bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Bangladesh en aan Pakistan
Kamerbrief inzake bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Bangladesh en
aan Pakistan
Kamerbrief | 8 januari 2010
Hierbij bieden wij u het verslag aan van het bezoek van de
mensenrechtenambassadeur, dat hij - met zijn Deense en Duitse
collega's - aan Bangladesh bracht van 11 t/m 15 oktober 2009 en van
zijn bezoek aan Pakistan van 16 t/m 18 november 2009.
Bangladesh
De drie mensenrechtenambassadeurs wilden zich na de vrije en eerlijk
verlopen verkiezingen van 29 december 2008 op de hoogte stellen van de
mensenrechten-situatie. Voorts wilden zij zich een beeld vormen van de
stand van zaken ten aanzien van de nationaal en internationaal
aangegane verplichtingen en beloften. De nationale verplichtingen
vloeien voor een groot deel voort uit het 2008-Verkiezings Manifest "a
Charter for Change". Hierin werden beloftes gedaan, onder andere op
het gebied van corruptiebestrijding, armoedebestrijding, een
functionerend parlement, versterking van de rechtsstaat,
decentralisatie, civil service hervormingen, terrorismebestrijding,
uitvoering van het `Chittagong Hill Tracts' vredesakkoord en een
groter respect voor mensenrechten, met onder andere een
`zero-tolerance' beleid ten aanzien buitengerechtelijke moorden,
martelingen en sterfgevallen tijdens detentie. De internationale
verplichtingen zijn onder meer het resultaat van het landenexamen dat
Bangladesh in februari 2009 aflegde in het kader van de Universal
Periodic Review in de VN Mensenrechtenraad.
De mensenrechtenambassadeurs voerden gesprekken met
regerings-vertegenwoordigers, zoals premier Sheikh Hasina, de
ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie, de onderministers
voor Vrouwen- en Kinderzaken en voor de Chittagong Hill Tracts, met
leden van de oppositie, mensenrechtenorganisaties,
vrouwenorganisaties, denktanks, media, alsook met vertegenwoordigers
van de politie, van de paramilitaire organisatie van de Bangladesh
Rifles (grenswachten), en van de veiligheidsdienst Rapid Action
Batallion (RAB). Een veldbezoek werd gebracht aan Kutupalong, een
vluchtelingenkamp bij Cox Bazar, waar sinds vele jaren
Rohingya-vluchtelingen uit Birma/Myanmar worden opgevangen.
Onderwerpen die aan de orde kwamen, waren onder meer het belang van
onafhankelijkheid van de Nationale Mensenrechtencommissie, de
Verkiezings-commissie en de Anti Corruptie Commissie, vrouwenrechten,
geweld tegen
vrouwen, kinderarbeid, het afschaffen van de doodstraf, de berechting
van betrokkenen bij de muiterij onder de grenswachten in februari
2009, en de uitvoering van het `Chittagong Hill Tracts' vredesakkoord.
De mensenrechtenambassadeurs spraken hun zorg uit over de recente
toename van buitengerechtelijke moorden, martelingen en sterfgevallen
tijdens detentie en onderstreepten het belang van handhaving van de
`rule of law'. De Premier en de minister van Buitenlandse Zaken
deelden deze zorg en gaven aan geen buiten-gerechtelijke moorden te
zullen tolereren. De Premier maakte gebruik van het bezoek van de
mensenrechtenambassadeurs door in de media, die uitvoerig verslag van
het bezoek deed, het `zero-tolerance' beleid van de regering nog eens
nadrukkelijk te onderstrepen.
Ook werd aandacht geschonken aan de dood van meer dan 50 gedetineerde
leden, van de Bangladesh Rifles, die op 25-26 februari 2009 in
gewelddadige opstand kwamen tegen de legerleiding. De
mensenrechten-ambassadeurs drongen aan op een eerlijk en transparant
proces van de grenswachten, zonder dat daarbij de doodstraf wordt
uitgesproken, op openbaarmaking van de onderzoeksrapporten van de
muiterij en op onderzoek naar de rapporten van marteling en dood in
hechtenis. Inmiddels is het proces, waar ca. 1000 grenswachten terecht
staan, op 24 november 2009 van start gegaan.
Met een aantal vrouwenorganisaties en met de onderminister voor
Vrouwen- en Kinderzaken werd gesproken over vrouwen- en kinderrechten
en geweld tegen vrouwen. Geweld tegen meisjes en vrouwen is een
serieus maatschappelijk probleem en vindt veelvuldig plaats in
Bangladesh. De onderminister voor Vrouwen- en Kinderzaken heeft
gender, huiselijk geweld, deelname van vrouwen in het publieke leven
en arbeidsvoorwaarden voor vrouwen en kinderarbeid hoog in haar
vaandel staan en gaf aan er alles aan te zullen doen om wandaden als
zuurgooien en groepsverkrachtingen tegen te gaan. Politie en justitie
zouden volgens haar bestaande wet- en regelgeving beter moeten
uitvoeren en daders moeten worden berecht. Mentaliteitsverandering
alsmede betrouwbare gegevens over de omvang van geweld tegen meisjes
en vrouwen zijn van cruciaal belang. Een concept-wettekst tegen
huiselijk geweld is inmiddels aan het parlement aangeboden.
Sinds de jaren '70 tot de ondertekening van het `Chittagong Hill
Tracts' vredes-akkoord in 1997 heeft een gewapende strijd gewoed
tussen inheemse volken in het gebied en de overheid, met als inzet een
autonome regio. Inmiddels zijn ook veel Bengaalse settlers in het
gebied neergestreken. De eerste 12 jaar is echter nauwelijks
uitvoering gegeven aan het akkoord. Na aantreden van de nieuwe
regering van Sheikh Hasina werd een ministerie voor de Chittagong Hill
Tracts (CHT) opgezet. Op basis van gesprekken met de onderminister en
met de CHT-Commissie - die sinds 1990 bestaat, maar nu weer nieuw
leven is ingeblazen - werd geconcludeerd dat de regering weliswaar
gecommitteerd is, maar nog niet beschikt over een plan van aanpak en
een tijdspad voor de uitvoering van het vredesakkoord. Ook is de wijze
waarop de in het leven geroepen landcommissie te werk gaat om de
landtitels van de inheemse volken te garanderen zoals in het
vredesakkoord beschreven is een punt van zorg. De bestaande zorgpunten
werden ook met premier Sheikh Hasina besproken.
De humanitaire situatie van de ca. 28.000 nog in het kamp Kutupalong
verblijvende Rohingya-vluchtelingen uit Birma/Myanmar is de afgelopen
jaren verbeterd. De situatie van de ongeveer 200.000
niet-geregistreerde Rohingya-vluchtelingen die in het spontaan
ontstane kamp naast dit officiële kamp zijn neergestreken, is
daarentegen zorgelijker. De spanningen tussen de
Rohingya-vluchtelingen en de lokale bevolking zijn de laatste jaren
toegenomen, hetgeen te maken heeft met de armoedesituatie in het
Cox-Bazar district en de gebrekkige mogelijkheden van ook de lokale
bewoners om te voorzien in het dagelijks levensonderhoud. De
mensenrechtenambassadeurs hebben in hun gesprekken met de premier en
de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de gastvrijheid van
Bangladesh alom zeer geprezen wordt, maar ook aangedrongen op het
vinden van een duurzame oplossing voor de vluchtelingenproblematiek en
verbetering van de leefomstandigheden voor de lokale bevolking. Zowel
de Premier als de minister van Buitenlandse Zaken gaven aan dat de
situatie hun volle aandacht had, maar wezen ook op de financiële
lasten die een en ander met zich meebrengt. De Premier gaf aan dat zij
voornemens was Birma/Myanmar te bezoeken en dat de
Rohingya-vluchtelingen dan prominent op de agenda zullen staan.
In diverse gesprekken Zaken werd Bangladesh gecomplimenteerd met de
grote bijdrage die dit land levert aan VN-vredesmissies. Voorts werd
de minister van Buitenlandse Zaken aangesproken op de verplichtingen
en beloftes die tijdens het landenexamen in het kader van de Universal
Periodic Review werden gedaan. Ook drongen de
mensenrechtenambassadeurs aan op steun van Bangladesh voor
VN-resoluties met betrekking tot Birma/Myanmar, ratificatie van het
`Optional Protocol to the Convention against Torture' (OPCAT), het
'Rome Statute of the International Criminal Court (ICC) en opheffing
van de reserveringen bij de 'Convention on the Elimination of
Discrimination against Women (CEDAW)'. De minister gaf aan dat zij
vijf speciale rapporteurs van de VN had uitgenodigd naar Bangladesh te
komen. In gesprek met de minister van Justitie gaf deze aan dat de
regering overweegt tot ratificatie van het Statuut van Rome over te
gaan. Dit werd tijdens een bezoek van de President van het
Internationaal Stafhof aan Bangladesh in december 2009 nog eens
herhaald. Met ratificatie zou de regering laten zien dat ze
gecommitteerd is aan het herstellen van de rechtstaat en dat ze een
einde wil maken aan de cultuur van staffeloosheid in Bangladesh.
De drie mensenrechtenambassadeurs kwamen tot de conclusie dat de
mensenrechtensituatie in Bangladesh moeilijk, maar niet zonder
uitzicht op verbetering is. De regering heeft aangegeven veel waarde
te hechten aan het eerbiedigen van mensenrechten en is gecommitteerd
de nationale en internationale verplichtingen gestand te doen.
Tegelijkertijd werd gewezen op de problemen waarmee het land te kampen
heeft, gezien de alom aanwezige, vaak extreme, armoede. Daarnaast
geldt dat Bangladesh te maken heeft met een geringe capaciteit binnen
de verschillende instanties, waaronder de politie en de rechterlijke
macht.
In deze weerbarstige context blijkt het niet makkelijk aan de
verplichtingen en beloftes opvolging te geven, terwijl tegelijkertijd
ook de `law and order' situatie gehandhaafd moet worden. Positief is
dat de regering bereidheid toont om op constructieve wijze in dialoog
te treden met de internationale gemeenschap.
Pakistan
Tijdens zijn driedaags bezoek aan Pakistan heeft de
mensenrechtenambassadeur zich in het bijzonder gericht op de situatie
van ontheemden in het grensgebied met Afghanistan, op kinderrrechten
en op de positie van (religieuze) minderheden. Hij sprak hierover met
verschillende maatschappelijke organisaties, met
regeringsvertegenwoordigers, zoals de ministers voor Mensenrechten en
voor Minderheden, en met VN-organisaties.
Pakistan wordt sinds 2008 voor het eerst sinds lange tijd weer door
een civiele, democratisch gekozen, regering geleid. Naast economische
problemen als gevolg
van de financiële crisis, heeft Pakistan te kampen met een grote
veiligheids-problematiek. Terroristische aanslagen teisteren niet
alleen de grensregio met Afghanistan, maar vinden in het het hele land
plaats en treffen vooral ook onschuldige burgers. De talibanisering
heeft zich verder uitgestrekt dan het tribale grensgebied met
Afghanistan. De regering van één van de vier provincies, de North West
Frontier Province (NWFP) gaf medio februari 2009 toe aan de eis van de
Taliban om de sharia in te voeren in delen van het district Malakand
(NWFP). Het Pakistaanse leger zette in april 2009 een offensief in
tegen militanten in de Malakand-regio, die onder meer de districten
Swat, Buner en Dir omvat. Ook voert het leger operaties uit tegen de
Pakistaanse Taliban in Zuid-Waziristan en in de Khyber Agency in de
Federally Administered Tribal Areas (FATA). De gevechten in de
Malakand-regio zorgden voor circa 2,7 miljoen ontheemden. Het aantal
ontheemden uit Zuid-Waziristan bedraagt circa 400.000.
Maatschappelijke organisaties toonden zich in gesprekken met de
mensenrechten-ambassadeur bezorgd over het ontbreken van toezicht op
de militaire operaties in NWFP en FATA. De strijd tegen het militant
extremisme staat nogal eens op gespannen voet met fundamentele
rechten. De civiele regering had volgens hen geen controle over het
leger. De gebrekkige toegang tot het gebied maakt het moeilijk om
berichten over mensenrechtenschendingen onafhankelijk te verifiëren.
Voor mensenrechtenactivisten was het vrijwel onmogelijk om toegang te
krijgen tot het conflictgebied.
Uit gesprekken met VN-organisaties bleek dat de hulpverlening aan
personen die niet zijn gevlucht uit gebied dat door de Taliban wordt
gecontroleerd (o.a. in Swat en Zuid-Waziristan) aan beperkingen
onderhevig is. Als er sprake is van verdenking van sympathie met of
hulp aan de Taliban krijgt men van het Pakistaanse leger geen toegang
tot hulp. De VN staat hierover in contact met de Pakistaanse
autoriteiten.
Een groot deel van de ontheemden uit Swat is inmiddels teruggekeerd.
In sommige gebieden die door de autoriteiten veilig zijn verklaard, is
weliswaar geen sprake meer van conflict, maar wel van intimidatie door
de Taliban.
Het grootste deel van de ontheemden uit Zuid-Waziristan wordt
opgevangen in zuid-NWFP. Dit gebied staat bekend als zeer onveilig:
militant extremisme, misdaad en tribaal geweld lopen in elkaar over.
De bescherming van ontheemden en gezondheidszorg zijn problematisch.
Toegang van de pers is beperkt. Er zijn geen georganiseerde
vluchtelingenkampen. Het merendeel wordt opgevangen door lokale
Pashtun-gemeenschappen, die daardoor hoge kosten hebben gemaakt.
Verder hebben de Pakistaanse autoriteiten en hulporganisaties voor
ongeveer 20% van de opvang en hulp aan de ontheemden zorg gedragen. De
ontheemden hebben vaak flinke bedragen moeten betalen voor transport
uit Zuid-Waziristan en als gevolg daarvan is een aantal in financiële
problemen geraakt.
VN-organisaties en lokale NGO's dragen zorg voor hulpverlening in het
Jalozai-kamp nabij Peshawar, waar voorheen honderdduizenden Afghaanse
vluchtelingen verbleven, en nu ontheemden uit Bajaur, Mohmand, Khyber
en Swat worden opgevangen. Er wordt gezorgd voor voeding, drinkwater,
gezondheidszorg, onderwijs voor kinderen. De grootste uitdaging voor
de hulpverlenende organisaties is de grote, nog groeiende populatie en
de voorbereiding op de winter. De veiligheidssituatie bemoeilijkt het
werk.
Naar aanleiding van verschillende berichten over buitengerechtelijke
executies in deze gebieden sprak de mensenrechtenambassadeur de
Nederlandse zorgen hierover uit in het overleg met de minister voor
Mensenrechten. Deze erkende dat deze executies plaatsvonden, maar dat
zij in de extreme omstandigheden ook niet eenvoudig aan te pakken
zijn.
In gesprek met Unicef werd stilgestaan bij berichten over het
toenemend aantal gevallen van kindermishandeling in vooral de
conflictgebieden in het noordwesten van Pakistan. Unicef zelf
beschikte nog niet over voldoende gegevens om deze berichten te
bevestigen. Wel werd er op gewezen dat fysiek geweld tegen kinderen op
sommige punten gesanctioneerd wordt door de Pakistaanse wetgeving,
waarbij bijvoorbeeld fysieke straffen op school zijn toegestaan. Een
recent onderzoek naar kinderarbeid, dat werd opgezet door de
Pakistaanse regering, ILO en Unicef, was vanwege de onveilige situatie
in Pakistan uitgesteld.
Wettelijk is arbeid vanaf 15 jaar toegestaan. Er is gebrek aan
controle op de wet. Als gevolg van de economische crisis worden
kinderen in toenemende mate ingezet om het gezinsinkomen aan te
vullen. In het zuiden van de provincies Punjab en North West Frontier
Province (NWFP) richtte Unicef zich samen met de provinciale overheden
op het terugdringen van kinderarbeid in de steenfabrieken, door
kinderen in staat te stellen naar school te gaan. Een gelijksoortig
programma werd uitgevoerd in de landbouw. Hoewel er geen directe link
was tussen kinderarbeid en export in Pakistan, gaf Unicef aan dat er
geen goed zicht was op de informele economie. Veel bedrijven besteden
werk uit aan families, zodat het mogelijk is dat kinderen wel degelijk
bijdragen aan de industriële exportproductie.
Goede scholing van kinderen staat, volgens diverse gesprekspartners,
onder druk. De opkomst van het onderwijs in madrassa's - circa 4% van
de totale schoolgaande jeugd krijgt thans onderwijs in madrassa's -
verkleinde de kans op adequate opleiding. In een aanzienlijk aantal
extern gefinancierde madrassa's leidde het onderwijs tot
radicalisering van jongeren.
Uit de gesprekken kwam naar voren dat in Pakistan sprake is van een
toenemende intolerantie tegenover religieuze minderheden als gevolg
van de voortschrijdende orthodoxe islamisering. Er is geen sprake van
georganiseerde, systematische vervolging door de overheid, maar er
heerst een klimaat waarbij fundamentalisten de ruimte krijgen.
Pakistan kent een aantal religieuze minderheden waarvan de Christenen,
Hindu's, Sikhs en Ahmadis de belangrijkste zijn. Met name de Ahmadi
gemeenschap - met wie de mensenrechtenambassadeur sprak - lijkt
getroffen te worden door de blasfemiewetgeving, die bedoeld is om de
Islam te beschermen tegen godslastering. In de praktijk wordt deze wet
volgens meerdere gesprekspartners aangegrepen door islamitische
fundamentalisten om een eigen agenda te promoten. Ook komt het voor
dat beschuldigingen van godslastering naar voren worden gebracht om
persoonlijke vetes te beslechten of vanwege economisch gewin.
Enkele maanden geleden mondde een beschuldiging van godslastering uit
in de dood van Christenen in Gojra. Mede onder druk vanuit het
buitenland worden de aanstichters daarvan vervolgd door de Pakistaanse
overheid. De minister voor Minderheden, Shabas Bhatti, gaf aan dat hij
bezig is met voorstellen om de blasfemiewetgeving aan te passen,
waardoor misbruik van deze wet wordt tegengaan. Een nieuw element is
bijvoorbeeld de strafbaarstelling van degene die ten onrechte
blasfemie inroept. Het volledig herroepen van de wet was niet aan de
orde. Ook andere gesprekspartners gaven aan dat de tijd daarvoor niet
rijp is.
Onder de religieuze minderheden hebben vooral ook de Ahmadi's te maken
met discriminerende wetgeving. Op Saoedi-Arabië na is Pakistan het
enige moslimland in de wereld dat de (islamitische) Ahmadi's tot
niet-moslims heeft verklaard. Deelname aan het openbare leven wordt
bemoeilijkt, zoals het aanvragen van officiële documenten, aangezien
daarbij een tegen hun geloofsovertuiging gerichte
verklaring ondertekend moet worden. Op grond van de strafwet kunnen
Ahmadi's vervolgd worden als zij zich voordoen als moslims.
Op het ministerie van Buitenlandse Zaken sprak de
mensenrechtenambassadeur over een aantal multilaterale zaken,
waaronder ook de Nederlandse zorg over de vaak harde opstelling van
Pakistaanse delegaties in de VN in New York en in Genève. Pakistan
denkt na over ratificatie van het Verdrag inzake Burgerlijke en
Politieke Rechten (BuPo) en het `Optional Protocol to the Convention
against Torture' (OPCAT). Het blijft in algemene zin gekant tegen
bespreking van individuele landen in de VN-Mensenrechtenraad (anders
dan via de Universal Periodic Review) omdat dat haars inziens tot
ongewenste confrontatie en eenzijdigheid leidt.
In vele gesprekken werd de sluipende orthodoxe islamisering van de
Pakistaanse samenleving genoemd als een van de bedreigingen voor het
doorvoeren van hervormingen en daarmee van een verbetering van de
mensenrechtensituatie. Deze ontwikkeling, tezamen met de
extremistische aanslagen, de nog wijdverspreide corruptie, de
dominante rol van de legertop, de belangen van een economische elite
en de groeiende financieel-economische problemen in het land,
bemoeilijken voortgang op het gebied van respect voor mensenrechten.
Zowel militairen als civiele overheid als een groot deel van het
parlement gaan confrontatie met de conservatieve geestelijkheid uit de
weg. Tegen deze achtergrond is de oproep van enkele
mensenrechtenorganisaties om in Pakistan te streven naar een seculiere
samenleving gebaseerd op internationale normen ambitieus. Voor
partners van Pakistan is er aanleiding om steun te blijven verlenen
aan versterking van civiele bestuursinstellingen en van het
maatschappelijk middenveld teneinde de mensenrechtensituatie te
verbeteren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders
Ministerie van Buitenlandse Zaken