12 januari 2010
|Betreft | |Beantwoording gestelde vragen n.a.v. de presentatie |van het MER-rapport en Ontwikkelingplan RBAZ in de |PMA van 7 januari jl.Geachte raadsleden,
Donderdag 7 januari 2010 stond de presentatie van het MER-rapport en Ontwikkelingsplan RBAZ op de agenda van de PMA. Na een ambtelijke toelichting op het proces tot ontwikkeling van het RBAZ was er voor u gelegenheid tot het stellen van technische vragen over het MER-rapport en ontwikkelingsplan. Omdat een groot aantal van uw vragen inhoudelijk te diep op de materie ingingen is toegezegd uw vragen schriftelijke te beantwoorden.
In deze brief geven wij antwoord op de vragen zoals gesteld tijdens de behandeling in de PMA van donderdag 7 januari 2010.
A. Gemeentebelangen - de heer Van Kerkhof - stelt dat de categorie 5.1 bedrijven op 500 meter afstand van de woningen liggen. Dat is geen gebaar naar de bewoners maar is de normering zoals die geldt (I). Inzake het ontwikkelingsplan vraagt GB hoe zeker het is dat het mooie plaatje dat nu wordt geschetst er ook komt, zeker gezien het gestelde in hoofdstuk 9 over de haalbaarheid van de ambities (II).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Van Kerkhof I. Voor het RBAZ wordt een inwaartse milieuzonering toegepast. Dit houdt in dat er beschermende bufferzones tussen woningen en bedrijven worden gecreëerd. Met andere woorden, de meer belastende activiteiten/ bedrijven zijn enkel op grotere afstand tot woningen toegestaan dan de normering stelt. Voor de effectbeschrijving in het MER is de milieuzonering ingevuld op basis van de behoefteraming conform de principes van inwaartse zonering. De definitieve milieuzonering zoals die in de praktijk wordt toegepast krijgt zijn beslag in het bestemmingsplan, voor het MER-rapport zijn de effecten beoordeeld op basis van aannames. Wel kan ik u alvast meedelen dat de zoneringsafstanden ruimer worden toegepast als de geldende normen voorschrijven. Dit is ook naar bewoners en betrokkenen gecommuniceerd tijdens de informatiebijeenkomst van 15 december 2009.
Concreet: In het voorontwerp bestemmingsplan is de milieuzonering voor de Ecofactorij 2 al ingevuld. De plankaart voor de Ecofactorij 2 (die in de leeskamer ter inzage heeft) laat zien dat de afstanden tussen nieuwe bedrijvigheid en naastgelegen woningen veel groter is dan de minimale afstanden die volgens de normen van milieuzonering gelden. Zo is bijvoorbeeld de kortste afstand tussen woningen en milieucategorie 5.1 600 meter waar die minimaal 500 meter moet zijn. Voor de Beekbergse Broek zal de uitwerking in het bestemmingsplan op een later tijdstip plaatsvinden. Vooralsnog wordt voor de Beekbergsebroek uitgegaan van dezelfde uitgangspunten als voor de Ecofactorij II. II. Hoofdstuk 9 van het Ontwikkelingsplan beschrijft het proces tot vaststelling door de gemeenteraad van de financiële haalbaarheidsanalyse. Met de vaststelling worden de ruwe bouwgronden die benoemd zijn in de financiële haalbaarheidsanalyse in exploitatie genomen. In dit proces worden ambities tegen elkaar afgewogen, na besluitvorming door de raad op de financiële haalbaarheidsanalyse is het financiële kader vastgesteld. De ambities zoals opgenomen in het Ontwikkelingsplan vormen daarmee het 'plaatje' voor de verdere ontwikkeling.
In hoeverre de ambities in de praktijk gerealiseerd gaan worden is op dit moment niet aan te geven. Met de onderzoeken die zijn verricht (en dat zijn er vele geweest voor het RBAZ) is de financiële haalbaarheidsanalyse tot stand gekomen. De uitgangspunten die hieraan ten grondslag liggen, zijn beschreven in de notitie 'RBAZ financiële haalbaarheid van het ontwikkelingsplan'. Onderdeel van deze notitie is een risicoanalyse.
Op basis van deze risicoanalyse wordt voorgesteld om: 1. de gronden van de Beekbergesebroek Noord en Zuid nog niet in exploitatie te nemen. Dit om de risico's van het in ontwikkeling brengen van deze gronden, zoals beschreven in het Ontwikkelingsplan, goed in beeld te brengen waarna aan de raad gevraagd wordt hier een besluit over te nemen. 2. de gronden van Ecofactorij II wel in exploitatie te nemen. Op grond van de huidige kennis en de gehanteerde uitgangspunten zijn wij er zeker van dat we de ambities uit het Ontwikkelingsplan kunnen realiseren. Echter, niemand weet voor 100 procent zeker wat de toekomst brengt en dus zijn er risico's als bijvoorbeeld marktontwikkeling die een negatieve invloed kunnen hebben op de geformuleerde ambities. Indien blijkt dat de financiële haalbaarheid van het project onder druk komt te staan, zal aan de raad een besluit worden voorgelegd om af te wijken van de vastgestelde financiële en of kwalitatieve kaders.
B. Leefbaar Apeldoorn - de heer Willems - vraagt of de Zutphensestraat nu voldoet aan de eisen die nu worden gesteld (I). De relatie tussen recreatieve voorzieningen en de aanleg van een industrieterrein ontgaat LA, dat staat een beetje vreemd in de MER (II). Ook kan LA niet achterhalen hoe de kwaliteit van water etc. er op vooruit gaat als er een industrieterrein wordt aangelegd (III). De lichtvervuiling blijft gelijk, dat lijkt LA vreemd omdat er immers lantaarnpalen komen (IV). LA vraagt of de MER niet te optimistisch is gesteld (V).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Willems I. In de huidige vormgeving van de kruising Zutphensestraat/Ecofactorij liggen op de Zutphensestraat voldoende rijstroken om het extra verkeer van en naar het bedrijventerrein Biezematen op te kunnen vangen. Op de weg Ecofactorij is de fysieke ruimte aanwezig om de benodigde extra opstelstrook te kunnen realiseren. II. De recreatieve voorzieningen waarnaar de heer Willems vraagt zijn een belangrijk onderdeel van de planvorming voor het RBAZ. Het plangebied beslaat een groter gebied dan alleen de gronden waarop bedrijvigheid ontwikkeld gaat worden. Recreatie is onlosmakelijk verbonden met het landschap en in de planvorming wordt veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het RBAZ. In het MER wordt in de breedste zin naar milieueffecten gekeken dus ook naar de effecten op de recreatieve voorzieningen.
In het MER is vastgesteld dat er door de aanleg van het RBAZ geen recreatieve voorzieningen verdwijnen. De komst van een paviljoen nabij de Groene Wig scoort positief. Het verbeteren van recreatieve routes scoort ook positief. Maar de totale recreatieve beleving in het gebied scoort vanwege de komst van het RBAZ logischerwijs negatief. III. De waterkwaliteit op de bedrijventerreinen zal (op termijn) licht verbeteren t.o.v. de huidige situatie omdat: 1. de landbouwactiviteiten en daarmee de toepassing van o.a. meststoffen komen te vervallen. De uitspoeling van vervuilende (mest)stoffen direct naar het oppervlaktewater en indirect via het grondwater naar het oppervlaktewater wordt hierdoor kleiner. Overigens zijn de positieve effecten van verminderde uitspoeling via het grondwater pas op de langere termijn merkbaar door de lange nalevering van de bodem. 2. de watergangen worden robuust en zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht. De robuuste inrichting vergroot de intrinsieke zuiverende werking van de watergangen. De natuurlijke oevers met vegetatietypen (riet e.d.) die vervuilende stoffen vastleggen hebben eveneens een zuiverend effect. 3. het regenwater en afvalwater op de bedrijventerreinen wordt gescheiden ingezameld. Hierdoor komen er geen rioolwateroverstorten op het oppervlaktewater, zoals gebruikelijk in traditioneel gerioleerde gebieden in Nederland. De huidige lozingen van boerderijen via septic tanks komen door de uitplaatsingen te vervallen. 4. de belasting van het oppervlaktewater door afstromend regenwater van de bedrijventerreinen wordt zoveel mogelijk tegengegaan door: a. vuile oppervlakken aan te sluiten op de riolering, b. bodempassages toe te passen in de vorm van wadi's, waarbij het regenwater wordt gezuiverd door (in)filtratie en c. de toepassing van robuust en natuurvriendelijk ingerichte watergangen (zie 2) IV. In het MER staan voor fase 1 - Ecofactorij II 0-scores (neutraal) voor lichthinder (stoorlicht) en lichtvervuiling (strooilicht). Overwegingen hierbij zijn voor lichthinder dat gezien de ligging nabij een knooppunt van snelwegen en de grote afstand tot woningen geen extra lichthinder ontstaat t.o.v. de autonome situatie. Veel extra lichtvervuiling wordt in deze fase ook niet verwacht. Deze verwachting is aannemelijk gezien het feit dat bij de uitvoering van (bouw)plannen de richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) worden gehanteerd en voor de openbare verlichting armaturen zullen worden toegepast die geen of zeer weinig licht direct naar boven toe uitstralen. V. De effecten in het MER zijn vergeleken met die van de autonome ontwikkeling; situatie in 2020 zonder RBAZ. De scores zijn op een objectieve manier tot stand gekomen in een zorgvuldig proces. Het beeld dat het MER zaken te optimistisch schetst wordt niet gedeeld.
C. SGP - de heer Mulder - sluit aan bij de vragen over haalbaarheid en de financiële relatie (I). SGP vraagt of de complete Groene Wig in het ontwikkelingsplan wordt meegenomen (II). Verder is SGP benieuwd of de intensieve veehouderij van of naar het strookje tussen Beekbergsebroek Zuid en het Beekbergerwoud wordt verplaatst (III). In de hele MER is autonome ontwikkeling als referentie genomen, terwijl het in hoofdstuk 8 ineens lijkt dat de luchtkwaliteit is getoetst aan de wettelijke norm; SGP had liever gezien dat ook daar de autonome ontwikkeling was genomen (IV). SGP vraagt hoe geurhinder bij de woonwijken kan worden voorkomen (V).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Mulder I. Zie A - II
II. In maart 2007 heeft de raad het Structuurplan voor het RBAZ vastgesteld, hierin staat als opgave genoemd een Groene Wig van 30 tot 40 ha. In het Ontwikkelingsplan is deze opgave overgenomen. Onderstaand figuur laat het 30 ha. grote plangebied van de Groene Wig zien, lopende van de snelweg A1 tot het Beekbergerwoud ten westen van de Elsbosweg.
III. In het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen. Er worden ook geen intensieve veehouderijen in het plangebied gevestigd. Er is dus geen sprake van het verplaatsen van intensieve veehouderij in of uit het plangebied RBAZ. IV. De effecten van het voorkeursalternatief in het MER worden inderdaad vergeleken met die van de autonome ontwikkeling (de situatie in 2020 zonder het RBAZ). Vooral voor effecten die je kunt zien of horen is dit de geëigende manier van effectbeoordeling. Los daarvan is het niet ongebruikelijk om, ook de (wettelijke) normen als uitgangspunt te nemen bij de vergelijking en weging van effecten. Immers indien het alternatief effecten veroorzaakt die wettelijke normen overschrijden, is het initiatief niet uitvoerbaar.
Voor luchtkwaliteit zijn in dit MER zeker wel de effecten (emissies) voor het jaar 2020 voor de autonome situatie en de plansituatie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 18 paragraaf 5 en hoofdstuk 18 paragraaf 6 van het MER-hoofdrapport). Gekozen is om voor het beoordelingskader is te kijken of de effecten van de activiteit significant zijn én of de situatie voldoet aan wettelijke normen. Er wordt dus niet alléén getoetst aan de wettelijke normen. De uitkomsten van het MER laten zien dat de rekenresultaten voor de verschillende stoffen steeds ruim beneden de wettelijke normen blijven en dat de verschillen tussen de situatie mét RBAZ ten opzichte van de situatie zonder RBAZ in 2020 marginaal zijn.
De concentraties luchtvervuilende stoffen nemen t.o.v. de autonome ontwikkeling wel iets toe in de eindsituatie, maar blijven ruimschoots binnen wettelijke normen. Het effect op de luchtkwaliteit wordt daarom uiteindelijk als licht negatief beoordeeld. Overigens, de concentraties luchtvervuilende stoffen nemen in de plansituatie af t.o.v. de huidige situatie. Deze afname is het gevolg van landelijke en lokale maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit. V. Vanwege de toegepaste inwaartse milieuzonering wordt er in principe geen geurhinder verwacht ter plaatse van woningen. Omdat in dit stadium nog niet bekend is welke bedrijven zich waar zullen vestigen kan hier geen concreet antwoord op gegeven worden. Wel vraagt de verlening van de milieuvergunning om maatwerk bij de toelating van bedrijven op het RBAZ die mogelijk geurhinder veroorzaken. Wettelijke normen (NER) en het geurbeleid vormen hiervoor de kaders waarom getoetst wordt. In hoofdstuk 18 paragraaf 10 van het MER wordt hier nader op ingegaan.
D. D66 - de heer Prinsen - vraagt inzake de fasering van de plannen waarom er harde data worden gegeven voor der start van de uitgifte, terwijl de fasering bedoeld was om aan te sluiten bij de vraag (I). Verder vraagt D66 hoe de vraag gemeten wordt, en hoe de conclusie wordt onderbouwd dat er bedrijventerreinen nodig zijn (II).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Prinsen I. De genoemde data sluiten aan op de resultaten van het ETIN onderzoek. Er is gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling van het RBAZ, waarbij gestart met de uitgifte van de Ecofactorij II medio 2013. Deze start is bepaald op basis van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerrein conform het ETIN-rapport. Voor wat betreft de genoemde start uitgifte van het plangebied Beekbergsebroek Noord en Zuid geldt, ook deze data vloeien voort uit het ETIN rapport. Opgemerkt dient te worden bij genoemde data dat pas gestart wordt met uitgifte na besluitvorming door de Gemeenteraad. II. De berekening van de vraag bestaat uit twee delen: 1. De uitbreidingsvraag. Deze is gebaseerd op de lange termijn groeiscenario's van de Nederlandse economie zoals opgesteld door het Centraal Planbureau. Door het bureau ETIN zijn deze gegevens vertaald naar het niveau van de Stedendriehoek. 2. De vervangings/ uitplaatsingsvraag. Dit betreft bedrijven uit Apeldoorn en andere regiogemeenten die verplaatst moeten worden vanwege milieuhinder die zij veroorzaken in een woonomgeving of bedrijven die gevestigd zijn in ontwikkelingsgebieden die geherstructureerd gaan worden of een andere bestemming krijgen.
Deze vraag gelegd naast het aanbod in Apeldoorn en andere gemeenten heeft geleid tot de keuze van een gefaseerde ontwikkeling van het RBAZ in drie deelgebieden. Zie ook het antwoord op vraag A - II.
E. ChristenUnie - de heer Veen - vraagt waarom het waterpeil stijgt, terwijl er bemaald wordt (I). Daarnaast vraagt de heer Veen of de conclusie dat het erop achteruit gaan van de roofvogels wordt gecompenseerd door het erop vooruit gaan van de weidevogels (II).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Veen
I. Voor de waterpeilen wordt aangesloten bij de natuurlijke situatie/ waterpeilen. Op zowel de Ecofactorij II als de Beekbergsebroek stroomt het oppervlaktewater onder vrijverval in globaal (zuid)oostelijk richting af. Er is dus geen sprake van een kunstmatige (onder)bemaling (zoals in de wijk de Maten wel het geval is). Het grondwaterpeil kan door de veranderende waterhuishouding op de bedrijventerreinen in de directe omgeving licht stijgen. Dit heeft marginale tot geen waarneembare gevolgen voor de omgeving. De resultaten zijn een prognose aan de hand van modelberekeningen. Indien er lokaal toch sprake is van waarneembare veranderingen kunnen via eenvoudige maatregelen (bijvoorbeeld het aanleg van drainage of het graven van een greppel) deze effecten gecompenseerd worden (zie mitigerende maatregelen in de MER-rapport). In het vervolg van het proces wordt e.e.a. nader uitgewerkt. II. De conclusie dat het er op achteruitgaan van de roofvogels wordt gecompenseerd door het er op vooruit gaan van de weidevogels mag niet worden getrokken. Weliswaar zijn weidevogels gebaat bij een hoge grondwaterstand, maar deze verhoging is buiten het eigenlijke RBAZ-gebied minimaal. Ook is het zo dat weidevogels een sterke voorkeur hebben voor grote, open gebieden. Door de aanleg van het bedrijventerrein wordt de openheid van het landschap een stuk minder, waardoor het blijkbaar toch al niet zo geschikte gebied voor weidevogels alleen maar minder zal worden.
Overigens valt nog te bezien of de roofvogels en uilen in het Beekbergsebroek er op achteruit zullen gaan: de nestplekken worden niet aangetast en in de Groene Wig wordt een oppervlakte van 12,6 ha optimaal ingericht voor deze soorten, zodat ze daar meer voedsel kunnen vinden dan nu het geval is. En vooral de buizerds zullen profiteren van het zich ontwikkelende, naburige Beekbergerwoud.
F. PvdA - de heer Van den Berg - vraagt of er sinds de laatste bespreking van het onderwerp nog overleg is geweest met de bewoners, of er klankbordgroepen zijn ingesteld, hoe bewoners en groeperingen zijn meegenomen in het ontwikkelingsplan (I). Verder is PvdA benieuwd naar het antwoord van de wethouder op de vraag van D66 over de fasering (II).
Antwoorden op de vragen gesteld door de heer Van den Berg I. Er is bij de verdere planvorming van het RBAZ uitvoerig ingezet op een goede communicatie richting bewoners van het plangebied en projectbetrokkenen. 1. Er hebben een drietal overleggen plaatsgevonden met de ingestelde klankbordgroep (met een onafhankelijke voorzitter) waarin de plannen zijn toegelicht en besproken. 2. Er is overleg geweest met de wijk- en dorpsraden, waarin een toelichting is gegeven op de plannen en tevens het voorontwerp bestemmingsplan ter voorinspraak is uitgereikt met het verzoek hierop inspraak te geven. 3. Er zijn één-op-één gesprekken gevoerd met bewoners uit het plangebied. In deze gesprekken is per bewoner ingegaan op wat de (nadelige) gevolgen zijn voor de persoonlijke situatie door de ontwikkeling van het RBAZ.
15 december 2009 is een brede informatiebijeenkomst georganiseerd waarvoor ruim 5.500 adressen zijn uitgenodigd. Deze bijeenkomst kende een middagsessie en avondsessie, om een ieder maximaal in de gelegenheid te stellen deze bijeenkomst te bezoeken. Na een plenaire toelichting op de plannen (het MER-rapport en het Ontwikkelingsplan) en het stellen van algemene vragen. Hierna was er voor de aanwezigen de gelegenheid tot het stellen van specifieke vragen aan diverse beleidsambtenaren bij informatiestands.
Ook vinden met regelmaat gesprekken plaats tussen de gemeente en de provincie, het waterschap en bijvoorbeeld Natuurmonumenten om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren voor de plannen.
II. Zie de antwoorden bij de vragen D - I en D - II
G. VVD - de heer Wiering - vraagt of is gekeken naar de problemen van Ecofactorij I en in hoeverre de kans aanwezig is dat die overslaan naar Ecofactorij II.
Antwoord op de vraag gesteld door de heer Wiering
Ecofactorij II (de Biezematen) krijgt in grote lijnen dezelfde opzet als Ecofactorij I. Op grond van de ervaringen van de Ecofactorij I wordt beleid herijkt, maar gelden bijvoorbeeld dezelfde vestigingsvoorwaarden voor Ecofactorij II, is eveneens sprake van grondprijs reductie bij de toepassing van duurzaamheidsmaatregelen, dienen bedrijven deel te nemen aan de coöperatieve ondernemersvereniging en geldt de verplichting van 30% groen grenzend aan het bouwperceel.
Een verschil tussen Ecofactorij I en Ecofactorij II is dat het groen (30% van de kavel) wordt ingericht als gemeenschappelijk groen en niet zoals bij Ecofactorij I dat ieder bedrijf zelf verantwoordelijk is voor de inrichting van dit aan te leggen groen.
H. CDA - de heer Verhagen - vraagt op welk moment helder wordt welke voorgelegde aanbevelingen concreet worden gemaakt? Er wordt een groot aantal compensatiesuggesties gedaan, CDA vraagt of nu al duidelijk is of dat haalbaar en realiseerbaar is.
Antwoord op de vraag gesteld door de heer Verhagen Een aantal van de aanbevelingen gedaan in het MER-rapport zijn overgenomen in het Ontwikkelingsplan (zie ook de sheets van de gegeven presentatie). Voor de overige aanbevelingen geldt dat deze bij de nadere uitwerking van het project worden meegenomen. Dit kan bijvoorbeeld zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan of in de gronduitgifte contracten.
-----------------------
GROENE WIG
Plankaart RBAZ met rood omlijnd het plangebied Groene Wig