Visie Openbaar Ministerie op voortgang strafzaak Lucia de B.
9 december 2009 - Ressortsparket Arnhem
Meervoudige strafkamer, gerechtshof Arnhem
9 december 2009, 09.00 uur
Parketnummer: 21-004292-08, Lucia de B.
Visie van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de verdere
voortgang van de behandeling van bovengenoemde strafzaak en reactie op
de blijkens toegezonden pleitaantekeningen ter zake ingenomen
standpunten van de verdediging.
Inleiding
De regiezitting van 5 februari 2009 ligt geruime tijd achter ons.
De tussenliggende periode is benut voor het doen van nader onderzoek,
met name voor het (nader) raadplegen van de deskundigen Meulenbelt,
Aderjan en Tytgat.
De regiezitting van vandaag heeft als doel het evalueren van deze
onderzoeksresultaten en het door het hof nemen van beslissingen met
betrekking tot de inrichting en voortgang van het verdere onderzoek.
Evaluatie van de onderzoeksresultaten
Het onderzoek op last van het gerechtshof Arnhem.
Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn veroordelend arrest van 18 juni
2004 als uitgangspunt voor de bewezenverklaring geformuleerd dat
telkens ten minste sprake moest zijn van
o een plotseling en onverwacht overlijden of levensbedreigend
incident;
o dat medisch onverklaarbaar was en waarvan alle in aanmerking
komende natuurlijke oorzaken buiten iedere redelijke twijfel konden
worden uitgesloten;
o aanwezigheid van verdachte op de ziekenhuisafdeling ten tijde van
het overlijden of incident .
Ten aanzien van de patiëntjes en
leidde het hof rechtstreeks uit de bewijsmiddelen af dat sprake moest
zijn geweest van vergiftiging.
Ten aanzien van de overige patiënten kon een onnatuurlijke oorzaak
voor het overlijden of incident niet rechtstreeks worden gevonden,
maar stelde het hof deze vast door middel van de uitsluiting van
andere mogelijke oorzaken.
Uit verder onderzoek en het op grond daarvan gewezen herzieningsarrest
van de Hoge Raad van 7 januari 2008 bleek echter dat er argumenten
waren om deze conclusies in twijfel te kunnen trekken.
De nadere onderzoeken die het gerechtshof Arnhem aan de deskundigen
Meulenbelt, Aderjan en Tytgat heeft opgedragen ten aanzien van de
patiëntjes , hebben
zich dan ook gericht op de mogelijkheid van het bestaan van andere
oorzaken van de incidenten waarvan zij het slachtoffer werden dan
strafbaar handelen van verdachte.
De bevindingen van deze deskundigen ten aanzien van genoemde
patiëntjes bieden steun voor de aanname dat hun overlijden of de hun
leven bedreigende situatie (telkens) kan zijn veroorzaakt door een
andere omstandigheid dan een door verdachte gepleegd misdrijf.
Oorzaak van de incidenten zou gelegen kunnen zijn in het bestaande
ziektebeeld en de concrete medische situatie van de patiëntjes, al dan
niet in combinatie met toediening van een op zichzelf niet-toxische
hoeveelheid medicatie.
Onderzoek op verzoek van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft aan het dossier toegevoegd een
zogenaamde `expert opinion' van deskundige leden van de Nederlandse
vereniging voor pathologie ( NVVP) met betrekking tot het vaststellen
van doodsoorzaken in gevallen van onverwacht en onverklaarbaar
overlijden.
Aanleiding voor het - door het Openbaar Ministerie - inwinnen van deze
deskundige mening waren bij het Openbaar Ministerie nog bestaande
vragen over de manier waarop het hof Den Haag telkens heeft
vastgesteld dat - bij uitsluiting van andere natuurlijke oorzaken -
(telkens) menselijk handelen verantwoordelijk moest zijn voor de
onverwachte en onverklaarbare incidenten waarvan in deze strafzaak
(telkens) sprake is.
De deskundigen van de NVVP komen tot de conclusie dat in gevallen van
onverwacht en onverklaarbaar overlijden postmortaal onderzoek in de
vorm van obductie een belangrijke voorwaarde is om via uitsluiting van
andere overlijdensoorzaken een goede overlijdensdiagnose te kunnen
stellen. Uit studies blijkt dat juist postmortaal onderzoek in een
aanmerkelijk aantal gevallen overlijdensoorzaken aan het licht brengt
die eerder niet of onvoldoende als zodanig waren onderkend.
Zoals bekend heeft slechts in een zeer beperkt aantal gevallen
dergelijk postmortaal onderzoek plaats gehad of plaats kunnen vinden.
Waar dit niet het geval is geweest is een belangrijk instrument voor
het vaststellen van een overlijdensoorzaak - om begrijpelijke redenen
- niet gebruikt.
Conclusie
De nadere deskundigenonderzoeken sinds februari van dit jaar hebben
dus resultaten opgeleverd die belangrijk zijn voor de beoordeling van
de aan verdachte verweten feiten en voor de verdere inrichting van het
onderzoek.
Naast genoemde onderzoeken is ook nog navraag gedaan naar kleine
weefseldeeltjes van patiëntje (biopten ) en een
destijds van haar gemaakte röntgenfoto (babygram). De in dit verband
verkregen resultaten geven geen aanleiding tot verder onderzoek.
Onderzoekswensen van het Openbaar Ministerie gelet op de thans
ontstane situatie
Op 5 februari 2009 heeft het Openbaar Ministerie het hof verzocht
nader onderzoek te doen naar alle feiten en omstandigheden - zowel
belastend als ontlastend - die voor de behandeling van deze strafzaak
in herziening van belang konden zijn.
Het gerechtshof heeft op 19 februari 2009 gekozen voor een gefaseerde
benadering, waarbij in eerste instantie de aandacht is uitgegaan naar
het inwinnen van nader deskundigenbericht over de mogelijke oorzaken
van een beperkt aantal levensbe-dreigende incidenten en/of
overlijdensgevallen, waaronder die welke volgens het arrest van 18
juni 2004 dragend zijn geweest voor de veroordeling van verdachte ( de
zogenaamde
`locomotiefzaken').
Afhankelijk van de uitkomsten van deze onderzoeken zou vervolgens
worden bepaald in hoeverre nog breder onderzoek zou moeten
plaatsvinden.
Naar de mening van het Openbaar Ministerie maken de uitkomsten van de
onderzoeken die nu hebben plaatsgevonden beantwoording van de overige
onderzoeksvragen niet langer relevant.
Verzoeken die hierop betrekking hebben worden dan ook niet herhaald.
Nog één openstaand punt zou kunnen worden onderzocht op mogelijk
relevante informatie.
Het gaat hierbij om een op 13 januari 2009 afgelegde verklaring door
een getuige die aangeeft `van horen zeggen' te hebben vernomen dat een
door hem met name genoemde persoon in dagboeken van verdachte teksten
heeft aangetroffen die in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek
redelijkerwijs als relevant en voor verdachte mogelijk als belastend
zouden kunnen worden aangemerkt.
De dagboeken zelf zijn niet aan het licht gebracht. De betrokken
persoon is nog niet door de politie gehoord. Het stadium waarin het
strafproces zich bevindt maakt dit niet mogelijk. Vraag is of zijn
verhoor door uw hof thans nog noodzakelijk is.
Verdedigbaar is dat bij de huidige stand van zaken het verhoor niet
meer noodzakelijk is.
Zelfs als de weergegeven (mogelijk als belastend te interpreteren)
teksten kunnen worden beschouwd als afkomstig van verdachte, dan is
daarmee nog niet bewezen dat zij aan hetgeen zij in die teksten tot
uitdrukking brengt ook daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven ten
aanzien van een of meerdere feiten die nu aan het oordeel van het hof
zijn onderworpen.
Met deze motivering kan van het verhoor van deze getuige worden
afgezien. Het verzoek daartoe wordt om die reden dan ook niet
gehandhaafd.
Dit standpunt moet ook worden bezien in het licht van het belang van
verdachte om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te krijgen over de
vraag hoe het gerechtshof de tegen haar luidende ernstige
beschuldigingen beoordeelt.
Daartegenover staat dat de zorgvuldigheid in deze zaak, die zowel voor
verdachte als andere direct betrokkenen van groot belang is, onderzoek
op dit punt wel rechtvaardigt. Daarbij moet worden overwogen dat een
besluit om geen kennis meer te nemen van wat deze getuige mogelijk zou
kunnen zeggen in de toekomst aanleiding voor speculaties zou kunnen
vormen. Hierbij lijken noch verdachte, noch de andere direct
betrokkenen gebaat. Wij refereren ons op dit punt echter aan uw
oordeel.
Voortzetting van de behandeling na 9 december 2009
De verdediging dringt in dit verband aan op het maken van haast.
Het argument hiervoor is - kort gezegd - dat op grond van het dossier
en de thans gepresenteerde nadere onderzoeksresultaten de uitkomst van
het geding voor de hand ligt en de waarheidsvinding ook met een snelle
en korte inhoudelijke behandeling recht kan worden gedaan.
Het standpunt van de verdediging is duidelijk en op zichzelf ook
begrijpelijk.
Verdachte heeft - ook na haar veroordelingen - altijd consequent
volgehouden onschuldig te zijn aan de ernstige verwijten die haar
werden gemaakt. De duur van deze procedure in herziening is ook niet
het gevolg van de proceshouding van verdachte. Zij heeft dus recht op
een voortvarende verdere behandeling van haar strafzaak. Datzelfde
geldt overigens voor alle andere direct betrokkenen, waaronder met
name de nabestaanden van de overleden patiënten.
Die verdere behandeling moet echter ook zorgvuldig geschieden. De
verschillende procesdeelnemers moeten de gelegenheid hebben om naar
aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek - dat ter
terechtzitting nog niet is begonnen - naar voren te brengen wat zij
van belang vinden en zich daarop voor te bereiden.
Gelet op het vorenstaande onderschrijft het openbaar ministerie de
wens van de verdediging voortvarendheid te betrachten en op een
aanvaardbare termijn verder te gaan met de behandeling.
Het Openbaar Ministerie kan zich - met inachtneming van het
bovenstaande - voor wat betreft het verdere onderzoek ter
terechtzitting vinden in een korte behandeling van de feiten.
De advocaten-generaal
Openbaar Ministerie