4. Inspectierapport over invloed op behandelrichtlijnen
Inspectierapport over invloed op behandelrichtlijnen
Kamerstuk, 26 oktober 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
GMT/VDG 2962302
26 oktober 2009
Betreft inspectierappport over invloed op behandelrichtlijnen
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u het rapport `behandelrichtlijnen en
geneesmiddelenformularia vatbaar voor beïnvloeding door de
farmaceutische industrie'. Dit rapport is opgesteld door de Inspectie
voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het rapport is een weerslag van het
onderzoek door de inspectie naar de invloed van de farmaceutische
industrie op drie behandelrichtlijnen en drie
geneesmiddelenformularia. Het onderzoek is uitgevoerd in 2008 en is
een vervolg op een eerder onderzoek van de inspectie uit 2007.
De inspectie constateert op basis van dit onderzoek dat
behandelrichtlijnen vatbaar zijn voor beïnvloeding door de
farmaceutische industrie. Beïnvloeding vindt plaats door nagenoeg
gratis aanbod van geneesmiddelen, (financiële) banden met individuele
leden van werkgroepen die behandelrichtlijnen opstellen en door het
indienen van inhoudelijke pleidooien voor de opname van geneesmiddelen
in een richtlijn. Over de werkgroepen merkt de inspectie op dat er
grote verschillen zijn wat betreft aantallen (financiële) banden van
werkgroepleden met de farmaceutische industrie. Vier van de zes
onderzochte werkgroepen maakten gebruik van belangenverklaringen. De
belangenverklaringen zijn niet uniform en niet gedetailleerd. Tot slot
constateert de inspectie dat de aanbevelingen uit het kortschrift over
invloed op behandelrichtlijnen (2007) in beperkte mate zijn
overgenomen door het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en het
Kwaliteitsinsituut voor de Gezondheidszorg (CBO).
Op grond van de resultaten beveelt de inspectie verschillende partijen
aan om maatregelen te nemen. Hieronder geef ik mijn reactie aan op de
aanbevelingen.
1. Aanbevelingen voor landelijke richtlijnontwikkelaars
De onderzochte werkgroepen hanteren sterk verschillende werkwijzen en
procedures bij de opstelling van behandelrichtlijnen. De inspectie
beveelt de landelijke richtlijnopstellers (Nederlands Huisartsen
Genootschap (NHG), het kwaliteitsinstituut CBO, het landelijk
expertisecentrum Verpleging en Verzorging (LEVV), het
Trimbos-instituut en IQ Healthcare) aan om voor eind 2010 een
`richtlijn voor richtlijnontwikkeling' op te stellen. Ook dienen de
richtlijnontwikkelaars voor eind 2010 een model voor een
belangenverklaring op te stellen om te bewerkstelligen dat door alle
werkgroepleden voor alle richtlijnen de banden en belangen op een
eenvormige wijze inzichtelijk worden gemaakt.
Ik onderschrijf deze aanbeveling. Ik heb u eerder per brief
geïnformeerd over de impuls die de Staatssecretaris en ik willen geven
aan het benoemen van kwaliteitscriteria in de zorg door onder andere
meer structuur en aansturing in het ontwikkelen en implementeren van
richtlijnen te geven. Daartoe hebben wij onlangs de Regieraad
Kwaliteit van Zorg geïnstalleerd. Deze Raad moet een agenderende,
faciliterende en stimulerende functie gaan bekleden op dit terrein,
met specifiek aandacht voor cliënt/patiëntperspectief, veiligheid en
doelmatigheid. De aanbeveling van de inspectie sluit goed aan bij de
taakopdracht, die de Staatssecretaris en ik aan de Regieraad hebben
meegegeven. De primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van
richtlijnen ligt bij de zorgverleners. De Regieraad zal een aantal
activiteiten richten op verbetering en versnelling van het
ontwikkelingsproces. Het opstellen van een procedure waarlangs de
beroepsgroepen en de kennisinstituten richtlijnen kunnen ontwikkelen
en waarmee wordt vastgelegd welke relevante aspecten bij de
ontwikkeling in ieder geval meegenomen moeten worden hoort daarbij. Ik
zal de Regieraad informeren over het inspectieonderzoek, zodat de
constateringen van de inspectie meegenomen kunnen worden.
2. Aanbevelingen voor alle richtlijnopstellers
De inspectie beveelt alle richtlijnontwikkelaars aan te gaan werken
volgens de methode van `evidence based richtlijnontwikkeling' om de
kwaliteit en objectiviteit van richtlijnen te waarborgen. Ook deze
aanbeveling sluit goed aan bij de taakopdracht van de Regieraad. De
Regieraad zal conform de taakopdracht bevorderen dat zo concreet
mogelijke veiligheidsnormen en kosteneffectiviteitsgegevens worden
geformuleerd in richtlijnen. Ook is de Regieraad gevraagd veldpartijen
te faciliteren bij het wegnemen van knelpunten. Onderdeel daarvan is
het bijdragen aan het creëren van de juiste randvoorwaarden
(standaardisatie, instrumenten, checklists etc.) om de ontwikkeling en
het gebruik van richtlijnen in de zorg te optimaliseren.
3. Aanbevelingen voor gebruikers van richtlijnen
De inspectie beveelt beroepsbeoefenaren aan zich er voorafgaand aan
het gebruik van een richtlijn van te vergewissen dat deze is opgesteld
volgens de methode van evidence based richtlijnontwikkeling. Uiteraard
ben ik het ermee eens dat beroepsbeoefenaren niet zonder meer over
moeten gaan tot het gebruik van nieuwe richtlijnen, standaarden,
nieuwe technieken en dergelijke. Beroepsbeoefenaren moeten nieuwe
ontwikkelingen kritisch inhoudelijk bekijken en zich er van
vergewissen dat de zorg gebaat is bij het gebruik van die nieuwe
richtlijnen. Ik zie hier echter ook een taak voor de wetenschappelijke
verenigingen van de beroepsbeoefenaren. Zij kunnen duidelijker dan nu
laten zien dat zij goede kwaliteit leveren en hoe ze dat doen. Het
proces van het ontwikkelen van richtlijnen moet transparant zijn.
Transparant in de zin dat duidelijk is hoe een werkgroep is
samengesteld, transparant in het proces dat wordt gevolgd en
transparant in de aspecten die in de richtlijn zijn betrokken. Bij dat
laatste denk ik bijvoorbeeld aan het aspect
doelmatigheid/kosteneffectiviteitsgegevens dat nu nog grotendeels
onderbelicht is in richtlijnen. Ook voor deze derde aanbeveling van de
inspectie geldt dat daarbij een rol voor de Regieraad is belegd.
4. Monitoren van aanbevelingen
De inspectie zal de opvolging van de aanbevelingen monitoren. De
inspectie heeft aangegeven met mij in overleg te gaan over de
wenselijkheid en mogelijkheid van het creëren van wettelijke
regulering van het proces van richtlijnopstelling. Dit met het oog op
het creëren van wettelijke normen en handvatten voor handhaving. De
primaire verantwoordelijkheid voor het opstellen van richtlijnen en
daaraan gerelateerde (veiligheids)normen ligt echter bij veldpartijen
zelf. Met het instellen van de Regieraad Kwaliteit van Zorg wil ik
deze eigen verantwoordelijkheid juist faciliteren en stimuleren.
Daarnaast ben ik in overleg met veldpartijen en de inspectie om
afspraken te maken over veiligheidsnormen die door veldpartijen zelf
worden opgesteld en die door de inspectie voor handhaving kunnen
worden gebruikt. Dit spoor heeft mijn voorkeur boven wettelijke
regulering. Mocht echter blijken dat dit spoor onvoldoende oplevert,
dan zal ik wettelijke regulering overwegen.
Ik ervaar het inspectierapport als steun voor het beleid dat de
Staatsecretaris en ik voeren op het gebied van het ontwikkelen en
implementeren van richtlijnen. Ik zal de Regieraad Kwaliteit van Zorg
dan ook informeren over het inspectierapport. De resultaten van het
inspectierapport sluiten ook aan bij andere (wetenschappelijke)
publicaties over de invloed op richtlijnontwikkeling. Ik verwijs naar
een recente (juli 2009) publicatie in The Lancet met als titel
`clinical experts or methodologists to write clinical guidelines?' en
een oudere (februari 2002) maar uitgebreidere publicatie in de Journal
of American Medical Association (Jama): `Relationships between authors
of clinical practice guidelines and the pharmaceutical industry'. Deze
publicaties laten zien dat invloed op het proces van
richtlijnontwikkeling niet een uniek Nederlands probleem is. Helaas
leren de publicaties ook dat er nog geen ultieme oplossing is gevonden
voor het al dan niet betrekken van (informatie van) de farmaceutische
industrie bij richtlijnontwikkeling. In Nederland wordt in
invitational conferences van de KNMG en Nefarma over de relatie tussen
clinici en farmaceutische industrie gediscussieerd. In december 2009
hopen partijen met een standpunt te kunnen komen.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport