Criteria bij last onder dwangsom / Motiveringsplicht hoogte dwangsom
Den Haag, 29 oktober 2009 - Het College heeft op 27 oktober 2009
uitspraak gedaan in een geschil dat gaat over de rechtmatigheid van
een besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (V&W)tot
het opleggen van een last onder dwangsom.
Appellant had op 26 oktober 2007 taxivervoer verricht, zonder dat hij
in het bezit was van een daarvoor vereiste vergunning. Dit is in
strijd met de Wet personenvervoer 2000. De Staatssecretaris van V&W
had hem vervolgens de last opgelegd zich te onthouden van overtreding
van het verbod om zonder vergunning taxivervoer te verrichten. Daarbij
was een dwangsom bepaald van ⬠10.000,-- per overtreding, met een
maximum van â¬200.000.
Het College duidt, nu de last onder dwangsom strekt tot het voorkomen
van een overtreding, in de uitspraak allereerst een aantal
omstandigheden aan, die van belang zijn bij beantwoording van de vraag
aan welk criterium voldaan moet zijn wil er een bevoegdheid zijn om
een last onder dwangsom op te leggen.
Het College oordeelt vervolgens dat in de aard van de overtreding, die
zich kenmerkt door het stelselmatig verrichten van taxivervoer, ligt
besloten dat gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Appellant heeft
geen omstandigheden aangevoerd, bijvoorbeeld doordat hij inmiddels een
andere vorm van inkomensverwerving heeft of dat is overgegaan tot het
afstoten van bedrijfsmiddelen waarmee de overtreding is begaan, die
moeten leiden tot het oordeel dat het herhalingsgevaar er niet is.
Gelet op de omstandigheden van dit geval is de constatering van de
overtreding van 26 oktober 2007 voldoende om de bevoegdheid van de
Staatssecretaris tot het opleggen van de last onder dwangsom aan te
nemen.
Met betrekking tot de vraag of de hoogte van de dwangsom in redelijke
verhouding staat tot de zwaarte van de overtreding en de beoogde
werking van de dwangsomoplegging overweegt het College allereerst dat
het bestuursorgaan die hoogte niet kan vaststellen louter op grond van
vooraf gemaakte algemene afwegingen, maar dat hij zich ervan dient te
vergewissen of de hoogte van de dwangsom in de concrete omstandigheden
van het geval niet disproportioneel is. Naar het oordeel van het
College heeft de Staatssecretaris door de enkele verwijzing naar de -
voor de bepaling van de hoogte van dwangsommen opgestelde-
beleidsregels, die hoogte in dit concrete geval onvoldoende
gemotiveerd. Het is, gelet op de vaststaande feiten, immers niet
denkbeeldig dat het in dit geval om een bedrijfsactiviteit gaat die -
gemeten naar maatstaven die in het taxibedrijf gangbaar zijn - als
zeer beperkt moet worden aangemerkt.
Een en ander leidt tot vernietiging van het bestreden besluit wegens
strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb.
LJ Nummer
BK1424
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 29 oktober 2009