Centrale Raad van Beroep
Doorwerkende rechters geen extra pensioen
Utrecht, 7 december 2009 - De Centrale Raad van Beroep oordeelde op 3
december 2009 dat de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties terecht heeft besloten de verzoeken van 27 rechters
om compensatie in verband met het Vendrik-effect niet-ontvankelijk te
verklaren.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het
sociale bestuursrecht, het burgerlijke en militaire ambtenarenrecht en
delen van het pensioenrecht. In dit geval is de Centrale Raad rechter
in eerste en enige aanleg.
De Centrale Raad besliste dat rechters bij de bestuursrechter niet
kunnen afdwingen dat de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) voor hen een compensatieregeling treft voor
het zogenoemde Vendrik-effect.
Als rechters doorwerken na hun 65e jaar vervallen hun aanspraken op een
zogenoemde fpu-uitkering (een vut-uitkering). Wanneer rechters vóór hun
65e jaar stoppen met werken, worden hun fpu-aanspraken gedeeltelijk
toegevoegd aan hun ouderdomspensioen. Dit extra pensioen heeft te maken
met fiscale wetgeving en in het bijzonder met een amendement van het
Tweedekamerlid Vendrik.
Een groep van 27 rechters die willen doorwerken na 65 jaar, heeft aan
de minister van BZK en aan de minister van Justitie gevraagd om
compensatie van het mislopen van het extra pensioen, het
Vendrik-effect. Gedacht werd aan een wijziging van de wetgeving of van
de pensioen- of vut-overeenkomst. De minister van BZK heeft afwijzend
beslist door de rechters niet-ontvankelijk te verklaren.
De Centrale Raad oordeelde dat de minister van BZK dat op goede gronden
deed. Immers volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een
weigering om een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen geen
rechtsmiddel worden ingesteld. Dat kan op grond van de Awb ook niet
tegen de weigering om de privaatrechtelijk vormgegeven pensioen- en
vut-overeenkomst aan te passen.
Omdat de verzoeken van de 27 rechters mede kunnen worden opgevat als
individuele verzoeken om een geldelijke tegemoetkoming voor het
gestelde nadeel is de Centrale Raad van mening dat de rechters alsnog
een beslissing moeten krijgen van de minister van Justitie (ten aanzien
van een lid van de Hoge Raad) en van de betrokken gerechtsbesturen (ten
aanzien van de overige rechters). In dat verband is het bepaalde in
artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van belang.
Over de eventuele aanspraak op grond van dat artikel heeft de Centrale
Raad zich (nog) niet kunnen uitspreken omdat de minister van Justitie
en de gerechtsbesturen geen partij waren in het geding.
LJ Nummer
BK4789
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 7 december 2009