Seksuele vorming van jongens is vaak onder de maat
Toespraak, 1 december 2009
In Nederland richten we ons vooral op de seksuele vorming van meisjes.
Dat leidt er toe dat veel jongens zich niet verantwoordelijk voelen
voor hun seksuele relaties. Meisjes moeten de grenzen aangeven, niet
jongens, is de redenatie. Staatssecretaris Bussemaker wil daar
verandering in brengen vertelde ze in Amsterdam tijdens het nationaal
soa*hiv*seks congres.
Dames en heren,
De naam van dit jaarlijks congres is gewijzigd van het soa*hiv*aids
congres in het soa*hiv*seks congres. Ik zie dat als een waardevolle
verandering want seksuele gezondheid omvat méér dan soa en hiv/aids.
Dat zult u ook duidelijk terugzien in mijn beleid over seksuele
gezondheid, dat ik vandaag graag wil toelichten.
Als we het over de seksuele gezondheid van de gemiddelde Nederlander
hebben, dan kunnen we vaststellen dat die goed is.
De meeste mensen zijn ook zelf tevreden over hun seksleven. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit onderzoek van de Rutgers Nisso Groep deze zomer. Op
een
5-puntsschaal geven de geïnterviewden een 4.1 aan `positieve
seksbeleving'. Dat geldt voor mannen én vrouwen, hoewel dit voor
mannen iets sterker opgaat.
En ook de zorg en hulpverlening die we in ons land hebben opgebouwd
voor vragen en problemen op het gebied van seksuele gezondheid, is in
orde. Dat vertaalt zich onder meer in een hoog anticonceptiegebruik,
goede zorg voor bijvoorbeeld mensen die zijn besmet met hiv en een
zeer laag abortuscijfer.
Maar ook al is Nederland seksueel overwegend gezond, er zijn ook
problemen. Het aantal opgespoorde soa is in 2008 opnieuw toegenomen.
De cijfers rond seksuele dwang zijn zorgwekkend: achttien procent van
de meisjes en vier procent van de jongens is wel eens gedwongen tot
seks.
Veel jongeren ontbreekt het aan voldoende feitelijke kennis over
seksualiteit en aan voldoende seksuele en relationele vorming. Er zijn
pooierboys, meisjesbesnijdenissen vinden vermoedelijk plaats, mensen
uit sommige bevolkingsgroepen worden beperkt in hun vrije partnerkeuze
en de tolerantie jegens seksuele diversiteit lijkt af te nemen.
Dit rechtvaardigt stevig beleid van de overheid.
Of om in de terminologie van dit congres te blijven: dit vraagt om
versterking van de seksuele gezondheid.
Maar voordat ik inga op hoe ik de meest urgente problemen de komende
jaren wil aanpakken, wil ik eerst stilstaan bij het beleid dat hieraan
ten grondslag ligt. Dat beleid heb ik zeer recent, deels samen met
minister Klink, verwoord in een brief aan de Tweede Kamer.
Mijn beleid is gebaseerd op vier waarden die van belang zijn voor een
goede seksuele gezondheid.
Allereerst is dat de autonomie van elke persoon. Mensen moeten zelf
kunnen beslissen over hun seksleven.
Kortweg betekent dat: je moet zelf beslissen met wie je het doet,
wanneer, en hoe je het doet. Het is belangrijk dat bij seksuele
vorming de eigen keuzes, verantwoordelijkheden en vrijwilligheid
centraal staan en niet dat de overheid, een partner of wie dan ook
daarover beslist.
Maar zelf keuzes mogen maken is niet altijd eenvoudig. En daarmee kom
ik op de tweede waarde van het beleid: weerbaarheid. Om autonoom
beslissingen te kunnen nemen, moet je weerbaar zijn, moet je voor je
keuze kunnen en durven uit komen. Je moet ja kunnen zeggen als je iets
echt leuk vindt, maar je moet ook nee kunnen zeggen als het je niet
bevalt.
En dat vraagt om de derde waarde van mijn beleid: besef van
wederkerigheid en respect. Simpel gezegd: als iemand nee zegt, moet je
dat waarderen en respecteren. Als autonoom persoon kun je wel denken:
ik vind dit leuk om met jou te doen, maar als de ander dat niet wil,
ligt daar de grens van jouw autonomie.
Dit noemen we het schadebeginsel. Het zelfbeschikkingsrecht van het
individu is van groot belang, maar is niet grenzeloos. Seksualiteit
gaat ook over het nemen van verantwoordelijkheid, niet alleen voor
jezelf, maar ook voor de ander.
Dat mensen zelf beslissingen kunnen nemen, voor zichzelf opkomen en
het respecteren dat iemand nee zegt - ingrediënten die nodig zijn voor
een veilige, prettige en gelijkwaardige seksuele relatie - is niet
automatisch bij iedereen aanwezig. Daarom is seksuele en relationele
vorming nodig en de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van
hulpverlening. Het recht daarop is de vierde waarde van mijn beleid.
Informatie en begeleiding zijn bij seksuele ontwikkeling
onontbeerlijk. Het is noodzakelijk dat jongeren leren over veilig
vrijen en anticonceptie, maar ook over verliefdheid, de verschillen
tussen mannen en vrouwen of seksuele diversiteit.
En niet alleen seksuele vorming is belangrijk, maar ook toegang tot
goede hulpverlening. Zoals laagdrempelige toegang tot anticonceptie.
Of de mogelijkheid je ergens te laten testen op soa, of hulp bij het
maken van een afgewogen keuze in geval van ongewenste zwangerschap.
Dit zijn de vier waarden die ten grondslag liggen aan het
kabinetsbeleid seksuele gezondheid. Om deze waarden, waar iedereen
recht op heeft, te realiseren, zie ik drie taken voor de overheid
weggelegd.
De eerste taak van de overheid is het Informeren en bevorderen van
seksuele en relationele vorming. Mensen moeten van jongs af goed
geïnformeerd worden over en voorbereid worden op seksualiteit en het
aangaan van relaties. Elk jaar worden ongeveer 200.000 jongeren voor
het eerst seksueel actief. Het is belangrijk dat zij een seksuele
opvoeding krijgen vóórdat ze aan seks beginnen, zodat ze een prettige,
veilige en gewenste seksuele relatie kunnen aangaan.
Dat betekent aandacht voor zowel biologische aspecten, zoals
bevruchting, als relationele aspecten.
Bijvoorbeeld verliefdheid, respect voor seksuele diversiteit, een
gelijkwaardige verhouding tussen de seksen en het kunnen aangeven van
wensen en grenzen.
Uit verschillende onderzoeken blijkt duidelijk dat het informeren van
jongeren geen overbodige luxe is. Velen hebben een gebrek aan
feitelijke seksuele kennis.
Zo weet één op de drie jongeren niet dat je ook zwanger kunt raken
zónder dat de jongen klaarkomt.
Een even grote groep denkt dat je een soa kunt voorkomen door jezelf
goed te wassen.
En de helft van de jongens denkt dat een meisje onvruchtbaar kan
worden van de pil.
Kortom, hier is nog aardig wat werk te verrichten.
De tweede taak van de overheid is het Stimuleren van goede
hulpverlening
Hulpverlening die laagdrempelig, betaalbaar en voor iedereen
toegankelijk is. En die
mensen helpt bij vragen of problemen op het gebied van seksuele
gezondheid.
Daarom heeft de overheid geïnvesteerd in laagdrempelige soa-consulten
bij de GGD. Zodat hoogrisicogroepen gratis en anoniem worden getest op
soa. En daarom is de anticonceptiepil weer in het
zorgverzekeringspakket en zijn gratis seksualiteitsspreekuren voor
jongeren mogelijk gemaakt.
Tot slot de derde taak van de overheid: Bestraffen en beschermen.
Op basis van wet- en regelgeving kunnen daders van misdrijven op het
gebied van seksualiteit worden gestraft. Politie en justitie spelen
hierbij een belangrijke rol. Zo is seks met een minderjarige,
discriminatie wegens seksuele geaardheid, gedwongen prostitutie,
kinderporno en verkrachting - ook binnen het huwelijk - strafbaar. En
ook seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking en
pooierboypraktijken zijn strafbare feiten.
Naast bestraffen heeft de overheid ook een beschermende taak. Voor
slachtoffers van seksueel geweld moet er goede en voldoende opvang en
hulpverlening zijn. Prostituees moeten beschermd worden tegen
bijvoorbeeld mensenhandel.
Dames en heren, aan het begin zei ik al dat de seksuele gezondheid van
Nederland goed is, maar dat we ook problemen kennen. Het beleid dat ik
u zojuist schetste - de achterliggende waarden daarvan en de taken van
de overheid - zijn bedoeld om de seksuele gezondheid verder te
verbeteren en de problemen aan te pakken. Hoe dat er in de praktijk
uitziet, wil ik u laten zien aan de hand van vier problemen waar we
voor staan en die stevig moeten worden aangepakt.
Allereerst: De seksuele vorming van jongens schiet te kort
In Nederland heerst het vooroordeel dat seksuele autonomie en
weerbaarheid een zaak voor meisjes is. Jongens kunnen doen en laten
wat ze willen, meiden moeten op hun tellen passen, om het simpel te
stellen. Dit beeld zien we uit onderzoek onder jongeren steeds naar
voren komen: zowel jongens als meisjes vinden dat meisjes
verantwoordelijk zijn voor het stellen van grenzen, voor zichzelf én
voor jongens.
Het lijkt alsof van jongens niet wordt verwacht dat zij ook
verantwoordelijkheid dragen voor seksuele relaties. Bovendien vinden
jongeren - zowel jongens als meisjes, autochtoon én allochtoon - dat
jongens met veel wisselende seks stoer zijn maar meisjes die dit doen
een hoer zijn. En daar wordt dan nog aan toegevoegd: jongens zijn nu
eenmaal zo.
Ik wil me bij deze vooroordelen niet neerleggen. We moeten niet alleen
investeren in de weerbaarheid van meisjes, zodat zij minder kwetsbaar
zijn voor seksuele dwang. Maar we moeten ook investeren in seksuele
vorming van jongens.
Om dat te bereiken ga ik, vanaf 2010, onder andere samenwerken met
minister Plasterk. De minister van OCW levert een eenmalige financiële
bijdrage aan het ZonMw programma Seksuele gezondheid van de jeugd dat
ik financier. Doel is extra aandacht besteden aan de weerbaarheid van
jongens. Ook mediawijsheid in relatie tot seks krijgt meer aandacht.
Het tweede probleem waar we voor staan is dat nieuwe Nederlanders op
het gebied van seksualiteit meer problemen ondervinden dan autochtone
Nederlanders.
Bijvoorbeeld: Surinaamse en Antilliaanse jongeren lopen meer risico op
soa.
Onder mensen uit sub-sahara Afrika komen relatief veel hiv-infecties
voor.
En Turkse en Marokkaanse jongens oefenen vaker dan andere jongeren
seksuele dwang uit en zijn zelf vaker slachtoffer van seksuele dwang.
We beschikken wel over preventieprogramma's en -projecten, maar die
komen niet bij de doelgroep terecht.
Ik ga er de komende jaren aan werken deze doelgroep beter te bereiken.
Hiervoor heb ik EUR 1 miljoen per jaar gereserveerd. Met dit geld gaan
GGD'en samen met lokale zelforganisaties projecten opzetten die naar
verwachting wel bij Nieuwe Nederlanders terecht komen.
Het derde probleem waar ik wat aan wil doen is het aantal soa en hiv
besmettingen.
Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren is de soa en hiv
problematiek nog steeds groot. Daarnaast staan we voor nieuwe
uitdagingen in de toekomst, zoals de gevolgen van de vergrijzing van
hiv-geïnfecteerden. Dat vraagt om aangepaste zorg.
Minister Kllink is van mening dat het soa- en hivbeleid aan
vernieuwing toe is. Zo moet het bestaande preventieplan uit 2004
worden aangepast aan de huidige uitdagingen.
En we komen met meer maatregelen. Zo komt er vanaf 2010 in heel
Nederland een uniform hiv-testbeleid bij de GGD'en. En we willen de
Regeling Aanvullende Curatieve soa-zorg en de Regeling Aanvullende
Seksualiteitshulpverlening beter op elkaar aansluiten.
Tot slot het vierde probleem waar ik aandacht aan besteed: seksueel
geweld.
Uit recent onderzoek onder jongeren tussen 16 en 24 jaar blijkt dat
circa 84% van de meisjes en ruim 66% van de jongens sinds hun 14e
verjaardag seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Dit
varieert van seksuele opmerkingen tot gebruik van geweld om seks te
krijgen.
Wat dit laatste betreft: uit onderzoek naar seksueel geweld onder
Nederlanders tussen de 15 en 70 jaar, blijkt dat één op de drie
vrouwen in deze leeftijdscategorie en één op de twintig mannen ooit te
maken heeft gehad met seksueel geweld. Twaalf procent van de vrouwen
is zelfs ooit verkracht. En uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts
de helft van de slachtoffers van seksueel geweld de hulp krijgt die
zij of hij nodig heeft.
Ik vind dit schokkende cijfers.
Dit kunnen we niet tolereren en de overheid moet hier hard tegen
optreden. Natuurlijk vanwege het leed dat iemand wordt aangedaan. Maar
ook vanwege de gevolgen voor de samenleving. Slachtoffers van seksueel
geweld kunnen vaak niet meer optimaal meedraaien in het arbeidsproces,
ze belanden in de psychiatrie of hebben langdurige zorg nodig.
Preventie van seksueel geweld verdient hoge prioriteit en de
hulpverlening aan de slachtoffers moet beter.
Daarom ondersteun ik het landelijk `Partnerschap Aanpak Seksueel
Geweld' financieel.
Doel van dit partnerschap is de preventie en aanpak van seksueel
geweld te verbeteren. Onder meer door het ontwikkelen van trainingen
bij algemeen maatschappelijk werk en GGD-instellingen, het opstellen
van een sociale kaart en het ontwikkelen van instrumenten voor het
stimuleren van weerbaarheid van kinderen.
Aan de andere kant moeten professionals voortijdig de risico's op
geweld in afhankelijkheidsrelaties kunnen signaleren en moeten ze
weten hoe ze geweld kunnen voorkomen. Dat betekent dat ik, samen met
de ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin, het hebben en
toepassen van een meldcode `huiselijk geweld en kindermishandeling'
wettelijk ga vastleggen.
Verder moet er voor alle slachtoffers van geweld in
afhankelijkheidsrelaties, dus ook voor slachtoffers van seksueel
geweld, onmiddellijke en veilige opvang zijn. En moet er vroegtijdige,
snelle en goede hulp zijn zodat slachtoffers en daders - ongeacht de
geweldsvorm - een leven zonder geweld kunnen leiden.
Om dat te bereiken stel ik een bedrag - dat oploopt tot EUR 32 miljoen
in 2012 - beschikbaar voor mijn beleid `Beschermd en Weerbaar'.
Dames en heren ik rond af.
Seks is een belangrijk onderdeel van ons leven. Seks is intiem,
opwindend, spannend vaak. Maar seks mag nooit tot slachtoffers leiden.
Niet door een seksueel overdraagbare ziekte, niet door onwetendheid en
niet door geweld.
Ik heb u verteld hoe het kabinet de seksuele gezondheid van Nederland
op een hoger niveau wil brengen. Door te zorgen voor goede
voorlichting of ondersteuning daarvan. Zodat mensen autonoom kunnen
handelen, weerbaar zijn, hun grenzen kennen en respect voor elkaar
tonen.
Door goede en accurate hulpverlening mogelijk te maken, hulp die
gemakkelijk toegankelijk is.
En door duidelijk op te treden daar waar grenzen worden geschonden.
Ik dank u voor uw aandacht.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport