brief.
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op vragen van uw Kamer over het ontwerpbesluit
ter wijziging van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere
ruimten.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Pagina 1 van 15
Antwoorden op vragen van de Kamer over het ontwerpbesluit ter wijziging van het
Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten VGP-CB-U-2962869
(kenmerk: 32011-2; ingezonden 8 oktober 2009).
1.
Blijft het bestaande Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere
ruimten bestaan en is dat, gelet op de gerechtelijke uitspraken juridisch houdbaar
ook zonder aanpassing van de Tabakswet?
Antwoord:
Nee, het bestaande Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere
ruimten wordt door middel van voorliggend ontwerpbesluit gewijzigd en blijft dus
niet in zijn huidige vorm bestaan. Voor deze wijziging is het niet nodig om de
Tabakswet te wijzigen. De wijziging heeft juist tot doel om de formulering in het
Besluit uitvoering in lijn te brengen met de formuleringen in de Tabakswet.
2.
Waarom is er niet voor gekozen om, in plaats van een rookverbod te regelen voor
alle horeca-inrichtingen, artikel 3, eerste lid, weg te laten; zou dat materieel en
formeel kunnen betekenen dat dan voor alle horeca-inrichtingen de opgave
hetzelfde zou zijn als voor de rookvrije werkplek om last en rookhinder tegen te
gaan?
Antwoord:
Daar is niet voor gekozen omdat er dan voor horeca-inrichtingen zonder personeel
geen enkele verplichting zou gelden tot het nemen van maatregelen tegen
blootstelling aan tabaksrook.
3.
Betekent het wegvallen van overdekte winkelcentra, evenementenhallen,
congrescentra en luchthavens uit het Besluit uitvoering rookvrije werkplek dat hier
geen rookverbod geldt en ook niet hoeft te gelden?
Antwoord:
Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt met voorliggend ontwerpbesluit niet
gewijzigd. Dit onderdeel valt dus niet weg, maar blijft gewoon bestaan inclusief de
verplichtingen voor genoemde categorieën op grond van dit artikel.
4.
Komt de verduidelijking in dit besluit tegemoet aan alle kritische opmerkingen en
argumenten die in de rechtszaken naar voren zijn gekomen en zijn nog
aanvullende wijzigingen noodzakelijk?
Antwoord:
Deze wijziging van het Besluit uitvoering komt tegemoet aan de constatering van
de gerechtshoven dat de Tabakswet onvoldoende basis biedt voor het expliciet
opnemen van een rookverbod voor horeca-inrichtingen zonder personeel. Na
inwerkingtreding van deze wijziging zijn beheerders van horeca-inrichtingen
verplicht zodanige maatregelen te treffen dat van een dergelijke horeca-inrichting
gebruik kan worden gemaakt zonder daarbij hinder of overlast van roken door
anderen te ondervinden. Daarmee is de formulering in het Besluit in lijn met de
formuleringen in de Tabakswet. Pagina 2 van 15
5.
Is ook in de considerans van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en
VGP-CB-U-2962869
andere ruimten geen aanpassing nodig om recht te doen aan de wetstekst?
Antwoord:
Nee, het Besluit uitvoering vindt zijn basis in genoemde leden van artikel 11a van
de Tabakswet. Bovendien is het niet toegestaan om bij Algemene Maatregel van
Bestuur (AMvB) het opschrift van een bestaande AMvB te wijzigen.
6.
Wat zijn mogelijke consequenties en neveneffecten van dit conceptbesluit?
Antwoorden:
De consequentie van dit ontwerpbesluit is dat voor alle horeca-inrichtingen een
gelijkluidende verplichting gaat gelden. Dit komt tegemoet aan de wens om zoveel
mogelijk een gelijk speelveld voor de gehele horeca in stand te houden.
Een mogelijk neveneffect kan zijn dat nog steeds de vraag opspeelt voor
wie/welke kring van mensen de maatregelen moeten worden genomen en wat die
maatregelen dan zouden moeten zijn. Dat kan een bron zijn voor voortgaande
juridische strijd. Ik acht dat ongewenst. Vandaar dat ik in mijn brief van
11 september 20091 heb aangekondigd, zoals de bedoeling van de wetgever
steeds is geweest, het begrip `rookverbod' rechtstreeks in de Tabakswet te zullen
opnemen. Daarbij wil ik tevens een grond opnemen voor het toestaan van
uitzonderingen daarop. Een dergelijke wijziging van de Tabakswet biedt mijns
inziens de meeste rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en duidelijkheid voor de
maatschappij in het algemeen en werkgevers, werknemers en bezoekers van de
horeca in het bijzonder.
7.
Is hier sprake van een tijdelijke wijziging van het besluit totdat de wetswijziging
aan de Kamer is gezonden of gaat het hier om een wijziging die past in de richting
van het nieuwe wetsvoorstel?
Antwoord:
Als wijziging van de artikelen 10, 11 en 11a van de Tabakswet heeft
plaatsgevonden, zal het noodzakelijk zijn om AMvB's die hun basis vinden in deze
artikelen aan de nieuwe situatie aan te passen. Het doel blijft een gelijk speelveld
voor en gelijke behandeling van alle horeca. Voorliggend ontwerpbesluit is daar
eveneens op gericht.
8.
Is het mogelijk om de handhaving van rookvrije horeca bij kleine cafés zonder
personeel te hervatten vanaf het moment dat dit besluit van kracht is of pas nadat
de voorgestelde wijziging van de Tabakswet is ingevoerd?
Antwoord:
In principe is het mogelijk om de handhaving bij horeca zonder personeel weer te
hervatten na inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit uitvoering.
Momenteel voeren RIVM en TNO echter onderzoek uit naar de mogelijkheden van
ventilatietechnieken als alternatief voor een afsluitbare rookruimte. Juist voor
Pagina 3 van 15
1 Kamerstukken II, 20082009, 32 011, nr. 2.
kleine horecagelegenheden die minder mogelijkheden hebben om een rookruimte
te creëren kan dit onderzoek kansen bieden. Om een zwalkend handhavingsbeleid VGP-CB-U-2962869
te voorkomen en de onduidelijkheid niet te vergroten wil ik de wijziging van het
Besluit uitvoering pas in werking laten treden en de handhaving bij horeca zonder
personeel hervatten ná ommekomst van en mijn standpuntbepaling over het
onderzoek van TNO en RIVM. Voor wat betreft de handhaving bij horeca met
personeel heb ik in mijn brief van 8 juli 20092 al aangegeven dat deze gewoon
doorgaat.
9.
Kan de regering nog eens ingaan op de verschillen tussen een horeca-inrichting en
(categorieën van) publiek toegankelijke gebouwen en op de verschillen tussen de
beheerder, de eigenaar, de werkgever en de horecaondernemer en toelichten
waarom mag worden aangenomen dat deze termen in dit conceptbesluit juist zijn
gebruikt?
Antwoord:
Het conceptbesluit spreekt in navolging van de bepaling die de grondslag voor het
besluit bevat - artikel 11a, vierde lid, Tabakswet - van beheerder en van voor het
publiek toegankelijke gebouwen. Wie in concreto de beheerder van een gebouw is,
hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Het gaat immers in
theorie om alle mogelijke soorten van gebouwen waarin de ruimte voor werk of
andere gebruiksdoeleinden gedeeld moet worden met vele andere mensen. De
Tabakswet noemt expliciet achtereenvolgens overheidsgebouwen (artikel 10),
allerlei soorten van gebouwen bestemd voor sport, cultuur, onderwijs, gezondheid
en welzijn (artikel 11) en tenslotte de bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen voor het publiek toegankelijke gebouwen (artikel 11a, vierde lid). Deze
diversiteit aan casusposities stelt de wetgever voor een keuze bij het omschrijven
van degene op wie de verplichtingen uit de wet rusten: of hij kiest in een poging
allerlei soorten van rechtsverhoudingen te vangen voor een schier oneindige reeks
begrippen, zoals eigenaar, huurder, pachter, ondernemer, uitbater, bevoegd
orgaan, bestuur van de rechtspersoon, etc. etc. om die persoon te omschrijven of
hij gebruikt een algemeen, functioneel `verzamelbegrip'. De wetgever voor de
Tabakswet heeft gekozen voor het laatste en pleegt het begrip beheerder of de
woorden `hij die het beheer heeft' te gebruiken. Het gaat in ieder geval steeds om
degene die de zeggenschap heeft over wat zich feitelijk afspeelt in het betrokken
gebouw, althans over het gedeelte ervan dat onder de reikwijdte van de
tabakswetgeving valt.
10.
Wat is het oordeel van de minister over het briefrapport `Handhaving van een
rookvrij binnenmilieu' van het RIVM en de wijze waarop de conclusies zijn
onderbouwd?
Antwoord:
In mijn brief van 8 juli 20093 heb ik gemeld dat het rapport van het RIVM
belangrijke informatie biedt over omgevingstabaksrook, de effectiviteit van
rookvoorzieningen met luchtgordijnen en zwerfrook. Op basis van het onderzoek
plaatst het RIVM de nodige kanttekeningen bij het certificeren, toepassen en
2 Kamerstukken II, 2008-2009, 32 011, nr. 1. Pagina 4 van 15
3 Kamerstukken II, 2008-2009, 32 011, nr. 1.
controleren van open rookvoorzieningen in de praktijk. Het RIVM komt tot deze
conclusies op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. In mijn brief VGP-CB-U-2962869
heb ik tevens aangegeven dat de conclusies van het RIVM voor mij aanleiding zijn
om hier nogmaals nauwkeurig naar te laten kijken. We hebben er bij de invoering
van de rookvrije horeca duidelijk voor gekozen om afgesloten rookruimten toe te
staan. Dat betekent dat de lucht in horecagelegenheden met een afgesloten
rookruimte niet 100% tabaksrookvrij zal zijn. Daarom vind ik het relevant te laten
onderzoeken tot welke niveaus aan zwerfrook dit kan leiden. Het gaat vervolgens
dan om de vraag of alternatieve systemen voor afsluitbare rookruimten (zoals
ventilatietechnieken) in de praktijk als een gelijkwaardig alternatief kunnen
dienen: gelijkwaardig zowel qua toepassing en handhaving als
gezondheidsbescherming.
11.
Kan de minister bij deze vragen ook de schriftelijke vragen die het lid Joldersma
eerder hierover heeft gesteld beantwoorden (2009Z16735)?
Antwoord:
De antwoorden op deze vragen heeft u op 2 november 2009 ontvangen.4
12.
Op welke wijze zullen ook bestaande innovatieve alternatieven voor gesloten
rookruimten, zoals de rookspot, het bararium, rookcabines (smoke-and-talk,
smoke'n go Lucom), Air One luchtreinigers, Exterme Ais Products,
Luchtzuiveringssysteem Qust United, Smart Solutions en andere smoke free
systems in het vervolgonderzoek van het RIVM worden betrokken?
Antwoord:
Het vervolgonderzoek zal gezamenlijk door TNO en RIVM worden uitgevoerd en
bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft vooral aanvullend
literatuuronderzoek. Het tweede deel betreft praktijkmetingen aangevuld met
modellering. Met de praktijkmetingen zal worden vastgesteld welke niveaus van
zwerfrook aangetroffen worden in het rookvrije deel van horecagelegenheden met
een afgesloten rookruimte. Tijdens het onderzoek zal er contact zijn met de
Vereniging van Leveranciers van Luchttechnische Apparaten om de beschikbare
expertise zoveel mogelijk te betrekken.
13.
Hoeveel horecagelegenheden hebben sinds de invoering van de rookvrije horeca
faillissement aangevraagd? Hoeveel daarvan zijn horecagelegenheden zonder
personeel?
Antwoord:
De cijfers van het Bedrijfschap Horeca & Catering, die zijn gebaseerd op gegevens
van het CBS, geven het volgende beeld. In de tweede helft van 2008 en de eerste
helft van 2009 gaat het voor de totale horeca om 255 faillissementen. De getallen
voor de drankensector, de restaurantsector en de hotelsector in deze periode zijn
respectievelijk: 88, 140 en 27. Bij deze cijfers geeft het CBS geen informatie over
het aantal horecagelegenheden met en zonder personeel.
Pagina 5 van 15
4 Kamerstukken II, 2009-2010, Aanhangsel van de Handelingen, 516.
In het jaar voorafgaand aan de invoering van de rookvrije horeca (tweede helft
2007 en eerste helft 2008) ging het voor de totale horeca om 222 faillissementen. VGP-CB-U-2962869
De getallen voor de drankensector, de restaurantsector en de hotelsector voor
deze periode zijn respectievelijk: 83, 132 en 7.
Vooralsnog zie ik slechts geringe verschillen in het aantal faillissementen in het
jaar voorafgaand aan de invoering ten opzichte van het jaar na de invoering.
Alleen bij hotels lijkt sprake te zijn van een sterke toename (van 7 naar 27). Over
de bepalende factoren voor deze faillissementen heb ik geen informatie. Bedacht
moet worden dat het eerste jaar van de invoering tevens het jaar was waarin de
economische crisis zich openbaarde. Vergeleken met het totale bedrijfsleven, waar
sinds het derde kwartaal een duidelijke stijging in het aantal faillissementen
zichtbaar is, is er in de sector horeca nauwelijks verandering in het totaal aantal
faillissementen.
14.
Hoeveel mensen zijn sinds de invoering van het rookverbod in de horeca gestopt
met roken?
Antwoord:
In 2008 is 7% van de rokers succesvol gestopt. Aangezien deze steekproeven op
jaarbasis worden gedaan, zijn deze gegevens alleen over hele kalenderjaren
beschikbaar (en niet bijvoorbeeld van juli 2008 tot juli 2009). Ter vergelijking: in
2007 is bijna 6% van de rokers succesvol gestopt.
Van de mensen die een poging hebben gedaan om te stoppen met roken, geeft
6% aan dat de invoering van de rookvrije horeca de belangrijkste aanleiding was.
En een op de tien rokers is door het rookverbod in de horeca minder gaan roken.
15.
Is bekend of de invoering van het rookverbod in de horeca effect heeft gehad op
de algemene gezondheid of het zorggebruik?
Antwoord:
Uit metingen van het RIVM in opdracht van de VWA is gebleken dat de
luchtkwaliteit in de horeca na de invoering van het rookverbod aanmerkelijk is
verbeterd: o.a. concentraties fijn stof en blootstelling aan koolmonoxide zijn
drastisch gedaald5. Dit betekent dat de blootstelling van personeel en bezoekers
aan tabaksrook drastisch is gedaald. Het Centraal Plan Bureau heeft gecalculeerd
dat de levensverwachting voor zowel de rokende als niet-rokende werknemer in
de horeca gestegen is6.
Er is inmiddels veel Europees onderzoek naar de gezondheidseffecten van het
rookverbod, maar deze onderzoeken zijn soms lastig te vergelijken, omdat in veel
landen het rookverbod in de horeca gelijktijdig werd ingevoerd met de rookvrije
werkplek en een rookverbod in publieke gebouwen.
Op basis van onderzoeken in binnen- en buitenland kan voorzichtig geconcludeerd
worden dat een rookverbod in de horeca de levensverwachting verlengt en het
5
http://www.vwa.nl/portal/page?_pageid=119,1639827&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_
file_id=30702.
6 http://www.cpb.nl/nl/pub/cpbreeksen/document/159/doc159.pdf
Pagina 6 van 15
aantal hart- en vaatziekten vermindert7. De daadwerkelijke langetermijneffecten
op de gezondheid en het zorggebruik van (niet-)rokende werknemers en VGP-CB-U-2962869
bezoekers kunnen pas op langere termijn na de invoering worden bepaald.
16.
In hoeverre hebben andere landen waar een (gedeeltelijk) rookverbod in de
horeca is ingevoerd problemen gehad rondom de invoering?
Antwoord:
In het algemeen zijn er in andere landen weinig problemen met de invoering
gemeld. In sommige gevallen is de regelgeving ingewikkeld wat in de praktijk tot
onduidelijke situaties leidt. Ook worden soms in de media omzetdalingen en
faillissementen gemeld, maar worden deze berichten meestal niet ondersteund
door objectieve gegevens. De naleving is in het algemeen erg hoog. Acties waarbij
ondernemers zich verzetten en het roken weer toestaan zijn meestal tijdelijk van
aard. Het algemene beeld is dat in landen waar de regelgeving ruimte biedt voor
allerlei uitzonderingen de onduidelijkheid in de praktijk groter is en de naleving
slechter is dan in landen waar een duidelijke regel geldt zonder allerlei
uitzonderingen.
Zo gelden in België andere regels voor cafés dan voor restaurants. Het
onderscheid wordt gemaakt op basis van het deel van de omzet dat gemaakt
wordt door het serveren van maaltijden. Als de omzet voor minder dan een derde
uit het verkopen van maaltijden bestaat, valt de horecagelegenheid in de
categorie café. Ongeveer zestig procent van de horeca-inrichtingen leeft de
regelgeving na.
In Ierland en Engeland zijn `public places' en `workplaces' rookvrij gemaakt.
Daarbij gelden zo weinig mogelijk uitzonderingen en is er geen mogelijkheid om
binnen in gebouwen nog een rookvoorziening te creëren. Na het eerste jaar lag de
totale naleving op 94% (Ierland) en 98% (Engeland).
17.
Klopt de aanname dat het uitgangspunt verlegd wordt van het recht op een
rookvrije werkplek naar het uitgangspunt van het recht op een rookvrije publieke
ruimte?
Antwoord:
Het klopt dat beheerders van horeca-inrichtingen de verplichting krijgen zodanige
maatregelen te treffen dat van een dergelijk gebouw gebruik gemaakt kan worden
zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Daarbij
gaat het dus zowel om werknemers als bezoekers. Dit is ook het uitgangspunt bij
artikel 10 en 11 van de Tabakswet. Deze wijziging van het Besluit uitvoering is het
gevolg van de rechterlijke uitspraken. Daarbij blijft het streven om zoveel
mogelijk een gelijk speelveld voor de gehele horeca in stand te houden.
18.
Is de voorgenomen wijziging van het Besluit uitvoering nog in overeenstemming
met de verstrekkende EU-aanbeveling betreffende rookvrije ruimten die
momenteel in Brussel, buiten het zicht van de Kamer, besproken wordt?
Pagina 7 van 15
7 http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/340600003.html
Antwoord:
Doel van de aanbeveling is om bij te dragen aan de effectieve bescherming van VGP-CB-U-2962869
niet-rokers tegen blootstelling aan tabaksrook. Deze aanbeveling is in lijn met het
huidige Nederlandse beleid en leidt niet tot wijziging of aanpassing daarvan. Ten
aanzien van het Besluit invoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten
geldt mijns inziens dezelfde conclusie. Het is overigens niet zo dat de aanbeveling
buiten het zicht van de Kamer besproken wordt. Zie hiervoor het antwoord op
vraag 19.
19.
Is het wetstechnisch efficiënter en zorgvuldiger om eerst een oordeel van de
Kamer te hebben over de genoemde EU-aanbeveling, die verder reikt dan het
ontwerpbesluit?
Antwoord:
Ik heb omtrent deze EU-aanbeveling op 4 september 2009 een BNC-fiche met het
kabinetsstandpunt8 naar de Kamer gestuurd. Zoals ik daarin ook heb benadrukt,
betreft het hier een aanbeveling betreffende rookvrije ruimten die hoofdzakelijk is
gericht op de effectieve tenuitvoerlegging van artikel 8 van het WHO
Kaderverdrag voor bestrijding van tabaksgebruik (FCTC). Deze aanbeveling leidt
niet tot enige verplichting of aanpassing van het nationale beleid. Ik zie daarom
geen noodzaak de aanbeveling voortijds nog aan de Kamer voor te leggen.
Bovendien komt de definitieve tekst van de aanbeveling nog terug in de
vergaderingen van de Europese Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken. De Kamer ontvangt daarvoor de
geannoteerde agenda. Dit biedt de Kamer de gelegenheid om te reageren en met
mij van gedachten te wisselen over het Nederlandse standpunt over de
aanbeveling, indien gewenst.
20.
Welk standpunt heeft Nederland als lidstaat of de minister zelf in Europees
verband ingenomen bij de voorbereiding van de EU-aanbeveling ten aanzien van
de rookvrije ruimten, gelet op de discussies over de Tabakswet en dit
voorliggende ontwerpbesluit?
Antwoord:
In het voornoemde BNC-fiche van 4 september jl. heb ik aangegeven dat ik de
algehele lijn van de aanbeveling ondersteun. In de aanbeveling worden ook enkele
artikelen gewijd aan flankerende maatregelen. In dat kader heeft Frankrijk in de
voorbereidende fase voorgesteld toe te voegen dat daarbij ook gedacht kan
worden aan onderzoek naar de juridische haalbaarheid en effectiviteit van
generieke sigarettenpakjes. Nederland heeft ten aanzien van deze toevoeging een
voorbehoud geplaatst, onder meer omdat het hier geen `flankerende maatregelen'
betreft maar onderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit. Bovendien ben ik
geen voorstander van deze maatregel. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen
van Kamerlid Zijlstra die u op 2 november 2009 heeft ontvangen9.
8 Kamerstukken II, 2008-2009, 22 112, nr. 919.
Pagina 8 van 15
9 Kamerstukken II, 2009-2010, Aanhangsel van de Handelingen, 520.
21.
Wanneer komt het advies over de rookventilatiesystemen van de commissie van
VGP-CB-U-2962869
toezicht van het RIVM en de onafhankelijke deskundigen?
Antwoord:
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen van Kamerlid Joldersma die u op
2 november 2009 heeft ontvangen10.
22.
Waarom heeft de minister het eerdere rapport van het RIVM over de
rookventilatiesystemen naast zich neergelegd?
Antwoord:
Ik heb in mijn brief van 8 juli 200911 hierover gemeld dat de rapportage
belangrijke informatie biedt over omgevingstabaksrook, de effectiviteit van
rookvoorzieningen met luchtgordijnen en zwerfrook. Tevens heb ik u gemeld dat
de rapportage bij mij nog een aantal vragen heeft opgeroepen. Een deel hiervan
zal door de Commissie van Toezicht van het RIVM worden beantwoord en een deel
nemen TNO en RIVM voor hun rekening.
23.
Wanneer wordt het wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet naar de Raad van
State gestuurd en krijgt het dan een spoedprocedure?
Antwoord:
Zodra de ministerraad heeft ingestemd met het wetsvoorstel tot wijziging van de
Tabakswet gaat het naar de Raad van State. Gezien de wens om zo snel mogelijk
duidelijkheid te geven aan de maatschappij in het algemeen en werkgevers,
werknemers en bezoekers in de horeca in het bijzonder ben ik graag bereid te
bezien waar de procedure versneld kan worden (bijvoorbeeld door een
spoedadvies aan de Raad van State te vragen).
24.
Is de minister bekend met het standpunt van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) over ventilatie? Waarom legt de minister het WHO-standpunt naast zich
neer, terwijl dit eerder een argument was om ventilatiesystemen wel af te wijzen?
Antwoord:
Ik ken het standpunt van de WHO. Ik heb echter een aantal redenen om hier
opnieuw goed naar te (laten) kijken.
Allereerst blijven technische ontwikkelingen doorgaan, waardoor doelen die eerder
niet haalbaar leken mogelijk nu wel binnen bereik zijn. Ik vind dat we daar voor
open moeten staan.
Ten tweede hebben we er in Nederland duidelijk voor gekozen om afsluitbare
rookruimten toe te staan. Dat betekent dat in horecagelegenheden met een
afsluitbare rookruimte de lucht niet 100% tabaksrookvrij zal zijn. Als alternatieven
dan een gelijkwaardige gezondheidsbescherming kunnen bieden, wil ik deze
evengoed toestaan.
10 Kamerstukken II, 2009-2010, Aanhangsel van de Handelingen, 516.
Pagina 9 van 15
11 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008-2009, 32 011, nr. 1.
Ten derde heb ik dit toegezegd aan enkele fracties in de Tweede Kamer tijdens
het algemeen overleg op 10 maart 2009 en het voortgezet algemeen overleg op VGP-CB-U-2962869
2 april 2009. Dit nieuwe onderzoek sluit dus ook aan bij de wens van diverse
fracties in uw Kamer.
Ten vierde wordt in de rechterlijke uitspraken over horeca zonder personeel ook
gewezen op mogelijke alternatieven. Ik wil deze handschoen graag oppakken.
Daarom wil ik deze mogelijkheid opnieuw (laten) bezien.
25.
Waarom zoekt de minister naar alternatieven in de vorm van ventilatie, terwijl
zowel de WHO als de ASHRAE (de American Society of Heating, Refrigerating and
Air-Conditioning Engineers) dit alternatief al hebben afgewezen?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
26.
Deelt de minister de stelling in het voorstel van de Europese Commissie voor een
aanbeveling van de Raad betreffende rookvrije ruimten waarin wordt gesteld: "Er
bestaat geen veilig niveau van blootstelling aan tabaksrook en noties zoals een
drempelwaarde voor toxiciteit door secundaire tabaksrook moeten worden
verworpen, omdat deze door wetenschappelijk bewijsmateriaal worden
tegengesproken. Benaderingen waarbij niet naar een 100% rookvrije omgeving
wordt gestreefd, bijvoorbeeld met ventilatie, luchtfiltering en het gebruik van
rookzones (al dan niet met gescheiden ventilatiesystemen) zijn herhaaldelijk
ondoeltreffend gebleken en er zijn sluitende bewijzen voor dat technische
oplossingen tegen tabaksrook geen bescherming bieden"? Als de minister de
stelling niet meer wil steunen, wat is hiervan de reden?
Antwoord:
Zie eveneens het antwoord op vraag 24. Bovendien zou, als een 100% rookvrije
omgeving wordt gestreefd, de consequentie moeten zijn dat afsluitbare
rookruimten verboden worden.
27.
Gaat de minister zelf actief onderzoek laten verrichten naar ontwikkelingen op het
gebied van ventilatiesystemen? Zo ja, welke meetbare veilige ondergrens voor
schone lucht hanteert de minister in dat geval?
Antwoord:
RIVM en TNO gaan na wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van ventilatie-
en luchtzuiveringssystemen. Dit zal een update zijn van het onderzoek dat zij
eerder hebben verricht in 2004. Daarnaast zal in praktijksituaties onderzocht
worden wat de gehalten omgevingstabaksrook zijn in horecagelegenheden met
rookruimten. Verkend zal worden of er ventilatie- en luchtzuiveringssystemen zijn
die bij toepassing onder vergelijkbare condities aanleiding geven tot vergelijkbare
hoeveelheden omgevingstabaksrook in het rookvrije gedeelte van de horeca. Het
onderzoek richt zich dus op `meetbare' niveaus.
28.
Is met de aanpassing van het Besluit uitvoering waarmee voor alle horeca een
eensluidende verplichting gaat gelden, namelijk hinder en overlast te voorkomen Pagina 10 van 15
voor bezoeker en personeel, daadwerkelijk de onduidelijkheid voor toepassing van
de regelgeving voor horeca zonder personeel weggenomen? Zo ja, waaruit blijkt
VGP-CB-U-2962869
dat het nu juridisch wel afgedekt is?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
29.
Kan de minister uitleggen wat in zijn visie het verschil is tussen een rookverbod
en de verplichting tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van overlast?
Antwoord:
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. `Geen hinder en overlast ondervinden'
is een doelomschrijving die openlaat dat er meerdere wegen zijn om aan dit
wettelijk criterium te voldoen. Een exploitant van een horecagelegenheid kan hier
in ieder geval aan voldoen door het instellen van een rookverbod, al dan niet in
combinatie met een afsluitbare rookruimte. Het onderzoek dat TNO en RIVM
momenteel verrichten, moet zicht geven op de vraag of alternatieve technieken
bescherming kunnen bieden die gelijkwaardig is aan een rookverbod in combinatie
met een afsluitbare rookruimte.
30.
Wat zal de horeca zonder personeel in de praktijk gaan merken van de wijziging
van een rookverbod in een verplichting om hinder of overlast te voorkomen? Wat
mag nu wel en wat mag nu niet door dit nieuwe besluit?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 29. Ook horecagelegenheden zonder personeel
zullen maatregelen moeten nemen ter voorkoming van hinder of overlast. Dat kan
in ieder geval door het instellen van een rookverbod al dan niet in combinatie met
het inrichten van een afsluitbare rookruimte. Zodra, dankzij het beschikbaar
komen van innovatieve technieken, gelijkwaardige alternatieven voor een
afsluitbare rookruimte zijn aangewezen, kan een horecagelegenheid er voor
kiezen om, in plaats van het instellen van een rookverbod, dergelijke
alternatieven in te zetten. Dit zou juist voor kleine horecagelegenheden die
minder mogelijkheden hebben voor het creëren van een rookruimte, kansen
kunnen bieden.
31.
Kan de minister uiteenzetten hoe hij, indien er volgens hem geen verschil is
tussen een rookverbod en een verplichting tot het nemen van maatregelen ter
voorkoming van overlast, de diverse rechterlijke uitspraken beoordeelt waarin
aangegeven wordt dat er wel degelijk een verschil is?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 29.
32.
Hoe anticipeert de minister op horecabedrijven die nieuwe gaten in het
voorliggende besluit zullen gaan zoeken en hiermee nieuwe rechtszaken zullen
gaan starten?
Pagina 11 van 15
Antwoord:
Voorliggende wijziging van het Besluit uitvoering is een belangrijke stap om VGP-CB-U-2962869
onduidelijkheid weg te nemen, maar hiermee zijn niet alle mogelijke
discussiepunten weggenomen. Zie ook het antwoord op vraag 6. In dat antwoord
heb ik toegelicht dat een wijziging van de Tabakswet de meeste rechtszekerheid,
rechtsgelijkheid en duidelijkheid voor de betrokkenen biedt. Gezien de grote
belangen valt niet uit te sluiten dat ook deze wijziging van het Besluit uitvoering
en de op basis daarvan opgelegde boetes zullen worden aangevochten. De
mogelijkheid om naar de rechter te stappen om overheidshandelen te laten
toetsen is een van de principes van onze rechtsstaat. Mijn streven is er echter
steeds op gericht om met duidelijke regels een gelijk speelveld voor alle horeca te
creëren, zodat er zo min mogelijk aanleiding is voor groepen of sectoren binnen
de horeca om naar de rechter te stappen.
33.
Wat bedoelt de minister met `in gang zetten van een wijziging van de Tabakswet'?
Welke stappen zijn er concreet al gezet en op welke termijn verwacht de minister
dat het begrip 'rookverbod' rechtstreeks in de Tabakswet opgenomen kan zijn?
Antwoord:
Met het `in gang zetten van een wijziging van de Tabakswet' bedoel ik dat ik een
wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet in procedure wil brengen die tot doel
heeft om artikelen 10, 11 en 11a van de Tabakswet te wijzigen. Momenteel werk
ik aan een conceptwetsvoorstel. Behandeling daarvan in de ministerraad dient nog
plaats te vinden. Na akkoord door de ministerraad zal het wetsvoorstel aan de
Raad van State worden gestuurd en vervolgens aan het Parlement. De vraag over
de termijn waarop is moeilijk te beantwoorden. Daarvoor ben ik immers ook
afhankelijk van behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer.
Zie ook het antwoord op vraag 23.
34.
Hoe wordt uitleg gegeven aan het principe 'zonder daarbij hinder of overlast van
roken door anderen te ondervinden'? Moeten mensen zelf aangeven dat ze hinder
ondervinden van de rook of betekent dit dat er überhaupt niet gerookt mag
worden?
Antwoord:
Het is niet de bedoeling dat mensen zelf moeten gaan aangeven dat ze hinder of
overlast van roken door anderen ondervinden. De rechtbank in Rotterdam heeft
bepaald dat onder hinder en overlast moet worden verstaan het ondervinden van
lichamelijke klachten (zoals gezondheidsklachten) en irritaties die het gevolg zijn
van roken door anderen. Voor het aantonen van blootstelling aan tabaksrook is
het niet vereist dat werknemers zelf aangeven hinder of overlast te ondervinden;
lichamelijke klachten die het gevolg zijn van meeroken treden immers
onafhankelijk op van eventuele klachten van de betrokken persoon.
35.
Is de regering bekend met het TNO-onderzoek dat ventilatiesystemen (nog) niet
alle tabak uit de lucht halen (slechts 90%) en dat zelfs 1% tabak in de lucht nog
kankerverwekkend is? Erkent de regering dat er in dat geval nog sprake is van
'hinder of overlast'? Waarom loopt de regering in de nota van toelichting dan al
wel vooruit op eventuele innovatieve luchtventilatietechnieken? Pagina 12 van 15
Antwoord:
VGP-CB-U-2962869
Zie de antwoorden op vragen 24 en 26.
36.
Zijn er sinds de TNO-onderzoeken uit 2006 over luchtventilatietechnieken nieuwe
ontwikkelingen op dit gebied?
Antwoord:
Ik heb TNO en het RIVM gevraagd hier nader onderzoek naar te verrichten.
37.
Wat is de bedoeling van de wijziging van de Tabakswet die de regering
voorbereidt; betreft deze zowel de rookvrije werkplek in zijn algemeenheid als de
rookvrije horeca?
Antwoord:
In mijn brieven van 8 juli en 11 september 2009 heb ik uiteengezet dat het gaat
om wijziging van de artikelen 10, 11 en 11a van de Tabakswet. Dat is dus
inclusief het eerste lid van artikel 11a dat werkgevers verplicht een rookvrije
werkplek voor hun werknemers te garanderen.
38.
Welke wijziging van de Tabakswet acht de regering nodig; betekent dat dat de
regering alsnog artikel 10, tweede lid, van toepassing wil laten zijn op de rookvrije
plek en op publieke ruimten?
Antwoord:
In mijn brief van 11 september 2009 heb ik de bedoeling van de wijziging van de
Tabakswet toegelicht. Zo heb ik aangekondigd het begrip `rookverbod'
rechtstreeks in de Tabakswet te zullen opnemen. Deze wijziging van de Tabakswet
heeft betrekking op artikelen 10, 11 en 11a. De redactie van artikel 10, tweede
lid, zal daardoor veranderen. Ook heb ik gemeld dat de mogelijkheid om in de
Tabakswet een bepaling op te nemen om flexibel te kunnen reageren op
ontwikkelingen op het gebied van innovatieve ventilatiesystemen, voor mij ook
een belangrijk argument is om over te gaan tot wijziging van de Tabakswet.
39.
Wat is de betekenis van de voor te stellen aanpassing van de Tabakswet, zowel in
materiële als in formele zin?
Antwoord:
In mijn brief van 11 september 2009 heb ik toegelicht dat de aangekondigde
wijziging van de Tabakswet voor de lange termijn de meeste rechtszekerheid,
rechtsgelijkheid en duidelijkheid voor werkgevers, werknemers en bezoekers van
de horeca biedt. Zie verder de antwoorden op vragen 37 en 38.
40.
De minister geeft terecht aan dat de Tabakswet op meerdere plaatsen spreekt
over het treffen van zodanige maatregelen dat gebruikers van het gebouw in staat
worden gesteld hun bezigheden of werkzaamheden te verrichten zonder daarbij
hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Gaat dit ontwerpbesluit Pagina 13 van 15
dan niet verder, omdat de Tabakswet suggereert dat er dus geen plicht zou
hoeven te bestaan, indien er geen personeel aanwezig is? VGP-CB-U-2962869
Antwoord:
Nee. Bij de gebruikers van een gebouw gaat het niet alleen om werknemers of
personeel, maar ook om bezoekers.
41.
De in de artikelen 10, eerste lid, 11, eerste lid en 11a, eerste lid, van de
Tabakswet geregelde verplichtingen zijn resultaatverplichtingen, zoals de regering
erkent. Verderop in de toelichting op het ontwerpbesluit zet de regering uiteen dat
ventilatie op termijn tot de mogelijkheden behoort, indien de stand van techniek
daaromtrent verbetert. In hoeverre is de regering bereid af te zien van
handhaving tot deze technieken breed beschikbaar zijn?
Antwoord:
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
42.
Wanneer schat de minister in dat de stand van techniek zodanig is dat
ventilatiesystemen een alternatief zijn voor het aanleggen van een rookgedeelte in
een horecagelegenheid?
Antwoord:
Het onderzoek dat TNO en RIVM op mijn verzoek verrichten, dient hier meer zicht
op te geven.
43.
Wat verstaat de regering op dit moment onder 'navenant beschermende
maatregelen', als alternatief voor een rookruimte?
Antwoord:
Daarbij denk ik aan voorzieningen die een ondernemer aan rokers kan bieden
zoals een tuin, terras, etc. Daarnaast doel ik hiermee op eventuele nieuwe
technische ontwikkelingen als blijkt dat deze in staat zijn om een rookvrije
werkplek of verblijfplaats te garanderen.
44.
Betekent het op basis van de passage 'deze redactie heeft tevens het voordeel dat
horeca met en zonder personeel geen afzonderlijk discussiepunt meer vormt
omdat voor alle horeca-inrichtingen dezelfde verplichting geldt' dat
ventilatiesystemen zowel voor horeca met en zonder personeel een alternatief
voor een rookruimte kunnen zijn?
Antwoord:
Als blijkt dat dergelijke systemen een gelijkwaardig alternatief voor een
afsluitbare rookruimte kunnen bieden, ben ik bereid deze toe te staan. In het
kader van een gelijk speelveld wil ik daarbij geen onderscheid maken tussen
horeca-inrichtingen met en zonder personeel.
Pagina 14 van 15
45.
Gelet op de notificatie aan de Europese Commissie, conform de genoemde VGP-CB-U-2962869
richtlijnen: wat is de relatie tussen de EU-aanbeveling (Council Recommendation
on smoke-free environments d.d. 8 september 2009) en het huidige voorliggende
ontwerpbesluit?
Antwoord:
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 18. Het gaat hier om een
aanbeveling die lidstaten kan ondersteunen in de implementatie van artikel 8
FCTC. Doel van de aanbeveling is om bij te dragen aan de effectieve bescherming
van niet-rokers tegen blootstelling aan tabaksrook. Deze aanbeveling leidt daarbij
niet tot wijziging of aanpassing van het huidige Nederlandse beleid of het
voorliggende ontwerpbesluit.
Pagina 15 van 15
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport