Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen (13 januari 2009)

13 januari 2009 - rapport

Dit hygiëneprotocol geldt voor alle melkgeiten- en melkschapenhouderijen in heel Nederland. De maatregelen hebben tot doel de kans op verspreiding van de Q-koorts naar mensen te verkleinen.

Meer informatie

Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen
6 februari 2009, gewijzigd op 15 april, 10 juli 2009, 19 oktober 2009 en 13 januari
2010.
Met de Land en Tuinbouworganisatie (LTO) is een hygiëneprotocol overeengekomen.
Het hygiëneprotocol geldt voor alle melkgeiten- en melkschapenhouderijen in heel
Nederland. De maatregelen uit het protocol hebben tot doel de kans op verspreiding
van de Q-koorts bacterie naar mensen te verkleinen. De maatregelen hebben
betrekking op:
· Algemene hygiëne,
· Mestopslag,
· Vervoer en uitrijden van mest,
· Aflammerperiode
Voor melkschapen- en melkgeitenbedrijven in Nederland die positief zijn getest voor
Q-koorts op basis van het tankmelkonderzoek is een deel van deze maatregelen zelfs
wettelijk verplicht gesteld.
Inleiding
Nederland werd in 2007 voor het eerst met een uitbraak van Q-koorts bij de mens
geconfronteerd. De meeste patiënten werden in de Noord-Brabantse gemeente
Herpen gezien. In 2008 heeft zich wederom een Q-koorts uitbraak in Noord-Brabant
voorgedaan. Bij deze uitbraak waren beduidend meer mensen in grote delen van de
provincie getroffen.
Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii die vooral bij
herkauwers voorkomt. Bij het verwerpen van geiten komen miljarden bacteriën vrij
die met de placenta en geboortevloeistoffen in het strooisel terecht komen. Ook met
uitwerpselen, urine en vaginale uitvloeiing na verwerpen of een normale worp
worden de bacteriën uitgescheiden. Vooral na opdrogen kan de bacterie verspreid
worden.
Voor de mens is Coxiella burnetii zeer infectieus. Enkele bacteriën zijn voor een
infectie toereikend. Deskundigen zijn het erover eens dat de uitbraken van Q-koorts
bij de mens in 2007 2008 en 2009 verband houden met de grootschalige melkgeitenen
melkschapenhouderij. In Noord Brabant is een concentratiegebied van de
melkgeitenhouderij en in deze regio is vanaf 2005 de verwekker van Q-koorts
verschillende malen als oorzaak van een omvangrijk abortusprobleem vastgesteld.
Het verloop van de menselijke Q-koorts epidemie geeft bovendien aanleiding een
verband met de aflammerperiode te veronderstellen.
Bij een officieel vastgestelde Q-koorts besmetting bij melkgeiten en -schapen op
basis van het tankmelkonderzoek zijn wettelijke maatregelen van kracht. Daarnaast
wil de melkgeitensector in samenwerking met de overheid zelf maatregelen nemen
om het gevaar van Q-koorts voor de bevolking te reduceren. Dit hygiëneplan strekt
daartoe.
Hierbij gaat het niet alleen om algemene hygiëne maar ook om specifieke
maatregelen die het verspreiden van de verwekker van Q-koorts uit de
melkgeitenhouderij moeten minimaliseren. De vrijwillige maatregelen zijn bedoeld
voor melkgeitenbedrijven in het hele land, ongeacht de Q-koorts status. Omdat
incidenteel ook op melkschapenbedrijven Q-koorts gerelateerde problemen worden
gezien, is dit hygiëneplan ook voor deze bedrijfstak van toepassing.
Verspreiding van Q-koorts
Over de precieze manier waarop de Q-koorts bacterie vanuit besmette bedrijven
wordt verspreid en vervolgens voor besmettingen bij andere bedrijven en mensen
zou kunnen zorgen, bestaan nog tal van onduidelijkheden. Er zijn diverse
onderzoeken in gang gezet die in de loop van 2009 en 2010 meer duidelijkheid
kunnen scheppen. Wel bestaat er in de wetenschappelijke literatuur
overeenstemming dat de bacterie vooral via stof wordt verspreidt. Door de wind
verspreid stof afkomstig uit de melkgeitenhouderij zou dan als de drager van
besmetting moeten worden gezien. Er kunnen minimaal twee mechanismen worden
onderscheiden die aanleiding geven tot stofvorming:
- de aanwezigheid van dieren in de stal die door hun activiteit voor stofvorming
zorgen en
- het leeghalen van de potstal en het verdere mesttraject tot en met het uitrijden op
bouwland dat aanleiding geeft tot extra stofvorming.
Onder andere knaagdieren en vogels kunnen ook een rol bij de verspreiding van
Qkoorts spelen.
Doel van de maatregelen
Het ligt voor de hand dat maatregelen die stofvorming tegengaan ook een effect
hebben op de verspreiding van Q-koorts bacteriën vanuit een bedrijf.
Stofvorming bij het houden van geiten kan worden beperkt door voor een dik pak
stro in de pot te zorgen. Dit effect komt tot stand omdat in een dik pakket stro stof
naar onderen dwarrelt. In de onderste lagen is stro over het algemeen vochtig en
deze lagen binden vervolgens het stof waardoor het bij activiteit van de dieren niet
in de lucht terecht komt. Om de stofproductie bij het gebruik van stro verder te
beperken is het ook van belang kwalitatief goed stro te verstrekken.
Uitmesten of uitrijden tijdens de aflammerperiode brengt het risico met zich mee dat
extra veel bacteriën verspreid worden. Door hiermee bij de planning van het
uitmesten rekening te houden kan dit risico worden beperkt.
Bij het leegrijden van de potstal kan stofvorming worden voorkomen door eerst ruim
met water te sproeien. Als het uitrijden van de mest op een rustige en regenachtige
dag plaats vindt en de mest onmiddellijk wordt ondergewerkt valt te verwachten dat
stofvorming tot een minimum kan worden beperkt.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij uitrijden op grasland, kan de mest niet
ondergewerkt worden. Het is dan van belang dat alleen goed gerijpte mest wordt
gebruikt. Ook al is de kennis over de overleving van de Q-koorts bacterie in
potstalmest beperkt, wel is het duidelijk dat de levensvatbaarheid van de bacterie
met de tijd afneemt. Het wettelijke uitmestverbod gedurende 90 dagen bij bedrijven
waar Q-koorts is vastgesteld is gebaseerd op dit gegeven.
Zwangere vrouwen, jonge kinderen, ouderen en mensen met hartklepafwijkingen of
kunststofmateriaal in hun bloedvaten en mensen met een verminderde weerstand
zoals rokers hebben een verhoogd risico op een ernstig verloop van Q-koorts als ze
besmet raken. Het is daarom belangrijk te voorkomen dat deze personen aan de
Qkoorts bacterie worden blootgesteld.
Verplichte hygiënemaatregelen
Voor besmette bedrijven heeft het ministerie van LNV een aantal maatregelen uit het
hygiëneplan opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten. De
maatregelen gelden vanaf het moment van verdenking van de besmetting, tot het
moment waarop de aanwezigheid van de bacterie gedurende 12 maanden achtereen
niet is aangetoond in de tankmelk. De maatregelen houden het volgende in:
* Er geldt een verbod op het uitmesten van de stal vanaf de aanvang van de
lammerperiode tot 30 dagen na afloop daarvan. Houdt in uw planning rekening
met het uitmestverbod. Indien uw stal desondanks overvol raakt, neem dan
contact op met de Voedsel en Waren Autoriteit. In onderling overleg zal dan
gekeken worden wat de beste oplossing is.
* De mest moet gedurende 90 dagen afgedekt opgeslagen worden op de locatie
waar de mest is geproduceerd. Vervolgens mag de mest normaal worden
uitgereden.
* De mest moet bij opslag en bij afvoer adequaat afgedekt worden.
* De houder moet een administratie bijhouden van de data waarop de stal wordt
uitgemest, begin- en einddatum van de composteringsperiode, en de datum
van het uitrijden van de mest op het land. In deze administratie worden de
hoeveelheden mest vermeld, uitgedrukt in kubieke meters. De administratie
moet twee jaar bewaard worden. De administratie is nodig om controle van de
naleving van een aantal van de bovenstaande regels beter mogelijk te maken.
* Zorg voor voldoende bakken in de stal om nageboorten en verworpen vruchten
te verzamelen. De bakken dienen lekdicht te zijn en afgedekt te kunnen
worden.
* Ongedierte moet adequaat worden bestreden.
Vrijwillige hygiënemaatregelen voor niet-besmette bedrijven
1. Algemene hygiëne
* Voorkom bij alle werkzaamheden zoveel mogelijk stofvorming. Stofvorming kan
onder meer worden teruggedrongen door te zorgen voor een dik pak stro in de pot
en door bij het leegrijden van de potstal eerst ruim met water te sproeien.
* Bestrijd of laat ongedierte professioneel bestrijden. Weer vogels uit de stal.
* Verwerk melk van verwerpende dieren niet tot rauwmelkse producten.
* Gebruik alleen stro dat aan hoge kwaliteitseisen voldoet, bijvoorbeeld door het bij
een fouragehandelaar die bij de HISFA is aangesloten te betrekken.
Aangesloten handelaren zijn GMP gecertificeerd waardoor een hoge kwaliteit
van het stro gegarandeerd is. Weiger stro dat niet aan de gewenste kwaliteitseisen
voldoet, bijvoorbeeld vanwege aanwezigheid van ongedierte.
2. Uitmesten van de potstal, mestopslag en mesttransport
* Plan het uitmestregime van de potstal dusdanig dat tijdens en tot minstens een
maand na de aflammerperiode niet uitgemest hoeft te worden.
* Omdat stofvorming bij het storten van de mest na het leegrijden niet te voorkomen
is, dient de pot bij droog weer vóór het uitmesten goed vochtig te worden gemaakt.
* Rijd de mest bij voorkeur uit bij rustig en regenachtig weer. Werk de mest
onmiddellijk onder of zorg dat de mest tenminste drie maanden is gecomposteerd
alvorens deze uit te rijden.
* Geen mest uitbrengen op grasland. Indien de bedrijfsvoering dit wel vereist, dan
alleen wanneer de mest na het uitmesten tenminste drie maanden is
gecomposteerd.
* Als mest wordt opgeslagen buiten de stal moet dat in afgesloten containers
gebeuren of de mest moet afgedekt worden.
* Materiaal van loonwerkers dat bij het leegrijden van de potstal is gebruikt, dient
voor het verlaten van het bedrijf schoon gemaakt te worden om te voorkomen dat
mest op de openbare weg of in de bebouwde kom terecht komt.
* Mest dient bij vervoer via de openbare weg getransporteerd te worden in
afgesloten of goed afgedekte containers (bijvoorbeeld met behulp van een strak
gespannen zeil).
* Wettelijke bepalingen met betrekking tot mest moeten in acht worden genomen.
* Door de Voedsel en Waren Autoriteit opgelegde maatregelen moeten in acht
worden genomen.
3. Aflammerperiode
* Strooi tijdens de aflammerperiode minstens een keer per dag ruim vers stro bij.
* Draag bij assistentie bij het aflammeren hygiënekleding en handschoenen als
persoonlijke beschermingsmiddelen.
* Stuur verworpen vrucht en nageboorte op voor onderzoek naar de
Gezondheidsdienst voor Dieren.
* Verwijder overige nageboorten zo snel mogelijk uit de stal en bied deze ter
destructie aan. Dat is vooral bij verwerpers nodig. De oorzaak van het verwerpen kan
de Q-koorts bacterie zijn. Maak er een gewoonte van om telkens wanneer men in de
stal bezig is nageboorten op te rapen. Bakken of emmers in de nabijheid van de
geiten waarin de nageboorten kunnen worden gedeponeerd vergemakkelijken dit en
voorkomen dat met nageboorten gezeuld hoeft te worden. Zorg dat de bakken
lekdicht zijn en dat deze afgedekt kunnen worden.
* Laat zwangere vrouwen, jonge kinderen, ouderen en mensen met
hartklepafwijkingen of kunststofmateriaal in hun bloedvaten en mensen met een
verminderde weerstand op een bedrijf met een abortusprobleem niet in de stallen
komen. Laat deze personen ook niet in aanraking komen met de ongewassen kleren
van iemand die contact heeft gehad met geiten of schapen.
4. Overige maatregelen
* Loonwerkers en mesthandelaren dienen de hygiënemaatregelen, onder meer ten
aanzien van het voorkomen van stofvorming bij de behandeling van mest, eveneens
na te leven.