Datum 4 december 2009
Brief Klink over het advies van Gegevens Verzekerd
Met deze brief geef ik mede namens mijn collega van Onderwijs, Cultuur en datum en het kenmerk van
Wetenschap mijn reactie op het advies Van Gegevens Verzekerd dat de Raad voor deze brief.
Gezondheidsonderzoek (RGO) op 29 oktober 2008 heeft uitgebracht.
Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik om iets langer stil te staan bij het
deels overlappende en verwante onderwerp biobanken.
I. Vooraf
Het belang van databestanden en biobanken voor beleid, onderzoek en
patiëntenzorg is al lange tijd onomstreden. Recente ontwikkelingen geven
aanleiding het beleid hieromtrent op onderdelen bij te stellen.
In hoofdlijnen hebben die ontwikkelingen betrekking op:
a. het efficiënter benutten van gegevens.
In de eerste plaats gaat het om het terugdringen van het aantal keren dat
dezelfde gegevens worden gevraagd en geregistreerd, zodat de administratieve
lastendruk wordt verkleind. Daarnaast gaat het er ook om meer informatie uit
gegevens te halen. Nieuwe geavanceerde zoek- en koppeltechnieken zijn
krachtige instrumenten voor wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe
causaliteiten op het gebied van gezondheid en ziekte. Daarnaast kunnen
bijvoorbeeld met datamining technieken trends en ontwikkelingen worden
blootgelegd.
b. het toenemende belang van databestanden en biobanken bij de bepaling van de
meest effectieve strategie voor diagnostiek en behandeling van ziekte bij de
individuele patiënt.
II. RGO-advies `Van gegevens verzekerd'
In de adviesaanvraag aan de RGO over `verbetermogelijkheden bij bestaande
monitoring-, cohortstudies en biobanken' is onder meer het volgende gesteld:
"Financiers van publieke gezondheidszorg hebben monitoring- en cohortstudies
nodig voor besluitvorming. Ook innoverend onderzoek is toenemend
afhankelijk van goede cohorten in combinatie met biobanken. Beide
toepassingen zijn gebaat bij efficiëntie. De RGO zou kunnen inventariseren wat
op dit terrein gebeurt aan studies, wie de studies financiert en welk belang
betrokkenen hebben bij de studies. De vraagstelling is dan hoe het beter kan:
wat is er méér uit de bestaande monitoring- en cohortstudies te halen? Waar
zijn de witte vlekken in het geheel van gegevensverzamelingen en wat is nodig
voor de toekomst?"
Het RGO-advies bevat een aantal belangrijke constateringen omtrent de
gegevenshuishouding van onderzoeken in de zorg en doet voorstellen hoe dit
beter op orde is te krijgen en de benutting ervan vergroot kan worden.
Gegevensverzamelingen vragen forse inspanningen en vertegenwoordigen daarom
een aanzienlijke waarde. Het uitgangspunt van de RGO, dat gegevens over
volksgezondheid en gezondheidszorg essentieel zijn voor beleid en
wetenschappelijk onderzoek, deel ik ten volle, evenals de constateringen dat
lopend onderzoek niet goed kan voorzien in de beleidsbehoefte aan gegevens en
dat longitudinale gegevensverzamelingen onderhoud vergen. Kortom, er is alle
reden om naast alle inspanningen op het gebied van onderzoek apart aandacht te
besteden aan de onderliggende infrastructuur als een essentieel onderdeel van de
kennisinfrastructuur in de volksgezondheid en zorg.
De RGO doet drie hoofdaanbevelingen:
1. Bevorder een efficiënt gebruik van gegevensverzamelingen.
2. Hef tekorten aan gegevens op en voorkom nieuwe tekorten.
3. Creëer meer ruimte voor verzoeken om collectieve financiering van nieuwe
gegevensverzamelingen en beoordeel deze systematisch.
Hieronder geef ik mijn standpunt op deze aanbevelingen.
Ad 1. Bevorder een efficiënt gebruik van gegevensverzamelingen
De conclusie van de RGO dat beschikbare gegevens in beginsel beter kunnen
worden benut en dat het delen van gegevens nodig is, onderschrijf ik. Met
collectieve middelen gegenereerde gegevens moeten toegankelijk zijn voor
onderzoek dat dienstig is aan het algemeen belang, ook als dat onderzoek wordt
uitgevoerd door anderen dan degenen die de gegevens verzameld hebben. Dat
blijkt niet altijd vanzelfsprekend te zijn.
Er bestaan volgens een telling van de RGO minstens 60 gegevensbestanden van
populatiecohorten Deze gegevensbestanden zijn gemaakt door onderzoekers en
ingericht vanuit specifieke onderzoeksvraagstellingen. Er bestaan echter nog veel
meer databestanden, waaronder die van aandoeningsgerichte cohorten. De
website zorggegevens.nl bevat 178 bestanden die deels overlappen met de
inventarisatie van de RGO. Zorggegevens.nl is een overzicht van databestanden
met gegevens over opdrachtgeverschap, doelgroep, omvang etc. De tientallen
biobanken die Nederland kent zijn overigens niet in www.zorggegevens.nl
opgenomen.
Van wetenschappelijke zijde wordt regelmatig betoogd dat Nederland met deze
hoeveelheid data potentieel `goud' in handen heeft. Het delven daarvan vereist
een goede toegankelijkheid en een efficiënt gebruik van deze veelal met publieke
middelen gefinancierde gegevensverzamelingen. Een efficiënt gebruik heeft
verschillende componenten:
- optimaal gebruik van de bestaande data: veel data lenen zich voor andere dan
de al verrichte analyses en kunnen helpen antwoorden op nieuwe vragen te
vinden.
- slimme combinatie van verschillende dataverzamelingen.
- voorkomen dat al bestaande bestanden onnodig geheel of gedeeltelijk in nieuwe
bestanden worden gedupliceerd.
De vier subaanbevelingen die de RGO doet om efficiënt gebruik van
gegevensverzamelingen te bevorderen onderschrijf ik:
a. Instellen van één register van gegevensverzamelingen.
Onderzoekers en beleidsmakers moeten weten welke registers er allemaal bestaan
om de vraag te kunnen beantwoorden welke gegevensverzamelingen reeds
voorhanden zijn. Op Europees niveau wordt al een register van biobanken
aangelegd Catalogue of European Biobanks1- . Voor de Nederlandse louter
digitale gegevensverzameling over zorgverlening en aandoeningen heb ik het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om als
onderdeel van Zorggegevens.nl een kennisplatform op te zetten voor het kennen,
onderhouden en uitbouwen van netwerken van expertise op het gebied van de
zorggegevensinfrastructuur en te onderzoeken welke rol Zorggegevens.nl kan
spelen bij het vormen van een centraal register zoals bedoeld door de RGO.
b. Zorgen voor een optimale toegankelijkheid van die gegevens.
Toegankelijkheid vraagt van de gegevensverzamelaar een aantal acties en de
bereidheid de data open te stellen voor anderen. Een gedragscode voor het delen
van gegevens kan hierbij zeer behulpzaam zijn. Ik heb daarom ZonMw verzocht in
nauwe samenwerking met de Federa (de stichting Federatie van Medisch
Wetenschappelijke Verenigingen) een dergelijke code op te stellen en te doen
verspreiden. Het ligt in de rede dat de KNAW daarbij betrokken zal worden.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van voorbeelden zoals die reeds in een
aantal andere landen zijn ontwikkeld. Daarnaast zal de minister van OCW begin
volgend jaar een nota op het terrein van toegang en toegankelijkheid van
wetenschappelijke informatie in het algemeen uitbrengen.
c. Optimaliseren van de mogelijkheden tot gegevenskoppeling.
De RGO beveelt aan het gebruik van het BurgerServiceNummer (BSN) voor
wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. De huidige wetgeving over het
BurgerServiceNummer staat niet toe dat het BSN wordt gebruikt als koppelsleutel
van databestanden met als exclusief doel wetenschappelijk onderzoek.
Het BSN is niet het enige hulpmiddel om gegevensbestanden te koppelen. Het
CBS kent ook andere koppelsleutels, die binnen de bestaande regelgeving kunnen
worden toegepast, waarbij behoud van de bescherming van de privacy is
gewaarborgd. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat onderzoekers buiten het
Centraal bureau voor de Statistiek (CBS) via remote access CBS-data koppelen
aan hun eigen data. Zij kunnen daardoor analyses uitvoeren op de bestanden van
het CBS en publiceren over de conclusies die zij daaraan verbinden, zonder dat de
uitkomsten naar personen herleidbaar zijn. Het CBS checkt actief of de
datastroom die het CBS verlaat niet kan worden herleid naar te identificeren
personen. Hierdoor blijft conform de CBS- regelgeving en -richtlijnen de
privacy gewaarborgd. Deze mogelijkheden zijn nog niet bij alle onderzoekers
bekend.
Om ook het koppelen van buiten het CBS gegenereerde databestanden mogelijk
te maken, op zodanige wijze dat wordt voldaan aan de eisen die door het College
Bescherming Persoonsgegevens zijn gesteld, is een trusted third party (TTP)
nodig. Dat hoeft en kan niet in alle gevallen het CBS te zijn. Ik heb enkele
belangrijke partijen op het gebied van gegevensbestanden in de zorg en het
gebruik ervan, namelijk het RIVM, het Nederlands instituut voor onderzoek van de
gezondheidszorg (NIVEL), ZonMw en het CBS verzocht een praktisch voorstel te
ontwikkelen voor het beleggen van de TTP-functie in de geest van de RGO-
aanbeveling inzake het koppelen van gegevens. Ik ga er vanuit dat zij relevante
andere belanghebbenden, zoals de KNAW, bij de voorbereidingen zullen
betrekken.
1 Dit register is onderdeel van de European Biobanking and Biomolecular Resources
Research Infrastructure (BBMRI), waar ook Nederland aan deelneemt.
d. Vergemakkelijken van het delen van gegevens.
De RGO beveelt aan de functie van een onafhankelijke gegevensmakelaar te
creëren die gegevenszoekers en beheerders met elkaar in contact kan brengen
en het delen van gegevens kan begeleiden. Deze functie past mijns inziens
uitstekend bij de intermediaire organisatie ZonMw, die al een sterke positie als
spin in het onderzoek(er)sweb heeft opgebouwd. Ik heb dan ook ZonMw inmiddels
verzocht een dergelijke functie te willen vervullen.
Ad 2. Hef tekorten aan gegevens op en voorkom nieuwe tekorten
Vanuit de beleidsoptiek van VWS is er sprake van een tekort aan gegevens
wanneer `need-to-know-gegevens' niet voorhanden zijn. Dat is bijvoorbeeld het
geval wanneer (delen van) een Volksgezondheid Toekomst Verkenning niet meer
gemaakt zou kunnen worden. De RGO doet in dit verband drie aanbevelingen.
a. Voorzie in herhaald dwarsdoorsnede-onderzoek
Deze aanbeveling neem ik niet zonder meer over, omdat het bij Van Gegevens
Verzekerd gaat om van die gegevens verzekerd te zijn die een need-to-know-
karakter hebben. Ik heb daarom het RIVM gevraagd om een analyse die
inzichtelijk moet maken aan welke need-to-know-data een tekort bestaat en hoe
het beste in dat tekort kan worden voorzien.
b. Garandeer de continuïteit van de registratie van zorggebruik in ziekenhuizen.
VWS heeft in september 2008 een brief gezonden aan alle ziekenhuizen met het
verzoek deelname aan de LMR (Landelijke Medische Registratie) te continueren
dan wel te hervatten. VWS zal blijven aandringen op het door de ziekenhuizen
blijven leveren van gegevens over medische verrichtingen. De ziekenhuizen
worden apart gefinancierd om deze data te leveren en daar lijken niet alle
ziekenhuizen zich van bewust te zijn. Zo heeft één ziekenhuis meegedeeld de
afdeling medische registratie te hebben opgeheven.
c. Voorzie in een adequate financiering voor longitudinale epidemiologische
gegevensverzamelingen.
Ons antwoord op deze aanbeveling kunt u vinden in mijn reactie op de derde en
laatste hoofdaanbeveling van de RGO die luidt:
Ad 3. Creëer meer ruimte voor verzoeken om collectieve financiering van
nieuwe gegevensverzamelingen en beoordeel deze systematisch
Het belang van longitudinale epidemiologische gegevensverzamelingen acht ik
onomstreden. Ik zie dat het bestaande financieringsinstrumentarium niet goed is
toegesneden op de financiering van longitudinale gegevensverzamelingen en wil
daarom bezien (of en zo ja) in welke mate de bestaande financieringskaders
moeten worden aangepast om dat tekort op te vullen. Dat zou dan wel voor een
deel ten koste kunnen gaan van de huidige reguliere onderzoeksbekostiging. Dat
is te billijken omdat de aanleg en het onderhoud van databestanden een
noodzakelijke voorwaarde is voor onderzoek, net zoals in een groot aantal
wetenschappelijke disciplines specifieke apparatuur een voorwaarde is. Die
apparatuur wordt in een groot aantal gevallen ook vanuit onderzoeksbudgetten
bekostigd. In de jaarlijkse opdrachtverlening aan ZonMw zal ik de financiering van
longitudinale studies meer expliciet bezien en de opdrachtverlening daarop
mogelijk aanpassen. Ook wil ik met andere publieke en private financiers van
gezondheidsonderzoek (zoals de collectebusfondsen, farmaceutische industrieën,
verzekeraars, ICT-dienstverleners) in gesprek om te bezien of hun getoonde
belangstelling voor dergelijke databestanden als een essentieel onderdeel van een
kennisinfrastructuur ook kan worden omgezet in concrete (co)financiering ervan.
De bovenstaande beleidsuitgangspunten gelden ook voor biobanken. Aan
biobanken zijn evenwel ook nog andere aspecten verbonden waarop ik in de
hierna volgende paragraaf nader inga.
III. Voornemens op het terrein van biobanken
De laatste jaren is in het veld, vanwege nieuwe (medisch-) technologische
ontwikkelingen en het toenemend belang ervan voor wetenschap en
patiëntenzorg, veel geïnvesteerd in nieuwe biobanken. Aan het tot stand brengen
van een aantal grote projecten heeft ook de overheid bijgedragen. De
belangrijkste hiervan zijn:
- Parelsnoer2, een netwerk van acht nationale biobanken bij de acht
Universitaire Medische Centra waarin lichaamsmateriaal en medische
gegevens van patiëntencohorten worden beheerd die zijn gerelateerd aan
bepaalde aandoeningen. Dit netwerk kan waar nodig en zinvol worden
uitgebreid met bestaande en nieuwe biobanken.
- Lifelines3, een grote regionale biobank bij het Universitair Medisch
Centrum Groningen die is georiënteerd op gezondheidsgegevens en
lichaamsmateriaal van de bevolking van de provincies Groningen,
Friesland en Drenthe.
- European Biobanking and Biomolecular Resources Research Infrastructure
(BBMRI), gericht op het upgraden, het beter toegankelijk en koppelbaar
maken van bestaande biobanken in een Europees netwerk. Recent is door
de NWO een project goedgekeurd gericht op het realiseren van het
Nederlandse aandeel daarin4.
Hieronder vindt u onze beleidslijnen en voornemens op het terrein van biobanken,
mede tegen de achtergrond van eerdere aanbevelingen van de RGO en van de
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de activiteiten
van het kabinet op dit terrein in de afgelopen jaren5.
1. Zorgen voor een sterke biobankinfrastructuur6 van goede kwaliteit
Ik ben van mening dat primair het veld verantwoordelijk is voor het tot stand brengen
van biobanken, een adequate biobankinfrastructuur, het koppelen van biobanken en voor
de kwaliteit van biobanken.
Biobanken dienen te voldoen aan een aantal eisen. Het gaat daarbij onder meer om een
op nationale - en zonodig internationale - classificaties en standaarden gebaseerde goede
kwaliteit en doelmatigheid, voldoende aandacht voor de ethische en maatschappelijke
aspecten, waaronder de zeggenschap inzake bewaring en beoogd gebruik van
lichaamsmateriaal, en een regeling voor de toegankelijkheid van biobanken voor
wetenschappers en het bedrijfsleven. Het uitvoeren ervan vraagt in toenemende mate
internationale afspraken. Ik ga er vanuit dat het veld in BBMRI-verband op EU-niveau
afspraken zal maken over de te hanteren kwaliteitsstandaarden.
2 Dit betreft een project dat met ingang van 2008 door de minister van OCW wordt
gesubsidieerd vanuit middelen van het FES-fonds
3 Met betrekking tot dit project is met een brief van 6 juli 2009 het bestuur van UMC
Groningen op de hoogte gesteld van de reservering van middelen in het FES-fonds. Voor de
invulling daarvan is thans een subsidieaanvraag in voorbereiding.
4 Dit betreft een project dat wordt gefinancierd uit middelen van de Nederlandse Organisatie
voor wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
5 Het gaat hier met name om aanbevelingen in de RGO-adviezen `Advies Onderzoeksagenda
medische biotechnologie' (2006) en `Translationeel onderzoek in Nederland' (2007) en in
het KNAW-rapport `Multifactoriële aandoeningen in het genomics tijdperk' (2006).
6 Met `biobankinfrastructuur' wordt gedoeld op het stelsel van juridische, organisatorische,
financiële en technische afspraken gericht op het doen functioneren van een netwerk van
biobanken
Hoewel veldpartijen primair zelf voor de biobankinfrastructuur verantwoordelijk
zijn neemt dat niet weg dat hulp van overheidswege wenselijk kan zijn. Dat is met
name het geval wanneer verwacht moet worden dat het tot stand brengen van
een dergelijke structuur, zonder die hulp, te lang op zich zou laten wachten of in
onvoldoende mate zou plaats vinden waardoor kansen die voor de samenleving
van belang zijn, gemist zouden worden.
Zoals hierboven aangegeven heeft het kabinet de afgelopen periode ervoor
gekozen middelen ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling van een
krachtige en zo toekomstbestendig mogelijke biobankinfrastructuur van hoge
kwaliteit. Hierin moeten, indien zinvol en mogelijk, ook de overige, reeds
bestaande biobanken kunnen worden geïntegreerd. Dit alles moet excellent
wetenschappelijk onderzoek en betere patiëntenzorg mogelijk maken. Naar
verwachting zal een zich van hieruit verder ontwikkelend stelsel van biobanken
internationaal zeer competitief worden. Een dergelijke ontwikkeling zal de
mogelijkheden voor het aantrekken van EU-gelden en private gelden, zowel voor
de verdere versterking van de infrastructuur als voor het doen van preklinisch en/
of klinisch wetenschappelijk onderzoek, sterk vergroten.
Ik vind het van belang dat mede door deze initiatieven op nationaal niveau
kwalitatief en kwantitatief goede biobanken beschikbaar komen voor het kunnen
doen van wetenschappelijk onderzoek naar die medische problematiek die
maatschappelijk de hoogste prioriteit heeft. Ik doel daarmee op de prioriteiten
zoals die zijn neergelegd in het overheidsbeleid op het terrein van priority
medicines, in de Onderzoeksagenda medische biotechnologie en in het VWS-
preventiebeleid7.
Verder vind ik het belangrijk dat Nederlandse biobanken gaan functioneren in een
groot Europees netwerk waarbij een goede kwaliteit van gegevens en materiaal en
een goede toegankelijkheid en koppelbaarheid van de banken zijn gewaarborgd.
Deze laatste stap is nodig om zowel het medisch wetenschappelijk onderzoek als
de patiëntenzorg binnen de EU, en daarmee ook in Nederland, te kunnen
optimaliseren.
Voor de komende periode hanteer ik in dit kader de volgende prioriteiten:
a. Het maken van voortgang met de projecten Parelsnoer, Lifelines
en BBMRI-Nederland en het bevorderen van nauwe samenwerking en
afstemming gericht op de verdere ontwikkeling van een krachtige
nationale biobankinfrastructuur en op een doelmatige beschikbaarstelling
en uitwisseling van gegevens en lichaamsmateriaal.
b. Het stimuleren, voor zover doelmatig, van het verbeteren en beter
toegankelijk maken van bestaande biobanken en het integreren ervan in
BBMRI-Nederland. Het oprichten van nieuwe biobanken wordt primair
beschouwd als een zaak van het veld en zal alleen dan door de overheid
worden gestimuleerd, indien dit past binnen onderzoeksagenda's van de
betrokken ministeries en voor zover de reeds bestaande
biobanken niet op een doelmatige en doeltreffende wijze in de
wetenschappelijke behoefte kunnen (gaan) voorzien.
c. Bijdragen aan het opzetten van een netwerk van nauw samenwerkende
biobanken binnen de EU-lidstaten in BBMRI-verband.
Ik ga ervan uit dat voor de realisatie van deze prioriteiten in deze kabinetsperiode
geen extra financiële middelen vanuit de overheid nodig zullen zijn buiten die
welke inmiddels zijn toegezegd.
7 De RGO is verzocht om een breed gedragen Onderzoeksagenda medische producten tot
stand te brengen. Deze moet het kabinet in staat stellen keuzen te maken bij het
stimuleren van onderzoek en ontwikkeling van nieuwe medische producten. Bedoelde
onderzoeksagenda zal naar verwachting in het najaar van 2010 door de RGO worden
aangeboden.
2. Zorgen voor adequate wetgeving op het terrein van privacy/zeggenschap/ acro Economische
bewaartermijnen van lichaamsmateriaal en het omgaan met medische
gegevens
VWS is primair verantwoordelijk voor wetgeving op dit terrein. Voor het maken van
landelijke uitvoeringsafspraken is het veld verantwoordelijk.
Ik geef de komende periode prioriteit aan het gereed maken van wetgeving rond de
zeggenschap over lichaamsmateriaal. Op deelgebieden zijn in de afgelopen jaren
afspraken tussen veldpartijen gemaakt. De burger, als potentiële donor, is destijds bij
die afspraken niet betrokken. Wij achten het wenselijk dat parallel aan de vormgeving
van een nationale biobankinfrastructuur zo spoedig mogelijk passende wetgeving tot
stand komt. Zo hoopt de staatssecretaris het wetsvoorstel rond de zeggenschap over
lichaamsmateriaal (WZL) in het voorjaar van 2010 aan de Tweede Kamer te kunnen
doen toezenden. Bij het opstellen van het wetsvoorstel zullen aanbevelingen van de
KNAW omtrent opslag en gebruik van lichaamsmateriaal zo veel mogelijk worden
betrokken.
Alvorens nog andere regelgeving tot stand te brengen zal VWS bezien waar het veld,
bijvoorbeeld door middel van landelijke afspraken, zelf zaken zou moeten regelen.
Wat betreft het onderwerp bewaartermijnen zal VWS, gelet op de aanbeveling van
de KNAW, prioriteit geven aan het onderzoeken van de mogelijkheden voor
verdere verlenging van bewaartermijnen in de zorg. Lange bewaartermijnen
kunnen naar onze mening in principe zinvol zijn voor het vergroten van de
mogelijkheden tot wetenschappelijk onderzoek. De resultaten van zulk onderzoek
kunnen op termijn weer ten goede komen aan patiënten. Met het oog daarop is
het maatschappelijk wenselijk dat de beheerders van biobanken, waar mogelijk,
met hun donoren ruime bewaartermijnen voor het daarin opgeslagen materiaal
afspreken.
De minister van VWS zal nog dit jaar met het RIVM overleggen of er
mogelijkheden zijn om de huidige gehanteerde bewaartermijn van 5 jaar voor
hielprikbloedkaartjes meer in overeenstemming te brengen met de toegestane en
gangbare bewaartermijn voor dergelijke bestanden thans (100 jaar).
Alvorens besluitvorming hieromtrent tot uitvoering te brengen zal het publiek hiervan
tevoren op de hoogte worden gesteld en de gelegenheid krijgen tegen het langer
bewaren eventueel bezwaar te maken.
Met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die immers tevens betrekking heeft
op bewaren en gebruiken van gegevens van nog gezonde burgers en patiënten, en
straks de WZL ontstaat paraplu-regelgeving waarmee het verkrijgen, bewaren en
gebruiken van zowel lichaamsmateriaal als van bijbehorende persoonsgegevens wordt
geregeld.
3. Stimuleren van communicatie met de burger.
De algemene `dagelijkse' communicatie met en voorlichting aan de burger rond
het afnemen en opslaan van materiaal en gegevens voor het doen van
wetenschappelijk onderzoek daarmee, en de privacyaspecten en dergelijke, is
primair de verantwoordelijkheid van het veld. Met de initiatiefnemers van
Parelsnoer is afgesproken dat zij hieraan aandacht besteden. Het is wenselijk dat
ook de andere biobanken hier hun verantwoordelijkheid nemen. Zij kunnen
daarbij desgewenst gebruik maken van de inmiddels bij het Parelsnoerinitiatief
opgedane ervaringen.
4. Stimuleren van wetenschappelijk onderzoek
Het veld is primair verantwoordelijk voor wetenschappelijk onderzoek met
lichaamsmateriaal uit biobanken binnen de door de regelgeving gestelde voorwaarden.
Dit is met inbegrip van de eventuele toetsing van voorstellen voor wetenschappelijk
onderzoek met lichaamsmateriaal door een onafhankelijke toetsingscommissie.
Zoals eerder aangegeven kan het in zijn algemeenheid voor de overheid zinvol zijn om
wetenschappelijk onderzoek te stimuleren. Dat kan het geval zijn met het oog op de
versterking van onze economie, de behoefte aan de versterking van de
kennisinfrastructuur, of de wens om oplossingen te vinden voor maatschappelijke
opgaven als het terugdringen van de ziektelast van (chronische) aandoeningen. Dit pun
t
is inmiddels meegenomen in het verzoek om advies aan de RGO om een breed gedragen
onderzoeksagenda medische producten tot stand te brengen.
5. Stimuleren van internationale afstemming
Internationale afstemming is wenselijk om onnodige belemmeringen voor
(internationaal) wetenschappelijk onderzoek weg te nemen. Het is daarbij bijvoorbeeld
van belang de transparantie van en het inzicht in de regelgeving van EU-lidstaten te
verbeteren en vervolgens die regelgeving in de verdere toekomst waar wenselijk en
mogelijk te harmoniseren. Dit is primair een taak van de lidstaten.
Op dit moment wordt op Europees niveau gewerkt aan het BBMRI. Nederlandse
biobanken, waaronder Lifelines en het Parelsnoerinitiatief, zijn daar inmiddels nauw bij
betrokken. De bedoeling van de BBMRI is om het functioneren van biobanken
binnen de EU te coördineren, harmoniseren, standaardiseren en zo mogelijk te
integreren in een Europese biobankinfrastructuur. Ik verwacht dat de realisatie van
de BBMRI, naast het verbeteren van de beschikbaarheid van gegevens en
lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek, ook zeer stimulerend zal werken in
de richting van het harmoniseren van ethische, juridische en kwaliteitsstandaarden
in heel Europa.
IV Tot slot
Deze brief heeft als doel het verzekerd zijn van en het beter toegankelijk maken
en koppelen van data zodat de voor zorg en gezondheid relevante data beter
benut kunnen worden. Deze vraag geldt natuurlijk ook voor andere domeinen. Zo
zou veel sociaal wetenschappelijk onderzoek ook zijn gebaat met de mogelijkheid
verschillende databestanden te koppelen en zo beter te benutten.
Mogelijk bieden de in deze brief genoemde mogelijkheden en initiatieven daarvoor Macro Economische
Vraagstukken en
ook soelaas of inspiratie.
Arbeidsvoorwaardenbeleid
Ons kenmerk
Hoogachtend, MEVA/AEB/2964657
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport