Snellere harde schijven dankzij laserlichtflitsen
Geplaatst: 14 december, 2009
Voor snellere harde schijven moet je de enen en nullen nog sneller
kunnen schrijven. Natuurkundigen van de TU/e laten nu zien waarom
bepaalde materialen duizend keer sneller met laserlicht te schakelen
zijn dan andere. De bevindingen zijn maandag 14 december online
verschenen in het gerenommeerde Nature Materials.
De Eindhovense onderzoekers onder leiding van prof. dr. Bert Koopmans
(TU/e-faculteit Technische Natuurkunde) publiceren hun bevindingen
samen met collegas van de Technische Universität Kaiserslautern en het
Max-Planck-Institut in Stuttgart. Zij geven als eersten een verklaring
voor het feit dat in sommige magnetische materialen de domeintjes tot
duizend maal sneller met laserlicht te schakelen zijn (ofwel: de 1-en
en 0-en geschreven of gewist kunnen worden) dan in andere materialen.
Over dit onderwerp waren natuurkundigen het al zon twintig jaar
oneens.
Bitjes schrijven met laserlichtflitsjes
De nieuwe inzichten zijn van groot belang voor het kleiner en sneller
maken van harde schijven en andere, nieuwe vormen van gegevensopslag.
De grote producenten van harde schijven (zoals Hitachi, Seagate en
Western Digital) zijn voortdurend op zoek naar nieuwe manieren
hiervoor en het schrijven van bitjes met behulp van laserlichtflitsjes
is een serieuze kandidaat. De laser warmt een domeintje op, waarna een
magnetische schrijfkop er een 1 of 0 van maakt.
De wedloop richt zich altijd op steeds meer bitjes per vierkante
centimeter. Maar hoe kleiner je een domeintje - een magnetisch
gebiedje waarin het magneetveld duidelijk één kant op wijst - wordt,
hoe gevoeliger het is voor de temperatuurstrilling van de atomen in
het materiaal. En hoe groter de kans dat een 1 omflipt tot een 0 en je
dus fouten krijgt op je harddisk.
Om de domeinen toch kleiner te kunnen maken, moet je materialen
gebruiken die magnetisch sterker zijn. Dit heeft weer als nadeel dat
ook de schrijfkop de domeinen hierin moeilijker kan schakelen. En daar
schiet de laser te hulp. Met een korte flits warmt die het materiaal
een beetje op, waardoor het magneetveld gemakkelijker te veranderen
is. Na het afkoelen is het bitje vastgelegd. Dit principe is enigszins
te vergelijken met het opwarmen van plastic. Door dat te verwarmen,
kun je het in elke vorm krijgen die je wil. Na afkoelen is het weer
hard en heeft het een nieuwe vaste vorm.
Ultieme snelheid
De ultieme snelheid waarmee je magnetische informatie kan verversen,
wordt beperkt door de fundamentele natuurwet: De hoeveelheid draaiing
(spin) van een systeem blijft behouden. Het nieuwe onderzoek van de
TU/e laat zien hoe magnetische informatie - die in feite te beschouwen
is als een snel draaiende beweging van de elektronen - kan worden
overgedragen aan atomaire trillingen in hetzelfde materiaal. Daarmee
worden twee dingen verklaard. Ten eerste het enorme verschil in
schakelsnelheid tussen twee verschillende materialen. Ten tweede hoe
je sneller of langzamer kunt schakelen door de intensiteit van het
laserlicht te variëren.
Puzzelstukjes
De kiem voor de publicatie in Nature Materials werd ruim een jaar
geleden gelegd. Koopmans was op een congres in Duitsland, toen aan het
einde van de dag de puzzelstukjes op zijn plaats begonnen te vallen.
In de trein op weg terug naar Nederland voerde Koopmans op zijn laptop
een nieuwe simulatie uit op basis van de verse ideeën. Al na een
kilometer of tien kwamen daar de goede getallen uit, die bij gedane
experimenten pasten, vertelt hij. Bij Keulen was ik eruit. Eenmaal
thuis zocht de fysicus contact met de genoemde Duitse groepen, en deze
samenwerking leidde tot de publicatie.
De volgende stap zal zijn ook complexere materialen met de theorie te
beschrijven. Daarnaast is de nieuwe kennis wellicht van belang bij het
switchen van bits zonder magneetveld; met niets anders dan (circulair
gepolariseerd) laserlicht.
Artikel
DOI: 10.1038/NMAT2593, Explaining the paradoxical diversity of
ultrafast laser-induced demagnetization, by B. Koopmans, G.
Malinowski, F. Dalla Longa, D. Steiauf, M. Fähnle, T. Roth, M.
Cinchetti en M. Aeschlimann.
Technische Universiteit Eindhoven