Hoge Raad wijst twee herzieningsverzoeken in een incestzaak af
Den Haag, 15 december 2009 - Het gaat om een incestzaak waarin zowel
vader als zoon is veroordeeld. Zij hebben een verzoek tot herziening
ingediend, met name op de grond dat het maagdenvlies van het
slachtoffer (dochter respectievelijk zus) ondanks het
bewezenverklaarde seksueel misbruik intact zou zijn gebleven. De Hoge
Raad wijst beide herzieningsverzoeken af.
Achtergrond
De vader is door de rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2001 veroordeeld
tot 24 maanden gevangenisstraf met TBS wegens het meermalen plegen van
ontucht met zijn dochter en zoon, waaronder ook het hebben van
geslachtsgemeenschap.
De destijds minderjarige zoon is wegens verkrachting van zijn zus,
meermalen gepleegd, veroordeeld tot deels voorwaardelijke
jeugddetentie van 450 dagen. Beiden hebben destijds in hun
veroordeling door de Rechtbank berust; er is geen hoger beroep
ingesteld.
Op 20 januari 2009 heeft de rechtbank Rotterdam de aan de vader
opgelegde TBS-maatregel met onmiddellijke ingang beëindigd.
De herzieningsverzoeken
Het verzoek van de vader is ingediend door mr. W.H. van Zundert,
advocaat in Rotterdam. Op 23 december 2008 heeft de raadsman de
aanvrage bij de Hoge Raad mondeling toegelicht. Twee eerdere
herzieningsverzoeken van de vader zijn door de Hoge Raad afgewezen (HR
9 september 2003, LJN AL6387 en HR 11 oktober 2005, LJN AU4933).
Het verzoek van de zoon is ingediend door mr. R.J. Baumgardt, advocaat
in Spijkenisse.
Op 26 mei 2009 heeft de procureur-generaal mr. J.W. Fokkens in zijn
conclusie aan de Hoge Raad geadviseerd beide herzieningsverzoeken af
te wijzen.
De herzieningsprocedure
Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk dat inbreuk wordt
gemaakt op het uitgangspunt dat een onherroepelijk veroordeling door
de strafrechter definitief is. Dat is het geval als een aanvrage tot
herziening van zoân veroordeling wordt gedaan en na onderzoek gegrond
wordt bevonden. Dat kan als het gaat om een nieuwe feitelijke
omstandigheid (een zogenaamd ânovumâ) die niet bekend was aan de
rechter toen deze de uitspraak deed waartegen het verzoek zich richt,
en die, als deze aan die rechter wel bekend was geweest, zeer
waarschijnlijk tot vrijspraak zou hebben geleid. Een mening,
overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een
zodanige feitelijke omstandigheid worden aangemerkt, ook niet als deze
in een deskundigenrapport staat vermeld.
De uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de vader
In de zaak van de vader is aangevoerd dat de belastende verklaringen
van zijn zoon en zijn dochter onjuist zijn, met name omdat het
maagdenvlies van de dochter niettegenstaande het bewezenverklaarde
seksueel misbruik intact is bevonden, en voorts omdat de zoon zijn
beschuldiging later heeft ingetrokken. Verder is aangevoerd dat de
vader de beschuldigingen aanvankelijk ten onrechte heeft bekend. Geen
van de aangevoerde omstandigheden levert een novum op.
Ten aanzien van het maagdenvlies geldt het volgende. Het maagdenvlies
van de dochter is door een arts âintactâ beoordeeld. Die bevinding
stond al in het strafdossier vermeld, zodat de rechtbank bij het
wijzen van het vonnis daarmee al bekend was. Daarnaast geldt dat de
later geraadpleegde deskundigen van mening verschillen over de vraag
in hoeverre een maagdenvlies bij vele â ook recente - penetraties nog
intact kan blijven. De deskundigen zijn het er wel over eens dat
beschadigingen aan het maagdenvlies moeilijk zichtbaar kunnen zijn en
dat die zichtbaarheid ook van de onderzoeksmethode kan afhangen. Het
ging hier om een waarneming van een arts met het blote oog, zodat aan
die waarneming geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
Opgemerkt wordt nog dat de dochter heeft verklaard drie dagen voor het
gynaecologische onderzoek nog seksueel misbruikt te zijn geweest en
dat dit meer omvat dan het hebben van geslachtsgemeenschap.
De omstandigheid dat de zoon de beschuldiging jegens zijn vader
tegenover een notaris heeft ingetrokken levert evenmin een novum op.
De zoon heeft destijds op eigen initiatief en na overleg met zijn
raadsman de belastende verklaring afgelegd. Nadien heeft de zoon
wisselend verklaard, waaronder ook dat hij onder druk van zijn familie
de beschuldiging heeft ingetrokken. Die verklaring vindt steun in
verklaringen van de dochter. Dat hij destijds door de politie onder
druk is gezet om zijn vader te beschuldigen blijkt niet.
De vader heeft ook een beroep gedaan op bevindingen van prof. Wagenaar
en prof. Bullens die volgens hem aantonen dat de belastende
verklaringen van zijn kinderen onjuist zijn. Die rapporten houden
echter alleen van de rechtbank afwijkende meningen of gevolgtrekkingen
in omtrent de stukken van het geding.
Voorts is nog aangevoerd dat de bekennende verklaringen onwaar zijn en
dat deze onder zware druk van de kant van de politie tot stand zijn
gekomen. Ter onderbouwing hiervan is een beroep gedaan op een rapport
van dr. Timmerman. Dat deskundigenrapport is evenwel uitsluitend
gebaseerd op wat vader en zoon de deskundige hebben verteld, zonder
dat het dossier aanknopingspunten biedt voor die door de politie
uitgeoefende druk. Bovendien heeft de vader niet alleen tegenover de
politie een deel van de feiten bekend, maar ook in aanwezigheid van
zijn raadsman tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting.
Voor zover is aangevoerd dat de vader gemakkelijk te beïnvloeden is,
geldt nog dat hij een aantal feiten steeds heeft ontkend. Dat wijst er
niet op dat hij alles maar heeft bekend wat hem is voorgehouden, zoals
in het herzieningsverzoek wordt gesuggereerd. Ook in zoverre is dus
geen sprake van een novum.
De uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de zoon
In de zaak van de zoon is aangevoerd dat diens bekentenissen en de
belastende verklaringen van zijn zus onjuist zijn. Ter staving daarvan
is een beroep gedaan op bevindingen van prof. Bullens, dr. Timmerman
en prof. Wagenaar.
De deskundigenrapporten houden alleen van de rechtbank afwijkende
meningen, overtuigingen en gevolgtrekkingen in omtrent de stukken van
het geding die aan de rechtbank bekend waren. Reeds daarom is er geen
sprake van een novum. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de zoon
vanwege zijn persoonlijkheid gemakkelijk beïnvloedbaar is en dat dit
zou kunnen verklaren waarom hij bij de politie een bekennende
verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft immers zijn
persoonlijkheidsproblematiek reeds bij het wijzen van het vonnis in
aanmerking genomen. Voor zover nog is aangevoerd dat de zoon
bekentenissen heeft afgelegd omdat hij niet langer was opgewassen
tegen de door de politie uitgeoefende druk geldt dat uit niets blijkt
dat tijdens de verhoren daadwerkelijk enige druk op de aanvrager is
uitgeoefend. Ook in zoverre is van een novum dus geen sprake.
Gevolgen van deze uitspraak
De uitspraken van de rechtbank Rotterdam in beide zaken blijven in
stand.
Zie voor de volledige uitspraken:
de zaak van de vader, zaaknr. 02901/06 H: LJN BI5020
de zaak van de zoon, zaaknr. 00623/07 H: LJN BI4940
Dit is een samenvatting van de uitspraken van de Hoge Raad van 15
december 2009. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraken zijn laatstgenoemde bindend.
Op dinsdag 15 december is persraadsheer mr. E.J. Numann via
onderstaand telefoonnummer van 12.15 tot 13.30 uur bereikbaar voor het
geven van een toelichting.
Den Haag, 15 december 2009
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236
LJ Nummers
BI5020
BI4940
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 15 december 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie