te
maken met de al eerder genoemde belangenverstrengeling. Dit wordt bevestigd
door de geraadpleegde asbestverwijderaars. Ook zij zien zeer regelmatig dat er
door partijen bewust op een onjuiste wijze met SMA-rt en de risicoclassificatie
wordt omgesprongen.
26 Een lagere klasse waardoor er geen gecertificeerd bedrijf hoeft te komen, of om te zorgen dat het
asbest op een eenvoudiger manier kan worden verwijderd of juist een hogere klasse om zo meer
geld te kunnen vragen voor het werk (ze brengen daarom aan de opdrachtgever kosten in rekening
voor het verwijderen volgens klasse 3, terwijl ze in de praktijk het asbest verwijderen volgens de
regels voor risicoklasse 2).
66
5. ASBESTVERWIJDERING
5.1 Inleiding
Na afgifte van de sloopvergunning door de gemeente kan de feitelijke asbest-
verwijdering worden opgepakt. Ook rondom de asbestverwijdering is een veelheid
van regels van toepassing, onder meer vanuit het Asbestverwijderingsbesluit en de
Arbowet. Voor asbestverwijderaars gelden bovendien de richtlijnen vanuit het
wettelijk verplichte certificeringssysteem.
5.2 Regelgeving en betrokken partijen
In deze paragraaf vatten we de regelgeving rondom het ketenonderdeel asbest-
verwijdering samen. Aan het eind geven we weer welke actoren binnen dit
onderdeel van de keten een rol spelen en waaruit deze rol dan precies bestaat.
Wanneer de sloopvergunning is afgegeven kan de eigenaar van het pand/de
opdrachtgever overgaan tot het laten verwijderen van het asbest. De bouw-
verordening stelt dat de vergunninghouder uiterlijk één week voor de start van de
werkzaamheden schriftelijk aan B&W moet melden op welke data en tijdstippen
het asbest zal worden verwijderd. Uiterlijk twee weken na de beëindiging van de
werkzaamheden moet de vergunninghouder B&W voorzien van het bewijs dat het
asbest volgens de regels is gestort (stortbonnen) en de asbestvrijverklaring.
In het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is bepaald dat de eigenaar/opdrachtgever
(vergunninghouder) een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf (AVB) dient in
te schakelen voor de verwijdering van het asbest. Dit bedrijf voert de verwijdering
uit volgens de richtlijn SC530 uit het certificeringsschema van het wettelijk
verplicht certificeringssysteem. Hierin staan de administratieve eisen en de eisen
omtrent de directieverantwoordelijkheid, het management van de middelen en het
67
inzetten van personeel. Tevens is in het schema beschreven hoe asbestverwijdering
op een zorgvuldige, arbeids- en milieuhygiënische wijze plaats dient te vinden.
Vanuit de Arbowet zijn ook eisen gesteld ten aanzien van het garanderen van de
veiligheid van de werknemers (veilige arbeidsplaats, veilige arbeidsmiddelen,
gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen). Bovendien is het AVB vanuit de
Arbowet verplicht om vijf dagen voor de start van de asbestverwijdering een
melding te doen bij de Arbeidsinspectie. Voor de partijen die digitaal melden bij de
Arbeidsinspectie geldt een termijn van twee dagen voor de asbestverwijdering. Dit
stelt de Arbeidsinspectie namelijk in staat om de plaats van handeling te selecteren
voor een inspectie tijdens de asbestverwijdering.
Rol en betrokkenheid partijen
De partijen die bij de asbestverwijdering een rol spelen, zijn weergegeven in
schema 5.1.
68
Schema 5.1 Rollen van partijen binnen het ketenonderdeel asbestverwijdering
Partij Rol
Opdrachtgever/eigenaar pand Opdrachtverlening voor asbestverwijdering aan gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf (AVB)
Verstrekking daarvoor benodigde documenten (asbestinventarisatie
en gegevens vergunning)
Opdrachtgever/eigenaar pand of Melden startdatum asbestverwijdering aan gemeente
Asbestverwijderingsbedrijf (AVB)
Asbestverwijderingsbedrijf (AVB) Melden startdatum sloop aan CI en AI
Verwijderen asbest volgens de richtlijn SC530 / BRL 5050
Gemeente Toezicht en handhaving naleving vergunning (toezicht op juiste
verwijdering asbest)
Arbeidsinspectie Toezicht en handhaving op veilige asbestverwijdering vanuit
Arbowet
CKI Toetsing of AVB voldoet aan certificeringseisen en of
asbestverwijdering door AVB verloopt conform richtlijn BRL 5050 /
SC530. Melden waargenomen gevaren aan AI
IWI Tweedelijns toezicht op functioneren CI
VROM-Inspectie Tweedelijns toezicht op functioneren gemeenten
5.3 Vormen van niet-naleving
In de eerste fase van het onderzoek is een aantal vormen van niet-naleving naar
boven gekomen. In het navolgende passeren de typen niet-naleving de revue die
door sleutelpersonen werden aangevoerd in de inventariserende fase.
Geen gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf inschakelen
Een eerste vorm van niet-naleving is dat eigenaren van panden/opdrachtgevers
voor de asbestverwijdering geen gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf
inschakelen. Het betreft hier specifiek de vergunningsplichtige asbestverwijdering
waarvoor een gecertificeerd verwijderingsbedrijf moet worden ingeschakeld
69
(risicocategorie 2 en 3). Dit zou volgens sleutelpersonen (veelvuldig) voorkomen
bij zowel gevallen waar geen vergunning is aangevraagd (en dus ook geen
inventarisatie is uitgevoerd, zie de twee voorgaande hoofdstukken) als voor de
asbestverwijdering die wel onder de sloopvergunning wordt uitgevoerd. Mede door
onvoldoende toezicht vanuit de gemeente maakt dat deze eigenaren (mogelijk uit
onwetendheid) het asbest door andere vaak veel goedkopere partijen laten
verwijderen. Het grote gevaar daarbij is dat de asbestverwijdering niet veilig en/of
verkeerd wordt verwijderd, waardoor mensen worden blootgesteld aan asbest.
Niet of te laat melden bij gemeente, AI of CKI
Het komt eveneens voor dat eigenaren (sloopvergunninghouders) niet of te laat aan
de gemeente melden wanneer feitelijk met de asbestverwijdering wordt gestart.
Hoewel dat in principe niet direct tot gevaarlijke situaties hoeft te leiden het
asbest kan immers verder wel geheel volgens de regels worden verwijderd is
deze vorm van niet-naleving wel ernstig. Het op het juiste moment uitoefenen van
toezicht op de asbestverwijdering vanuit de gemeente wordt hierdoor namelijk
onmogelijk gemaakt. Iets vergelijkbaars geldt ook voor het tijdig melden van de
start van de werkzaamheden aan de AI en de CKI, door de gecertificeerde
verwijderingsbedrijven. Ook het toezicht vanuit deze organisaties wordt door geen
of een te late melding per definitie onmogelijk gemaakt.
Asbestverwijdering verloopt niet volgens de regels
De regels die vanuit het certificeringsysteem zijn opgelegd aan gecertificeerde
asbestverwijderingsbedrijven kunnen eveneens worden overtreden. Hoewel de
certificering is ingesteld om de asbestverwijdering veilig, controleerbaar en
volgens vastgestelde richtlijnen te laten plaatsvinden, is certificering geen garantie
dat de asbestverwijdering door deze bedrijven ook op de juiste manier plaatsvindt.
Dit wordt onder andere duidelijk uit de inspecties van de AI, de CKI's en IWI en
wordt ook door de geraadpleegde sleutelpersonen bevestigd. In het tussenrapport
hebben we al melding gemaakt van de uitkomsten van een eerder inspectie-
70
programma van de AI. Daaruit bleek dat in 2006 bij 55% van de inspecties op
locatie een handhavingtraject moest worden ingezet. Bij meer dan de helft van de
inspectielocaties was de asbestverwijdering dus niet op orde. In 2005 was dat
percentage nog `slechts' 41%27. De meest voorkomende vorm van niet-naleving
door gecertificeerde AVB's heeft volgens het voornoemde AI-inspectieprogramma
betrekking op het niet hebben en/of niet naleven van een werkplan. In het volgende
hoofdstuk komen we op dit punt met meer recente cijfers.
Wat de feitelijke uitvoering van verwijderingswerkzaamheden betreft werden
vanuit verschillende sleutelpersonen ook andere vormen van niet-naleving van de
regels naar voren gebracht. Het zou daarbij onder meer gaan om onvoldoende
afzetting van de omgeving rond de slooplocatie, het niet realiseren van de
containment en onvoldoende of onjuist gebruik van persoonlijke beschermings-
middelen. Verklaringen voor dit type overtredingen kunnen volgens de
sleutelpersonen enerzijds worden gezocht in bewust handelen om tijd en kosten te
kunnen besparen. Anderzijds nemen werknemers ook door gemakzucht en
onzorgvuldigheid niet altijd de regels en eigen richtlijnen van het bedrijf in acht.
Volgens de geraadpleegde sleutelpersonen worden bovengenoemde vormen van
niet-naleving ook in de hand gewerkt doordat opdrachtgevers en asbest-
verwijderingsbedrijven in de praktijk slechts in beperkte mate te maken krijgen met
toezicht en handhaving (door gemeenten en de AI). Onderzoek van onder meer
VROM-Inspectie28 laat zien dat het toezicht en de handhaving op het gebied van
asbest bij het merendeel van de onderzochte gemeenten te wensen overlaat. Asbest
krijgt in gemeenten niet altijd prioriteit, de vrijgemaakte capaciteit voor toezicht en
handhaving is daarom beperkt, de kennis en deskundigheid over asbest bij Bouw-
27 Bron: Arbeidsinspectie, Verslag Inspectieprogramma, slopen en verwijderen van asbest, 2005-
2006, 2006.
28 Bron: VROM-Inspectie, Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttalen 2007, 2007.
71
en Woningtoezicht laat te wensen over en de regelgeving wordt als complex
ervaren. De AI heeft als taakstelling om jaarlijks 1.000 van de 30.000 meldingen
die worden gedaan, op locatie te inspecteren op naleving van de arboregelgeving.
Vanuit de CKI's wordt toezicht gehouden op de naleving van de bepalingen van
het voor asbestverwijderingsbedrijven wettelijk verplichte certificaat. Onderzoek
van IWI29 laat zien dat dit toezicht op bepaalde punten te wensen overlaat. IWI stelt
dat de CKI's te terughoudend zijn in hun aanpak van AVB's die zich niet houden
aan de certificaatbepalingen. Daar waar deze bepalingen gebaseerd zijn op een
wettelijke regel uit de arboregelgeving blijkt dat de CKI's in vergelijking met de
AI minder overtredingen constateren en minder vaak en minder zware interventies
plegen. De terughoudende opstelling is volgens IWI te verklaren vanuit de
afhankelijkheidspositie die de CKI's hebben ten opzichte van de asbest-
verwijderingsbedrijven die immers hun klant zijn. Dat voornamelijk `milde'
interventies worden gedaan, zoals het inzetten van het instrument `overreding',
hoeft volgens IWI geen probleem te zijn. Een dergelijk instrument schiet echter te
kort voor zware overtredingen of voor notoire overtreders. CKI's blijken in dit
soort gevallen geen certificaten te schorsen of in te trekken.
Samenvattend komen we wat betreft de niet-naleving van asbestregels voor het
ketenonderdeel asbestverwijdering tot de volgens kernproblemen, namelijk:
asbestverwijdering door een niet-gecertificeerd AVB;
niet of niet tijdige melding van de sloopwerkzaamheden bij de toezicht-
houdende instanties (gemeente, AI en CKI);
op onjuiste wijze verwijderen van asbest door het gecertificeerde AVB.
In de navolgende paragrafen zullen we voor elk van deze vormen van niet-naleving
de verkregen uitkomsten van ons onderzoek presenteren.
29 Bron: IWI, Handhaven door Certificeren, 2008.
72
5.4 Niet-gecertificeerde asbestverwijdering
Een eerste vorm van niet-naleving met betrekking tot de asbestverwijdering is het
(laten) verwijderen van asbest door een niet-gecertificeerd bedrijf. Bij dit punt en
overigens ook bij de vormen die hierna nog in dit hoofdstuk aan de orde komen
moet eerst de opmerking worden gemaakt dat de mate waarin dit voorkomt sterk
zal afhangen van de mate waarin opdrachtgevers er voor kiezen om het officiële
(dat wil zeggen met sloopvergunning) dan wel het illegale pad (zonder
sloopvergunning) te volgen.
Hiervoor is al opgemerkt dat 50% tot 80% van de asbestslopen waarvoor
vergunning had moeten worden aangevraagd, feitelijk toch buiten het vergunnings-
traject wordt uitgevoerd. Bij deze illegale asbestslopen is de kans groter dat een
belangrijk deel van de regels niet worden nageleefd. Dit geldt dan ook voor de
inschakeling van een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Beperken we ons uitsluitend tot de mate waarin niet-naleving van deze regels bij
asbestslopen waarvoor wel een sloopvergunning is afgegeven en die behoren tot
risicoklasse 2 of 330, dan blijkt dit bij de geraadpleegde koplopergemeenten niet of
nauwelijks voor te komen. In 2008 werden bij de ondervraagde gemeenten in totaal
slechts zeven gevallen geconstateerd waarbij de asbestverwijdering was uitbesteed
aan een niet-gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Op een totaal van 1.391
verstrekte sloopvergunningen in dat jaar komt de niet-naleving op dit punt dan uit
op nog geen 1%.
Dit lage percentage is onder meer het resultaat van het feit dat deze gemeenten al
bij de vergunningaanvraag steevast controleren of voor het werk een gecertifi-
ceerde partij zal worden ingeschakeld. Als een niet-gecertificeerd bedrijf als
verwijderaar is opgegeven wordt er geen sloopvergunning afgegeven. In de meeste
30 Bij risicoklasse 1 is het niet verplicht om een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf in te schakelen.
73
van deze gemeenten weten de betrokken partijen bovendien dat de kans groot is dat
ze vanuit de gemeente op locatie zullen worden gecontroleerd. Ze zullen zich
daarom zeker ook op dit punt sneller aan de regels houden dan in gemeenten waar
de controle veel minder is.
Vanuit de andere onderzoeksgroepen en bronnen konden op dit punt geen gegevens
worden aangereikt.
Aangezien we `ingezoomd' hebben op gemeenten die het toezicht meer dan
gemiddeld op orde hebben, dient de bovenstaande uitkomst als een `ondergrens' te
worden beschouwd. In zijn algemeenheid zal het dus vaker (dan 1%) voorkomen
dat niet-gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven worden ingeschakeld bij
vergunde asbestslopen.
5.5 Niet(-tijdige) melding sloopwerkzaamheden
Bij deze vorm van niet-naleving maken we onderscheid tussen de melding van de
asbestsloop aan gemeenten en de melding bij de Arbeidsinspectie. Over het niet-
melden bij de CKI's hebben we geen gegevens kunnen achterhalen. De
geraadpleegde CKI's hebben naar eigen zeggen geen zicht op de mate waarin
verwijderaars hun activiteiten niet bij hen melden. Zij zijn alleen op de hoogte van
en controleren uitsluitend asbestsaneringen die door hun klanten wel bij hen
worden gemeld.
Melding bij gemeenten
De houder van de sloopvergunning moet aan de gemeente melden wanneer ze met
de asbestsloop beginnen. Deze melding moet minimaal vijf dagen voor de start van
de asbestsloop bij de gemeente worden gedaan. We hebben de gemeenten in ons
onderzoek gevraagd in hoeveel gevallen de melding door de vergunninghouder
geheel achterwege is gebleven. In 5.1 staan de uitkomsten op deze vraag. Hieruit
74
blijkt dat bij gemiddeld 28% van de sloopvergunningen voorafgaand aan de start
van de asbestverwijdering geen melding wordt gedaan bij de gemeenten.
Figuur 5.1 Aandeel sloopvergunningen in 2008 waarbij er geen melding bij de gemeente is gedaan
voorafgaand aan de start van de sloopwerkzaamheden, volgens de geraadpleegde
gemeenten31
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 5%
Gemeente 3 6%
Gemeente 4 10% 80%
Gemeente 5 23%
Gemeente 6 25%
Gemeente 7 25% 50%
Gemeente 8 30%
Gemeente 9 30% 80%
Gewogen gemiddelde* 28% 77%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
Legenda: = 2008
= startmoment stringenter asbestbeleid
De bovengenoemde uitkomst geldt voor de koplopergemeenten in ons onderzoek.
In werkelijkheid zal de niet-naleving op dit punt hoger liggen. Een belangrijke
indicatie daarbij kan worden gevonden als we de ontwikkeling in de tijd meenemen
in de analyses. De gemeenten hebben de ervaring dat de naleving op dit punt
duidelijk verbetert doordat ze enige jaren een bewust en pro-actief beleid voeren op
het gebied van asbest. Ze informeren partijen over hun verplichtingen en wachten
niet af met het uitvoeren van toezicht totdat een melding wordt gedaan. Ze houden
31 Eén gemeente kon op dit punt geen gegevens aanreiken. Deze gemeente kon geen onderscheid maken tussen
niet-meldingen en niet tijdige meldingen (zie hierna). Ook bij de uitkomsten in figuur 5.2 is deze gemeente
buiten beschouwing gelaten.
75
vanaf het moment van vergunningverlening (regelmatig) in het oog of er op de
betreffende adressen sloopactiviteiten plaatsvinden, zeker in gevallen waar ze
twijfels hebben. Zo zijn ze extra alert bij verwijderaars die al vaker in de fout zijn
gegaan, bij grootschalige en risicovolle projecten of in gevallen waarbij het proces
van vergunningverlening moeizaam is verlopen (slechte aanvraag, ontbrekende
documenten et cetera). De laagste percentages worden gehaald in gemeenten waar
de daar werkende asbestverwijderaars op de hoogte zijn van het strenge beleid en
toezicht vanuit de gemeenten. Meestal zijn het volgens de gesprekspartners van
de gemeenten de verwijderaars zelf die zorg dragen voor een tijdige melding. Zij
laten dit niet aan de vergunninghouder over omdat die dit vaak vergeten.
Enkele gemeenten in ons onderzoek konden een schatting geven van de niet-
naleving op het startmoment van hun stringenter asbestbeleid (zie onderste balken
die bij de gemeenten in figuur 5.1 zijn weergegeven). De niet-naleving lag in het
referentiejaar beduidend hoger dan in het peiljaar 2008, zelfs in gemeenten die pas
een jaar of twee een stringenter beleid voeren (gemeente 7 en gemeente 9). In twee
jaar tijd is het niet-nalevingspercentage in deze gemeenten met een factor 2 of 3
verminderd. Er vanuit gaande dat veel gemeenten in Nederland nog in de fase
zitten waarin de koplopergemeenten twee jaar geleden zaten kan de schatting
worden gedaan dat de niet-naleving in Nederland als geheel nog zeker een factor 2
hoger ligt dan het gemiddelde voor de koplopergemeenten. Gezien het gemiddelde
voor de koplopergemeenten 28% bedraagt, ligt de niet-naleving in de rest van
Nederland volgens deze redenering naar verwachting rond de 50% tot 60%.
Naast het niet melden hebben we de gemeenten ook gevraagd naar de mate waarin
melding niet tijdig worden gedaan. Deze vorm van niet-naleving komt in twee
gedaanten voor. In de eerste plaats komt het voor dat de melding later dan de
gestelde termijn (vijf dagen van tevoren) wordt gedaan. Vanuit de gesprekspartners
wordt erop gewezen dat het regelmatig voorkomt dat partijen (bewust of onbewust)
de meldingstermijn voor digitaal melden bij de AI (twee dagen van te voren) ook
76
toepassen op de melding bij de gemeenten. Er kan in de tweede plaats ook
sprake zijn van (veel) te vroeg melden, bijvoorbeeld wanneer er na de melding toch
wordt besloten het sloopwerk enige tijd uit te stellen. Een nieuwe melding wordt
dan meestal niet gedaan.
Figuur 5.2 Aandeel sloopvergunningen in 2008 waarbij er niet tijdig melding wordt gedaan bij de
gemeente voorafgaand aan de start van de asbestverwijdering, volgens de geraadpleegde
gemeenten
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 2%
Gemeente 3 3%
Gemeente 4 5%
Gemeente 5 10%
Gemeente 6 10%
Gemeente 7 11%
Gemeente 8 36%
Gewogen gemiddelde* 8%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
Het niet tijdig melden is bij de gemeenten over het algemeen een veel minder groot
probleem dan het geheel achterwege laten van de melding. Bij de geraadpleegde
gemeenten kwam deze vorm van niet-naleving bij gemiddeld 8% van alle in 2008
verstrekte sloopvergunningen voor. Ook bij deze uitkomst mag verondersteld
worden dat het landelijke cijfer hoger zal liggen. We hebben op dit punt verder
geen aanvullende gegevens waarmee we tot een betrouwbare ophoging kunnen
komen.
Melding bij de Arbeidsinspectie
De asbestverwijderaar moet de aanvang van de asbestsloopactiviteiten melden bij
de AI. Dit moet minimaal vijf dagen of uitsluitend in het geval van digitaal
melden twee dagen van te voren worden gedaan. Op die manier krijgt de AI de
77
mogelijkheid om tijdig een inspectie op locatie te houden.
Over het niet melden van de sloopwerkzaamheden houdt de AI vrijwel geen
gegevens bij. Zij registeren alleen de verwijderingen die wel worden gemeld. Het is
daardoor niet mogelijk om een goed beeld te krijgen van de mate van niet-naleving
op dit punt. Het niet tijdig melden van de start van de werkzaamheden wordt in
beperkte mate door de AI geregistreerd. De AI controleert dit uitsluitend bij de
inspecties die zij op locatie uitvoeren naar aanleiding van een melding (en dus niet
voor alle meldingen die worden gedaan). Uit de gegevens van het digitale
informatiesysteem van de AI (I-Net) blijkt dat in 2008 in 11% van de bij hen
gemelde asbestsloopwerken de melding niet tijdig is gedaan.
Vanuit de AI wordt aangegeven dat de 11% als minimum van niet-naleving op dit
punt moet worden beschouwd. Het te laat melden wordt namelijk niet altijd als
overtreding genoteerd. Bij inspecties waar de asbestverwijdering verder geheel
volgens de regels verloopt, wordt er door de inspecteurs geen overtreding
geschreven als de melding toevallig een dag te laat is gedaan.
5.6 Onjuiste wijze van verwijdering (algemeen)
In deze paragraaf bespreken we de niet-naleving van de asbestregels bij de
feitelijke verwijdering zelf. Het gaat hierbij om de regels die vanuit de vergunning,
de Arbowet en het certificeringsschema worden opgelegd aan de asbestver-
wijderingsbedrijven. Verschillende bronnen hebben we geraadpleegd om zicht op
de algehele naleving van de regels bij asbestverwijdering te krijgen. In het
verlengde hiervan bespreken we in de volgende paragraaf de mate van niet-
naleving op specifieke onderdelen van deze regels.
78
Niet-naleving in zijn algemeenheid
Bij de gemeenten in ons onderzoek hebben we gegevens opgevraagd over de mate
waarin de asbestverwijdering niet volgens de regels worden uitgevoerd. Uit de
cijfers van de geraadpleegde gemeenten blijkt dat in 2008 bij gemiddeld een derde
van de verstrekte sloopvergunningen de asbestverwijdering niet volgens de regels
uit de vergunning is verlopen en de gemeente tot handhaving is overgegaan. Wat
dit laatste betreft is bijvoorbeeld een officiële waarschuwing gegeven of bij
ernstige vormen van overtreding ingegrepen door middel van bijvoorbeeld
stillegging van de sloop32. In de andere tweederde van de gevallen is in de
waarneming van de gemeenten de verwijdering wel volgens de regels verlopen.
Figuur 5.3 Aandeel sloopvergunningen in 2008 waarbij asbestverwijdering niet volgens de regels uit de
vergunning verloopt, volgens de geraadpleegde gemeenten
Gemeente 1 7%
Gemeente 2 10%
Gemeente 3 10%
Gemeente 4 11%
Gemeente 5 20%
Gemeente 6 28%
Gemeente 7 30%
Gemeente 8 30%
Gemeente 9 50%
Gemeente 10 65%
Gewogen gemiddelde* 29%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
32 Uit de gesprekken met de gemeenten komt naar voren dat ze niet op een uniforme wijze handelen bij de
handhaving. Niet-naleving van een bepaalde regel wordt in de ene gemeente genoteerd als een overtreding en
bestraft met bijvoorbeeld een officiële waarschuwing. Een andere gemeente zet niet direct het
handhavingsinstrument in, maar geeft in de richting van het AVB aan dat deze in het vervolg anders moet
handelen.
79
Uit de figuur blijkt dat zich tussen de afzonderlijke gemeenten wel duidelijke
verschillen voordoen. Uit een nadere analyse blijkt dat de niet-naleving het grootst
is bij gemeenten waar het toezicht op de naleving van de regels het minst ver reikt.
Het gaat hierbij om gemeenten die de capaciteit hebben om slechts een deel van de
vergunningen op locatie te controleren. Een deel van de verwijderaars neemt hier
de ruimte om de regels minder strikt na te leven. Omgekeerd is de mate van niet-
naleving het kleinst bij gemeenten waarbij het toezicht volledig dekkend is (in die
zin dat alle sloopactiviteiten waarvoor een vergunning is afgegeven minstens één
keer vanuit de gemeente worden geïnspecteerd). Asbestverwijderaars die al langere
tijd actief zijn in deze gemeenten blijken zich volgens de gesprekspartners over het
algemeen goed te houden aan de regels. Daar waar overtredingen worden
geconstateerd, zijn het vooral verwijderaars die nog niet eerder (of vaak) een
opdracht in de betreffende gemeente hebben gehad.
Op basis van dit principe minder toezicht, meer overtredingen kunnen we met
de nodige voorzichtigheid uitspraken doen over het landelijke beeld. De
bovenstaande uitkomst van 29% niet-naleving geldt voor koplopergemeenten die
allemaal (steekproefsgewijs) inspecties uitvoeren op de locatie waar asbestsloop
plaatsvindt. Uit het onderzoek van de VROM-Inspectie uit 2007 onder 40
gemeenten blijkt echter dat ruim zes op de tien gemeenten geen controles op
locaties uitvoeren33. Trekken we deze lijn door, dan mag verondersteld worden dat
de niet-naleving op dit punt beduidend hoger is dan het gemiddelde onder de
gehele groep geraadpleegde koplopergemeenten. Verwacht mag worden dat het
landelijk percentage eerder in de buurt van de twee `uitschieters' (50% en 65%) uit
figuur 5.3 liggen.
33 De beperkte mate waarin door gemeenten inspecties op een slooplocatie worden uitgevoerd,
wordt bevestigd door de in ons onderzoek betrokken asbestverwijderaars. Zij schatten het aandeel
opdrachten waarin zij te maken hebben met een inspectie vanuit de gemeente gemiddeld op
slechts 3%.
80
Een indicatie dat de mate van niet-naleving op een duidelijk hoger plan dan het
gemiddelde voor de koplopergemeenten ligt, kan verkregen worden vanuit de
gegevens van de AI. Hoewel zij het werk van de asbestverwijderaars op andere
punten beoordelen dan de gemeenten, blijkt uit de cijfers van de AI dat ze in 2008
in 60% van de uitgevoerde inspecties34 een handhavingsinstrument heeft moeten
inzetten. Als we naar het totaal aantal asbestverwijderingen (zowel de gemelde als
de niet gemelde) kijken die in Nederland worden uitgevoerd dan zal de 60% een
minimale omvang van de niet-naleving zijn. Verondersteld mag namelijk worden
dat bij niet-gemelde verwijderingen die dus ook niet in beeld komen bij de AI
het aandeel nog hoger zal liggen dan bij de wel gemelde verwijderingen.
Op basis van de bovenstaande gegevens kan verwacht worden dat landelijk gezien
de mate van niet-naleving van de regels met betrekking tot de asbestverwijdering
ligt tussen de 50% en de 70%.
De geraadpleegde asbestverwijderaars zijn eveneens van mening dat asbest-
saneringen door gecertificeerde asbestbedrijven in heel veel gevallen niet
(volledig) volgens de regels verloopt. Het algemene beeld dat zij schetsen is dat
(bijna) alle bedrijven wel eens door rood rijden. Sommige asbestverwijderaars
noemen zichzelf daarin geen uitzondering. De mate waarin en de reden waarom de
bedrijven de regels (soms) niet naleven verschillen echter wel. De asbest-
verwijderaars maken zelf een onderscheid tussen enerzijds verwijderaars die het
meestal wel goed doen (maar door de veelheid en complexheid van de regels
steken laten vallen) en anderzijds verwijderaars die vaak de regels niet goed
naleven. Deze laatste groep bedrijven zoekt vaak zeer bewust de grenzen op, om ze
vervolgens ook moedwillig te overtreden.
34 Het gaat dan alleen om de inspecties naar aanleiding van gemelde sloopactiviteiten en waar de AI
ook daadwerkelijk sloopactiviteiten heeft aangetroffen (in totaal 655). De AI telde naast deze
inspecties ook 60 `onverrichte zaken'-inspecties, waarbij ze mogelijk door een te late melding
op locatie geen asbestverwijderingsactiviteiten (meer) hebben aangetroffen.
81
Gevraagd naar hoe groot beide groepen dan ongeveer zullen zijn, blijken zeven
AVB's hierover een uitspraak te kunnen doen. Gemiddeld komen ze uit op een
verhouding van 70% (bedrijven die het meestal wel goed doen) en 30% (bedrijven
die vaak de regels overtreden). Het gaat hierbij om (grove) schattingen. Zij hebben
immers zelf geen zicht op hetgeen bij alle projecten van de bedrijven plaatsvindt.
Bovendien is er volgens de meesten van hen geen sprake van een zwart-wit situatie
(goed versus fout). Er is in hun visie een beperkt aandeel dat het echt goed doet, er
is een percentage echte `rotte appels' (wordt geschat op ongeveer 10%) en
daartussen is er een grotere groep die in meer of mindere mate de regels naleeft.
In de voornoemde bijeenkomst bij één van de CKI's kwamen de deelnemers
gezamenlijk op een verhouding van ongeveer 50% - 50%. Vanuit de CKI's wordt
overigens nog gewezen op een discrepantie die zij aantreffen tussen enerzijds het
beleid en de houding van de directie van het asbestverwijderingsbedrijf en
anderzijds het gedrag op de werkvloer. Zelfs bij als goed bekend staande bedrijven
worden werklocaties aangetroffen waar de regels (flink) worden overtreden. De
kwaliteit en houding van de DTA-er op een specifiek project en het gedrag van de
DAV-ers (bijvoorbeeld het juist gebruiken van de veilige arbeidsmiddelen en
persoonlijke beschermingsmiddelen) blijken vooral bepalend te zijn. Daarnaast
speelt de administratieve `verzwaring' die de invoering van de SC530 met zich
heeft meegebracht, een rol. Bedrijven moeten hierdoor niet alleen meer aandacht
hebben voor een veilige asbestverwijdering, maar ook voldoen aan een groot aantal
regels met betrekking tot het kwaliteitssysteem, de organisatie en administratie.
Bedrijven die de audits door CKI's op alle punten foutloos doorstaan zijn dan ook
een uitzondering.
De CKI's geven aan dat de verwijderingsbedrijven ook te maken hebben met
andere partijen in de keten. Wanneer die partijen hun werk niet goed doen, kan dit
betekenen dat het voor de asbestverwijderaar soms ook lastig is om het werk
geheel volgens de regels uit te voeren. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer meer
82
asbest wordt gevonden dan in de inventarisatie was vermeld (zie ook hoofdstuk 4).
Het gaat hierbij dan om asbest dat door het inventarisatiebureau over het hoofd is
gezien (of in ieder geval niet in het rapport is vermeld). Door deze omissie van het
inventarisatiebureau moet het werk van de asbestverwijderaar worden stilgelegd,
het inventarisatiebureau terugkomen en er een nieuwe (aangepaste)
sloopvergunning worden aangevraagd. Als ze de regels helemaal willen naleven,
moeten ze het bovenbeschreven traject bewandelen wat zowel hen als de
opdrachtgever heel veel extra tijd en geld kost.
5.7 Niet-naleving specifieke regels voor asbestverwijdering
De voorgaande paragraaf had betrekking op de niet-naleving op het gebied van
asbestverwijdering in brede zin. In deze paragraaf zoomen we in op de niet-
naleving van specifieke typen regels voor de verwijdering. Door het grote aantal
wetten en regels dat van toepassing is op de asbestverwijdering, is het aantal
specifieke punten waarop niet-naleving kan worden geconstateerd zeer groot. Zo
heeft de AI in 2008 al 84 verschillende soorten `feiten' geconstateerd (84 artikelen
van de Arbowet of het Arbeidsomstandighedenbesluit die niet zijn nageleefd). Het
is ondoenlijk om voor elk van de onderscheiden soorten overtredingen een volledig
beeld van de mate van niet-naleving vast te stellen. Vandaar dat we voor een paar
hoofdgroepen van overtredingen uitkomsten presenteren, namelijk achtereen-
volgens voor:
beschikbaarheid van documenten;
overtredingen met betrekking tot het werkplan;
niet houden aan richtlijnen rondom personeel;
de regels rondom het goed en veilig verwijderen van asbest.
De navolgende uitkomsten hebben betrekking op de situaties waarbij vergunningen
zijn aangevraagd en (tijdige) meldingen zijn gedaan bij de AI. Hiervoor hebben we
geconstateerd dat een belangrijk deel van de asbestverwijding buiten het legale
83
circuit plaatsvindt en dat binnen dit legale traject er sprake is van een forse
ondermelding bij de AI. De uitkomsten geven dan ook maar een beperkt beeld van
de werkelijkheid.
Beschikbaarheid van documenten
Allereerst kijken we naar de niet-naleving van de regels rond de beschikbaarheid
van documenten op de slooplocatie. In de inspecties bij gemelde asbest-
verwijderingen blijkt dat de AI in 2008 heeft geconstateerd dat in 4% niet alle
benodigde documenten op de slooplocatie aanwezig waren. Het gaat daarbij om
(afschriften van) het werkplan, de certificaten (proces- en persoons-certificaten) en
het inventarisatierapport. Wanneer naar alle sloopvergunningsplichtige asbest-
verwijderingen (zowel de AI gemelde als de niet-gemelde verwijderingen) wordt
gekeken, dan kan het percentage van 4% als minimale omvang van de niet-
naleving op dit punt worden beschouwd. De verwachting is namelijk dat bij niet-
gemelde asbestverwijderingen de kans groter is de regels niet goed worden
nageleefd dan bij de verwijderingen die wel worden gemeld. Deze redenering zal
ook worden gebruikt bij andere cijfers van de AI die bij de hierna te behandelen
punten worden benoemd. Het door de AI genoemde percentage dat geldt voor alle
gemelde en geïnspecteerde asbestverwijderingen wordt dan als minimale omvang
van de niet-naleving voor de volledige groep van sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen (gemeld en niet-gemeld) gezien.
Ook de gemeenten hebben we de vraag voorgelegd in hoeverre zij bij hun
inspecties op locatie problemen op dit punt signaleren. Uit figuur 5.4 blijkt dat de
gesignaleerde niet-naleving gemiddeld genomen op 9% uitkomt. De variatie in de
aangereikte cijfers op dit punt heeft enerzijds te maken met de intensiteit van de
controles (ook hiervoor geldt dat de naleving beter wordt naarmate er meer
controles plaatsvinden). Anderzijds blijken gemeenten in hun toezicht ook een
bepaalde focus te leggen, waardoor sommige gemeenten veel gerichter dan andere
gemeenten kijken naar de aanwezigheid van de benodigde documentatie.
84
Figuur 5.4 Aandeel sloopvergunningen in 2008 waarbij tekortkomingen in de documentatie zijn
gesignaleerd bij inspecties door gemeenten, volgens de geraadpleegde gemeenten
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 0%
Gemeente 3 0%
Gemeente 4 0%
Gemeente 5 0%
Gemeente 6 2%
Gemeente 7 5%
Gemeente 8 18%
Gemeente 9 25%
Gewogen gemiddelde* 9%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het aantal sloopvergunningen dat door de gemeenten in 2008 is
verstrekt.
Met betrekking tot de documentatie merken de CKI's het volgende op. Ze geven
aan dat de administratieve belasting van de asbestverwijderaars met de invoering
van de SC530 sterk is toegenomen. Er zijn daardoor nieuwe verplichtingen met
betrekking tot het bijhouden van documentatie ontstaan. Een deel van deze
verplichtingen is nog onvoldoende bekend en/of de verwijderaars kunnen er nog
niet mee overweg. Eén van die punten betreft bijvoorbeeld het invullen van een
evaluatieformulier in het geval bij een asbestsanering meer asbest wordt
aangetroffen dan in de asbestinventarisatie was aangegeven. Een CKI stelt dat
negen op de tien verwijderaars niet bekend zijn met deze verplichting en dus een
dergelijke evaluatie ook niet opstellen.
Overtredingen met betrekking tot het werkplan
Een belangrijk document tijdens de asbestverwijdering is het werkplan. In dit
werkplan geeft het asbestverwijderingsbedrijf aan op welke wijze zij het asbest op
de betreffende slooplocatie zullen verwijderen en welke technieken, materieel en
menskracht zij daarbij in zullen zetten. In het werkplan moeten ook de gegevens uit
de asbestinventarisatie worden verwerkt. Het werkplan moet op de slooplocatie
85
aanwezig zijn en de asbestverwijderaar moet volgens de in het werkplan
beschreven werkwijze werken.
Uit de inspectiegegevens van de AI blijkt dat er met betrekking tot het werkplan de
nodige tekortkomingen worden vastgesteld (zie figuur 5.5). In 12% van de
gevallen was het werkplan incompleet: niet alle noodzakelijke gegevens waren
hierin opgenomen. Zo ontbraken bijvoorbeeld de uitkomsten van het inventarisatie-
rapport, de schets van de situatie ter plaatse en gegevens over het materiaal dat zal
worden ingezet bij de verwijdering. Als er wel een (goed) werkplan is wordt er in
7% van de asbestverwijderingen in de praktijk niet naar gehandeld. Veel
ernstiger is dat in 6% van de gevallen in het geheel geen werkplan was opgesteld.
Bij elkaar opgeteld is in 25% van de geïnspecteerde asbestverwijderingen in 2008
een tekortkoming geconstateerd met betrekking tot het werkplan. Uit het
inspectierapport van de AI uit 2006 blijkt dat dit percentage destijds nog lag op
19%. Dit zou erop kunnen duiden dat de naleving op dit punt in de afgelopen jaren
is verslechterd.
Figuur 5.5 Aandeel geconstateerde overtredingen over documentatie op het totaal aantal uitgevoerde
inspecties op locatie door de AI in 2008, naar type overtreding
Niet alle noodzakelijke
gegevens in werkplan 12%
Niet gewerkt volgens
werkplan 7%
Geen werkplan
opgesteld voor aanvang
werkzaamheden 6%
Bron: I-Net, Arbeidsinspectie 2008.
86
Ook veel gemeenten zien dat de werkplannen niet altijd goed op orde zijn.
Concrete cijfers op dit punt hebben zij niet. Ze geven aan dat een deel van de
asbestverwijderaars weinig aandacht besteedt aan een goed werkplan. Er worden
dan min of meer standaard werkplannen gebruikt die onvoldoende rekening houden
met de specifieke situatie ter plaatse.
Dit laatste het gebruiken van standaard werkplannen wordt overigens ook
regelmatig door de geraadpleegde CKI's gesignaleerd. Verder komt uit de
gesprekken met de CKI's naar voren dat het gebruik van de werkplannen als
leidraad voor de verwijdering dikwijls te wensen over laat. Op de werkvloer wordt
het plan dan niet of onvoldoende gelezen: de verwijderaars ter plaatse gaan veelal
op basis van hun ervaring/routine, een situatieschets of een mondelinge instructie
van hogerhand aan de slag en hebben bovendien geen tijd en zin om de
werkplannen grondig door te nemen.
Overtreding regels over personeel
Een andere groep van feiten/overtredingen heeft betrekking op de inzet en
veiligheid van het personeel. De AI inspecteert of asbestverwijderingsbedrijven
bekwaam (lees gecertificeerd) personeel inzetten en voor hen de juiste omstandig-
heden creëren om veilig te werken. Het gaat hierbij onder meer om de beschik-
baarheid en het gebruik van voldoende en goede persoonlijke beschermings-
middelen, een voldoende veilige arbeidsplaats en de inzet van goede en veilige
arbeidsmiddelen. Vanuit de registratie van de AI zijn hierover voor het jaar 2008
de volgende gegevens aangereikt (zie figuur 5.6). De verschillende typen
overtredingen op dit punt blijken niet in grote mate gesignaleerd door de AI. Meest
voorkomend is dat de arbeidsplaats en de gebruikte arbeidsmiddelen als
onvoldoende onveilig worden aangemerkt. Dit kwam in 6% van de uitgevoerde
inspecties naar voren.
87
Figuur 5.6 Aandeel geconstateerde overtredingen over personele aspecten op het totaal aantal
uitgevoerde inspecties op locatie door de AI in 2008, naar type overtreding
Onvoldoende veilige arbeidsplaats en 6%
arbeidsmiddelen
Blootstelling aan asbest 3%
Onjuist of onvoldoende (gebruik van) PBM 3%
Onvoldoende voorlichting personeel 2%
Niet (volledig) werken met gecertificeerd 2%
personeel
Onvoldoende aandacht in RI&E voor specifieke 2%
risico's asbest
Bron: I-Net, Arbeidsinspectie 2008.
De inzet van onvoldoende opgeleid personeel werd bij de (gecertificeerde)
asbestverwijderingsbedrijven nauwelijks geconstateerd. In slechts 2% van de
geïnspecteerde asbestverwijderingen wordt door het asbestverwijderingsbedrijf niet
(volledig) gewerkt met gecertificeerd personeel. Het werk wordt in die gevallen
niet onder leiding van een DTA-er uitgevoerd of worden bij de verwijderingswerk-
zaamheden (ook) andere medewerkers dan DAV-ers ingezet. De CKI's in ons
onderzoek geven aan dat zij bij hun eigen klanten niet meer tegenkomen dat met
niet-gecertificeerd personeel wordt gewerkt. Wel merkt een CKI op dat er
voorheen problemen waren met leerling DAV-ers. Zij werden niet altijd volgens de
voor hen geldende regels ingezet. Zo werkten ze bijvoorbeeld zonder voldoende
begeleiding. Een andere CKI signaleert nog steeds dat sommige verwijderings-
bedrijven moeite hebben om een vaste begeleider voor elke leerling DAV-er te
organiseren (bijvoorbeeld in geval van ziekte van die vaste begeleider kan de
betreffende leerling DAV-er officieel ook niet worden ingezet).
88
Niet-naleving richtlijnen voor goed en veilig verwijderen van asbest
Om te voorkomen dat asbest vrijkomt bij de verwijdering en in het verlengde
hiervan dat personeel en de omgeving bloot worden gesteld aan asbest, zijn
specifieke regels voor het veilig verwijderen geformuleerd. De AI heeft ten aanzien
hiervan op een aantal punten overtredingen geconstateerd (zie figuur 5.7). Uit de
figuur blijkt dat de wijze van verwijdering niet altijd zodanig wordt uitgevoerd dat
voorkomen wordt dat asbestdeeltjes vrijkomen. In 8% van de inspecties stelden de
AI-inspecteurs vast dat asbest vrijkwam.
Een vergelijkbaar niveau van niet-naleving werd aangetroffen bij de volgorde van
werkzaamheden. In die gevallen zijn bijvoorbeeld sloopbedrijven al begonnen met
het slopen van (een deel van) het bouwwerk voordat al het asbest is verwijderd.
Figuur 5.7 Aandeel geconstateerde overtredingen op het punt van goed en veilig verwijderen op het
totaal aantal uitgevoerde inspecties op locatie door de AI in 2008, naar type overtreding
Asbest komt vrij
8%
Verwijderen asbest niet
voor andere activteiten 7%
Onvoldoende markeren
gevarenzones 1%
Bron: I-Net, Arbeidsinspectie 2008
Het aanbrengen van een markering van de gevarenzone bijvoorbeeld door borden
en linten te plaatsen blijkt in bijna alle gevallen volgens de regels te gebeuren.
89
90
6. TRANSPORT, OPSLAG EN STORT
6.1 Inleiding
Na de feitelijke verwijdering volgt de fase van transport, opslag en ten slotte stort
van de verwijderde asbest. Verschillende actoren hebben hierbij te maken met
regelgeving. In dit hoofdstuk presenteren we de gegevens over de mate van niet-
naleving van deze regels. Daarbij kijken we in tegenstelling tot de voorgaande
hoofdstukken niet alleen naar asbest dat afkomstig is van sloopvergunnings-
plichtige asbestverwijderingen. In dit hoofdstuk gaan we op een aantal punten ook
in op het asbest dat (zonder sloopvergunning) door particulieren is verwijderd en
gestort.
6.2 Regelgeving en betrokken partijen
Het AVB stelt dat als het asbest is verwijderd deze volgens nader omschreven
regels moet worden verpakt, apart gehouden van overig afval en binnen twee
weken moet worden afgevoerd. Het asbest moet worden afgevoerd naar een
tijdelijke opslaglocatie en uiteindelijk naar één van de 26 vergunde stortplaatsen.
De Wet Milieubeheer stelt dat het transport van asbest moet plaatsvinden door een
VIHB-erkende transporteur 35. Ook een AVB mag het transport verzorgen als deze
beschikt over een VIHB-certificaat.
35 Voor alle partijen die zich in Nederland bezighouden met het inzamelen, vervoeren en
verhandelen van bedrijfsafval of gevaarlijke afvalstoffen is een vermelding op de VIHB-lijst
verplicht. Dit is vastgelegd in het Besluit Inzamelen Afvalstoffen en de Regeling vervoerders,
inzamelaars, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen. Vermelding op de lijst vindt plaats als
het bedrijf voldoet aan de drie criteria: betrouwbaar, kredietwaardig, vakbekwaam. Bij het NIWO
kan een verzoek om plaatsing op de lijst worden aangevraagd.
91
In de wet wordt als verplichting gesteld dat de hoeveelheid verwijderd en
getransporteerd asbest moet worden geregistreerd. De asbestverwijderaars, de
transporteurs en de stortplaatsen dienen daarom een registratie bij te houden. De
transporteur dient bovendien bij elk transport van asbest te beschikken over een
zogenaamde begeleidingsbrief waarin staat hoeveel asbest hij vervoert, waar het
vandaan komt en waar het naar toe gaat.
Het AVB 2005 stelt dat als het asbest uiteindelijk is gestort de stortplaats een
stortbewijs in de vorm van een stortbon dient af te geven. De eigenaar van het pand
(sloopvergunninghouder) waar het asbest uit is verwijderd moet deze bon
overleggen aan de gemeente. Daarmee kan worden aangetoond dat het asbest op
een juiste manier is gestort. De stortplaatsen moeten ontvangen asbestladingen
melden bij het Landelijke Meldpunt Afvalstoffen. In de Arbowet zijn voor de stort-
plaatsen regels opgenomen die het veilig werken met asbest voor de werknemers
moet garanderen.
Rol en betrokkenheid partijen
De bij deze schakel betrokken partijen en de rollen die zij hebben, zijn hieronder
weergegeven.
92
Schema 6.1 Rollen van partijen binnen het ketenonderdeel transport, opslag en stort
Actoren Rollen
Eigenaar/opdrachtgever Verantwoordelijk voor het op de juiste manier afvoeren en storten van
asbestmateriaal en het aanleveren van de benodigde begeleidende documenten
AVB Volgens de regels (SC530/BRL5050) verpakken van het asbest/asbesthoudend
afval. Het regelen van de afvoer van het verpakte asbestmateriaal vanaf de
slooplocatie naar tussenopslag of direct naar de stortplaats
VIHB-erkende transporteur Transport van asbest naar de stortplaats
Tussenopslag Ontvangst en tijdelijke opslag van asbestmateriaal. Regelen van transport naar
stortplaats
Vergunde stortplaats Opslag van asbest. Registratie van asbestontvangsten. Afgifte stortbonnen
Provincie Toezicht en handhaving m.b.t. stortplaatsen en tijdelijke opslagplaatsen van
asbest en het transport van afvalstoffen
Gemeenten Toezicht en handhaving tijdelijke opslagplaatsen asbest (gemeentewerven)
IVW Toezicht op transport
VROM-Inspectie Eerstelijns toezicht op transport en tweedelijns toezicht op functioneren
gemeenten
Politie Controles uitvoeren op transporten
Arbeidsinspectie Toezicht en handhaving naleven Arbowet door AVB, opslaglocaties en
stortplaatsen
CKI Toezicht en handhaving functioneren AVB volgens regels SC530/BRL 5050
IWI Tweedelijns toezicht op CKI
6.3 Vormen van niet-naleving
Al uit de eerste fase is naar voren gekomen dat het transport en de stort van asbest
een ketenonderdeel is waar moeilijk grip op te krijgen is. De oorzaak daarvan ligt
ondermeer in het feit dat het toezicht erg versnipperd is (zie schema 6.1 hierboven)
en de informatie-uitwisseling tussen de verschillende toezichthouders beperkt is.
Iedere toezichthoudende partij houdt toezicht op slechts een klein deel van de keten
waardoor een totaaloverzicht ontbreekt. Er zijn ook vrijwel geen bestaande
93
bronnen die inzicht geven in de naleving van de regels in dit ketenonderdeel.
Slechts uit één onderzoek van de AI komen cijfers naar voren over de naleving van
de Arboregels op stortplaatsen.
Door de partijen die in de inventariserende fase zijn geraadpleegd, werd een aantal
vormen van niet-naleving in dit ketenonderdeel naar voren gebracht. In de eerste
plaats zou het transport niet altijd aan de regels voldoen. Daarbij werd dan met
name gewezen op het vervoeren van asbest door transporteurs die niet beschikken
over een VIHB-erkenning en het feit dat de begeleidende documenten tijdens het
transport niet op orde zijn.
Een tweede type niet-naleving dat uit de oriënterende gesprekken naar boven
kwam, is dat verwijderd asbest (lang) niet altijd de erkende stortplaatsen bereikt.
Vanzelfsprekend zal dit met name voorkomen bij asbestsloop waarvoor geen
vergunning is aangevraagd (dus het illegaal verwijderde asbest). Voorbeelden van
`alternatieve bestemmingen' zijn het illegaal dumpen en het afvoeren naar het
buitenland.
Voor dat deel van de verwijderde asbest dat wel de tussenopslag en/of de vergunde
stortplaatsen bereikt, geldt in de derde plaats dat ook overtredingen van de
regels kunnen plaatsvinden. Zo wordt het asbest niet altijd op de juiste wijze
aangeboden (bijvoorbeeld niet gescheiden van ander sloopmateriaal of onjuist
verpakt). Daarnaast werd ook opgemerkt dat stortplaatsen asbest aannemen van
andere partijen dan erkende vervoerders. Stortplaatsen maken geen onderscheid
tussen illegaal en legaal verwijderde en vervoerde asbest. Bij gemeentewerven kan
iets vergelijkbaars voordoen, namelijk wanneer (niet-gecertificeerde) ver-
wijderingsbedrijven het asbest als particulier aanbieden.
Ten slotte werd erop gewezen dat op de tussenopslag en de vergunde stortplaatsen
zelf niet altijd zorgvuldig met asbest wordt omgesprongen. Hierdoor kunnen
94
onveilige situaties voor medewerkers ontstaan.
In de volgende paragrafen zullen we achtereenvolgens ingaan op de mate van niet-
naleving van regels op de volgende punten:
het vervoer van verwijderde asbest niet volgens de regels;
de stort van asbest buiten de vergunde stortplaatsen;
het onjuist aanbieden van asbest of het aanbieden van illegaal verwijderde
asbest op de tussenopslaglocatie of stortplaats;
het onjuist omgaan met asbest op de tussenopslag of stortplaats.
6.4 Transport van asbest niet volgens de regels
Uit het voorgaande komt naar voren dat verschillende instanties betrokken zijn bij
het toezicht op het transport van gevaarlijke stoffen in zijn algemeenheid en dus
ook op het transport van verwijderde asbest. Het betreft daarbij ondermeer de
VROM-Inspectie en de politie. De transportcontroles die door de VROM-Inspectie
en 25 politiediensten in Nederland worden uitgevoerd staan geregistreerd in het
systeem Tracopol, dat beheerd wordt door de KLPD. Uit het systeem blijkt dat
tussen 2007 en medio 2009 51 controles zijn uitgevoerd op transporten van asbest.
Bij 28% van deze transporten blijken de regels voor asbesttransporten niet volledig
te zijn nageleefd. De overtredingen zijn weergegeven in onderstaand schema.
Schema 6.2 Door de VROM-Inspectie en de politie geconstateerde overtredingen van de regels
voor asbesttransporen, tussen 2007 en medio 2009
Overtreding Aandeel van de asbesttransporten (N=51)
Onvolledig ingevulde begeleidende documenten 18%
Vervoer zonder begeleidende documenten 4%
Niet bij zich hebben van gewaarmerkt VIHB-document 4%
Transporteur niet vermeld op VIHB-lijst 2%
Bron: KLPD, Tracopol, 2009.
95
Het meest voorkomende probleem bij het transport van asbest is volgens deze
gegevens dat de transporteur niet beschikt over volledig ingevulde begeleidende
documenten. In bepaalde gevallen (4%) kunnen helemaal geen begeleidende
documenten aan de toezichthouder worden overlegd. Bij de 51 inspecties is één
geval geconstateerd waarbij het transport van het asbest werd gedaan door een
transporteur die niet beschikte over een vermelding op de VIHB-lijst.
Naast VROM-Inspectie en de politie houdt ook de Inspectie van Verkeer en
Waterstaat (IVW) toezicht op het transport van asbest. Binnen de IVW hebben we
met verschillende personen contact gehad om te achterhalen of zij vanuit deze
dienst informatie kunnen aanreiken over het vervoer van asbest. Uit deze contacten
hebben we de volgende informatie verkregen.
Allereerst is vanuit de IVW aangegeven dat zij toezicht houden op naleving van de
Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, waarbij het gaat om veel meer gevaarlijke
stoffen dan alleen asbest. Voor asbest blijkt echter een uitzonderingsbepaling te
gelden die stelt dat zolang het asbest volgens de regels is verpakt de regels van
de ADR36 niet van toepassing zijn. Dit betekent ondermeer dat bij een vrachtwagen
met goed verpakt asbest niet aan de buitenkant hoeft worden aangegeven dat er een
bepaalde gevaarlijke stof (in dit geval asbest) wordt vervoerd. De IVW kan
daardoor bij wegcontroles niet gericht controles uitvoeren op het vervoer van
asbest.
Asbest komt alleen naar voren bij algemene wegcontroles waar alle vrachtwagens
worden aangehouden en op een groot aantal punten worden geïnspecteerd. Hierbij
wordt volgens de gesprekspartners van de IVW niet heel vaak asbest aangetroffen.
Als er toevallig wel sprake is van transport van asbest, wordt dit niet zodanig
36 ADR staat voor `Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses
par Route'. In deze overeenkomst is het transport van gevaarlijke stoffen in Europa geregeld.
96
geregistreerd in de systemen van de IVW zolang het asbest goed verpakt is. Als het
asbest niet goed verpakt is kan alleen maar worden vastgesteld dat het asbest is als
er een monstername wordt gedaan. Dit blijkt in de praktijk zelden te gebeuren.
Als gevolg van het bovenstaande zijn er wat betreft het transport van asbest weinig
cijfers bekend. Sinds 2004 konden er in het systeem van de IVW maar 17
inspecties worden getraceerd waarbij voertuigen met asbest zijn aangetroffen
(opgave IVW). In vrijwel alle gevallen ging het om internationale transporten in
zeecontainers tussen Ierland, Nederland en Duitsland. In drie van deze gevallen
(21%) werd er door de IVW een overtreding van de regels geconstateerd. Deze
overtredingen hadden betrekking op het feit dat de documentatie niet op orde was.
6.5 Asbest niet op de vergunde stortplaatsen gestort
In de ideale situatie wordt alle asbest na de verwijdering afgevoerd naar de erkende
stortplaatsen, rechtstreeks dan wel via de tussenopslag. De praktijk leert echter dat
een deel van het asbest dit beoogde eindstation niet bereikt. Bij de geraadpleegde
gemeenten hebben we gegevens opgevraagd over het aantal gevallen waarbij
verwijderde asbest werd aangetroffen dat niet is gestort op de daarvoor bestemde
stortplaats of milieustraat. Het gaat daarbij dus om gestort asbest dat bijvoorbeeld
in natuurgebieden, in bermen of sloten, op verlaten industrieterreinen en dergelijke
aangetroffen is.
In de geraadpleegde gemeenten37 werden in 2008 in totaal 68 `illegale storten'
geteld. Deze stortingen hoeven overigens niet alleen afkomstig te zijn van
vergunningsplichtige asbestslopen, maar ook van asbestverwijderingen die
particulieren zelf mogen doen. In hoofdstuk 2 is al opgemerkt dat particulieren in
37 Het gaat hierbij overigens om negen van de tien gemeenten. Vanuit één gemeente kon men op dit
punt geen gegevens aanreiken.
97
bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden geen vergunning hoeven aan te
vragen.
Om een beeld te krijgen van het totaal aantal illegale asbeststorten in Nederland
hebben we het aantal illegale storten per gemeente gerelateerd aan het aantal
inwoners van elk van de gemeenten. Bij de navolgende uitkomsten moet overigens
wel worden opgemerkt dat het om stortingen gaat die al dan niet na tips van
burgers zichtbaar zijn geworden. In de praktijk zal een deel van de illegale
stortingen buiten beeld van de gemeente zijn gebleven.
Schema 6.3 Aantal gesignaleerde illegale stortingen van asbest, totaal en relatief (naar aantal inwoners),
in de geraadpleegde koplopergemeenten
Gemeente Aantal keer illegaal Aantal inwoners* Verhouding illegale Berekening negatief
gestort asbest stort-inwoners scenario**
aangetroffen (2008)
1 2 99.454 1 op 49.727 inwoners -
2 10 294.737 1 op 29.474 inwoners -
3 4 53.785 1 op 13.446 inwoners -
4 3 24.694 1 op 8.231 inwoners 1 op 8.231 inwoners
5 2 11.789 1 op 5.895 inwoners 1 op 5.895 inwoners
6 12 68.696 1 op 5.725 inwoners 1 op 5.725 inwoners
7 5 18.320 1 op 3.664 inwoners 1 op 3.664 inwoners
8 27 76.732 1 op 2.842 inwoners 1 op 2.842 inwoners
9 3 4.705 1 op 1.568 inwoners 1 op 1.568 inwoners
Totaal 68 652.912 1 op 9.602 inwoners 1 op 3.941 inwoners
* Definitieve inwonertallen per 1-1-2008 volgens opgave van het CBS.
** De berekening van het negatieve scenario wordt behandeld op pagina 98. Hierin zijn de eerste
drie gemeenten niet meegenomen omdat in deze gemeenten gemiddeld minder illegale storten
plaats hebben gevonden dan het landelijke gemiddelde van één storting op 9.602 inwoners.
98
Uit bovenstaand schema blijkt dat zich op dit punt grote verschillen voordoen
tussen de gemeenten. In gemeente 9 is vorig jaar relatief gezien ruim 30 keer vaker
illegaal asbest aangetroffen dan in gemeente 1. Voor deze verschillen kunnen
verschillende oorzaken worden aangevoerd. Zo is het bijvoorbeeld in bepaalde
gemeenten voor particulieren makkelijker om hun asbest op een goede manier
kwijt te raken dan in andere gemeenten. Bij de ene milieustraat zijn bijvoorbeeld de
regels voor het aanbieden van asbest minder streng en/of kan het asbest gratis
worden ingeleverd. Bij andere milieustraten moeten particulieren om hun asbest
aan te mogen bieden, aantonen dat ze een melding hebben gedaan bij de gemeente.
Wanneer zij geen melding hebben gedaan, zal de verleiding groter zijn om op een
illegale manier van het asbest af te komen. Een andere verklaring voor
bovengenoemde verschillen zou gevonden kunnen worden in de mate waarin
gemeenten prioriteit (en aandacht) geven aan het opsporen van illegaal gestort
asbest. De ene gemeente blijkt hier veel actiever mee om te gaan dan de andere
gemeente.
Voor de groep geraadpleegde gemeenten hebben we het aantal opgespoorde
illegale storten ook gerelateerd aan het aantal inwoners. Hieruit blijkt dat
gemiddeld genomen er sprake is van 1 illegale stort op 9.602 inwoners. Passen we
deze verhouding toe op het totale aantal inwoners van ons land (16.405.399 op 1
januari 2008, CBS 2009) dan kan een eerste indicatie worden verkregen van het
totaal aantal illegale storten op landelijk niveau. Het zou dan gaan om ruim 1.700
illegale storten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het volgens de gemeenten in
het algemeen gaat om relatief kleine hoeveelheden asbest die zij op deze manier
aantreffen (meestal enkele tientallen en soms enkele honderden kilo's). Stortingen
van meer dan een ton komen vrijwel niet voor.
Onze aanname is dat de bovenstaande uitkomst een onderschatting is. Binnen de
geraadpleegde groep gemeenten zijn er immers veel gemeenten die mede
vanwege een actiever beleid meer dan gemiddeld illegale stortingen opsporen.
99
Voor het bereken van een negatief scenario nemen we alleen deze gemeenten als
uitgangspunt (zie rechter kolom in schema 6.2). Hieruit volgt dan dat met
dezelfde berekeningswijze als hiervoor voor alle gemeenten de verhouding
illegale storten versus aantal inwoners daalt naar 1 op 3.941. Passen we wederom
deze verhouding toe op het totaal aantal inwoners in ons land, dan volgt hieruit dat
er in Nederland ruim 4.000 van dergelijke illegale storten mogen worden
verwacht38.
6.6 Onjuist of illegaal aanbieden van asbest op stortplaatsen
In deze paragraaf bezien we het aanbod van verwijderde asbest zoals dat (wel) de
stortplaats (of tussenopslag) bereikt. Twee hoofdvormen van niet-naleving kunnen
daarbij worden onderscheiden, namelijk enerzijds het onjuist aanbieden van asbest
en anderzijds het aanbieden van illegaal verwijderde asbest. In het onderstaande
geven we weer welke informatie we over de niet-naleving op deze twee punten
hebben weten te achterhalen.
Onjuist aanbieden
Het AVB (2005) geeft regels over de manier waarop asbest verpakt moet worden
en moet worden aangeboden aan de stortplaats (of tussenopslag). Deze regels
hebben onder meer betrekking op het verpakken van asbest in dubbel, luchtdicht
folie/plastic voorzien van `asbeststickers', speciale bigbag of luchtdicht afgesloten
containers. Deze regels zijn vertaald naar de `huisregels' van de stortplaatsen waar
asbest gestort mag worden. In totaal hebben we in ons land 16 stortplaatsen waar
verwijderd asbest aangeboden mag worden. Dit aantal heeft betrekking op het
aantal organisaties die stortplaatsen beheren (16 organisaties beheren in totaal 21
stortplaatsen).
38 16.405.399 inwoners gedeeld door 3.941 is 4.163 illegale stortingen.
100
Bij alle vergunde stortplaatsen in ons land hebben we informatie opgevraagd over
de hoeveelheid asbest die zij in 2008 in ontvangst hebben genomen. Uit schema 6.3
blijkt dat sommige stortplaatsen zowel asbest van bedrijven, overheden en
milieustraten (hierna `niet-particulier' genoemd) als particulieren accepteren. Bij
andere stortplaatsen geldt dat particulieren hier niet terecht kunnen om hun asbest
te storten. Bij elkaar hebben de geraadpleegde stortplaatsen vorig jaar 177.051 ton
asbest van niet-particulieren aangeboden gekregen en 1.636 ton asbest via
particulieren39. De hoeveelheid gestort asbest per stortplaats is weergegeven in
onderstaand schema.
39 Het gaat hierbij om stort van particulier verwijderde asbest rechtstreeks bij de vergunde stortplaatsen. Asbest
van particulieren dat aangeboden is aan de milieustraten, bereikt via het andere `spoor' de stortplaats.
101
Schema 6.4 Volume gestort asbest (in tonnen) in 2008 per vergunde stortplaats, naar type
ontdoener
Stortplaats Niet-particulieren Particulieren
1 180 110
2 880 Particuliere stort niet mogelijk
3 1.580 Particuliere stort niet mogelijk
4 2.078 2
5 3.034 45
6 7.723 Particuliere stort niet mogelijk
7 7.984 51
8 8.316 Particuliere stort niet mogelijk
9 8.984 42
10 9.000 5
11 14.850 150
12 15.128 630
13 19.690 1
14 22.286 Particuliere stort niet mogelijk
15 25.550 Particuliere stort niet mogelijk
16 29.788 600
Totaal 177.051 1.636
Aan de gesprekspartners van stortplaatsen is gevraagd hoe vaak het voorkomt dat
asbest niet volgens de regels aan hen wordt aangeboden. Hierbij is onderscheid
gemaakt naar de beide typen `ontdoeners' (dus niet-particulieren en particulieren).
Uit figuur 6.1 blijkt dat volgens opgave van de betreffende stortplaatsen
gemiddeld 3% van het asbest dat door niet-particulieren is gestort niet op een
juiste wijze is aangeboden. Deze uitkomst is gebaseerd op 13 van de 16
geraadpleegde stortplaatsen; drie stortplaatsen bleken niet in staat om hierover
betrouwbare gegevens aan te reiken. Passen we dit gewogen gemiddelde toe op het
102
totale volume aan gestort asbest door niet-particulieren, dan blijkt bij ruim 5.300
ton gestort asbest niet aan de regels te zijn voldaan.
Figuur 6.1 Aandeel van het asbest dat in 2008 door niet-particulieren is gestort dat niet
volgens de regels is aangeleverd, volgens de geraadpleegde stortplaatsen
Stortplaats 1 0%
Stortplaats 2 0%
Stortplaats 3 1%
Stortplaats 4 1%
Stortplaats 5 1%
Stortplaats 6 1%
Stortplaats 7 1%
Stortplaats 8 2%
Stortplaats 9 2%
Stortplaats 10 2%
Stortplaats 11 3%
Stortplaats 12 10%
Stortplaats 13 10%
Gewogen gemiddelde* 3%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het volume gestort asbest van niet-particulieren dat bij de
stortplaatsen is aangeboden in 2008.
Bij de niet-naleving op dit punt gaat het vooral om het niet juist verpakken van de
aangeboden asbest. Uit de toelichting van de gesprekspartners van de stortplaatsen
blijkt dat wanneer aangeboden asbestladingen afwijken van acceptatievoorwaarden
zij in veel gevallen ter plekke een oplossing proberen te vinden. Wanneer
bijvoorbeeld de verpakking `op scheuren staat' dan wordt de verpakking nat
gemaakt, onder begeleiding van een DTA-er op het stortfront gevleid en
vervolgens direct afgedekt met grond of een ander materiaal.
103
Wanneer het asbest zo onzorgvuldig is verpakt dat storten onverantwoord is, wordt
de lading geweigerd en de leverancier teruggestuurd om de lading opnieuw te
verpakken. Slechts vier stortplaatsen hebben aangegeven in 2008 ladingen asbest te
hebben geweigerd. Twee van deze stortplaatsen kennen naar eigen zeggen een
strikt toelatingsbeleid. Zij accepteren alleen een lading asbest wanneer deze
volledig volgens de regels is aangeboden.
Uit het voorgaande blijkt dat het volume aan asbeststort door particulieren vele
malen kleiner is dan de asbeststort door niet-particulieren. Ook bij de leveringen
van asbest door particulieren komt het voor dat deze niet altijd (geheel) aan de
regels voldoen (zie onderstaand figuur). Van de tien stortplaatsen die asbest van
particulieren in ontvangst nemen, konden zeven een schatting geven van de mate
waarin sprake was van het niet volgens de regels aanbieden van verwijderde asbest.
Uit figuur 6.2 blijkt dat in 8% van de gevallen er sprake was van niet-naleving
van de regels voor de stort. Dit komt overeen met ongeveer 130 ton asbest dat door
particulieren niet volgens de regels werd aangeboden aan de stortplaatsen
104
Figuur 6.2 Aandeel van het asbest dat in 2008 door particulieren is gestort dat niet volgens de
regels is aangeleverd, volgens de geraadpleegde stortplaatsen
Stortplaats 1 0%
Stortplaats 2 1%
Stortplaats 3 3%
Stortplaats 4 3%
Stortplaats 5 4%
Stortplaats 6 10%
Stortplaats 7 25%
Gewogen gemiddelde* 8%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het volume gestort asbest van particulieren dat bij de betreffende
stortplaatsen is aangeboden in 2008.
Naast ondeugdelijke verpakkingen is een veel voorkomend probleem bij de
asbeststort door particulieren dat indicatiestickers op de verpakkingen ontbreken.
Het niet goed aanleveren van asbest is voor drie stortplaatsen een reden om in
enkele gevallen per jaar een levering te weigeren.
Stort van illegaal verwijderd asbest
Zoals in paragraaf 6.3 aangegeven, accepteren stortplaatsen asbest van elke niet-
particulier als deze beschikt over een afvalstroomnummer. De stortplaatsen maken
dus geen onderscheid tussen gecertificeerde asbestverwijderaars die het asbest op
een legale manier hebben verwijderd en andere partijen (zoals aannemers en niet-
gecertificeerde sloopbedrijven) die het asbest via de illegale weg dus zonder
sloopvergunning hebben verwijderd. Ook bij de particuliere stort wordt niet
nader gekeken wie de ontdoener van het asbest is en waar het asbest vandaan komt.
Op de stortplaats komt dus zowel asbest binnen van legale asbestsaneringen (met
sloopvergunning of sloopmelding bij de gemeente) als van illegale asbest-
105
saneringen.
We hebben een poging gedaan om een indicatie te verkrijgen van de totale omvang
van illegaal verwijderd asbest dat alsnog wordt aangeboden op vergunde
stortplaatsen. Dit blijkt in de praktijk echter erg lastig te realiseren. Op basis van de
registratiesystemen van de stortplaatsen of de gegevens van het LMA40 is het
namelijk niet goed mogelijk om alle ontvangen asbestleveringen nader onder te
verdelen naar het asbest van illegale saneringen en het asbest afkomstig van legale
saneringen. Verschillende partijen (waaronder het LOM en partijen in de regio
IJmond) hebben dit al eerder geprobeerd en zijn tegen deze beperking van de
registratiegegevens gelopen.
6.7 Onjuist omgaan met asbest op stortplaatsen
Om na te gaan hoe er op de stortplaatsen wordt omgegaan met asbest heeft de AI
tussen 1 december 2005 en 31 januari 2006 een inspectieproject uitgevoerd onder
de naam `Asbest op stortplaatsen'41. Ten tijde van het onderzoek waren er 26
stortplaatsen waar asbest gestort mocht worden. Uit de inspecties van de AI kwam
naar voren dat bij bijna driekwart van de stortplaatsen (73%) één of meerdere
handhavingsinstrumenten moesten worden ingezet, omdat de regelgeving (op
meerdere punten) werd overtreden. Gemiddeld werden per locatie 3,5
overtredingen geconstateerd. De overtredingen zijn in het onderstaande schema
nader onderverdeeld naar vier categorieën.
40 Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. Bij dit meldpunt moeten de stortplaatsen maandelijks melden hoeveel
leveringen ze die maand van een bepaalde stof hebben gekregen, de hoeveelheid van de ontvangen stof
alsmede de ontdoener van de stof.
41 Verslag Inspectieproject Asbest op stortplaatsen, Arbeidsinspectie, 2007
106
Schema 6.5 Aantal overtredingen naar categorie dat door de AI is vastgesteld in het
inspectieproject `Asbest op Stortplaaten 2005-2006'
Categorie Aantal
Administratief / procedureel 26
Onvoldoende veilige arbeidsplaats 24
Onvoldoende veilig arbeidsmiddel 14
Persoonlijke beschermingsmiddelen niet of niet goed geregeld 3
Overtredingen van administratieve of procedurele aard kunnen een indicatie zijn
dat er bij het management van de stortplaats niet altijd voldoende aandacht bestaat
voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers. Als voorbeeld wordt hierbij
genoemd dat er op de stortplaats geen procedure bestond voor ongewilde
gebeurtenissen of dat er in de verplichte risico-inventarisatie niet was aangegeven
dat werknemers konden worden blootgesteld aan asbest.
De AI geeft in het rapport aan dat de grootste risico's zich voordoen bij het werken
op een onvoldoende veilige arbeidsplaats, bijvoorbeeld wanneer een werkgever er
onvoldoende voor zorgt dat de concentratie asbeststof op de stortplaats zo laag
mogelijk wordt gehouden. Een onvoldoende veilige arbeidsplaats is de reden
waarom de AI bij zeven stortplaatsen de werkzaamheden heeft stilgelegd.
Wat betreft onveilige arbeidsmiddelen wordt gewezen op bijvoorbeeld het
gebruiken en onderhouden van overdrukcabines op machines. In drie gevallen was
de voorlichting over en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen niet
goed geregeld.
Het inspectieproject is tot op heden door de AI nog niet herhaald. Om recente
cijfers over het omgaan met asbest op stortplaatsen te verkrijgen hebben we in het
kader van dit onderzoek provinciale toezichthouders geraadpleegd die wat betreft
de naleving van de Wet Milieubeheer en de provinciale milieuvergunning
107
toezicht houden op de stortplaatsen. Terwijl de AI toeziet op de arbeidsomstandig-
heden, wordt door de provincies vooral gekeken of de stort van asbest geen gevaar
oplevert voor de omgeving en het milieu.
De provincies geven op verschillende manier vorm aan het toezicht op de
stortplaatsen in het algemeen en de stort van asbest in het bijzonder. Zo verschilt
het aantal reguliere controles (dus uitgezonderd de bezoeken naar aanleiding van
bijvoorbeeld klachten of speciale projecten) van 2 tot 10 keer per jaar. Daarnaast
werken bepaalde provincies met een `prioriteitenprogramma'. Dat wil zeggen dat
bepaalde afvalstromen gedurende een bepaalde periode speciale aandacht krijgen
en andere afvalstromen minder prominent aan bod komen. In één van de provincies
betekent dit dat asbest in de afgelopen twee jaar geen prioriteit was waardoor
bijvoorbeeld geen concrete leveringen en storten van asbest in de praktijk zijn
gecontroleerd. Er is in dat geval alleen achteraf gekeken of het asbest conform de
regels is gestort en afgedekt.
Ondanks de verschillen kan over het algemeen worden gezegd dat de
toezichthouders in de verschillende provincies elk jaar meerdere keren op de
stortplaats komen. Toezicht op de stort van asbest wordt vrijwel altijd meegenomen
als onderdeel in het bredere controlebezoek aan de stortplaats als geheel. Slechts in
enkele gevallen is er een aparte controle voor asbest / gevaarlijke stoffen. Voor wat
betreft asbest wordt een administratieve controle uitgevoerd, wordt gekeken of de
opgestelde protocollen worden nageleefd en wordt nagegaan of het asbest op de
juiste manier is gestort en afgedekt. In de meeste provincies wordt door de
toezichthouders ook gekeken bij de aanname van het asbest of het asbest op de
juiste manier is verpakt. Er is overwegend sprake van controles `op hoofdlijnen'.
Dat wil zeggen dat de toezichthouder een ronde maakt over de stortplaats en kijkt
(op enige afstand) hoe het er aan toegaat. Er wordt meestal geen gedetailleerde
checklist gehanteerd en er worden geen metingen verricht.
108
Uit de gesprekken met de provinciale toezichthouders komt naar voren dat zich
slechts in beperkte mate knelpunten voordoen met betrekking tot de stort van
asbest. Vijf van de tien toezichthouders geven aan dat ze de afgelopen twee jaar
geen overtredingen hebben gesignaleerd wat betreft asbest. De vijf andere
toezichthouders hebben in die periode wel op één of twee knelpunten
waargenomen. Deze knelpunten waren voornamelijk van administratieve aard. De
registratie van de gegevens (die ook moeten worden verstrekt aan het LMA) was
niet altijd op orde, bijvoorbeeld omdat in bepaalde gevallen niet de juiste partij als
ontdoener was genoteerd. Op die manier kan niet precies achterhaald worden waar
het asbest vandaan is gekomen. Een toezichthouder heeft op één stortplaats
geconstateerd dat er een lading asbest op papier was geweigerd (wegens niet
voldoen aan de voorschriften voor het aanleveren van asbest), maar in de praktijk
wel was gestort. Op een andere stortplaats zijn de werkzaamheden een keer
stilgelegd omdat bleek dat in een deel van de as uit de verbrandingsoven
asbestrestanten werden aangetroffen. Dit duidde er op dat er asbest heeft gezeten in
huishoudelijk afval. Dit was volgens de toezichthouder echter niet toe te
rekenen aan onzorgvuldig handelen van de stortplaats. Zij kunnen immers niet
ladingen huishoudelijk afval volledig controleren.
109
110
7. EINDBEOORDELING
7.1 Inleiding
De verdere sloop van een bouwwerk mag pas plaatsvinden als alle asbest is
verwijderd en de slooplocatie geheel asbestvrij is. Hiertoe moet een eindcontrole
worden gehouden door een geaccrediteerd laboratorium. In dit hoofdstuk geven we
weer in hoeverre de eindbeoordeling het asbestvrij verklaren van de locatie
volgens de regels verloopt.
7.2 Regelgeving en betrokken partijen
Het AVB stelt dat na afloop van de asbestverwijdering die behoort tot risicoklasse
2 en 3 een eindcontrole moet worden uitgevoerd. Hiertoe dient de houder van de
sloopvergunning een daartoe bevoegd laboratorium in te schakelen. Dit
laboratorium voert de eindcontrole uit, waarbij zowel een visuele inspectie, een
monstername en een analyse van de monsters moet hebben plaatsgevonden. Daar
waar sprake is van asbestverwijdering in de buitenlucht (bijvoorbeeld verwijdering
van asbest uit een dak) volstaat een visuele inspectie door het laboratorium.
Indien de locatie asbestvrij is bevonden wordt het certificaat of rapport van
goedkeuring afgegeven. De eigenaar van het pand (sloopvergunninghouder) moet
dit rapport aan de gemeente toesturen. Bij ontvangst van dit rapport samen met
de stortbon door de gemeente kan het traject van asbestverwijdering worden
afgesloten.
111
Rol en betrokkenheid partijen
In schema 7.1 staan de partijen weergegeven die bij de eindcontrole zijn betrokken.
Schema 7.1 Rollen van partijen binnen het ketenonderdeel eindcontrole
Partij Rol
Eigenaar/opdrachtgever Opdracht geven voor uitvoer eindcontrole door erkend laboratorium.
Doorsturen van documenten (zoals stortbewijzen en eindrapport laboratorium)
naar gemeente
Erkend laboratorium Verzorgen eindcontrole, het vrijgeven van het werk en het opstellen en
opleveren van een rapport van de eindmeting
Asbestverwijderingsbedrijf Verzorgen opleveringsrapport
(AVB) (Na)sturen van stortbewijs en rapport eindmeting van laboratorium aan
opdrachtgever
Gemeente Toezicht en handhaving naleving vergunningvoorschriften
Arbeidsinspectie Toezicht en handhaving naleving arbowet door AVB, laboratoria
CKI Toezicht en handhaving op AVB m.b.t. naleving regels in SC530 en BRL 5050
RvA Accrediteren van laboratoria en toezicht op het functioneren laboratoria
IWI Tweedelijns toezicht op CKI
VROM-Inspectie Tweedelijns toezicht op het functioneren van gemeenten
7.3 Vormen van niet-naleving
Uit de eerste fase van het onderzoek kwamen drie vormen van niet-naleving in
beeld die in aanmerking kwamen voor verdere verdieping en kwantificering.
In de eerste plaats kan het voorkomen dat de vergunninghouder geen eindcontrole
laat doen en een officiële vrijgave achterwege blijft. In het geval van een gebrekkig
toezicht vanuit de gemeente die moet controleren of het rapport van goedkeuring
en de stortbon is overlegd kunnen partijen ermee weg komen dat er geen
eindcontrole is uitgevoerd.
112
Door verschillende geraadpleegde partijen is er op gewezen dat laboratoria soms
onterecht een rapport ter vrijgave afgeven, terwijl de locatie in werkelijkheid niet
asbestvrij blijkt te zijn. Laboratoria zouden door AVB's vanuit het oogpunt van
kosten en tijd onder druk worden gezet om een dergelijk rapport op te stellen. Uit
angst om klanten te verliezen zouden sommige laboratoria zwichten voor deze
druk. Daarnaast wordt door verschillende partijen waaronder CKI's en
asbestverwijderaars aangegeven dat het onterecht vrijgeven van asbestsloop-
locatie het resultaat is van het feit dat laboratoria (zonder druk van de verwijderaar)
onzorgvuldig te werk gaan. Dit heeft volgens hen deels te maken met onvoldoende
deskundigheid bij een deel van de medewerkers van de laboratoria en het feit dat
laboratoria vanuit een commercieel oogpunt zoveel mogelijk vrijgaves willen
doen. De partijen merken daarbij wel op dat sinds enige tijd dergelijke problemen
steeds minder vaak voorkomen, dit mede als gevolg van het feit dat er vanuit de
Raad van Accreditatie veel strenger wordt gecontroleerd bij de laboratoria.
Uit de toelichting van de gesprekspartners komt naar voren dat er in deze fase het
nodige misgaat, mede doordat de eindbeoordeling niet structureel door één of
meerdere partijen gecontroleerd wordt. In veel gevallen komen de gemeente, de AI
en CKI's niet meer ter plaatse zodra het asbest verwijderd is. Zeker op tussentijdse
opleveringen grote projecten die in delen opgeleverd worden en door een
laboratorium moeten worden vrijgegeven voordat met andere werkzaamheden daar
ter plaatse gestart mogen worden is er weinig structureel zicht vanuit de
toezichthouders.
7.4 Mate van niet-naleving in de praktijk
Voor elk van de genoemde vormen uit de vorige paragraaf zullen we hieronder
weergeven welke gegevens we over de niet-naleving hebben weten te achterhalen.
113
Ontbreken eindcontrole
Aan de gemeenten in ons onderzoek hebben we gevraagd hoe vaak zij het in de
praktijk tegenkomen dat er bij een sloopvergunning waarbij asbest is verwijderd
geen eindcontrole plaatsvindt. Zes gemeenten geven aan dat dit bij hen niet (meer)
voorkomt. Het laten uitvoeren van een eindcontrole is één van de punten waarop de
betreffende gemeenten toezien bij de naleving van de regels uit de sloop-
vergunning. Zij krijgen dan ook van alle vergunninghouders het eindrapport
toegestuurd. Slechts één gemeente stelt dat zij er in een belangrijk deel van de
sloopvergunningen (in 2008 nog 30%) achterkomen dat er geen officiële vrijgave
is gedaan. Zij komen dit onder meer op het spoor omdat de vergunninghouder niet
tijdig een eindrapport (en de stortbonnen) bij de gemeente inlevert. Wanneer de
gemeente vervolgens navraag doet bij de betreffende vergunninghouder blijkt er
geen eindcontrole te zijn uitgevoerd.
Een drietal andere gemeenten durft op dit punt geen harde uitspraak te doen. Wel
geven ze aan dat in gemiddeld een derde van de sloopvergunningen het aanleveren
van het eindrapport en de stortbonnen niet op orde is. Zo moeten de gemeenten zelf
nabellen waar het eindrapport en de stortbon blijven. In veel gevallen blijkt er
volgens de gesprekspartners dan wel (tijdig) een eindcontrole te zijn uitgevoerd,
maar is de vergunninghouder het gewoon vergeten op te sturen. Niet moet worden
uitgesloten dat in een aantal gevallen in eerste instantie geen eindcontrole is
uitgevoerd, maar dat het eindrapport `achteraf' wordt geregeld.
Ook bij de AI zijn we nagegaan in hoeverre zij informatie over dit type niet-
naleving konden leveren. Van alle inspecties die de AI naar aanleiding van
meldingen in 2008 heeft gedaan, bleek in 6% van de gevallen geen eindcontrole te
zijn uitgevoerd. In nog eens 2% was er wel een eindcontrole uitgevoerd, maar had
deze te laat plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat andere werkzaamheden al van
start waren gegaan voordat de ruimte asbestvrij was verklaard.
114
Figuur 7.1 Aandeel van door AI uitgevoerde inspecties waarbij overtredingen rondom de eindcontrole
werden geconstateerd, naar type
Geen eindcontrole 6%
Geen eindcontrole voor
start andere 2%
werkzaamheden
Bron: I-Net (meldingenproject AP01), Arbeidsinspectie 2008.
Ook voor deze vorm van niet-naleving zal gelden dat bovenstaande uitkomst als
ondergrens moet worden beschouwd. Hiervoor hebben we gezien dat een
belangrijk deel van de asbestslopen niet (tijdig) worden gemeld bij de AI en dus
buiten het zicht van deze toezichthouder blijft. De mate van `onderschatting'
kunnen we op grond van de beschikbare gegevens echter niet vaststellen.
Onterecht afgegeven rapport ter vrijgave
Een veelgehoord punt bij de raadpleging van de gemeenten is dat ze niet volledig
zicht hebben op de gang van zaken rond de eindmeting. Het toezicht op locatie
concentreert zich in veel gemeenten rond de asbestverwijdering zelf. Op het
moment van de eindcontrole zijn ze meestal niet meer aanwezig. Met dit gegeven
in het achterhoofd moet worden gekeken naar de onderstaande figuur. Hierin is
weergegeven in welk deel van de sloopvergunningen de gemeenten tegenkomen
dat de slooplocatie niet asbestvrij wordt opgeleverd en dat er dus na de vrijgave
nog asbest aanwezig blijkt te zijn. Drie gemeenten konden geen uitspraken op dit
punt doen.
115
Figuur 7.2 Aandeel sloopvergunningen in 2008 waarbij geconstateerd is dat de slooplocatie niet
asbestvrij wordt opgeleverd (nog asbest na eindcontrole), volgens de gemeenten
Gemeente 1 0%
Gemeente 2 0%
Gemeente 3 1%
Gemeente 4 2%
Gemeente 5 2%
Gemeente 6 5%
Gemeente 7 20%
Gewogen gemiddelde 4%
* Het gemiddelde is gewogen op basis van het totaal aantal sloopvergunningen in deze gemeenten in 2008.
Gemiddeld wordt bij 4% van de sloopvergunningen geconstateerd dat de
slooplocatie niet asbestvrij is opgeleverd. Doordat zoals gezegd in de meeste
gemeenten geen volledig dekkend toezicht is op de eindfase, kan worden verwacht
dat de 4% echt als minimum kan worden gezien van overtredingen op dit punt.
Vanuit andere respondentgroepen of databestanden konden geen gegevens over
deze vorm van niet-naleving worden aangereikt.
116
8 SAMENVATTEND OVERZICHT
8.1 Inleiding
Op grond van de uitkomsten die in de voorgaande hoofdstukken zijn gepresenteerd,
komen we in dit afsluitende hoofdstuk tot een overall beantwoording van de
doelstelling van het onderzoek. Dit betekent dat we in samenvattende zin weer
zullen geven in hoeverre asbestregels in de verschillende ketenonderdelen worden
overtreden door betrokken actoren.
8.2 Overzicht resultaten per ketenonderdeel
In het voorgaande hebben we voor de verschillende ketenonderdelen weergegeven
welke belangrijke vormen van niet-naleving onderscheiden kunnen worden en
welke gegevens we over de niet-naleving van deze regels hebben kunnen
achterhalen c.q. reconstrueren. In deze paragraaf zullen we hiervan een overzicht
geven. Daartoe presenteren we per ketenonderdeel de uitkomsten van het
onderzoek. We beginnen daarbij met het ketenonderdeel sloopvergunning. Gezien
de aanpak van het onderzoek moeten de cijfers zoals gezegd wel met enige
voorzichtigheid worden bekeken.
Ketenonderdeel sloopvergunning
De resultaten binnen het ketenonderdeel sloopvergunning concentreren zich op
twee vormen van niet-naleving. In schema 8.1 zijn de uitkomsten voor dit
onderdeel samengevat. Met `adressant' wordt de type partij bedoeld die volgens de
regelgeving de betreffende regel moet naleven. Onder de kolom `bronnen' staat
weergegeven via welke onderzoeksgroep(en) of bestaande bronnen we de
betreffende uitkomst hebben verkregen.
117
Schema 8.1 Mate van niet-naleving binnen het ketenonderdeel sloopvergunning
Vorm van niet-naleving Adressant Mate van niet-naleving Bron(nen)
Geen sloopvergunning Eigenaar slooppand/ 50% tot 80% van alle Gemeenten
aangevraagd opdrachtgever vergunningsplichtige
sloopwerk sloopwerken
Onterecht een Gemeente Bijna 5% van alle Asbestverwijderingsbedrijven
sloopvergunning afgeven sloopvergunningen
Wanneer er geen sloopvergunning wordt aangevraagd (voor situaties waarin deze
wel vereist is) komt de asbestverwijdering buiten het legale traject terecht.
Hierdoor kan voor deze gevallen niet middels toezicht - worden nagegaan of het
asbest op een verantwoorde wijze verwijderd, afgevoerd en gestort wordt.
Verondersteld mag worden dat ook de regels in de andere ketenonderdelen worden
genegeerd als er geen sloopvergunning wordt aangevraagd. Op basis van deze
stelling kan worden verwacht dat de omvang van de niet-naleving bij deze
ketenonderdelen daarom ook ligt tussen de 50% - tot 80%. Dit feit moet in het
achterhoofd worden gehouden bij het lezen van de hieronder gepresenteerde cijfers
over niet-naleving in de verschillende ketenonderdelen. Een groot deel van deze
cijfers heeft namelijk slechts betrekking op het overige (beperkte) deel van alle
asbestverwijderingen, namelijk de asbestverwijderingen waarvoor een sloop-
vergunning is verleend.
Ketenonderdeel inventarisatie
Op een vergelijkbare manier als hierboven presenteren we in schema 8.2 de
resultaten die we hebben verkregen voor het ketenonderdeel inventarisatie.
118
Schema 8.2 Mate van niet-naleving binnen het ketenonderdeel inventarisatie
Vorm van niet-naleving Adressant Mate van niet-naleving Bron(nen)
Ontbreken Eigenaar slooppand/ (minmaal 6%-11% van alle Gemeenten en
asbestinventarisatie opdrachtgever aangevraagde asbestverwijderingsbedrijven
sloopwerk sloopvergunningen)*
Onvolledige inventarisatie Asbestinventarisatie- Inventarisatie bij 30% - 60% Gemeenten en
bedrijf van alle sloopwerken blijkt uit asbestverwijderingsbedrijven
voorinspectie en/of tijdens
uitvoering niet volledig
Inventarisatie door niet- Eigenaar slooppand/
gecertificeerd bedrijf opdrachtgever sloopwerken asbestverwijderingsbedrijven
sloopwerk
Inventarisatierapport niet Asbestinventarisatie- 7% - 30% van alle vergunde Gemeenten en CKI's
volgens de richtlijnen bedrijf sloopwerken
Ontbreken risicoklasificatie Asbestinventarisatie- 5%-10% van alle Asbestverwijderingsbedrijven
in inventarisatierapport bedrijf inventarisatierapporten
Verkeerde risicoklassificatie Asbestinventarisatie- Circa 25% van alle Deelnemers bijeenkomst
in inventarisatierapport bedrijf inventarisatierapporten
* Het gaat hier strikt genomen niet om feitelijke overtredingen, maar om gevallen die in beeld komen bij
gemeenten respectievelijk verwijderaars en die vervolgens gecorrigeerd worden door alsnog een inventarisatie
uit te laten voeren. Vandaar dat deze uitkomst tussen haakjes staat.
Ketenonderdeel verwijdering
Het volgende ketenonderdeel waarvoor we de resultaten schematisch samenvatten,
is de asbestverwijdering zelf. In schema 8.3 is een overzicht van de uitkomsten per
vorm van niet-naleving weergegeven.
119
Schema 8.3 Mate van niet-naleving binnen het ketenonderdeel verwijdering
Vorm van niet-naleving Adressant Mate van niet-naleving Bron(nen)
Inschakeling niet- Eigenaar slooppand/ Minimaal 1% van de Gemeenten
gecertificeerd opdrachtgever vergunde sloopwerken
asbestverwijderingsbedrijf sloopwerk
Geen melding aanvang Eigenaar slooppand/ 50%-60% van alle vergunde Gemeenten
sloopwerk bij gemeente opdrachtgever sloopwerken
sloopwerk
Te late melding bij gemeente Eigenaar slooppand/ Minimaal 8% van alle Gemeenten
opdrachtgever vergunde sloopwerken
sloopwerk
Te late melding bij AI Asbestverwijderings- Minmaal 11% van de bij de AI
bedrijf AI gemelde
asbestverwijderingen
Verwijdering niet volledig Asbestverwijderings- 50%-70% van alle vergunde Gemeenten en AI
volgens de regels (algemeen) bedrijf sloopwerken
Geen werkplan aanwezig Asbestverwijderings- Minimaal 6% van de AI
bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Onvolledig werkplan Asbestverwijderings- Minimaal 12% van de AI
bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Niet werken volgens het Asbestverwijderings- Minimaal 7% van de AI
aanwezige werkplan bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Tekortkomingen in de Asbestverwijderings- Minimaal 4% - 9% van de Gemeenten en AI
documentatie bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Regels rondom inzet Asbestverwijderings- Minimaal 2%-6% van de AI
personeel niet nageleefd bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen,
afhankelijk van de regel
Asbest komt vrij bij Asbestverwijderings- Minimaal 8% van de AI
verwijdering bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
120
Sloop voordat alle asbest is Eigenaar slooppand/ Minimaal 7% van de AI
verwijderd opdrachtgever sloopvergunningsplichtige
sloopwerk asbestverwijderingen
Onvoldoende markering van Asbestverwijderings- Minmaal 1% van de AI
de slooplocatie bedrijf sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Ketenonderdeel transport, opslag en stort
In schema 8.4 is een overzicht van de uitkomsten per vorm van niet-naleving
weergegeven voor het ketenonderdeel transport, opslag en stort.
Schema 8.4 Mate van niet-naleving binnen het ketenonderdeel transport, opslag, stort
Vorm van niet-naleving Adressant Mate van niet-naleving Bron(nen)
Onvolledig ingevulde Transporteur, 18% van de gecontroleerde VROM-Inspectie, politie
begeleidende documenten asbestverwijderingsbedrijf asbesttransporten
tijdens transport
Ontbreken begeleidende Transporteur, 4% van de gecontroleerde VROM-Inspectie, politie
documenten tijdens asbestverwijderingsbedrijf asbesttransporten
transport
Transport niet door VIHB- Transporteur, 2% van de gecontroleerde VROM-Inspectie, politie
erkende transporteur asbestverwijderingsbedrijf asbesttransporten
Asbest niet op vergunde Eigenaar slooppand/ Minmaal 1.700 - 4.000 Gemeenten
stortplaats gestort opdrachtgever sloopwerk illegale asbeststorten per jaar
Onjuist aanbieden van Eigenaar slooppand/ 3% van asbest gestort door Erkende stortplaatsen voor
asbest op stortplaats (niet opdrachtgever sloopwerk, niet-particulieren (5.300 ton) stort asbest
goed verpakt) asbestverwijderingsbedrijf, 8% van asbest gestort door
transporteur particulieren
Stort van illegaal verwijderd Eigenaar slooppand/ Geen gegevens over kunnen
asbest opdrachtgever sloopwerk, verkrijgen
asbestverwijderaar
Onjuist omgaan met asbest Erkende stortplaatsen voor 73% van stortplaatsen werkt AI
op stortplaatsen stort asbest niet geheel volgens de regels
121
Ketenonderdeel eindbeoordeling
De uitkomsten per vorm van niet-naleving voor het ketenonderdeel eind-
beoordeling zijn opgenomen in schema 8.5.
Schema 8.5 Mate van niet-naleving binnen het ketenonderdeel eindbeoordeling
Vorm van niet-naleving Adressant Mate van niet-naleving Bron(nen)
Geen eindcontrole Eigenaar slooppand/ Minmaal 6% van de AI
uitgevoerd opdrachtgever sloopwerk sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Geen eindcontrole voor start Eigenaar slooppand/ Minimaal 2% van de AI
andere werkzaamheden opdrachtgever sloopwerk sloopvergunningsplichtige
asbestverwijderingen
Niet asbestvrij opleveren Asbestverwijderaar / Minmaal 4% van de Gemeenten
van de slooplocatie / laboratorium vergunde
onterecht vrijgeven asbestverwijderingen
asbestslooplocatie
122
123
Schema 8.6 Overzicht mate van niet-naleving per hoofdtypen van asbestregels in keten van sloopvergunningsplichtige asbestverwijdering
Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7
Sloopvergunning Asbestinventarisatie Asbestverwijdering Transport, opslag, Eindcontrole
stort
Vergunning Asbest- Transport, opslag
Inventarisatie Eindcontrole
verlening op en stort volgens
volgens regels verwijdering volgens de regels
volgens de regels de regels
orde
Wel aanvraag
sloopvergunning
Vergunning Inventarisatie Asbest- Transport, opslag Eindcontrole niet
verlening niet op niet volgens verwijdering niet en stort niet op op orde
Sloopwerken met 20% - 50% orde regels op orde orde
asbestvermoeden Minimaal 5%
Geen aanvraag
sloopvergunning
Asbest-
50% - 80% verwijdering
buiten regels/
toezicht om
100%
:
Legenda Naleving
Niet-naleving
124
Inventarisatie niet Asbest- Transport, opslag Eindcontrole niet
volgens regels verwijdering niet en stort niet op op orde
op orde orde
· Inventarisatie bij 30% - 60% van · Minimaal 1% van de vergunde · Bij 18% van gecontroleerde · In 6% van de
sloopwerken niet volledig sloopwerken door niet-gecerti- asbesttransporten onvolledig in- asbestverwijderingen is geen
· Bij
ficeerd verwijderingsbedrijf gevulde begeleidende documen- eindcontrole uitgevoerd
werken inventarisatie gedaan · Bij 50% - 60% van vergunde ten · Bij minmaal 2% van de
door niet-gecertificeerd inventari- sloopwerken: start werkzaam- · Bij 4% van gecontroleerde asbestverwijderingen geen
satiebedrijf
heden niet gemeld bij gemeente asbesttransporten ontbreken van eindcontrole voor start van
· Bij 7% - 30% van alle vergunde bege-leidende documenten andere werkzaamheden
· In minimaal 8% van vergunde
sloopwerken is het inventarisatie- sloopwerken is de melding bij de · 2% van gecontroleerde asbest- · Bij minimaal 4% van de ver-
rapport niet volgens richtlijnen
gemeente niet tijdig gedaan transporten door transporteur gunde asbestverwijderingen
van SC540 opgesteld
· In minimaal 11% van de bij AI zonder VIHB-erkenning wordt slooplocatie niet asbestvrij
· In 5% - 10% van alle inventari- gemelde asbestslopen is de · Minimaal 1.700 4.000 keer per
satierapporten ontbreekt risico-
melding niet tijdig gedaan jaar stort van asbest buiten
klasse
· In 50% - 70% van vergunde vergunde stortplaatsen
· Circa 25% van alle sloopwerken verloopt de asbest- · 3% van door niet-particulieren
inventarisatierapporten
bevat verwijdering niet (geheel) gestort asbest onjuist aangeboden
verkeerde risicoklasse
volgens de regels op stortplaats (niet goed verpakt)
· Geen werkplan aanwezig: · 8% van door particulieren gestort
minimaal 6% van de asbest onjuist aangeboden op
asbestverwijderingen stortplaats (niet goed verpakt)
· Onvolledig werkplan: minimaal · 73% van de stortplaatsen werkt
12% van de asbestverwijderingen niet (geheel) volgens de regels
· Niet werken volgens werkplan:
minimaal 7% van de
asbestverwijderingen
· Tekortkomingen in documen-
tatie: 4% - 9% van vergunde
sloopwerken
· Regels rondom personeel niet
nageleefd: minimaal 2% - 6%
van de asbestverwijderingen
· Asbest komt vrij: minimaal 8%
van de asbestverwijderingen
· Sloop voordat asbest is ver-
wijderd: minimaal 7% van de
asbestverwijderingen
· Onvoldoende markering asbest-
slooplocatie: minimaal 1% van
de asbestverwijderingen
125
126
LITERATUUR
Arbeidsinspectie, 2007
Verslag Inspectieprogramma `Slopen en verwijderen van asbest', Den Haag
Arbeidsinspectie, 2007
Verslag inspectieproject `asbest op stortplaatsen', Den Haag
Arbeidsinspectie Regio Oost, 2000
Projectverslag ketenproject asbesthoudende afvalstromen; fase 1 Asbest in
puingranulaat uit bouw- en sloopafval, Arnhem
Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam, 2004
Studie asbest in BSA; eindrapport ten behoeve van het ketenonderzoek naar
criminogene afvalstromen, Zoetermeer.
Infomil, 2007
Landelijke uitvoeringsmethodiek Asbestverwijderingsbesluit 2005, Den Haag.
Infomil, 2007
Handboek Asbest, Den Haag
IIW, 2006
Toezicht op asbestinventarisatie en verwijdering, Den Haag
IWI, 2008
Handhaven door certificeren; een onderzoek naar het functioneren van
certificerende instellingen op het terrein van asbestverwijdering, Den Haag
127
LOM, 2005
Landelijk handhavingsprogramma 2005; Interventiestrategie asbest, Den Haag
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2008
Asbest; informatie voor werkgevers, Den Haag
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Asbest in en om het huis; de meest gestelde vragen over asbest, Den Haag
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Asbest in bedrijven en instellingen; de meest gestelde vragen over asbest, Den
Haag
Register, 2006
Asbest in kaart; historisch onderzoek asbestgebruik Methode Asbestkansenkaart,
Groningen.
Stichting SCA, 2006
Discussienota `Toekomstbeeld asbestveld met SCA', Bennekom
Stichting SCA, 2007
Certificatieschema voor het SCA Procescertificaat Asbestinventarisatie, Bennekom
Stichting SCA, 2007
Certificatieschema voor het SCA Procescertificaat Asbestverwijdering, Bennekom
Troquay, T, Vanderfeesten, R., 2006
Project Ketenherinrichting, case asbestverwijdering
128
Tweede Kamer der Staten Generaal, 2007-2008
Ketenbesef op de werkvloer, SDU Den Haag
VROM-Inspectie, 2007
Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttaken 2007, Den Haag
VROM-Inspectie, 2008
Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttaken 2008, Den Haag
129
130
BIJLAGE I GERAADPLEEGDE SLEUTELPERSONEN EERSTE FASE
Naam Organisatie
De heer J.A.M. Blok Arbeidsinspectie
De heer G.J. Bosch Arbeidsinspectie
De heer J.O. van Erpens Roijaards VROM-Inspectie
De heer O. Hegeman LOM
De heer E.C.Th. Jansen VROM-Inspectie
De heer R.H.J. Korenromp Ministerie van VROM
De heer F.M. Leerkes Arbeidsinspectie
Mevrouw E.J. van de Lisdonk Functioneel Parket
Mevrouw Y. van der Meer Functioneel Parket
De heer G.J. Meurs-Kruijs IWI
De heer T. Troquay Aquirius
De heer C. Verkade Adviesbureau Cees Verkade
131