Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 september
2009, nr. 09.002705, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.
Dit advies, gedateerd 6 november 2009, nr. W05.09.0374/I, bied ik U hierbij
aan.
1a. Om twee redenen wil ik vasthouden aan de eis dat de reikwijdte van het
wetsvoorstel zich beperkt tot scholen met minder dan 23 leerlingen in
relatie tot toepassing van het instrument van de gemiddelde schoolgrootte.
De eerste reden is dat - in lijn met de initiatiefnota van J. J. van Dijk
(CDA) - met dit wetsvoorstel nog een kans wordt gegeven aan de
allerkleinste scholen die anders, ondanks een perspectief op toename van
het aantal leerlingen op grond van de werking van het instrument van de
gemiddelde schoolgrootte, zonder respijt worden opgeheven. Scholen of
nevenvestigingen die niet met dit instrument in stand worden gehouden en
onder de 23 leerlingen zakken, hebben van rechtswege al 3 schooljaren de
gelegenheid om te zoeken naar alternatieven. Dat geldt niet voor een
school die in stand wordt gehouden door middel van de gemiddelde
schoolgrootte en onder de 23 leerlingen zakt. Die school wordt direct aan
het einde van het lopende schooljaar opgeheven.
De tweede reden is de volgende. Een aanvullende discretionaire bevoegdheid
ten opzichte van de hoofdregel dat een school 3 jaar onder de
opheffingsnorm kan voortbestaan, maakt inbreuk op de grondgedachte van het
wettelijk geobjectiveerde stelsel. De opheffingsnorm is afhankelijk gesteld
van de leerlingdichtheid zodat in dunbevolkte gebieden kleine scholen
kunnen voortbestaan. Als scholen die al 3 jaar onder de opheffingsnorm van
23 kunnen voortbestaan nogmaals een kans krijgen om boven die norm uit te
stijgen, zouden, om oneigenlijk onderscheid en daarmee een ongelijke
behandeling te voorkomen, ook scholen met een opheffingsnorm van 24 of
hoger in aanmerking moeten komen voor die extra termijn. Het hele
geobjectiveerde systeem van stichting en instandhouding wordt daarmee onder
druk gezet.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
1b. De termijn wordt in lijn met de initiatiefnota van J. J. van Dijk niet
op voorhand vastgelegd in de wet zodat flexibel kan worden omgegaan met het
specifieke geval. De minister zal uiteraard goed moeten motiveren waarom in
dat specifieke geval de desbetreffende termijn wordt verleend. De duur van
de termijn zal door toepassing van de discretionaire bevoegdheid in de
uitvoeringspraktijk gaandeweg een nadere invulling krijgen. In de toekomst
kan dan op basis van de inzichten en ervaringen hiermee, worden bezien of
het wel of juist niet wenselijk is om een maximum aan die termijn te
verbinden.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
2. De tekst van de memorie van toelichting is in overeenstemming gebracht
met de tekst van het voorstel.
De redactionele opmerkingen zijn verwerkt.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de
gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma