ChristenUnie
Bijdrage Cynthia Ortega-Marijn plenair debat winkeltijdenwet
Bijdrage Cynthia Ortega-Marijn plenair debat winkeltijdenwet
dinsdag 27 oktober 2009 19:00
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil beginnen
mijn waardering uit te spreken voor de initiatiefnemers van het
wetsvoorstel. Het is altijd een flink karwei om met een
initiatiefwetsvoorstel te komen.
In vergelijking met een aantal jaar geleden zijn de mogelijkheden om
onze inkopen te doen, toegenomen. Sinds 1996 is dat inclusief de
mogelijkheid om ook op twaalf zondagen per jaar te winkelen. In dit
debat draait het voor de ChristenUnie om de vraag hoe wij onze
samenleving willen inrichten en hoe wij omgaan met gedeelde
verantwoordelijkheid. Daarbij komen ook zaken als werknemersbelangen,
het voortbestaan van kleine ondernemingen en leefbaarheid aan de orde.
Een beroep op individuele vrijheden is niet het einde van
alle tegenspraak. De vrijheid van de consument om op zondag aankopen
te doen, kan botsen met de vrijheid van werknemers en ondernemers om
een collectieve rustdag te hebben.
Tijd en aandacht voor niet alleen het gezin maar ook voor
vrijwilligerswerk en mantelzorg staan al onder druk. De vakbonden
waarschuwen voor de toenemende sociale druk op werknemers om op zondag
te werken. Bij sollicitaties wordt volgens de bonden geselecteerd op
de weigering om te werken op zondag.
Ook kleine winkeliers verdienen bescherming. Vaak zijn zij gedwongen
om hun deur te openen op zondag om geen omzet te verliezen. Wanneer
moeten zij dan tot rust komen? Het vrijgeven van winkelsluitingstijden
leidt tot een 24-uurseconomie, waar de ChristenUnie tegenstander van
is. Ook leidt het tot het recht van de sterkste, met als gevolg dat
door de dominantie van grote winkelketens het winkelaanbod in
stadscentra steeds minder gevarieerd is. Uit een CPB-onderzoek blijkt
dat de voorliggende wetswijziging de positie van de kleine ondernemer
verbetert ten opzichte van grote winkelketens. Dat is de juiste balans
in de samenleving waar de ChristenUnie voor staat.
Even een paar woorden over het initiatiefwetsvoorstel. Het zal
duidelijk zijn dat wij het op zichzelf met de initiatiefnemers eens
zijn over het doel. Het is van belang dat de toerismebepaling in de
wet wordt toegepast op een wijze zoals werd beoogd bij de
totstandkoming van de wet in 1996. Maar al deelt de ChristenUnie de
doelstelling van de initiatiefnemers, zij ziet toch wel inhoudelijke
bezwaren. Daar ga ik niet nog eens op in, want iedereen heeft het er
wel over gehad. Het gaat vooral om de toetsing door Economische Zaken.
Wie bepaalt nu eigenlijk of het aantal koopzondagen wordt uitgebreid?
Is het de bedoeling dat de minister een beoordeling moet geven? Graag
een reactie van de initiatiefnemers.
Het is aan gemeenten om een afweging te maken, mits zij immateriële
belangen expliciet laten meewegen in hun oordeel. Waarom achten de
indieners de bescherming van immateriële belangen voldoende beschermd
door een ministeriële toetsing? Hoe zit het met de mogelijkheid van
bezwaar en beroep wanneer centrale goedkeuring is gegeven? Met andere
woorden: maakt het aantekenen van beroep door belanghebbenden nog wel
een kans?
Tot slot beogen de indieners dat het kabinet de toerismebepaling
verduidelijkt via een AMvB. Ik hoor graag hoe zij dat voor zich zien.
Moet er bijvoorbeeld sprake zijn van kwantitatieve gegevens die moeten
worden overlegd?
Nog een paar woorden wil ik wijden aan het kabinetsvoorstel. De
ChristenUnie is blij met de toevoeging in het kabinetsvoorstel dat de
gemeenten ook immateriële belangen expliciet laten meewegen in hun
besluit om van de toerismebepaling gebruik te maken. Specifiek staan
in artikel 3 nu ook belangen als leefbaarheid en zondagsrust. Ik
noemde eerder al de belangen van werknemers en kleine winkeliers welke
in het kabinetsvoorstel niet expliciet worden genoemd. De minister
geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat deze belangen
deel uitmaken van lid 1 van artikel 3. Hoe wordt in de praktijk
duidelijk dat economische bedrijvigheid in lid 1 niet alleen om de
financiële maar ook om de kwetsbare belangen gaat? Graag een reactie
van de minister hierop. Wij krijgen namelijk signalen dat bij het
bepalen van draagvlak onder winkeliers bij het gebruik van gewogen
meting naar vloer- of winkeloppervlak de kleine winkelier het nakijken
heeft, want het grootwinkelbedrijf wint het altijd. Ook blijkt dat
grote winkeliersverenigingen als representatief worden beschouwd,
terwijl de kleine winkelier nauwelijks of geen stem heeft. Is de
minister bereid om hierover met gemeenten in gesprek te gaan om te
komen tot een meer uitgebalanceerde belangenafweging?
Verder is de discussie over het afgebakende toeristische gebied weer
opgelaaid door de situatie in Amsterdam-Noord. De minister laat het
aan gemeenten over om gebieden af te bakenen. Hierdoor is Amsterdam
vrij om de hele stad tot toeristisch gebied te verklaren. Zet de
minister met deze uitspraak gemeenten niet op het verkeerde been?
Immers, bij de rechterlijke uitspraak in Amsterdam-Noord komt het er
juist op neer dat gemeenten toeristisch gebied moeten afbakenen. Graag
een reactie. De ChristenUnie acht het hierbij van groot belang dat
belanghebbenden een sterkere stem krijgen als gevolg van het
kabinetsvoorstel. Dit krijgt vorm door de toevoeging van inhoudelijke
criteria, zoals leefbaarheid en zondagsrust. Het is goed dat ook
daarop wordt getoetst.
Verder moet het toerisme met substantiële omvang goed worden
aangetoond. Voor belanghebbenden staan uiteindelijk de gebruikelijke
bestuursrechtelijke middelen van bezwaar en beroep open. Bij de gang
naar de rechter is de essentiële vraag of de gemeenteraad in
redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen en dat criteria zoals
kwetsbare belangen, maar ook het eigen toerisme van substantiële
omvang voldoende zijn meegewogen. Deze eisen aan de motivatie van de
beslissing zullen ertoe leiden dat er een gedragen besluit wordt
genomen. Voor de versterking van de positie van de burger is goede
voorlichting onontbeerlijk. Gaat de minister duidelijke informatie
verstrekken aan burgers over hun juridische mogelijkheden?
De fractie van de ChristenUnie benadrukt dat het
wetsvoorstel zo spoedig mogelijk moet worden ingevoerd. Van uitstel
mag geen sprake zijn.
De heer Van der Ham (D66): Eerst iets over die laatste opmerking,
namelijk dat van uitstel geen sprake mag zijn. Stel dat de minister
een invoeringstermijn van een jaar nodig heeft. Wat dan? Wat gaat
mevrouw Ortega dan doen? Stuurt zij de minister naar huis?
Dan iets over de afbakening. Kan mevrouw Ortega iets meer
zeggen over die kwetsbare waarden en over het begrip "toerisme"? Zij
stelde ook dat er soms de hand wordt gelicht met het afbakenen van een
gebied, bijvoorbeeld in Amsterdam, in die zin dat heel Amsterdam tot
toeristisch gebeid wordt verklaard. Wil mevrouw Ortega aangeven dat er
slechts sprake mag zijn van een maximum aantal vierkante kilometers?
Hoe gaat zij die afbakening hard maken?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Wat de wet betreft is sprake
van twee veranderingsmomenten. De wet moet zo spoedig mogelijk ingaan.
Voor de inwerkingtreding van de wet moet de wet drie maanden daarvoor
in het Staatsblad worden opgenomen. De wet moet wat ons betreft
uiterlijk 1 juli in werking treden.
De kwetsbare belangen hebben vooral betrekking op de
motivatiefactoren. Die staan genoemd in het wetsvoorstel. De
gemeenteraad gaat eerst bekijken of sprake is van substantiële en
autonome toerisme. Daarna worden de belangen tegen elkaar afgewogen.
Mijn opmerkingen over de oppervlakte hebben te maken met hoe gemeenten
daar in de praktijk mee omgaan. Zij kijken of er draagvlak onder de
winkeliers is. Daarbij nemen zij de oppervlakte van de winkels mee.
Die wegen zij ook. Daardoor krijgen winkeliers als het ware meer of
minder stemmen. Daar plaatsen wij vraagtekens bij. Daarom vraag ik de
minister te bezien op welke manier zij daar over in gesprek kan gaan
met de gemeenten.
De indieners van het initatiatiefvoorstel willen komen tot
een afbakening van de regio's. Ik heb niet gezegd dat wij dat ook
willen. Ik heb de minister gevraagd duidelijk aan te geven waar de
gemeenten volgens haar over gaan. Ik wijs echter ook op de
gerechtelijke uitspraak dat, als sprake is van toerisme, er ook sprake
moet zijn van een afgebakende regio. Het gaat mij erom dat gemeenten
wat dit betreft niet op het verkeerde been worden gezet. Daarom moet
er worden verwezen naar de gerechtelijke uitspraak.
De heer Van der Ham (D66): Amsterdam maakt de afweging dat het een
wereldstad is en dat zij wil concurreren met Barcelona en met Londen,
waar men een 24-uurs economie heeft. Amsterdam vindt dat niet alleen
de binnenstad, maar ook de rest van de stad aan die 24-uurseconomie
moet kunnen meedoen. Daar kun je het mee oneens zijn, maar dat kan een
keuze zijn. Het kan zelfs nog een toeristische draai krijgen. Wat wil
mevrouw Ortega wat dat betreft in de wet regelen? Wil zij van de
minister horen dat dit moet worden ingeperkt? Ik wil dat niet, maar
hoe wil mevrouw Ortega dat regelen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De heer Van der Ham legt mij
woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Ik heb niet gezegd
dat ik dit wil inperken. Ik wil gewoon van de minister horen hoe zij
hier tegenover staat, want de rechter heeft een uitspraak gedaan. In
de wet staat verder dat sprake moet zijn van een marginale toetsing.
Daarop heeft de minister iets gezegd. Ik wil graag van haar horen hoe
zij die uitspraken tegen elkaar afzet.
De heer Van der Ham (D66): Mijn laatste interruptie: ik moet
concluderen dat het allemaal boterzacht is wat u zegt. Ik heb de
vorige keer tijdens het debat gezegd dat u volgens mij toch een beetje
voor het lapje wordt gehouden, onder andere met de invoeringsdatum.
Daarvan zegt u: het moet wel volgend jaar ingaan, maar er mag best een
overgangstermijn zijn van een jaar. Nu hebt u een paar kritische
stellingnames tegenover de minister, maar u maakt het helemaal niet
concreet, ook niet met amendementen of zo. U laat zich dus volgens mij
een beetje voor de gek houden door de coalitiepartners, maar zelf zet
u er ook niet echt uw tanden in. Wilt u het eigenlijk zelf nog wel?
Gelooft u er zelf nog een beetje in?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik geloof er nog helemaal in en
ik zet mijn tanden er ook in. Ik ben ook kritisch; dat is evenmin een
probleem. Maar ik ga hier geen dingen verkondigen die u graag wilt
horen. Ik wil dat er duidelijkheid komt op dit punt. Dat is het enige
wat ik aan de minister vraag.
Mevrouw Gerkens (SP): Overigens zijn in Barcelona op zondagmiddag
minder winkels open dan in Amsterdam, zeg ik tegen de heer Van der
Ham. Ik vraag mevrouw Ortega hoe zij denkt over de sluiproute van de
avondwinkel. Zij vraagt helderheid over de toerismebepaling, maar op
dit punt vraagt zij die niet. Zou zij dat niet ook willen vragen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb de antwoorden gelezen op
de hierover gestelde vragen. Ik sta achter die antwoorden. Binnen de
wet is dat op die manier geregeld. Het is aan de gemeenteraad om
daarmee op de juiste manier om te gaan. Dat betekent dat ook daarop
straks een marginale toets kan komen als burgers het er niet mee eens
zijn.
Mevrouw Gerkens (SP): Dat is niet helemaal waar. De wet geeft nu een
uitbreiding van de mogelijkheden. Die wordt gewoon gebruikt. Dat
betekent dat wat doordeweeks een gewone winkel is, op zondag opeens
een avondwinkel is. Vroeger was het: je bent óf een jongetje óf een
meisje. Maar tegenwoordig is het: doordeweeks ben je een jongetje en
dan mag je 's zondags een meisje zijn. Daar kunt u toch niet voor
zijn?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik was daar kritisch over. Ik
heb daarover inderdaad vragen gesteld. Maar ik ben gewoon tevreden met
de antwoorden die ik daarop heb gekregen. Daar kan ik me in vinden.
De heer Elias (VVD): Hoorde ik u zeggen: op 1 juli moet de wet in het
Staatsblad staan?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Nee, dan hebt u niet goed
geluisterd.
De heer Elias (VVD): Wat zei u dan?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb gezegd: drie maanden
voor de datum van inwerkingtreding moet het in het Staatsblad staan.
De heer Elias (VVD): Tijdens het spoeddebat van een paar weken geleden
zei u nog: we gaan onze stinkende best doen om 1 januari te halen. Dat
is inmiddels losgelaten, begrijp ik.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Nee, nee, die stinkende best is
er wel, maar ik ben iemand van de realiteit. De wet moet drie maanden
voor inwerkingtreding in het Staatsblad worden gepubliceerd. Welke dag
is het vandaag, mijnheer Elias?
De voorzitter: 27 oktober.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): 1 januari halen wij dus niet
meer.
De heer Elias (VVD): Dat streven is dus weg?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Het streven is er wel, maar wij
halen het niet. Dat is de realiteit.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik stel een vraag op het terrein van de
overgangstermijn. Het CDA heeft dit punt ook genoemd en in de
beantwoording door de minister komt het eveneens naar voren. Hoe kijkt
de ChristenUnie-fractie daartegenaan?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De overgangstermijn staat op
dit moment op één jaar, en daar staan wij gewoon achter. Ik heb in het
spoeddebat gezegd: laten wij heel hard ons best doen om inderdaad 1
januari te halen. Nu blijkt dat dit niet mogelijk is. Toen heb ik al
aangegeven: misschien kunnen wij wat doen met de overgangstermijn en
die inderdaad iets oprekken. Dat is dus niet aan de orde, omdat de wet
hoogstwaarschijnlijk op 1 juli ingaat. Ik vertrouw er in ieder geval
op dat dit gebeurt. Dan is één jaar overgangstermijn gewoon van
toepassing.
De heer Van der Staaij (SGP): De ChristenUnie-fractie heeft nu haar
oordeel gegeven over de wetsvoorstellen. Waar ligt haar politieke
doelstelling echter? Wil de ChristenUnie-fractie met de SGP-fractie
nog werken aan verdere inperking van de koopzondagen? Vindt mevrouw
Ortega eveneens de bestaande praktijk eigenlijk toch al veel te ruim?
Hoe kijkt zij daartegenaan?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De praktijk is te ruim, omdat
er sprake is van oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling. Met dit
wetsvoorstel proberen wij dat tot de juiste proportie terug te
brengen. Daar staan wij in ieder geval achter.
Cynthia Ortega