SGP
12 - 01 - 10 | SGP pleit voor betere positie peuterspeelzaal
SGP pleit voor betere positie peuterspeelzaal
Ouders die hun kind gewoon naar een peuterspeelzaal willen sturen
komen er in vergelijking met de kinderopvang bekaaid vanaf.
Kinderopvang wordt stevig gesubsidieerd door de rijksoverheid, maar
peuterspeelzalen blijven afhankelijk van gemeentelijke subsidies.
De SGP heeft ook moeite met de 'verschoolsing' van de kindertijd.
Jonge kinderen leren vooral door te spelen. Zeker voordat kinderen
naar de basisschool gaan, moet met educatieve programmaâs voorzichtig
worden omgesprongen. Deskundigen betwisten de effectiviteit van deze
programmaâs.
---
Wijziging Wet Kinderopvang in verband met onderwijsachterstanden
Van der Vlies (SGP)
12 januari 2010
Met dit wetsvoorstel wil de regering een nieuwe stap zetten ten
aanzien van de ontwikkeling van peuters en kleuters. Dat onderwerp
heeft in ons land een lange geschiedenis, die zelfs teruggaat tot de
middeleeuwse begijnenscholen. De centrale vraag daarbij is hoe jonge
kinderen benaderd moeten worden; een vraag waarvan het antwoord
overigens niet alleen aan de wetenschap is voorbehouden. Pedagoog
Haanstra van de internationaal befaamde Leidsche Kweekschool pleitte
rond 1900 al voor meer aandacht voor de ontwikkeling van het kind, en
tegen methodisering als het gaat om geletterdheid en gecijferdheid. De
SGP-fractie heeft regelmatig aandacht gevraagd voor de toenemende
verschoolsing van de kindertijd, waarvan de gebezigde terminologie
âvoor- en vroegschoolse educatieâ eigenlijk een helder symbool is.
De staatssecretaris doet voorkomen dat het positieve effect van VVE
absoluut onomstreden is. Wanneer er toch sprake lijkt te zijn van
beperkt effect is dat volgens haar eigenlijk te wijten aan gebrekkige
uitvoeringscondities. Het is de redenering: âAls een medicijn niet
werkt, moet je er gewoon een hogere dosis van geven.â Deze is
wetenschappelijk gezien dubieus, omdat kritiek bij voorbaat onmogelijk
wordt gemaakt. Toch zijn er fundamentele kritieken. De Raad van State
noemt een lijstje. Pedagoog Levering noemt het zelfs een mysterie
âdat er aan het ineffectieve onderwijsachterstandenbeleid geen einde
wordt gemaakt, terwijl er onder wetenschappers over ineffectiviteit
ervan wel consensus bestaat.â Hoe kunnen gerespecteerde visies zover
uiteenlopen en wat betekent dat voor beleid? Wil de staatssecretaris
hier serieus op ingaan?
Uit antwoorden op vragen van het lid Dibi blijkt dat de
staatssecretaris geen verschoolsing constateert van het
kleuteronderwijs. Toch plaats ik daar ter illustratie graag een
citaat van een kleuterjuf tegenover: âAls kinderen naar groep 3 gaan,
moeten ze al 17 letters kennen en hun eigen voor- en achternaam kunnen
schrijven. Vroeger kenden mijn kinderen aan het eind van groep 2
zestig liedjes, met een uitgebreide woordenschat. Nu heb ik daar geen
tijd meer voor, omdat ik ze die letters moet leren.â Een paradoxale
situatie. Uit onderzoek blijkt dat het kennen van deze letters op zich
nog weinig zegt en dat het leren veel inspanning kost, terwijl dat op
iets latere leeftijd een kleine moeite is. Hoe reageert de
staatssecretaris hierop? Is er voor scholen ook voldoende vrijheid om
een afwijkende invulling te kiezen?
Dit wetsvoorstel regelt de zorg voor opvang, opvoeding en ontwikkeling
van peuters en kleuters op een manier die niet bepaald een
schoonheidsprijs verdient. Er zijn serieuze bedenkingen te constateren
bij de consistentie en helderheid van het inpassen van deze belangen
in verschillende wetten. Er dreigt toch een soort juridische hutspot
te ontstaan. De bezwaren van de SGP-fractie richten zich wat dat
betreft op een viertal punten:
1. Peuterspeelzalen worden ingepast in de Wet Kinderopvang, omdat de
werkzaamheden van de verschillende instellingen door de regering
eigenlijk op één lijn gesteld worden. Hiermee wordt miskend dat
peuterspeelzalen een geheel eigen missie hebben die zich niet laat
verenigen met de doelstelling van de Wet Kinderopvang. De
peuterspeelzaal kent een pedagogische doel, het samen spelen gedurende
beperkte tijd, terwijl in de Wet Kinderopvang van oorsprong de opvang
centraal staat als hulpmiddel voor arbeidsparticipatie. Hoe ziet de
staatssecretaris dit verschil? Kent de staatssecretaris ook het
signaal dat het voor gemeenten voordeliger is om peuterspeelzalen
onder te brengen bij de kinderopvang? Hoe voorkomt zij dat deze vorm
van harmonisatie optreedt, die leidt tot het verdwijnen van de
afzonderlijke functie van de peuterspeelzaal?
2. De juridische en financiële positie van peuterspeelzalen, zeker
wanneer er geen sprake is van VVE, is in het wetsvoorstel diffuus. Als
het gaat om de kwaliteitseisen vallen ze onder de Wet Kinderopvang.
Als het gaat om de bekostiging vallen ze echter onder het
welzijnswerk, de WMO. Op onze stelling in het verslag dat voor
peuterspeelzalen zonder VVE onzekerheid blijft bestaan over de
financiën antwoordt de staatssecretaris dat die onzekerheid niet bij
gemeenten bestaat. Een helder antwoord, maar niet op de gestelde
vraag. Het legt een belangrijk probleem van dit systeem bloot: er
worde wel harde kwaliteitseisen gesteld, maar voor de vergoeding
blijft de peuterspeelzaal afhankelijk van de bereidwilligheid van de
gemeente. En juist over dat laatste bestaan twijfels, zie ook de
MO-groep. De SGP-fractie vindt in ieder geval dat de uitkering van 35
miljoen in het gemeentefonds geoormerkt moet worden voor
peuterspeelzalen. Graag een reactie op beide vragen.
3. Wat betreft de doorzettingsmacht van gemeenten gaat het
wetsvoorstel duidelijk te ver. De eerdergenoemde Bas Levering erkent
de goede bedoeling van de staatssecretaris, maar noemt het
verbazingwekkend hoe gemakkelijk zij in haar ambitie de wettelijke en
grondwettelijke bevoegdheden te buiten wil gaan. Het uitgangspunt dat
de eisen aan het onderwijs bij wet geregeld moeten zijn, wordt
namelijk losgelaten. Nu ontstaat de situatie dat individuele gemeenten
verplichtingen kunnen opleggen die niet in de huidige
onderwijswetgeving voorkomen. Daarbij gaat het om gevoelige
onderwijscriteria als de minimale woordenschat bij kinderen. Zelfs
als we de â ons inziens foutieve - interpretatie van de
staatssecretaris volgen dat deze eisen enkel het âwatâ betreffen,
volgen, moeten deze eisen in onderwijswetgeving verankerd worden.
Erkent de staatssecretaris dat dit, wanneer men dat wenselijk vindt,
bijvoorbeeld in de geest van de wet goed bestuur zou moeten regelen?
De SGP-fractie heeft een amendement ingediend om in ieder geval de
afspraken over resultaten van vroegschoolse educatie te schrappen.
4. Het toewijzen van de controle op voorschoolse educatie aan de
Onderwijsinspectie is gezien de aard van deze educatie niet gewenst.
Het woord educatie lijkt op deze keuze een zware stempel te drukken.
Want hoeveel onderwijs bevat het spel van driejarigen eigenlijk? De
regering erkent dat er geen sprake is van onderwijs, maar van een
educatief element binnen een welzijnsorganisatie. Aanwijzing van de
Onderwijsinspectie ligt niet in de rede, aangezien er geen sprake is
van onderwijs en onderwijsinstellingen in de zin van de bestaande
onderwijswetgeving. Als we dat uitgangspunt loslaten, wordt het steeds
moeilijker om grenzen te trekken. Nog een preventieve stap verder en
we kunnen de Onderwijsinspectie ook naar het consultatiebureau sturen.
De SGP-fractie is bovendien niet bekend met aanzienlijke problemen in
het huidige toezicht op het onderdeel VVE door de GGD. Kent de
staatssecretaris die problemen wel?
Als het gaat om de uitwerking van het wetsvoorstel blijkt er nog een
aantal knelpunten te bestaan. Zo is er een groep van 2% van de
peuterspeelzalen die geheel met vrijwilligers werkt en 7% van de
peuterspeelzalen werkt geheel zonder subsidie. Gezien het totale
aantal van ongeveer 4000 peuterspeelzalen betreft dat respectievelijk
80 en 280 peuterspeelzalen. Beide groepen verdienen bijzondere
aandacht.
Allereerst vraagt de SGP-fractie zich af of het wenselijk is
peuterspeelzalen aan eisen te onderwerpen die niet eens subsidie van
de overheid ontvangen. Het ingrijpen is in deze gevallen erg vergaand.
Is het zelfs wanneer men zelf bekostigt niet meer mogelijk een
peuterspeelzaal zonder overheidsregulering in het leven te houden? Zou
voor deze peuterspeelzalen niet een uitzonderingspositie mogelijk
moeten zijn?
Ook is aandacht nodig voor kleine gemeenten. Kan de eis van een
geschoolde leidster niet nadelig uitpakken voor gemeenten waar
peuterspeelzalen tot nog toe door vrijwilligers naar tevredenheid
draaiende worden gehouden? Het middel kan in zulke gevallen erger zijn
dan de kwaal. Is er in ieder geval een wettelijk recht voor
dergelijke peuterspeelzalen tot vergoeding van de kosten die gemaakt
moeten worden voor geschoolde arbeidskrachten? En hoe is het met de
soepele overgangstermijn geregeld?