Uitspraak vastgesteld d.d. 23 oktober 2009
door mw. mr. H. Troostwijk, voorzitter, H. Blanken, prof. dr. M.J.
Broersma, mw. drs. P.C.J. van Schaveren en drs. L.W. Verhagen, leden,
in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr.
P.J. Blok, plaatsvervangend secretaris.
mr. dr. G.D. Dales / B. Mullink en `AT5 Nieuws'
Uitspraak: gegrond
In een uitzending van `AT5 Nieuws' is een item uitgezonden met als
titel "Gemeenteraad onvolledig geïnformeerd over het Noord-Zuidlijn
dossier". Daarin is beweerd dat klager bewust informatie heeft
achtergehouden in een politiek proces, hetgeen door Mullink is
gekwalificeerd als `politieke doodzonde'. Aldus bevat de uitzending
een zeer zware beschuldiging aan het adres van klager. Door de wijze
waarop de beschuldiging is gepresenteerd en bezien in de context,
wordt de kijker weinig ruimte gelaten voor een andere conclusie dan
dat de handelwijze van klager niet deugt. Deze suggestie tast de
integriteit van klager als (voormalig) bestuurder aan en is uitermate
diffamerend.
Daarbij komt dat de beschuldiging volgens verweerders is gebaseerd op
drie anonieme bronnen; een vertrouwelijk stuk, waarvan de informatie
door twee personen is bevestigd. De Raad houdt er rekening mee dat het
hier een moeilijk te achterhalen materie betreft, waarbij grote
belangen, van degenen die bij de besluitvorming over de aanleg van de
Noord-Zuidlijn zijn betrokken, op het spel staan. Het is daarom
begrijpelijk dat verweerders bepaalde informatie in deze zaak alleen
onder plicht van geheimhouding konden verkrijgen en dat het niet
mogelijk was die bronnen in de uitzending bekend te maken. Bovendien
is genoegzaam aannemelijk geworden dat verweerders voorafgaand aan de
uitzending uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar en aandacht hebben
besteed aan de betrouwbaarheid van de bronnen.
Van dit onderzoek is in de uitzending echter onvoldoende blijk
gegeven. In de uitzending wordt niet specifiek naar voren gebracht
waarop de beschuldiging aan het adres van klager betrekking heeft.
Niet is duidelijk gemaakt in hoeverre de (vermeend) achtergehouden
informatie relevant had kunnen zijn voor de besluitvorming van de
gemeenteraad inzake de Noord-Zuidlijn. De juistheid van de
beschuldiging is aldus voor het publiek onvoldoende controleerbaar.
Bovendien is aan de kijker evenmin duidelijk gemaakt op hoeveel
bronnen de informatie is gebaseerd en waarom deze bronnen anoniem
wensten te blijven.
Uit een en ander vloeit voort dat van verweerders - gelet op de in het
geding zijnde belangen - extra zorgvuldigheid mocht worden verwacht
ten aanzien van het toepassen van wederhoor. Indien aan een betrokkene
om een reactie wordt gevraagd, behoeft die betrokkene niet steeds
vooraf volledig te worden geïnformeerd over de inhoud van de
publicatie. Volstaan kan worden met aan betrokkene voldoende duidelijk
mee te delen, waarop het te geven commentaar betrekking moet hebben.
Daarbij is de mate waarin een journalist opening van zaken moet geven
afhankelijk van de aard van het te publiceren bericht. (vgl. onder
meer RvdJ 2006/72)
Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht stelt de
Raad vast dat Mullink de middag voor de uitzending contact heeft
opgenomen met klager. Klager heeft gemotiveerd aangevoerd dat in
eerdere uitzendingen niet aan de orde is gesteld dat hij bewust
informatie zou hebben achtergehouden en hij heeft nadrukkelijk betwist
dat Mullink hem heeft meegedeeld dat hij daarvan in de gewraakte
uitzending zou worden beschuldigd. De Raad kan niet vaststellen wat in
het telefoongesprek tussen Mullink en klager daadwerkelijk is
besproken. Uit de door partijen geschetste omstandigheden maakt de
Raad op dat het gesprek van korte duur was en dat binnen dat
tijdsbestek partijen overeenkwamen dat gebruik zou worden gemaakt van
een citaat van klager uit archiefbeelden.
Gelet op hetgeen door beide partijen aldus is geschetst, staat naar
het oordeel van de Raad niet onomstotelijk vast dat aan klager
zodanige informatie is verstrekt dat hij een goede afweging heeft
kunnen maken om al dan niet op het verzoek tot wederhoor in te gaan.
Gelet op de aard en de ernst van de beschuldigingen hadden verweerders
in dit geval, nu klager deze niet onmiddellijk had hoeven begrijpen,
klager daarop moeten wijzen alvorens tot uitzending over te gaan. Niet
is aannemelijk gemaakt dat onmiddellijke uitzending geboden was.
Alles in samenhang beziend is de Raad dan ook van oordeel dat
verweerders, door aldus te handelen en na te laten, de grenzen hebben
overschreden van hetgeen - gelet op de eisen van journalistieke
verantwoordelijkheid - maatschappelijk aanvaardbaar is. (zie punten
1.1., 1.2., 1.4., 1.5., 2.2.1., 2.2.2., 2.2.3. en 2.3.1. van de
Leidraad van de Raad)
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Feitenweergave: tendentieuze berichtgeving
Publicatie op www.rvdj.nl/2009/57
---
Raad voor de Journalistiek