ChristenUnie
Roel Kuiper over Christelijke ethiek en moreel kapitaal
(volledige versie)
Roel Kuiper over Christelijke ethiek en moreel kapitaal (volledige versie)
RoelKuiper100x100 maandag 04 januari 2010 15:05 In DW nummer 4 van
2009 kon u een artikel lezen van Roel Kuiper: Christelijke ethiek en
moreel kapitaal. Het artikel past binnen de discussie die is ontstaan
rondom het boek Moreel Kapitaal. In DenkWijzer stond een verkorte
versie van een langer artikel, dat hieronder te lezen is. Dit artikel
zal ook centraal staat tijdens een tafelgesprek op 5 februari over
Moreel Kapitaal.
Christelijke ethiek en moreel kapitaal
Reactie op Tim Vreugdenhil, door Roel Kuiper
In DenkWijzer van jl. oktober besprak Tim Vreugdenhil mijn boek Moreel
kapitaal. De verbindingskracht van de samenleving. Naast waardering
waren er ook enkele punten van kritiek. Vreugdenhil vindt mij nog te
optimistisch over onze cultuur, zou een scherpere christologische
inzet willen en wijst in dat verband op theologen als Oliver O'Donovan
als inspirerend voorbeeld voor een manier van ethiek bedrijven die
navolging verdient. Zelf meen ik dat hij mij nu teveel in een
theologisch schema wringt dat de mijne niet is en vraag hem mijn boek
te waarderen als een politiek-filosofische bijdrage. Met het oog op
een aangekondigd rondetafelgesprek (op 5 februari, red.) bij het WI -
waar Vreugdenhil en ik gesprekspartners zijn - schrijf ik deze
reactie.
Laat ik eerst iets zeggen over de inzet van het boek. Die inzet wordt
ook door Vreugdenhil herkend en gewaardeerd. Voor mij gaat het erom
een antwoord te vinden op de sociale ziekten van onze samenleving: de
atomisering en individualisering, het uiteenvallen van verbanden, het
gebrek aan verbinding en de onthechting in tal van relaties. Deze
desintegratie maakt de samenleving instabiel en schept voortdurend
nieuwe problemen, bijvoorbeeld in het functioneren van markten en
instellingen, waar inmiddels het vertrouwensthema hoog op ieders
agenda staat. Ook bestuurlijk hebben we te maken met steeds groter
wordende problemen. Het is moeilijk geworden gezamenlijk zicht te
houden op het algemeen belang en het `gemeenschappelijk goede' (common
good) dat we daarin hebben, aangezien het in de samenleving
vanzelfsprekend is geworden het `eigen belang' primair te maken. Aan
de politiek de schone taak de `boel bij elkaar te houden'! De
problematiek van gezinnen, opvoeding, oplopende (jeugd)zorg is
natuurlijk overbekend. Ik zie in deze desintegratie de vrucht van een
doorgeslagen autonomie-denken - die zich onder meer uit in de
opvatting dat het `contract' de grondvorm is van het sociale leven -
en vraag mij af wat de voorwaarden zijn voor een ontwikkeling waarin
`zorg-voor-ander' en `zorg-voor-de-wereld' als morele grondhoudingen
versterkt worden.
Er wordt met het oog op deze problemen veel gesproken over het belang
van gemeenschappen en gemeenschapsvorming, juist ook onder christenen,
want dat zijn per definitie supporters van gemeenschappen.
Gemeenschappen verbinden mensen en geven hen houdingen mee die van
belang zijn voor het functioneren van de samenleving. Maar hoe en
waarom gemeenschappen goed zijn en bijdragen aan het
`gemeenschappelijk goede' van een samenleving is veel minder duidelijk
of wordt soms in ronduit vage bewoordingen aangeduid. Een voorbeeld
van de vaagheid die ik bedoel: we spreken vaak over sociale cohesie in
wijk en buurt, maar weten doorgaans moeilijk aan te geven waarin die
cohesie dan bestaat en hoe ze kan worden aangemoedigd. Nog een
voorbeeld: we benadrukken het belang van het gezin voor de
samenleving, maar waarin dat belang dan bestaat en waarom een gezin
heilzaam is voor de samenleving wordt zelden gepreciseerd. In mijn
boek neem ik geen genoegen met deze algemeenheid en vaagheid en
probeer een theoretische basis te leggen onder ons spreken over het
belang van gemeenschappen voor mensen zelf en voor de samenleving. Zo
dient dit boek dus begrepen te worden.
Een samenleving is ook altijd een `morele gemeenschap'. Er bestaan
gemeenschappelijke opvatting over goed en kwaad, over de zorg die we
elkaar bieden en over de situaties waarin we dat doen. Dit morele
berust uiteraard op morele opvattingen die we ergens leren, zeker ook
in gemeenschappen waarin we ingebed zijn en ze ook toepassen. Dat punt
wilde ik beter begrijpen en uiteenleggen, ook in verband met de
christelijke ethiek. Er zijn veel manieren waarop God ons gezaghebbend
aanspreekt; in Zijn Woord, maar ook in Zijn wereld. De sociale wereld
biedt vele voorbeelden van een moreel-aangesproken-worden, vooral in
onze diepste relaties. Kortom: ik probeer de sociale architectuur van
onze wereld te analyseren en deze te verbinden met een besef van
morele verplichting voor anderen en voor de wereld. Daarbij maak ik
gebruik van begrippen uit de filosofie van Dooyeweerd en ontwikkel
deze verder. Dat in mijn uitwerking ook bekende dingen terugkomen,
lijkt me geen grond voor kritiek. Het zal voor een liberaal ook zo
zijn dat hij veel herkent in A Theory of Justice van John Rawls. Het
zou vreemd zijn als het niet zo was. Ik ben er op uit het christelijk
denken over de samenleving verder te brengen, maar beoog geen breuk
met diezelfde denktraditie. Wel zou ik die denktraditie weer op nieuwe
en vruchtbare gedachten willen brengen. Belangrijk voor mij is
bijvoorbeeld het weer onder het stof vandaan halen van de notie van
`verbond' in zijn politiek-maatschappelijke betekenis en het spreken
over gemeenschappen die `verbondsmatig' zijn. Ik onderstreep de
betekenis van de dialogische ontmoeting en de manier waarop mensen als
beeld-van-God uitstaan naar de wereld om hen heen. Tenslotte is er de
notie van moreel kapitaal als een nieuwe manier van spreken over de
betekenis van de ordeningen van kerk, gezin en staat. Over dit soort
nieuwe elementen heb ik Vreugdenhil betrekkelijk weinig gehoord.
De analyse en ook de oplossing waar ik mee kom zie ik niet graag
weergegeven onder het kopje `optimistisch' of `pessimistisch'. Sommige
critici menen dat ik in mijn kritiek op de westerse samenleving te
pessimistisch ben en in mijn oplossing te optimistisch. Dit is
doorgaans niet echt vruchtbaar. Het gaat me niet om een toon van
pessimisme te verspreiden over de westerse cultuur, waar ik mij - vaak
met bloedend hart - onderdeel van weet. Het gaat me om de analyse van
de culturele situatie waarin we morele grondhoudingen, die we niet
kunnen missen voor een verantwoordelijk bestaan, hebben verdrongen.
Het gaat me niet om een blijmoedig christelijk optimisme dat geen
grond heeft in de feitelijke ontwikkelingen, het gaat me erom Gods
goede normen te laten zien die nog altijd heilzaam zijn in de
verbanden en betrekkingen waarin we leven. Omdat God Zijn schepping
niet prijsgeeft, is er altijd grond voor echte christelijke hoop, hoe
groot de gebrokenheid om ons heen ook is.
Nu zegt Tim Vreugdenhil dat hij in dit alles de cruciale betekenis van
Jezus Christus mist, althans hij meent dat het beroep op Jezus
Christus als levensvoorbeeld van de ethiek die ik op het oog heb `niet
overtuigt'. Ik begrijp deze kritiek niet. Wie het boek leest zal zien
dat de morele grondhouding die ik ten diepste op het oog heb bestaat
in het jezelf inzetten voor de ander. Het jezelf inzetten als `gift'
of `offer' - het ernst maken met het beginsel van de gevende liefde -
is de kern van de ethiek die ik bedoel. Daarin is Jezus ons
voorgegaan. Mijn punt is dat we in `verbondsmatige' gemeenschappen
worden uitgenodigd deze liefde voor de ander op te brengen. Relaties
en gemeenschappen - huwelijk, gezin, kerk - bloeien op wanneer deze
liefde daar beoefend wordt. Zoals de kwetsbaarheid van kinderen de
uitnodiging bevat hen liefdevol te begeleiden en te verzorgen, zo
kunnen we op veel meer manieren merken dat een houding van `gevende
liefde' heilzaam en lonend is.
Voor mij is Jezus Christus dus de `kwalificerende factor'
(Vreugdenhil) voor wat zich in de schepping aan normatiefs aandient.
Graag houd ik `schepping' en `verlossing' en (`heil') heel dicht bij
elkaar. Alleen, ik ben geen theoloog; ik spreek in dit boek als
politiek filosoof. De antwoorden waar ik mee kom moeten algemeen
inzichtelijk zijn. Jezus is niet voor iedereen het aanknopingspunt,
maar over het normatieve dat zich laat gelden in de structuren van de
(geschapen) werkelijkheid kan een breed gesprek worden gevoerd. Het
blijft evenwel zo dat het morele appel dat we kunnen opmerken in ons
relationele bestaan met anderen, niet los staat van Gods goede
schepping en van het openbarende levensvoorbeeld van Jezus. Het morele
leidt ons uiteindelijk tot Jezus en tot God de Schepper en Vader.
Vandaar dat ik steeds blijf wijzen op het `transcendente' en
`religieuze' dat we zelfs in ons sociale en politieke bestaan op het
spoor komen.
Maar ik vermoed dat er nog iets anders bij Vreugdenhil aan de orde is.
Dat komt ook wel doordat hij de theoloog Oliver O'Donovan hier noemt
als interessante gids. Over deze theoloog schreef de kamper theoloog
Ad de Bruijne zijn proefschrift (2006). Voor Vreugdenhil is O'Donovan
met zijn christologische inzet een inspirerend voorbeeld. Hij zou
willen dat ik er meer mee had gedaan. Ik heb al aangegeven dat het
beroep op Jezus in een politiek-wijsgerig discours wel argumentatieve
kracht moet hebben. Zelf ben ik tot het uiterste gegaan door te laten
zien dat er een `algemene openbaring' in de wereld is die zich toont
in de normatieve structuur van sociale verbanden. Maar juist op dit
punt voel ik nu frictie met Vreugdenhil.
De probleemstellingen die via het denken van O'Donovan in omloop
worden gebracht problematiseren dit punt namelijk. Dat wil zeggen: zij
problematiseren een beroep op de `schepping'. In het verlengde daarvan
wordt een scherper onderscheid gemaakt tussen het Rijk van Christus en
de wereld (saeculum). Het resultaat hiervan is de eis dat christelijke
ethiek alleen maar `christocentrisch' gedacht kan worden (soms ten
koste van het normatieve of gebodsmatige) en vooral verbonden wordt
met de kerk als de plaats waar het Rijk van God zich manifesteert. De
kerk zal blijven, het `seaculum' verdwijnt. Ik zie niet graag dat mijn
boek wordt gelezen vanuit dit soort dualistische schema's (waarvan ik
oprecht meen dat ze overwonnen waren). Voor mij is Christus, die er
bij het begin van de schepping was, nu Koning over alle
levensterreinen en openbaart Hij zich daar ook. Hij wil mensen
verlossen in een wereld die op vele manieren spreekt van Hem. Daarvoor
de ogen te openen - ook voor niet-christenen - is mijn diepste wens.
Niet alleen in de wetenschap, ook in de politiek.
Hierover spreken we later vast nog verder. Nog een laatste opmerking
over de praktische toepassing van deze theorie. Het christelijk denken
heeft in Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de inrichting
van politiek en samenleving. Het denken over verantwoordelijkheden,
soevereiniteit in eigen kring, over de eigen taak van overheid en
samenleving is op vele manieren vruchtbaar gebleken en heeft onze
samenleving gevormd. Ik beoog niets anders dan deze traditie voort te
zetten. We leven nu in een tijd waarin de verzorgingstaat met zijn
collectieve arrangementen wordt afgebouwd en we opnieuw nadenken over
een `participatiemaatschappij'. Daarin gaat het over de rol van de
`civil society', over de rol van verbanden in de samenleving, over
actief burgerschap en sociale samenhang in wijk en buurt, over
sterkere vormen van informeel zorgen en nieuwe vormen van `social
governance'. Voor die praktijk probeer ik in mijn boek de theoretische
bouwstenen te leveren. Het is waar: dit is nog niet de praktijk zelf.
Maar als deze theoretische inzet goed is, zal ze zich ook kunnen
verbinden met de praktijk. Zelf blijf ik daar in elk geval aanwerken.
Roel Kuiper is bijzonder hoogleraar christelijke filsoofie aan de
Erasmus Universiteit te Rotterdam, directeur van het Centrum voor
Samenlevingsvraagstukken (GH, Zwolle) en lid van de Eerste Kamer voor
de ChristenUnie.
Tags
Wetenschappelijk Instituut