Uitspraken vastgesteld d.d. 16 december 2009
door mr. C.A. Streefkerk, voorzitter, prof. dr. M.J. Broersma, drs.
B.J. Brouwers, mr. T.E. Klein en mw. F. Santing, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. F.G.
Jansma, plaatsvervangend secretaris.
X / `Netwerk' (NCRV)
Uitspraak: ongegrond
In een uitzending van `Netwerk' is aandacht besteed aan de opening van
vier blijf-van-mijn-lijf-huizen voor mannen in Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht. Via een interview met de directeur van enkele
blijf-van-mijn-lijf-huizen en de voice-over is de kijker geïnformeerd
over de oorzaken van mannenmishandeling, de vormen van huiselijk
geweld waarvan mannen het slachtoffer kunnen worden, het aantal mannen
dat naar schatting wordt mishandeld en het feit dat mishandeling van
mannen een taboe is. De informatie is aangevuld met fragmenten uit
interviews met twee onherkenbaar gemaakte mannen, die hun toevlucht
hebben gezocht in een van de blijf-van-mijn-lijf-huizen, omdat zij
naar eigen zeggen door hun ex-echtgenotes zijn mishandeld. Een van
deze mannen is met een gefingeerde naam aangeduid als `Mehmet'.
Klaagster meent in `Mehmet' en diens verhaal haar ex-echtgenoot te
herkennen.
De Raad overweegt dat het item is gemaakt vanuit het perspectief van
de geïnterviewde mannen. Zij uiten een aantal ernstige aantijgingen
aan het adres van hun ex-vrouwen, maar deze aantijgingen zijn voor
rekening van de geïnterviewden gelaten. De ex-vrouwen worden niet met
naam genoemd en zijn verder ook niet direct of indirect
identificeerbaar, mede omdat de personalia van de geïnterviewde mannen
geanonimiseerd zijn. Bovendien zijn de geïnterviewde mannen zodanig
onherkenbaar in beeld gebracht, dat zij niet voor het grote publiek
herkenbaar zijn. Een en ander brengt mee dat niet kan worden
geoordeeld dat de privacy van klaagster is aangetast.
De Raad kan zich voorstellen dat klaagster - nu zij zichzelf in de
uitzending meent te herkennen en door enkele bekenden op de uitzending
is aangesproken - de uitzending als grievend heeft ervaren. Echter,
gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden geconcludeerd
dat klaagster - objectief bezien - door de uitzending wordt
gediskwalificeerd. Reeds daarom behoefde verweerder dan ook geen
wederhoor bij klaagster toe te passen. Daar komt bij dat verweerder
vanwege de aan `Mehmet' toegezegde anonimiteit niet bij diens ex-vrouw
onderzoek kon doen naar de juistheid van zijn verhaal. In de gegeven
omstandigheden mocht verweerder afgaan op het feit dat `Mehmet' door
het opvanghuis naar voren was geschoven als een representatief
voorbeeld en kon verweerder volstaan met een toetsing van de
betrouwbaarheid van het verhaal van `Mehmet' op basis van een
voorafgaand gesprek met hem.
Verweerder heeft derhalve geen grenzen overschreden van hetgeen, gelet
op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk
aanvaardbaar is.
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Privacy: televisie
· Feitenweergave: grievende berichtgeving
Publicatie op www.rvdj.nl/2009/65
H. van Roteyn / AD Haagsche Courant
Uitspraak: ongegrond
De klacht is gericht tegen het artikel "Raad van State: bordeel
terecht gesloten". Kern van de klacht is dat de volledige naam van
klager is vermeld en dat hij is aangeduid als seksexploitant c.q.
bordeelhouder.
In het algemeen bestaat geen bezwaar tegen vermelding van de namen van
de betrokken partijen als het gaat om verslaggeving van een openbare
terechtzitting in een civielrechtelijke of - zoals hier het geval is -
een bestuursrechtelijke procedure. In sommige gevallen kan het belang
van een partij om zoveel mogelijk onherkenbaar te blijven zo zwaar
wegen dat van het vermelden van de (volledige) naam moet worden
afgezien. (zie punt 2.4.8. van de Leidraad en vgl. onder meer: RvdJ
2005/7)
Van een dermate zwaarwegend belang aan de zijde van klager, waardoor
van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt had moeten worden
afgeweken, is niet gebleken. Dat de publicatie onwelgevallig is voor
klager, is daarvoor onvoldoende. Namens klager is ter zitting erkend
dat klager zich al in 2007 tegenover de betrokken journalisten
presenteerde als woordvoerder van Daflon, het bedrijf achter beide
bordelen. Uit de door verweerder overgelegde uittreksels uit het
handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt voorts dat klager
niet alleen betrokken is geweest bij de (inmiddels ontbonden)
vennootschap Daflon B.V., maar ook (via Stichting Daflon 1) bij Daflon
1 B.V., de onderneming die is genoemd in de uitspraak van de Raad van
State waarover het artikel handelt. Bovendien heeft verweerder
onbetwist gesteld dat een van de betrokken journalisten klager al
tientallen jaren van naam en gezicht kent uit het Haagse drugs-, seks-
en gokcircuit. De vermelding van klager in de publicatie vond derhalve
voldoende steun in de feiten.
Het is daarom begrijpelijk en niet journalistiek onaanvaardbaar dat
verweerder in het artikel klagers volledige naam heeft vermeld en
klager als de exploitant van de bordelen heeft aangemerkt.
Trefwoorden:
· Privacy: vermelding persoonlijke gegevens
· Feitenweergave: onjuiste, grievende berichtgeving
· Aard van de publicatie: rechtbankverslag
Publicatie op www.rvdj.nl/2009/66
X / Heusdenlokaal.nl en X / Brabants Dagblad
Uitspraken: ongegrond
Klager maakt bezwaar tegen publicaties die gaan over een
bestuursrechtelijke procedure betreffende de onteigening van de woning
van klager. In de berichten zijn de naam en het adres van klager
vermeld.
De Raad overweegt dat in het algemeen geen bezwaar bestaat tegen
vermelding van de namen van de betrokken partijen in verslagen van een
openbare terechtzitting in een civielrechtelijke of
bestuursrechtelijke procedure. Toch kan het belang van een partij om
zoveel mogelijk onherkenbaar te blijven zo zwaar wegen dat van het
vermelden van de (volledige) naam moet worden afgezien. (zie punt
2.4.8. van de Leidraad en vgl. onder meer: RvdJ 2005/7)
Van een dermate zwaarwegend belang aan de zijde van klager, waardoor
van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt had moeten worden
afgeweken, is niet gebleken. In de onderhavige zaak gaat het om een
onteigeningsgeschil van klager met de gemeente, waarvan verslag is
gedaan. De vermelding van de naam en het adres van klager acht de Raad
in dit geval journalistiek relevant. Niet is gebleken dat de
vermelding van die gegevens voor klager onevenredig veel nadeel
brengt.
Ten aanzien van de klacht gericht tegen Heusdenlokaal.nl overweegt de
Raad verder dat verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat klager zelf
uit de anonimiteit is getreden, hetgeen door klager niet is betwist.
Met betrekking tot de klacht tegen het Brabants Dagblad overweegt de
Raad dat de gegevens van klager, zoals verweerder heeft opgemerkt, ook
op eenvoudige wijze voor een ieder in openbare vergaderstukken en
aankondigingen van de gemeente zijn terug te vinden.
In beide zaken meent de Raad dat in de publicaties niet valt te lezen
dat klager niet bereid zou zijn om met de gemeente te praten. Er is
slechts vermeld dat de gemeente heeft getracht met klager in gesprek
te komen, doch helaas zonder resultaat. De Raad acht dan ook geen
grond aanwezig voor de conclusie dat verweerders tendentieus over
klager hebben bericht. Overigens heeft het Brabants Dagblad klager de
mogelijkheid van een interview geboden, hetgeen klager heeft
afgewezen.
Trefwoorden:
· Privacy: vermelding persoonlijke gegevens
· Feitenweergave: tendentieuze berichtgeving
· Aard van de publicatie: verslaggeving rechtszaken
Publicaties op www.rvdj.nl/2009/67 en www.rvdj.nl/2009/68
S.K.A. Brown / B. Middelburg, Koud Bloed en uitgeverij Nieuw
Amsterdam
Uitspraak: deels gegrond, deels ongegrond, deels onthouding oordeel
De klacht betreft het artikel "In Memoriam - Ronny Ondunk". De Raad
stelt voorop dat hij niet het standpunt van verweerders onderschrijft
dat onduidelijk is wat de bezwaren van klager tegen de publicatie zijn
en dat daarom geen adequaat verweer mogelijk is. Uit de door klager in
zijn klaagschrift letterlijk weergegeven e-mail-correspondentie tussen
klager en verweerders, blijkt dat verweerders goed hebben begrepen wat
de bezwaren van klager tegen de publicatie zijn en dat zij daar toen
ook inhoudelijk op gereageerd hebben. Ook in de onderhavige klachtzaak
was derhalve adequaat verweer door verweerders mogelijk.
Indien de verweerder - zoals in het onderhavige geval - niet
inhoudelijk op de klacht reageert, zal de Raad op basis van het hem
beschikbare materiaal een oordeel geven over de vraag of de verweerder
al dan niet journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld. Als de Raad
echter ten aanzien van een bepaald klachtonderdeel meent dat hij niet
in staat is om enkel op basis van het standpunt van de klager en de
door klager overgelegde stukken tot een gemotiveerd oordeel te komen,
zal hij zich ter zake van een oordeel onthouden. (vgl. RvdJ 2009/14)
Klager heeft gesteld dat hij nooit als bedreigde getuige van justitie
in het buitenland is ondergedoken en hij op dat vlak nooit
ondersteuning van justitie heeft gehad. Tevens stelt hij nimmer een
verklaring tegen de Joego's c.q. Jocic te hebben afgelegd. Naar het
oordeel van de Raad heeft klager de juistheid van zijn standpunten ter
zake voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien meent de Raad dat - nu
klager in zijn klaagschrift de klachtonderdelen duidelijk heeft
opgesomd - het voor rekening van verweerders dient te komen dat zij
niet inhoudelijk op de klacht hebben gereageerd en dat zij derhalve
niet hebben aangetoond dat voor de beweringen voldoende grondslag
bestond. Op dit punt is de klacht dan ook gegrond.
Voor zover de klacht is gericht tegen de bewering dat klager geld in
de B.V. van Ondunk heeft gestoken, is deze ongegrond. Uit de door
klager overgelegde stukken blijkt dat hij in zijn eigen boek
`Drugsbaron in Spijkerbroek' heeft geschreven: "De panden zijn door
mijn bemiddeling terechtgekomen bij Rolan B.V., conform de afspraken
die ik met Jocic heb gemaakt. Daar zit van mij nog zo'n 300.000 gulden
in." Hieruit volgt dat klager kennelijk wel degelijk in de bedoelde
onderneming heeft geïnvesteerd, zij het middels onroerend goed. Dat
verweerders die investering hebben geparafraseerd als `geld in de B.V.
steken' is - anders dan klager stelt - niet journalistiek
onzorgvuldig.
Ten slotte overweegt de Raad dat hij niet de rechtmatigheid van een
journalistieke gedraging beoordeelt. Een dergelijke toetsing is
voorbehouden aan de rechter. Het is dan ook niet aan de Raad om te
beoordelen of sprake is van schending van auteursrecht. Ter zake van
de klacht dat verweerders plagiaat hebben gepleegd, onthoudt de Raad
zich dan ook van een oordeel.
Trefwoorden:
· Feitenweergave: onjuiste berichtgeving
· Procedure: medewerking aan procedure
Publicatie op www.rvdj.nl/2009/69
---
Raad voor de Journalistiek