Onderzoeksraad voor de Veiligheid
De Onderzoeksraad voor veiligheid
Veilig openbaar vervoer met draagvleugelboten op het Noordzeekanaal onder de
huidige omstandigheden niet gewaarborgd
RSS
In de ochtend van 8 oktober 2007 heeft onder slechte
zichtomstandigheden een aanvaring tussen een draagvleugelboot van
vervoersmaatschappij Connexxion en een patrouillevaartuig van de
Koninklijke Marechaussee (KMar) plaatsgevonden. Bij het voorval is één
zwaargewonde gevallen en hebben meerdere personen letsel opgelopen,
vooral botbreuken. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid, onder
voorzitterschap van Prof. Mr. Pieter van Vollenhoven, heeft naar
aanleiding van dit voorval een onderzoek ingesteld.
In de periode 2002-2008 hebben zich vijf voorvallen voorgedaan met
deze snelle draagvleugelboten. Gaandeweg het onderzoek nam bij de
Onderzoeksraad de bezorgdheid toe over de veiligheid in algemene zin
van het personenvervoer met draagvleugelboten op het Noordzeekanaal.
Deze bezorgdheid was voor de Raad aanleiding zijn onderzoek naar het
voorval uit 2007 uit te breiden tot een themaonderzoek. De Raad heeft
moeten constateren dat de veiligheid van het personenvervoer met
draagvleugelboten op het Noordzeekanaal en het IJ onder de huidige
omstandigheden niet is gewaarborgd.
Snelle schepen (schepen die sneller varen dan 40 km/uur) moeten
overeenkomstig de wettelijke regelingen (nationaal en internationaal)
altijd voorrang verlenen aan andere (langzame) vaarweggebruikers. De
draagvleugelboot is zo'n snel schip, want deze vaart circa 60 km/uur
(dienstsnelheid). De overige scheepvaart op het Noordzeekanaal vaart
maximaal 18 km/uur. De Onderzoeksraad heeft in deze themastudie
geconstateerd dat de uitwijkmogelijkheden van de draagvleugelboten op
het Noordzeekanaal beperkt zijn. Dit heeft te maken met de stopweg (de
afgelegde afstand van dienstsnelheid tot het volledig stilliggen van
het vaartuig). Deze ligt tussen 190 en 280 meter. De draaicirkel ligt
tussen 860 meter (over stuurboord) en 980 meter (over bakboord).
Hierdoor wordt op tijd afstoppen en/of uitwijken zeer lastig.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de schipper binnen te korte tijd
en op een te grote afstand van het te ontwijken object (bijvoorbeeld
een ander schip), een koerswijziging moet inzetten om tijdig uit te
kunnen wijken. Dit probleem doet zich reeds voor bij goede
zichtomstandigheden. Maar zeker tijdens slecht weer of zicht, of bij
onverwachte koerswijzigingen van omringende scheepvaart op een korte
afstand van de draagvleugelboot, heeft de schipper van de
draagvleugelboot onvoldoende tijd om te anticiperen.
Bij de dienstsnelheid van 60 km/uur is het feitelijk onmogelijk om
altijd aan de wettelijke voorrangsregel te voldoen. Juist op het
onderhavige traject klemt dit. Doordat het Noordzeekanaal aan diverse
havens is gelegen, is er namelijk veel kruisend verkeer van
verschillende typen schepen. Normaal gesproken is het verlagen van de
snelheid een goede maatregel om voldoende tijd te hebben om
gevaarlijke situaties te voorkomen. De vaareigenschappen van de
draagvleugelboot zijn echter dusdanig dat dit maar in beperkte mate
een oplossing biedt. De stabiliteit en manoeuvreerbaarheid van de
draagvleugelboot verslechteren namelijk bij snelheden tussen de 20
km/uur en 45 km/uur. Dit werkt in de hand dat een schipper ook bij
minder goede zichtomstandigheden een relatief hoge snelheid aanhoudt.
Voor alle onderzochte voorvallen geldt dat de betrokken
draagvleugelboot ten tijde van het voorval voer met een snelheid van
circa 60 km/uur.
De Raad concludeert verder dat geen van de bij de totstandkoming van
deze openbaarvervoer- verbinding betrokken partijen bij de
ingebruikname van die verbinding de risico's daarvan in kaart heeft
gebracht. Er is destijds meer naar de economische haalbaarheid gekeken
dan naar de veiligheid van deze vorm van openbaar vervoer en de
mogelijkheid om te kunnen voldoen aan de uitwijkverplichting met de
vaareigenschappen van deze schepen.
De Onderzoeksraad beveelt de minister van Verkeer en Waterstaat aan
alsnog specifiek op de veiligheid gericht onderzoek te verrichten naar
het varen met draagvleugelboten op het Noordzeekanaal. De provincie
Noord-Holland wordt aanbevolen het ingenomen standpunt dat de
provincie als opdrachtgever geen rol heeft op het punt van de
veiligheid van de verbinding op het Noordzeekanaal te herroepen. Een
eerste stap hierbij is het deelnemen aan het in de eerste aanbeveling
genoemde onderzoek. `
Onderzoeksraad voor de Veiligheid