Q-koorts (Kamerbrief, 16 december 2009)
16 december 2009 - kamerstuk
Kamerbrief met bijlagen waarin de minister, mede namens de minister
van VWS informeert over de maatregelen waarmee Q-koorts wordt
bestreden. Deze maatregelen treden woensdag 16 december in werking.
Datum 16 december 2009
Betreft Q-koorts
Geachte Voorzitter,
Met deze brief informeren wij u nader over de bestrijdingsmaatregelen zoals deze
in de brief van 9 december en het Algemeen Overleg van 10 december
jongstleden reeds zijn aangekondigd. Om te komen tot een goede bestrijdingsaanpak
hebben wij ten aanzien van het testen van dieren en de dodingsmethode
van dieren aanvullend advies gevraagd aan de deskundigen. Dit advies hebben wij
dinsdag 15 december 2009 ontvangen en is als bijlage bijgevoegd bij deze brief.
Ook gaan wij in deze brief in op onze communicatiestrategie zoals toegezegd in
het Algemeen Overleg van 1 oktober en 11 november jl.
In het advies van 4 december geven deskundigen aan dat de reeds ingezette
maatregelen een positief effect zullen hebben op de vermindering van het aantal
mensen dat ziek zal worden door Q-koorts. Cruciaal in ons beleid is en blijft de
verplichte vaccinatie van melkgeiten en melkschapen. De eerste indrukken zijn
positief, maar hoe groot het daadwerkelijke effect is van dit vaccin kunnen we pas
evalueren na het lammerseizoen 2010. Door de beperkte beschikbaarheid van het
vaccin kon in 2009 slechts een deel van de dieren in Nederland gevaccineerd
worden. Daarmee moeten we rekening houden bij de te nemen maatregelen. De
deskundigen geven ook aan dat met de huidige aanpak, besmette bedrijven
tijdens het komende lammerseizoen toch nog een risico kunnen vormen voor de
volksgezondheid. Wij hebben besloten dit risico te verkleinen, zoals ook
aangegeven in het Algemeen Overleg van 10 december jl.
Ruimen
Een pakket van maatregelen dat de bescherming van de volksgezondheid
maximaliseert en het aantal te doden dieren minimaliseert, verdient de voorkeur.
In onze brief van 9 december jl. hebben we aangekondigd dat op besmette
bedrijven drachtige dieren geruimd zullen moeten worden. Ons streven is om zo
min mogelijk gezonde en gevaccineerde dieren te doden. Daarom hebben wij de
deskundigen advies gevraagd over de mogelijkheid om op besmette bedrijven
onderscheid te maken tussen besmette en niet-besmette dieren.
Het deskundigen advies is klip en klaar; "Het maken van een absoluut
onderscheid tussen besmette dieren en niet besmette dieren op deze bedrijven is
niet mogelijk, omdat op basis van het onderzoek van één monster op een
eenmalig tijdstip voor een abortus of normale partus er een grote kans bestaat op
vals-negatieve uitslagen"
Gezien dit advies en met het oog op de mogelijke gevolgen voor de
volksgezondheid rest ons helaas niets anders, dan op besmette bedrijven
(gevaccineerd en niet-gevaccineerd) alle drachtige dieren te ruimen. Dit om te
voorkomen dat tijdens het snel naderbij komende lammerseizoen opnieuw veel
bacteriën in het milieu worden gebracht.
Omdat Q-koorts via sperma van besmette bokken overgedragen kan worden op
Q-koortsvrije vrouwelijke dieren, worden op besmette bedrijven alle mannelijke
dieren geruimd.
De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) begint maandag 21 december met het
ruimen van drachtige dieren op besmette bedrijven. Uit het advies van de
deskundigen van 15 december (bijlage 2) blijkt dat het vervoer van drachtige
dieren naar het slachthuis vanuit dierenwelzijns- en volksgezondheidsoogpunt
onwenselijk is. Het vervoeren van levende drachtige dieren kent volgens de
deskundigen onaanvaardbare risico's, omdat tijdens het vervoer van de dieren
abortus niet is uit te sluiten. Zij ontraden deze optie óók om onnodige risico's voor
vervoerders, slachthuispersoneel en eventuele omwonenden te verminderen. Er is
hierdoor helaas geen andere mogelijkheid dan om de dieren op de bedrijven te
doden en ter destructie aan te bieden.
Op 55 besmette bedrijven bevinden zich in totaal 64.000 melkgeiten, waarvan
ongeveer 34.500 dieren drachtig zijn. Omdat dieren niet voortdurend uitscheiden,
zijn waarschijnlijk nog niet alle besmette bedrijven in beeld. Door toepassing van
het tankmelkonderzoek (eens per twee weken) is de verwachting dat we tot het
eind van de lammerperiode nog regelmatig zullen worden geconfronteerd met
nieuwe besmette bedrijven.
Niet-drachtige vrouwelijke dieren op besmette bedrijven worden niet geruimd. Het
ruimen van deze dieren heeft geen toegevoegde waarde voor de volksgezondheid,
immers slechts bij het lammeren komen grote hoeveelheden bacteriën vrij. Voor
deze dieren zal een levenslang fokverbod worden ingevoerd.
Overige Maatregelen
Tankmelkonderzoek
De frequentie van het tankmelkonderzoek is hoger geworden. Alle houders van
meer dan 50 melkgeiten- of melkschapen zijn sinds maandag 14 december
verplicht om tenminste elke twee weken een tankmelkmonster te laten
onderzoeken op aanwezigheid van Coxiella burnetii. Het onderzoek wordt
uitgevoerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren en het Centraal Veterinair
Instituut (CVI). Bij een positieve uitslag van het tankmelkonderzoek, worden
zowel de veehouder als de VWA geïnformeerd en wordt het bedrijf verdacht
verklaard. De maatregelen gelden vanaf het moment dat de verdenking ingaat.
De VWA bezoekt vervolgens het bedrijf en neemt een nieuw monster dat door het
CVI wordt getest.
Als, na bevestiging van het CVI, blijkt dat de Q-koortsbacterie in de melk
aanwezig is, wordt een bedrijf besmet verklaard. De veehouder, de burgemeester
en de GGD ontvangen dan een brief van de VWA.
Meldplicht
Op grond van de Gezondheids- en Welzijnswet (GWWD) zijn veehouders,
dierenartsen en alle andere betrokkenen verplicht om verschijnselen van een
besmettelijke dierziekte te melden aan de VWA. Na een melding van een
verdenking op basis van afwijkende abortusaantallen bezoekt de VWA het bedrijf
en neemt dan een monster van de tankmelk. Als na onderzoek bij het Centraal
Veterinair Instituut blijkt dat de Q-koortsbacterie in de melk aanwezig is, wordt
het bedrijf besmet verklaard.
Moratorium op uitbreiding
Vorige week hebben wij u geïnformeerd dat wij op 9 december een moratorium op
uitbreiding hadden afgekondigd in 5 km zones rondom een besmet verklaard
bedrijf. Wij hebben besloten deze regeling te laten vervallen en over te gaan op
een moratorium voor alle bedrijven in heel Nederland. De reden hiervoor is dat
dieren niet voortdurend de Q-koortsbacterie uitscheiden, waardoor niet alle
besmette bedrijven tijdig zullen worden herkend. De verwachting is dat we de
komende maanden, tot het eind van de lammerperiode, nog met nieuwe besmette
bedrijven geconfronteerd worden. Voor alle bedrijven met meer dan 50 melkgeiten
of schapen geldt daarom dat zij niet uit mogen breiden en dat zij alleen
gevaccineerde dieren aan mogen voeren waarbij het referentieaantal dat is
opgegeven in de novembertelling niet overschreden mag worden.
Fokverbod
Hoewel de meeste dieren al gedekt zijn, wordt er een algeheel fokverbod ingesteld
voor alle bedrijven met meer dan 50 melkgeiten of melkschapen. Omdat besmette
dieren niet voortdurend de bacterie uitscheiden, zal ook een deel van de nu vrije
bedrijven nog besmet verklaard worden. Ook op deze bedrijven zullen drachtige
dieren geruimd worden. Om zo min mogelijk dieren te moeten doden, hebben we
voor alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven een fokverbod ingesteld tot 1 juli
2010.
Mest- en hygiënemaatregelen
Op besmette bedrijven gold een uitmestverbod gedurende de lammerperiode, tot
30 dagen na afloop van de lammerperiode. Vervolgens mocht de mest na
90 dagen afgedekte opslag uitgereden worden op het land. Voor besmette
bedrijven gaat een verbod gelden op het uitmesten van de stal vanaf het moment
dat de dieren worden geruimd tot 30 dagen daarna. De overige maatregelen
blijven gelijk.
Omdat bedrijven die nu nog vrij zijn in de loop van de komende maanden toch
nog besmet kunnen blijken, worden de mest- en hygiënemaatregelen ook voor
alle andere melkgeiten- en melkschapenbedrijven van kracht. Voor alle bedrijven
geldt dat de mest 90 dagen afgedekt moet worden opgeslagen op het eigen
bedrijf, alvorens de mest mag worden afgevoerd.
Bezoekersverbod
Sinds juni 2008 geldt voor veehouders van besmette bedrijven dat zij geen
bezoekers mogen ontvangen in de stal. Alleen mensen die vanwege hun beroep
op het bedrijf langskomen, mogen in stallen van besmette bedrijven komen.
Vervoersbeperkingen
Sinds 1 oktober 2009 geldt dat besmette bedrijven geen dieren mogen afvoeren
naar andere melkleverende bedrijven. Afvoer van dieren naar het slachthuis en
van jonge dieren naar een afmestbedrijf is wel toegestaan. Aanvullend op de
reeds geldende vervoersbeperkingen van besmette bedrijven wordt ook de afvoer
van jonge dieren naar opfokbedrijven verboden. Besmette bedrijven mogen alleen
gevaccineerde dieren aanvoeren van vrije bedrijven. In het huidige pakket aan
maatregelen past ook uitbreiding van deze laatste maatregel naar vrije bedrijven.
De regel wordt nu dat op alle bedrijven alleen aanvoer van gevaccineerde dieren
is toegestaan.
Andere bedrijven met schapen en geiten
De maatregelen op melkgeiten en melkschapenbedrijven gaan heel ver om te
voorkomen dat tijdens het lammerseizoen van 2010 veel bacteriën worden
uitgescheiden. Tegelijkertijd weten we dat Q-koorts ook bij andere schapen en
geiten, bijvoorbeeld op kinderboerderijen, voor kan komen. Q-koorts komt ook
voor bij heel veel andere diersoorten, zoals katten, runderen en paarden. In het
advies van 24 juli 2009 geven de deskundigen aan dat de bron van de Q-koortsepidemie
in Nederland gevonden kan worden in de melkgeiten- en melkschapenhouderij.
De maatregelen, en ook de aanvullende maatregelen zijn daarom alleen
op deze categorie bedrijven gericht. Er is vooralsnog geen aanleiding om het
maatregelenpakket uit te breiden naar andere houders van schapen en geiten. We
houden de situatie op alle andere bedrijven dan melkgeiten- en melkschapenbedrijven
nauwlettend in de gaten met verschillende onderzoeken. Wanneer de
situatie met betrekking tot andere diersoorten of houderijvormen verandert en
een aanpassing van het beleid nodig is, berichten wij hierover.
Hoewel de deskundigen van oordeel zijn dat de risico's liggen bij de grotere
bedrijven, willen we toch ten spoedigste een aanvullend advies vragen aan de
deskundigen over kinderboerderijen en andere bedrijven met een publieksfunctie
en u daarover informeren.
Begeleiding
Zowel de ziekte als de aangekondigde bestrijdingsaanpak kan sociaal-emotionele
en psychosociale gevolgen hebben voor patiënten, veehouders, omwonenden en
de uitvoerders van het beleid. Veehouderijbedrijven zijn vaak familiebedrijven. De
maatregelen zijn voor deze families heel ingrijpend. In deze fase van de
bestrijding is het van sommige maatregelen nog onduidelijk wat dit precies zal
betekenen voor de veehouders en hun gezinnen.
De maatregelen, zoals het ruimen van dieren en de onzekerheid over wat
bepaalde maatregelen precies zullen betekenen maakt deze periode een moeilijke
periode voor de veehouder en zijn gezin. Wij zijn ons hier bewust van.
Voor sociaal-emotionele problemen is begeleiding nodig. Deze begeleiding wordt
vooral informeel en vrijwillig geboden vanuit de directe omgeving van de
veehouder en zijn gezin. Bijvoorbeeld ondersteuning en begeleiding door familie,
vrienden, kerk, agrarische organisaties. In sommige gevallen, bij psychosociale
problematiek, kan echter specifieke hulp nodig zijn. Deze specifieke zorg wordt in
de regio gecoördineerd door de GGD. De GGD zorgt in overleg met LNV en LTO
dat er bij de veehouders en hun gezinnen informatie vertrekt wordt over de
verschillende instanties waar veehouders en hun gezin contact mee op kunnen
nemen als daar behoefte aan is. Indien nodig zal de wijkverpleegkundige/sociaal
verpleegkundige bij de veehouder en zijn gezin langs gaan om na te gaan of er
aanvullende specifieke hulp nodig is.
Communicatie
De communicatie over Q-koorts en de (nieuwe) inzichten over deze ziekte zal
transparant gebeuren. Tijdens het Algemeen Overleg van 1 oktober en dat van
11 november hebben wij toegezegd u een communicatiestrategie Q-koorts toe te
sturen. Deze is in samenwerking met partners ontwikkeld en gericht op het
inzetten van een eenduidige communicatie bij de start van het lammerseizoen.
Inmiddels echter hebben wij op basis van adviezen van deskundigen besloten om
alle drachtige dieren van besmette bedrijven te ruimen. Uiteraard is dit van
invloed op de communicatiestrategie. Doel van deze communicatie is om
transparant te zijn, onrust te voorkomen en draagvlak te creëren voor de
maatregelen die de overheid neemt om mensen te beschermen. Hierbij wordt
rekening gehouden met alle volksgezondheidsaspecten en het welzijn van
betrokken professionals, zoals veehouders. De Rijksoverheid neemt het voortouw
in de communicatie met bestuurders, GGD'en, zorgverleners, veehouders en
omwonenden van besmette bedrijven.
Eerder was afgesproken dat regionale en lokale partijen dat vooral zouden doen.
Het was echter niet reëel te verwachten dat deze partijen zich op zo'n korte
termijn adequaat konden voorbereiden. Wij sturen deze week een brief uit naar
alle burgemeesters in Nederland, de Commissarissen van de Koningin, diverse
koepels van zorgverleners, alle GGD'en en de omwonenden van besmetverklaarde
bedrijven om hen te informeren.
Daarna zal de communicatie over Q-koorts op lokaal niveau worden opgepakt. Uit
diverse onderzoeken is immers gebleken dat mensen informatie van instanties die
ook fysiek in hun nabijheid zijn beter tot zich nemen. Daarnaast kan de lokale
behoefte aan informatie sterk verschillen. De Rijksoverheid gaat daarbij
ondersteunen, dan wel faciliteren.
In de communicatie over Q-koorts onderscheiden we zes doelgroepen:
1. professionals in de humane en veterinaire sector (bijv. GGD'en, eerste- en
tweedelijns
zorgverleners, bedrijfsartsen)
2. beroepsmatige melkgeiten en -schapenhouders en hun gezin
3. burgers (bijv, omwonenden van besmette bedrijven, recreanten en toeristen,
patiënten met chronische klachten)
4. mensen die op andere wijze beroepsmatig een verhoogd risico lopen
5. bestuurders
6. hobbydierhouders en bedrijven met een publieke functie (zoals
kinderboerderijen, zorgboerderijen, bedrijven met "lammetjesaaidagen")
De afgelopen weken zijn de doelgroepen en de wijze waarop zij kunnen worden
benaderd in kaart gebracht.
De publiekscommunicatie op dit moment is vooral gericht op het informeren van
de omwonenden, hun lokale en regionale autoriteiten en de intermediairs over de
maatregelen. Daarbij is de boodschap dat het besmettingsrisico in deze periode
uiterst gering is.
Het is belangrijk om vlak voor de start van het lammerseizoen de publiekcommunicatie
te intensiveren, ondanks dat nu veel drachtige dieren worden
geruimd. Er wordt hierbij extra aandacht geschonken aan het scheppen van reële
verwachtingen over het ingezette beleid en tevens om ongefundeerde onrust te
voorkomen.
Uit de afgelopen jaren is bekend dat in de lammerperiode meer mensen ziek
worden. Het is (ondanks de aanvullende maatregelen die we nemen) niet uit te
sluiten dat mensen in februari 2010 ziek worden door bacteriën die al
wijdverspreid in het milieu zitten, dan wel bacteriën die afkomstig zijn van
bedrijven die nu nog niet worden herkend bij de tankmelkmonitoring. Het blijft
dus belangrijk dat mensen in het voorjaar van 2010 op de hoogte zijn van de
verschijnselen van Q-koorts opdat zij tijdig hulp zoeken bij klachten die mogelijk
worden veroorzaakt door Q-koorts. De GGD'en zijn op de hoogte van de
'communicatie toolkit' van het RIVM die vooral gericht is op professionals. Wij zien
de GGD'en als regisseur in de regio om eenduidige communicatie over
gezondheidsrisico's en handelingsmogelijkheden met burgers, professionals en
bestuurders te faciliteren, met ondersteuning vanuit de Rijksoverheid. Wij hebben
de burgemeesters gevraagd om, in het kader van hun verantwoordelijkheid
conform de wet Publieke Gezondheid, de GGD'en de opdracht te geven om deze
rol te vervullen en daarbij gebruik te maken van de landelijk ontwikkelde
communicatiemiddelen.
Hiervoor zijn de volgende communicatiemiddelen ontworpen:
1) Geografische kaart die inzicht biedt in de gebieden waar mensen een
mogelijk verhoogd risico lopen op besmetting
Inmiddels is dit kaartje gepubliceerd op de website van het RIVM en de VWA. Het
kaartje geeft via cirkels de gebieden aan waar Q-koorts is aangetroffen op
melkgeiten- of melkschapenbedrijven en waar mensen mogelijk een verhoogd
risico lopen op een besmetting met Q-koorts. In het midden van de cirkels staan
de besmette bedrijven weergegeven met een stip. Dit kaartje zal worden
aangepast op geleide van de uitslagen van de tankmelkmonitoring. Ook worden
de adressen (maar niet de namen) van de besmette bedrijven bekend gemaakt op
de website van de VWA.
2) Website Q-koorts (www.qkoortsinnederland.nl)
De informatie over Q-koorts verandert door alle nieuwe onderzoeksresultaten en
beleidswijzigingen snel. Wij hebben ervoor gekozen om één website (portal) te
maken. Via deze site kunnen bezoekers (afhankelijk van hun informatiebehoefte)
snel doorlinken naar de relevante websites over Q-koorts.
3) Communicatietoolkit RIVM
Het RIVM ontwikkelt een 'toolkit Q-koorts'. Deze toolkit bestaat uit diverse
materialen met breed gedragen, wetenschappelijk onderbouwde informatie over
Q-koorts. Deze online toolkit wordt beschikbaar gesteld aan alle intermediairs en
lokale en regionale bestuurders. Met het gereedschap in de toolkit kunnen zij hun
publieksvoorlichting invullen. De toolkit zal vóór het lammerseizoen van 1 januari
2010 beschikbaar zijn en wara nodig op geleide van nieuwe inzichten
worden aangepast.
4) Brieven
Veehouders, burgemeesters en GGD'en worden door middel van een brief van de
VWA geïnformeerd over de besmetstatus van bedrijven. Omwonenden van nieuwe
besmette bedrijven krijgen een brief van de ministeries van VWS en LNV.
5) Nieuwsbrieven
De ministeries van LNV en VWS zullen zo vaak als nodig is een digitale nieuwsbrief
Q-koorts verspreiden aan oa. de GGD'en, de Vereniging Nederlandse Gemeenten
en koepelorganisaties van medische en veterinaire professionals. De nieuwsbrief
biedt inzicht in nieuwe onderzoeksresultaten, mogelijke beleidswijzigingen en
achtergrondinformatie naar aanleiding van vragen van gemeentelijk en provinciale
bestuurders.
6) Overleg
In 2008 en 2009 is gebleken dat er behoefte is aan verschillende vormen van
overleg: regionaal overleg, centraal bestuurlijk overleg en een overleg binnen de
veterinaire sector (basisoverleg).
Regionaal overleg
Afhankelijk van de behoefte van de regio's zullen wij regionale overleggen
ondersteunen. Het Ministerie van LNV zal via haar Directie Regionale Zaken
ondersteuning bieden aan bestuurders in de regio. Voor het ministerie van VWS
zijn dit de regionaal arts consulenten (raccers), die een spil vormen tussen het
ministerie van VWS, het RIVM en de regio.
Naar aanleiding van de keuzes zoals weergegeven in deze brief heeft het Rijk
initiatief genomen voor de organisatie van bijeenkomsten voor betrokken
bestuurders in de regio, eind deze week. Daarna wordt bezien hoe overleg in de
toekomst vorm krijgt.
Bestuurlijk overleg
In de komende periode zal eenmaal per maand een landelijk bestuurlijk overleg
plaatsvinden waar, naast de ministeries van LNV, VWS en Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, de VWA, het RIVM, de VNG, GGD-NL en een afvaardiging van
burgemeesters en wethouders en GGD'en zal deelnemen. De VNG en GGD-NL
coördineren deze afvaardiging.
Basisoverleg
Het basisoverleg is een wederzijds informerend overleg tussen het ministerie van
LNV en de landbouwsector. Wanneer er sprake is van een aanpassing van het
beleid of wanneer verschillende partijen uit de veterinaire sector aangeven
behoefte te hebben aan informatie, wordt een basisoverleg georganiseerd door
het Ministerie van LNV. In het basisoverleg zijn alle betrokken veterinaire
koepelorganisaties vertegenwoordigd.
Wij hebben u met deze brief een overzicht gegeven van de verdergaande aanpak
waarmee Q-koorts wordt bestreden. De nieuwe maatregelen treden woensdag
16 december in werking.
Wij realiseren ons dat we met dit maatregelenpakket buitengewoon ingrijpende
interventies plegen die voor veehouders en hun gezin, vele burgers, professionals,
medewerkers van uitvoerende diensten geen gemakkelijke opgave vormen. Wij
achten het pakket gelet op de door de deskundigen uitgebrachte adviezen
onafwendbaar. Velen zullen zware weken tegemoet gaan. Wij zullen binnen de
grenzen van onze verantwoordelijkheden en mogelijkheden ondersteuning bieden
bij de uitvoering van de maatregelen en de bijbehorende nazorg.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT,
dr. A. Klink
Postbus 1 A. van Leeuwenhoeklaan 9 Tel (030) 274 9111 inf0@riVm.nl
3720 BA Bilthoven 3721 MA Bilthoven Fax (030)27429 71 www.rivm.nl
FIVITI
Ministerie van LNV, t.a.v. mevrouw A. Burger,
Minsterie van VWS, t.a.v. de heer P.H. Huyts
Onderwerp
Advies ruimingsbeleid en dodingsmethoden van Q-koorts besmette geiten.
Geachte mevrouw Burger, geachte heer Huyts,
Datum
15 december 2009 op vrijdagmiddag 11 december ontving ik uw verzoek om advies ten aanzien van de
Ons kenmerk verschillende opties voor dodingsmethoden van drachtige melkgeiten of melkschapen
843/2009/ LCIJ JvS/TO van besmette bedrijven. In het overleg van maandagmorgen 14 december zijn daarnaast
Blad nog vier vragen voor de deskundigen geformuleerd. Twee vragen zijn in de brief van
'/5 het CVI (de heer Bianchi) aan de CVO (mevrouw BrUschke) uitvoerig aan de orde
I3ehandeld door gekomen. De andere door ons geconsulteerde deskundigen onderschrijven de adviezen
T. Oomen van het CVI. Het CVI-advies is als bijiage toegevoegd.
Landeljke Coördinatie De andere vragen heb ik aan een aantal veterinair deskundigen en een arbodeskundige
Enfectieziektebestrijding voorgelegd (zie bijiage). De deskundigen benadrukken dat de adviezen ten aanzien van
Tel (030) 274 7000 de dodingsmethoden gericht zijn op het beperkt houden van de verspreiding van C.
Fax (030) 274 4455 burnetii uit besmette dieren door het minimaliseren van het aantal handelingen met de
ton.oomen@rivm.nl dieren en het limiteren van de locaties waar de dieren verblijven. Het is van belang om
het risico voor werknemers zo klein mogelijk te houden.
1k geef u puntsgewijs een onderbouwing en antwoord op uw vragen.
Vraag 1.
Betreft niet-gevaccineerde bed rijven die positief testen in tankmelkonderzoek.
Is er effect te verwachten van het vaccineren van drachtige dieren?
Overweging
Hierover zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden. Een deel van de dieren zal reeds
besmet zijn, ook wanneer de test (nog) niet positief is. In dergelijke gevallen levert
vaccineren geen reductie van verspreiding van Coxiella burnetii op. Een aantal dieren
zal nog niet besmet zijn. Er is twijfel over het effect van vaccineren van drachtige
dieren, maar het ontbreekt aan goede gegevens bij geiten.
Advies
De deskundigen zijn van mening dat het vaccineren van drachtige dieren niet Ieidt tot
het gewenste effect op de uitscheiding van C. burnetii. Zie verder de toelichting en
onderbouwing van het CVI.
rivrri
Datum Vraag 2.
15 december 20099 Betreft gevaccineerde bedrijven die positief testen in tankmelkonderzoek
Ons kenmerk Is bet mogelijk om onderscheid te maken tussen hoog en laag besmette bedrijven?
843/2009/ LCI/ JvS/TO
Blad Overweging
2/5 Zoals in het advies van 10 december aangegeven is een onderscheid in hoge of lage
besmetting arbitrair, en zoals in het advies van het CVI aangegeven, daarmee ook
juridisch aanvechtbaar. Bij nadere beschouwing door de veterinaire deskundigen blijkt
dat op basis van de laboratoriumbepaling in de tankmelk het niet mogelijk is om een
betrouwbaar onderscheid te maken tussen hoog of laag besmet. De nu beschikbare test
om besmetting van individuele geiten vast te stellen heeft als eenmalige test te weinig
voorspellende waarde of het dier de bacterie zal gaan uitscheiden of niet. Er is geen
grens aan te geven die voldoende zekerheid biedt.
Advies
De veterinaire deskundigen achten het niet mogelijk een effectief onderscheid te maken
in hoog of laag besmette bedrijven. Eenmalige individuele tests op besmetting bieden
onvoldoende mogelijkheden om uitscheiding in de nabije toekomst uit te sluiten. Zie
verder de toelichting en onderbouwing van het CVI.
Vraag 3.
Betreft gevaccineerde bedrijven, die positief testen in bet tankmelkonderzoek.
Heeft bet een nuttig effect om niet-dracbtige dieren te testen en onderscheid te
maken tussen besmette en niet-besmette dieren (en vervolgens de besmette dieren
te ruimen)?
Overweging
Niet drachtige geInfecteerde dieren scheiden de Q-koortsbacterie uit in lage
hoeveelheden. De deskundigen verwachten daarvan weinig gevaar voor de
volksgezondheid. Daarbij moet worden aangetekend dat de bacterie in de omgeving van
het bedrijf zal zijn verspreid, hetgeen ook bij maximale interventie in 2010 nog steeds
kan leiden tot nieuwe ziektegevallen bij mensen.
Advies
Het ruimen van niet-drachtige besmette dieren heeft geen toegevoegde waarde voor de
volksgezondheid. Een selectief ruimingbeleid van positieve dieren kan helpen om het
betreffende bedrijf sneller naar de negatiefstatus te leiden.
Vraag 4.
Betreft niet-gevaccineerde bedrijven die negatieftesten in bet tankmelkonderzoek.
Is bet huidige beleid voldoende om volksgezondheidsproblemen bet komende
seizoen te beperken?
Overweging
Er zullen het komende seizoen een aantal bedrijven positiefworden die nu nog negatief
testen in het tankmelkonderzoek. Op basis van wat er bekend is uit de historie zou dit
aantal in het komende lammerseizoen op kunnen lopen tot enige tientallen extra
positieve bedrijven. Dit zijn bij uitstek de bedrijven waar in de directe omgeving
volksgezondheidsproblemen kunnen ontstaan, omdat op niet-gevaccineerde bedrijven
de (nieuwe) infectie kan leiden tot een abortusstorm.
rivm
Datum Advies
15 december 20099 Zoals in het advies van 4 december al aangegeven, is het van belang om deze bedrijven
Ons kenmerk snel op te sporen. De deskundigen adviseren daarom om de testfrequentie hoger te
843/2009/ LCI/ JvS/T0 maken. Logistiek is het mogelijk om alle (negatieve) bedrijven tweewekelijks aan
Blad tankmelkonderzoek te onderwerpen. Tankmelkonderzoek heeft, ook bij een hogere
3/5 frequentie dan tweemaandelijks, beperkingen. Een bedrijf kan met abortussen
geconfronteerd worden voordat de tankmelk positiefwordt. Het verdient aanbeveling
om het meldingcriterium te handhaven (5 % abortus of 3 dieren bij kleine bedrijven) om
snel maatregeien te kunnen nemen. Door een snelle melding bij de GGD kunnen
omwonenden geInformeerd en voorgelicht worden.
De volgende vragen betreffen de dodingsmethoden (eerder gesteld op 11 december
2009 door Mw. Burger}.
Vraag 5.
Het doden op het slachthuis, waarbij de producten gebruikt worden voor
menselijke of dierlijke consumptie.
Overweging
Voor deze optie is het noodzakelijk om drachtige dieren te vervoeren naar het
slachthuis. Zowel het vervoer als de verwerking van de dieren in het slachthuis geeft
extra risico voor verspreiding van C. burnetii. Vervoer geeft stress bij de drachtige
dieren vat een verhoogde kans geeft op abortus en daarmee op verspreiding van de Q
koorts bacterie. Vervoer is niet toegestaan in de laatste twee weken van de dracht.
Ret slachten van drachtige besmette dieren, waarbij de producten gebruikt gaan worden
voor menselijke consumptie, zou volgens de geraadpleegde bedrijfsarts in Europese
regelgeving niet toegestaan zijn (1). Indien u toch besluit tot het slachten voor dierlijke
consumptie, dient bij het slachten de baarmoeder met de vrucht zorgvuldig vrij
geprepareerd te worden en separaat afgevoerd te worden naar de destructie. Bij
eventuele slachtfouten ontstaat voor slachthuismedewerkers en mogelijk ook voor
omwonenden een onaanvaardbaar hoog risico op het vrijkomen van hoge hoeveelheden
C. burnetil. In de literatuur zijn voldoende aanwijzingen dat slachthuismedewerkers Q
koorts oplopen. (2, 3 en 4)
Bij eventuele slachtfouten wordt het voor consumptie bedoelde vlees van het dier
gecontamineerd met C. burn etii. Ret is daarom afte raden om het vlees van de dieren te
gebruiken voor consumptie, omdat tijdens de verwerking vóór verhitting een
blootstellingrisico niet kan worden uitgesloten. Ten slotte is in de literatuur beschreven
dat mensen Q-koorts kunnen oplopen in de omgeving van een slachthuis als gevoig van
verwaaiing van gecontamineerd slachtafval van besmette dieren. (5)
Advies
De deskundigen ontraden met kracht deze optie om risico voor vervoerders,
slachthuispersoneel en eventuele omwonenden te verminderen. Tijdens het vervoer van
levende drachtige dieren is de kans op abortus verhoogd en verspreiding niet uit te
sluiten. Aan het proces van het uitslachten van karkassen zijn onaanvaardbare
gezondheidsrisico's verbonden voor de medewerkers van het slachthuis, omwonenden
van het slachthuis en consumenten van de producten.
rivm
Datum Vraag 6.
15 december 20099 Het doden op het slachthuis of bij de destructor, met schietmasker en
Ons kenmerk pentobarbital, waarbij de karkassen ter destructie (verbranding) worden
843/2009/ LCI/ JvS/T0 afgevoerd naar Rendac.
Biad
4/5 Overweging
Ook voor deze optie geldt een extra vervoersmoment waarbij meer mensen betrokken
zijn en blootstellingrisico lopen. Zie voor verdere argumentatie de toelichting onder
vraag 5. De kans op verspreiding van de bacterie is bij deze optie lager dan bij optie 5
aangezien de dieren niet worden geslacht en daarmee het risico door slachtfouten wordt
beperkt. We! blijven maatrege!en nodig om de werknemers te beschermen en de
vrachtwagen en het s!achthuis te reinigen. De dodingsmethoden wordt bij vraag 7
behandeld.
Advies
De deskundigen ontraden u deze optie om onnodig risico voor vervoerders,
slachthuispersoneel en eventuele omwonenden te verminderen. Het vervoeren van
levende drachtige dieren geeft onaanvaardbare risico's omdat tijdens het vervoer van de
dieren abortus niet is uit te sluiten*.
Vraag 7.
FEet doden van dieren op het bedrijf met schietmasker en euthesaat, waarbij de
karkassen ter destructie (verbranding) worden afgevoerd naar Rendac.
Overweging
De veterinair deskundigen hebben aangegeven dat een injectie met een overdosis
pentobarbital (merknaam: euthesate, euthasol, euthanimal) als meest diervriendelijke
dodingsmethode voor drachtige dieren (ook voor de ongeboren vrucht) wordt gezien.(6)
Het dier valt rustig in slaap en sterft pijnloos. De ongeboren vrucht krijgt het middel
ook binnen via de placenta en sterfi eveneens pijnloos. Bij de toepassing van het
schietmasker verliest het dier tijdelijk het bewustzijn en zal daama gedood moeten
worden door verbloeding of alsnog het toedienen van een overdosis pentobarbital. De
toepassing van het schietmasker heeft geen toegevoegde waarde.
Het doden van de dieren op bet bedrijf geeft voor de drachtige dieren zelfgeen extra
stress en daarmee minder kans op een spontane abortus. Hoewel het doden van dieren
op het bedrijf voor de veehouder en de dierenarts een emotionele belasting is, die niet
onderschat mag worden, weegt dit niet op tegen het verspreidingsrisico van C. burnetti
tijdens bet vervoer van levende drachtige dieren.
Advies
De veterinair deskundigen adviseren drachtige dieren te doden op het bedrijf met een
overdosis van pentobarbital, conform artikel 4 van de Ministeriele regeling doden van
dieren. De kadavers dienen daarna direct afgedekt afgevoerd te worden ter destructie
(verbranding) naar Rendac.
* Dc deskundigen van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) zijn in tegenstelling tot de andere
deskundigen van mening dat het verhoogde risico op abortus alleen geldt bij hoog-drachtige dieren.
Datum Aanvullend advies:
15 december 20099 - Medewerkers die in contact komen met besmette dieren of producten daarvan
Ons kenmerk dienen voorlichting te ontvangen en beschermende maatregelen te nemen (dit
843/2009/ LCII JvS/TO kan door arbodeskundigen verder worden uitgewerkt). Medewerkers die
Blad behoren tot de risicogroepen voor Q-koorts (Patiënten met reeds bestaande
5/5 hartklepafwijkingen en personen met een verminderde weerstand, als gevoig
van bijvoorbeeld transpiantatie, kanker, chronische nierziekte of zwangerschap)
dienen uitgesloten te worden van werkzaamheden met besmette dieren of
producten daarvan.
- Wie ooit een infectie heeft doorgemaakt heeft een sterk gereduceerde kans op
klachten na nieuwe blootstelling. Het verdient aanbeveling om de medewerkers
waarbij na bedrijfsgeneeskundige screening is vastgesteld dat zij Q-koorts
hebben doorgemaakt, bij voorkeur in te zetten bij werkzaamheden met besmette
dieren of producten daarvan.
- Dc deskundigen adviseren u ten slotte om de medewerkers die betrokken zijn
bij de ruiming en het agrarische gezin psychische nazorg aan te bieden.
Hoogachtend,
-di?'cteur Centrum Infectieziektenbestrijding
Literatuur en verwijzing
1. Verordening EG nr.852/2004, bijiage 1 sectie I, hoofdstuk II, onder B en D
2. Shapiro RA et al, Trial of Q-fever vaccine in Queensland abattoirs, 1990
3. Marmion BP et al, Abbatoir associated Q-fever, 1984
4. Gilroy N et al, Abattoir-associated Q-fever, 2001
5. Carrieri MP et al, slaughterhause related outbreak of Q-fever, 2002
6. Kietzmann, M, Euthanasia of pregnant animals, 2003
Bij lagen
- Geraadpleegde deskundigen
- Advies CVI
Datum
10 december 2009
Ministerie van LNV
t.a.v. mevrouw A. Burger
Minsterie van VWS
t.a.v. de heer P.H. Huijts
Onderwerp
Aanvullend advies Q-koortsmaatregelen deskundigenoverleg 10 december 2009
Geachte mevrouw Burger, geachte heer Huijts,
Dit advies is een aanvulling op de adviesbrief van 4 december. Het huidige advies is tot
stand gekomen in een telefonische vergadering op 10 december met een beperkt aantal
deskundigen (zie bijlage). In de brief van 4 december zijn de effecten van verschillende
veterinaire strategieën op de humane epidemie van Q-koorts door deskundigen
beoordeeld. In dit aanvullende advies behandelen we de specifieke vragen die door de
ministeries van VWS en LNV zijn gesteld.
De deskundigen benadrukken dat de adviezen gericht zijn op het terugdringen van het
aantal abortussen bij besmette dieren waardoor een forse reductie van de uitscheiding
van C. burnettii in 2010 wordt bewerkstelligd. Er wordt nu niet ingegaan op het
gewenste beleid voor na 2010.
De aanvullende vragen concentreren zich op het mogelijk effect van individueel testen
van dieren Dit betreft:
1) De uitvoering van strategieën 5 en 6.
In bijgevoegde beslisboom, die door de ministeries van VWS en LNV zijn opgesteld, is
in kaart gebracht wat de beslispunten zijn voor de uitvoering van strategieën 5 en 6 en
op welke situaties de aanvullende vragen betrekking hebben.
2) Onderstaand geven wij per blokje de gestelde vragen en de reactie van de
deskundigen. Over de rode blokjes in de beslisboom is duidelijkheid.
Ad A: Niet besmette drachtige dieren van op tijd gevaccineerde positieve bedrijven
Hoe groot is het risico voor de volksgezondheid dat drachtige geiten die nu niet besmet
zijn, alsnog op korte termijn besmettelijk worden doordat zij in een besmette stal staan,
dan wel dat zij de bacterie alsnog gaan uitscheiden?
Antwoord:
Een klein aantal dieren zal ten onrechte negatief getest worden. Daarnaast is er een
risico op nieuwe infecties bij een laag percentage dieren. Door de eerdere vaccinatie
zullen al deze dieren vermoedelijk niet aborteren. Bij een abortus worden miljarden Qkoorts
bacteriën uitgescheiden. Bij het voldragen aflammeren van besmette dieren
komen echter ook miljoenen Q-koorts bacteriën vrij. De deskundigen zien hierin een
rechtvaardiging om dieren op deze bedrijven individueel te testen, en alleen de positieve
dieren af te voeren. Wanneer een bedrijf zwaar besmet is, is het risico op nieuwe
infecties bij nog negatief geteste dieren hoger.
Daarom geven wij u in overweging om bij hoog besmette bedrijven ook de niet
besmette drachtige dieren af te voeren. Het onderscheid tussen hoog en laag besmette
bedrijven is arbitrair. Deze grens kan op korte termijn nader uitgewerkt worden door
veterinair deskundigen. Een suggestie daarvoor is meer of minder dan 50%
besmettingen van de drachtige dieren.
Ad B: Besmette niet drachtige dieren van op tijd gevaccineerde positieve bedrijven
Betreft strategie 5b uit het advies. Is er een onderbouwing om een besmet niet-drachtig
dier niet te ruimen?
Antwoord:
Het gaat hier om niet drachtige dieren (dat wil zeggen, niet drachtig of drachtig geweest
in het lammerseizoen 2009/2010) waarvan de uitscheiding van C. burnetii beperkt
wordt geacht. Aangezien de adviezen gericht zijn op het terugdringen van het
uitscheiden van zeer grote hoeveelheden C. burnetii bij abortus en aflammeren van
besmette dieren, heeft het voor 2010 geen grote meerwaarde om deze dieren af te
voeren.
Ad C: Niet besmette niet drachtige dieren van op tijd gevaccineerde positieve
bedrijven
Betreft strategie 6. Hoe groot is de kans dat gevaccineerde dieren in verloop van tijd
besmet raken?
Antwoord:
Er is een beperkt risico op nieuwe infecties voor deze dieren. Echter, bij een fokverbod
voor besmette bedrijven worden deze dieren niet drachtig en blijft de uitscheiding van
C. burnetii beperkt. Het heeft voor 2010 geen grote meerwaarde deze dieren af te
voeren.
Ad D en Ad E: Besmette en niet besmette niet drachtige dieren van niet
gevaccineerde positieve bedrijven
Eveneens strategie 6 waarvan in de adviesbrief van 4 december is aangegeven dat er
weinig meerwaarde wordt gezien t.o.v. strategie 5a.
Uw vragen:
1) Wat is de onderbouwing van deze beperkte meerwaarde?
Antwoord:
Zie antwoord bij B en C
2) Wat zijn de argumenten om vanwege het risico voor de volksgezondheid
hiertoe over te gaan?
Antwoord:
Voor 2010 zijn daarvoor geen argumenten.
3) Wat is de meerwaarde van deze strategie voor het specifieke besmette
bedrijf (bijv. snelle sanering)?
Antwoord:
Voor 2010 is daarvoor geen meerwaarde.
4) Is er een meerwaarde voor 2010 of alleen voor de langere termijn,
wetende dat de verplichte vaccinatie wordt ingezet op deze bedrijven?
Antwoord:
De meerwaarde kan worden gezien als een plan van aanpak om bedrijven snel naar een
negatieve status te geleiden.
5) Is de meerwaarde te kwantificeren en kan de eventuele meerwaarde
afgezet worden tegen het risico dat aanwezig is voor volksgezondheid uit andere
diersoorten (bijv. vleesschapen)?
Antwoord:
De meerwaarde kan niet worden gekwantificeerd.
Aanvullend advies:
- De deskundigen adviseren u om gedurende de lammerperiode (tot juli 2010) de
frequentie van het tankmelkonderzoek te verhogen naar 1x per 2 weken, om
daarmee negatieve bedrijven die alsnog positief worden sneller op te sporen.
- Bij het scannen van dieren op het al of niet drachtig zijn dient deze test ter
meerdere zekerheid te worden herhaald indien het eerste resultaat negatief is en
het scannen vroeg in de vermoedelijke drachtperiode is uitgevoerd.
- Bij het uitvoeren van de maatregelen is snelheid geboden bij die koppels
waarvan het aflammeren al in december en begin januari wordt verwacht.
Hoogachtend,
prof.dr. R.A. Coutinho
directeur Centrum Infectieziektenbestrijding
Bijlagen
-Beslisboom ruimen ja/nee
-Deelnemers deskundigenoverleg
Niet
Besmet
Niet
besmet
Besmet Niet
besmet Besmet Niet
besmet Besmet Niet
besmet Besmet Niet
besmet
Ad A Ad B Ad C Ad D Ad E
zeker
ruimen
Zeker
niet
ruimen
Beslisboom ruimen ja/ nee
Niet (tijdig)
gevaccineerd bedrijf
Besmet
Drachtig Niet drachtig Drachtig Niet drachtig
Besmet
(Op tijd) gevaccineerd
bedrijf
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit