UNHCR-brief inzake KhAD/WAD
Kamerbrief inzake UNHCR-brief inzake KhAD/WAD
Kamerbrief | 7 januari 2010
Op 2 oktober 2009 informeerde ik uw Kamer per brief over de uitkomst
van het overleg met UNHCR betreffende de Note on the Structure and
Operation of the KhAD/WAD in Afghanistan 1978-1992 (hierna: de
Notitie). In deze Notitie staan bevindingen die op punten afwijken van
hetgeen wordt vermeld in het ambtsbericht Veiligheidsdiensten in
communistisch Afghanistan (1978-1992). Mijn brief aan uw Kamer heeft
UNHCR aanleiding gegeven tot een reactie. Ik hecht eraan u hierbij
kopie te verlenen van de brief van UNHCR d.d. 17 november jl. (zie
bijlage 1) en in het kort op de drie voornaamste punten van deze brief
in te gaan.
In mijn brief van 2 oktober jl. aan uw Kamer meld ik dat UNHCR
desgevraagd stelde niet gericht te hebben onderzocht of er sprake was
van een roulatiesysteem, maar dat UNHCR een roulatiesysteem
eenvoudigweg niet was tegengekomen. UNHCR stelt thans bij de
voorbereiding van de Notitie wel gericht onderzoek te hebben gedaan.
Mijn constatering heeft evenwel betrekking op de periode die relevant
is voor de totstandkoming van het bewuste ambtsbericht, d.w.z. tot het
uitbrengen daarvan op 29 februari 2000. In deze periode is door mijn
ministerie wél gericht onderzoek gedaan naar een roulatiesysteem
binnen de KhAD/WAD en door UNHCR niet. Het Nederlandse standpunt over
bronnen die ná het verschijnen van het ambtsbericht zijn geraadpleegd
is bekend bij UNHCR. Door het grote aantal KhAD/WAD-zaken is het
Nederlandse landgebonden asielbeleid inzake Afghanistan, waarin aan
(onder-)officieren van de KhAD/WAD artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, internationaal onderwerp van
discussie geworden. Zoals al eerder aan uw Kamer werd bericht 1 , moet
vanwege deze bekendheid rekening worden gehouden met de mogelijkheid
dat nieuw te raadplegen bronnen een reden en/of belang hebben bij een
bepaalde voorstelling van zaken. Daardoor is het risico op politiek of
anderszins gemotiveerde verklaringen niet uit te sluiten.
In mijn brief van 2 oktober aan uw Kamer en in de daarbij als bijlage
gevoegde brief van Justitie d.d. 4 augustus 2009 wordt geconstateerd
dat in de verslagen van gehoor in de Resettlement Registration Forms
(RRF) van UNHCR slechts summiere informatie is opgenomen. UNHCR geeft
op dit punt aan, dat RRF niet begrepen moeten worden als documenten
waarin alle beschikbare informatie over de hervestigingskandidaat is
opgenomen. UNHCR raakt hier aan een belangrijk aspect van het
Nederlandse hervestigingsbeleid. De staatssecretaris van Justitie en
ik gaan er van uit, dat een hervestigingsvoordracht van UNHCR aan
Nederland alle relevante informatie zou moeten bevatten om te
besluiten, dat een door UNHCR voorgedragen persoon daadwerkelijk als
vluchteling in Nederland kan worden toegelaten. Omdat de informatie in
de dossiers van UNHCR dikwijls onvoldoende is om vast te kunnen
stellen of een voorgedragen persoon daadwerkelijk voor hervestiging in
Nederland in aanmerking komt, is in 2004 besloten tot het herinvoeren
van Nederlandse selectiemissies naar UNHCR- veldkantoren. Dit is
destijds door de staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer bericht. 2
De hervestigingsmissies zijn een nuttig en noodzakelijk instrument
gebleken om door UNHCR voor hervestiging voorgedragen personen te
toetsen aan de toelatingsgronden van de Vreemdelingenwet 2000. Bij
deze missies wordt ook doorgevraagd op eventuele contra-indicaties,
zoals artikel 1F van het VN Vluchtelingenverdrag, criminele
antecedenten en/of bedreiging voor de openbare orde in Nederland.
Met betrekking tot het relatief lage aantal 1F-tegenwerpingen door
UNHCR in Afghaanse zaken, merkt UNHCR op dat personen die in de
Nederlandse asielpraktijk uitgesloten zouden worden van het
vluchtelingenschap op grond van artikel 1F, mogelijk niet erkend zijn
door UNHCR als mandaatvluchteling en derhalve ook niet zijn
voorgedragen voor hervestiging. Dit op zich aannemelijke argument
lijkt niet geheel gereflecteerd in het staande beleid van UNHCR ten
aanzien van vroegere leden van de KhAD/WAD. 3 Mijn opmerking over het
lage aantal 1F-tegenwerpingen wereldwijd moet vooral ook bezien worden
in de context van het hoge aantal KhAD/WAD (onder-)officieren dat door
UNHCR wèl voor hervestiging werd voorgedragen aan Nederland en op wie
een sterke 1F verdenking bleek te rusten.
UNHCR geeft mij ten slotte in overweging de relevante paragrafen en
conclusies in het ambtsbericht van 2000 te herzien. Met het
presenteren van mijn bevindingen aan uw Kamer middels mijn brief van 2
oktober 2009 beschouwde ik het overleg met UNHCR over dit ambtsbericht
als afgerond. Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding mijn
standpunt te wijzigen.
Mochten leden van de vaste commissie voor Justitie van uw Kamer
geïnteresseerd zijn om op basis van vertrouwelijkheid inzage te
krijgen in de onderliggende stukken van het met UNHCR naar aanleiding
van de Notitie gevoerde overleg en van het door mij verrichte
aanvullend onderzoek, dan ben ik gaarne bereid dit op mijn departement
te laten organiseren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1 Beantwoording vragen van het lid De Wit over de "Note on the
Structure and Operation of the KhAD/WAD in Afghanistan 1978-1992" van
de United Nations High Commisioner for Refugees (uw kenmerk
2070820560) van 29 juli 2008.
2 Brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake
het Vluchtelingenbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 19637,
nr. 841, d.d 2 juli 2004)
3 Zoals dat blijkt uit de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing
the International Protection Needs of Asylum Seekers from Afganistan
(laatstelijk juli 2009) en voorgedragen personen voor hervestiging.
Ministerie van Buitenlandse Zaken