Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Internationale positionering van
de Nederlandse onderwijs- en
kennisinstellingen
Aanvullende actielijnen in het kader van de
internationaliseringsagenda 'Het Grenzenloze Goed'
1
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Inleiding
Met deze notitie kom ik een toezegging na die ik deed aan de Tweede
Kamer op 8 december 2008. Toen werd de internationaliseringagenda voor
hoger onderwijs, onderzoek- en wetenschapsbeleid, `Het Grenzenloze
Goed'1, in de Kamer behandeld. In reactie op de motie Anker c.s.2 heb ik
F F F F
toegezegd dieper in te gaan op onderwerpen die van belang zijn voor een
goede internationale concurrentiepositie van de Nederlandse instellingen
voor hoger onderwijs en onderzoek.
De in deze notitie beschreven actielijnen zijn een aanvulling op `Het
Grenzenloze Goed'. Voor elk van de actielijnen is aangegeven hoe ik optrek
met mijn collega's en welke acties wij zullen ondernemen om het
kabinetsbrede karakter van onze ambities te onderstrepen.
In `Het Grenzenloze Goed' is uitgewerkt welke mondiale ontwikkelingen van
invloed zijn op het Nederlandse hoger onderwijs, onderzoek en de
wetenschap:
· De toenemende internationale concurrentie om de `kenniswerker' op
de arbeidsmarkt.
· De sterker wordende concurrentie met instellingen in het buitenland
om de beste studenten, onderzoekers en docenten.
· De groeiende internationalisering van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Mondiale problemen (die in toenemende mate ook mondiale
oplossingen behoeven).
De grondgedachte van `Het Grenzenloze Goed' is dat internationalisering
bijdraagt aan de kwaliteit van hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap in
Nederland. Daaruit vloeien enkele maatregelen voort. Het kabinet richt zich
op de volgende punten:
· Het vergroten van de mobiliteit van Nederlandse studenten.
· Het stimuleren van een meer internationale oriëntatie van
onderwijsinstellingen.
· Het stimuleren van de zogenoemde brain circulation.
· En het verbeteren van het vestigingsklimaat voor
onderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten.
Uitgangspunt is steeds dat instellingen, studenten en onderzoekers
autonoom zijn, ook op het gebied van internationalisering. De taak van de
overheid is om de door de studenten, onderzoekers en instellingen
gemaakte keuzes te stimuleren en te ondersteunen.
Ontwikkelingen sinds `Het Grenzenloze Goed'
Deze notitie verschijnt op een moment dat de wereld de effecten ondervindt
van een zware economische crisis. Daarom moet, zowel in Nederland als in
EU-verband, worden gezocht naar een effectieve aanpak om uit de crisis te
komen. Tegelijkertijd is het zaak een strategie te ontwikkelen voor de
langere termijn, om ervoor te zorgen dat Nederland en Europa sterker uit
1 Tweede Kamer 2008-2009, 31 288, nr. 44. Deze agenda is een uitwerking van het
internationaliseringsbeleid uit `Het Hoogste Goed: Strategische agenda voor hoger onderwijs-,
onderzoek en wetenschapsbeleid' (Tweede Kamer 2007-2008, 31 288, nr. 17).
2 Tweede Kamer 2008-2009, 31 700, nr. 8.
Pagina 2 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
deze crisis komen. Internationalisering van onderwijs en onderzoek horen
in mijn visie nadrukkelijk thuis in deze strategie.
De huidige crisis doet een beroep op ons probleemoplossend vermogen.
Hoe kunnen we meer bereiken met minder? Meer dan ooit worden we
uitgedaagd op zoek te gaan naar slimme samenwerking en
schaalvoordelen. Vanuit dezelfde logica onderstreept de huidige
economische situatie het belang van samenwerking met andere landen, in
de eerste plaats binnen Europa.
De veranderde economische en financiële situatie heeft ook effect op de
bekostiging van het hoger onderwijs. Hoewel de lump-sum ontzien zal
worden, zal in de bekostiging voor studenten van buiten de Europese
Economische Ruimte (EER) wel worden bezuinigd. De middelen die in de
lump-sum zijn opgenomen voor de groep niet-EER-studenten bedragen in
totaal 54,9 miljoen. Hierop zal vanaf 2015 21,8 miljoen worden
bezuinigd. Vanaf 2010 zal de bezuiniging geleidelijk worden ingevoerd.
De instellingen verkrijgen inkomsten voor de groep studenten van buiten de
EER uit de lumpsum, maar hebben daarnaast ook de mogelijkheid om voor
deze groep het instellingscollegegeld in rekening te brengen. De instellingen
maken goed gebruik van deze mogelijkheid. Met deze middelen kunnen de
instellingen vorm geven aan hun internationaliseringsbeleid.
Een aantal instellingen heeft hierbij expliciet aandacht voor studenten uit
ontwikkelingslanden. Deze studenten kunnen in veel gevallen dan ook
rekenen op beurzen of andersoortige ondersteuning. Om deze mogelijkheid
te behouden, zal niet het gehele bedrag worden bezuinigd, maar 33
miljoen zal in de lumpsum behouden blijven.
In Europees verband, en binnen de verschillende intergouvernementele
organisaties waarin Nederland is vertegenwoordigd, werken de
departementen vanzelfsprekend nauw samen. Het beleid voor deze
organisaties en de ontwikkelingen in Europees verband zijn in `Het
Grenzenloze Goed' beschreven. Over belangrijke Europese initiatieven,
zoals de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en de
Europese Hoger Onderwijs Ruimte (EHEA), wordt de Kamer regelmatig op
de hoogte gehouden. Voor meer informatie over de inzet van het kabinet op
dit vlak verwijs ik u daarom naar de betreffende documenten.3
F
Actielijnen
In aanvulling op de maatregelen uit `Het Grenzenloze Goed', wordt in deze
notitie beschreven hoe het kabinet zich inzet voor de internationale
positionering van de onderwijs- en kennisinstellingen. Daarbij zijn de
volgende actielijnen gekozen, omdat ze bijdragen aan de kwaliteit van
hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap, en een kabinetsbrede aanpak
vereisen.
1. Sterker profiel van Nederlandse kennisinstellingen in het buitenland
3 Brieven betreffende de Raad voor Concurrentievermogen (Tweede Kamer 2008-2009,
21501-30, nr. 200-207) Kamerbrief Leuven conferentie (Kamerstuk 2008-2009, 21501-34, nr.
123, Tweede Kamer)
Pagina 3 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Voor de internationale positionering van de onderwijs- en kennisinstellingen
is een sterk buitenlands profiel van Nederland belangrijk. Meer samenhang
in het internationale beleid van de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek
en innovatie leidt tot een sterker, eenduidiger profiel in het buitenland. In
hoofdstuk 1 staat hoe ik met mijn collega's van EZ, BZ, LNV en OS de
mogelijkheden verken voor meer samenwerking op het gebied van de
buitenlandse vertegenwoordiging.
2. Synergie hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap met
ontwikkelingssamenwerking
Ontwikkelingssamenwerking speelt een belangrijke rol in het stimuleren van
de internationale oriëntatie van onderwijs- en kennisinstellingen, het
vergroten van brain circulation en het verbeteren van het vestigingsklimaat
voor onderwijs- en kennisinstellingen.
Voor ontwikkelingssamenwerking is het belangrijk dat de instellingen de
relevantie vergroten van Nederlandse kennis voor armoedebestrijding en
duurzame ontwikkeling. Daarnaast kunnen de instellingen bijdragen aan het
adresseren van de grote mondiale uitdagingen van deze tijd, zoals
inkomensverdeling, voedsel, groei, klimaat, mensen- en vrouwenrechten,
veiligheid en conflictsituaties. De instellingen kunnen hun maatschappelijke
opgave invullen door zich te richten op die vraagstukken.
In hoofdstuk 2 licht ik toe hoe ik met mijn collega's van OS en LNV werk
aan een benadering die zowel de kwaliteit van het Nederlandse hoger
onderwijs, onderzoek en wetenschap vergroot als bijdraagt aan het
oplossen van ontwikkelingsvraagstukken.
3. Dienstverlening aan buitenlandse studenten in Nederland
Om Nederland aantrekkelijker te maken voor talent uit het buitenland, is
niet alleen de kwaliteit van het onderwijs bepalend, maar ook de manier
waarop buitenlandse studenten in Nederland worden ontvangen. In `Het
Grenzenloze Goed' is al aandacht besteed aan een verbeterde opvang van
studenten, de `Rode Loper'. Een concreet punt van aandacht is huisvesting.
Ik bekijk samen met mijn collega van VROM, gemeenten en
woningbouwcorporaties de mogelijkheden om de huisvesting van
buitenlandse studenten te verbeteren.
Een ander aspect is het verbeteren van de migratiemogelijkheden voor
studenten en kenniswerkers uit landen buiten de Europese Economische
Ruimte (EER)4. Op dit punt werk ik samen met mijn collega's van Justitie,
F F
Sociale Zaken, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse
Zaken. In de afgelopen jaren is grote vooruitgang geboekt en er staan voor
de komende jaren nog belangrijke ontwikkelingen op stapel. Dat is
beschreven in hoofdstuk 3.
4. Wegnemen van barrières voor mobiliteit van onderzoekers
Voor het vergroten van brain circulation moeten onderzoekers mobiel
kunnen zijn. Dat wordt bemoeilijkt door verschillen in de wettelijke sociale
zekerheid en aanvullende pensioenrechten. Zowel Nederlandse
onderzoekers die internationaal mobiel zijn als buitenlandse onderzoekers
die naar Nederland komen hebben daar last van. Met mijn collega van SZW
4 EER-landen zijn de 27 lidstaten van de EU, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein
Pagina 4 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
kijk ik om welke barrières het gaat en hoe we ze weg kunnen nemen. In
hoofdstuk 4 is aangegeven hoe wij dat willen doen. We verbeteren vooral
de informatie voor onderzoekers en onderzoeken de mogelijkheden van een
pan-Europees pensioenfonds.
Pagina 5 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
1. Sterker profiel van Nederland in het buitenland
Nederland heeft één van de meest open economieën ter wereld en is zeer
afhankelijk van internationale handel, investeringen en samenwerking. Om
in dit krachtenveld een positie van betekenis in te kunnen blijven nemen, is
het noodzakelijk dat Nederland haar voordelen ten opzichte van
concurrerende landen kan behouden en versterken. Onze kracht is vooral
de hoge arbeidsproductiviteit, die is gebaseerd op kennis en innovatie.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de kennisdriehoek van onderwijs,
onderzoek en innovatie kan bijdragen aan een sterker buitenlands profiel
van Nederland. Daarbij ga ik eerst in op het beleid voor onderwijs en
internationaal ondernemen. Vervolgens beschrijf ik hoe de samenwerking
wordt versterkt van de buitenlandse vertegenwoordiging gericht op
profilering van de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie.
Tot slot wordt ingegaan op het beleid voor bilaterale
samenwerkingsverbanden.
In maart 2008 heeft de staatssecretaris van EZ de brief `Internationaal
Ondernemen' (Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008, 31 380, nr 1.)
aan de Kamer gestuurd, over verdere internationalisering van het
Nederlandse bedrijfsleven. In november 2008 heb ik de
internationaliseringsagenda `Het Grenzenloze Goed' naar de Kamer
gestuurd. Beide stukken bevatten daarmee beleid gericht op verdere
internationalisering van de kennisdriehoek. In dit hoofdstuk wordt
uitgewerkt op welke onderwerpen het internationaliseringbeleid van de
ministeries van OCW en EZ elkaar verder kunnen versterken.
OCW stemt zijn beleid voor internationale profilering niet alleen af met EZ.
Ook met het ministerie van LNV vindt afstemming plaats vanwege de
verantwoordelijkheid van dit departement voor het landbouwonderwijs en -
onderzoek. Ook met BZ vindt afstemming plaats over de inzet van het
postennet, maar ook over de bijdrage aan de ontwikkelingsdoelstellingen en
het versterken van capaciteit voor onderwijs, onderzoek en innovatie in
ontwikkelingslanden.
Onderwijs en internationaal ondernemen
Bedrijven en organisaties zijn steeds vaker actief buiten de landsgrenzen.
Uit onderzoek van SEOR blijkt echter dat Nederland handel misloopt door
een gebrek aan internationale vaardigheden.5 De arbeidsmarkt vraagt om
F F
afgestudeerden met internationale bagage. Daaronder versta ik de kennis
over een bepaald land en gewoonten, maar ook een brede blik en de
mogelijkheid zich aan te passen aan een andere cultuur. Wie zich niet thuis
voelt in een land, kan daar ook geen zaken doen.
5 Het MKB heeft een internationale positie die zich niet verhoudt met de mate van openheid
van onze economie en laat een groot exportpotentieel onbenut. Qua export behoort het
Nederlandse MKB niet tot de EU-top en op het gebied van investeringen blijft het achter bij het
EU-gemiddelde. Geschat wordt dat 2% van de MBK-bedrijven aan directe buitenlandse
investeringen doet en 9% aan grensoverschrijdende samenwerking. Hierdoor loopt het MKB
jaarlijks ongeveer 2,7 miljard euro mis. Eén van de oorzaken is het Nederlandse onderwijs.
'Concurrentiepositie MKB, concurreren in een nieuw Europa SEOR, Erasmus Universiteit van
Rotterdam (2005))
Pagina 6 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
In `Het Grenzenloze Goed' staat hoe Nederlandse afgestudeerden beter
kunnen worden voorbereid op de internationale arbeidsmarkt. Daarnaast
kan ook innovatie worden versterkt door meer aandacht voor internationaal
ondernemen binnen het beroepsonderwijs. Het RAAK-programma
(Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voorziet sinds 2005 in
een effectieve en duurzame kenniscirculatie tussen hogescholen, BVE-
instellingen en bedrijven (met name MKB). De filosofie achter RAAK is dat
netwerken van professionals leiden tot de ontwikkeling, circulatie en
toepassing van nieuwe kennis. Zoals in `Het Grenzenloze Goed' werd
aangegeven, kan een internationale versie van RAAK bijdragen aan betere
stages van studenten aan de hogescholen en meer mobiliteit van
hogeschoolpersoneel. De internationale versie van RAAK zal nog dit jaar in
werking treden.
Coherentie buitenlandse vertegenwoordiging
De Nederlandse kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie is
internationaal uitstekend vertegenwoordigd. Naast vertegenwoordiging door
de partijen uit het veld wordt de kennisdriehoek vertegenwoordigd door:
· de ambassades, inclusief het netwerk van Technisch
Wetenschappelijk Attachés (TWA-netwerk) van EZ6;
F F
· de onderwijssteunpunten, de Netherlands Education Support Offices
(NESO's) en de (wetenschappelijke) instituten7 van OCW;
F F
· de landbouwraden en landbouwattachés van LNV.
De ambitie is dat de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen tot de
beste in de wereld behoren. Hiervoor zijn, gezien de internationale
concurrentie én het toenemende mondiale speelveld, goede buitenlandse
contacten en netwerken vereist.
Om de onderwijs- en kennisinstellingen optimaal te ondersteunen, zijn
goede afstemming en samenwerking vereist tussen de bestaande
Nederlandse vertegenwoordigingen op de gebieden van onderwijs,
onderzoek en innovatie. Hierdoor kan een sterker profiel worden neergezet,
waarin Nederland zich meer met één gezicht presenteert. De ambassades
(vooral het TWA-netwerk) en de NESO's spelen daarbij een belangrijke rol.
Het TWA-netwerk van het ministerie van EZ is in twaalf landen
vertegenwoordigd en werkt aan het innovatievermogen in Nederland door
buitenlandse kennis over technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen,
innovatiebeleid en innovatief ondernemerschap te koppelen aan de
Nederlandse situatie. Het netwerk richt zich op bedrijven, kennisinstellingen
en overheidsorganisaties in Nederland en het buitenland. OCW is samen
met EZ en BZ aan het bekijken wat de mogelijkheden zijn om de
vertegenwoordiging op de posten te versterken op het gebied van
wetenschap en mogelijk ook onderwijs via Science Attachés, zoals genoemd
in 'Het Grenzenloze Goed'. Daarvoor is een goede aansluiting op of opname
in het TWA-netwerk wenselijk. Voor de versterking van het postennet in
6 De technisch-wetenschappelijk attachés bevinden zich in China , Japan, India, Singapore,
Frankrijk, Duitsland, VK, VS, Canada, Zweden, Finland, en bij de Europese Unie.
7 Nederlandse instituten zijn gevestigd in Marokko, Turkije en Syrië. Daarnaast ondersteunt
OCW wetenschappelijke instituten in Egypte, Griekenland, Italië, Japan en Rusland.
Pagina 7 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
China op wetenschapsgebied met een Science Attaché is het verzoek aan
BZ gedaan om een pilot op te starten.
In negen landen heeft OCW Netherlands Education Support Offices
(NESO's) geplaatst ter promotie van het Nederlands hoger onderwijs in het
buitenland. De NESO's staan in Indonesië, China, Mexico, Vietnam, Taiwan,
Zuid-Korea, Brazilië, Rusland en Thailand. In India zijn twee "Study in
Holland Desks". Ze worden gefinancierd uit het NESO-programma en zijn
gehuisvest in bestaande vestigingen van Nederlandse handelskantoren
(NBSO's), De Study in Holland Desks en de NBSO opereren los van elkaar.
De NESO's hebben twee kerntaken: het aantrekken van buitenlandse
studenten voor de Nederlandse onderwijsinstellingen en het stimuleren van
de samenwerking tussen Nederlandse instellingen in het hoger onderwijs en
onderwijsinstellingen in de NESO-landen.
Ik heb onlangs een evaluatie van het NESO-programma laten uitvoeren.
Deze zult u binnenkort ontvangen, inclusief een interdepartementaal
afgestemde beleidsreactie.
Geïntegreerde aanpak bilaterale relaties
Nederland onderhoudt betrekkingen met een groot aantal landen.
Departementen intensiveren bilaterale betrekkingen waar zij op hun
beleidsterreinen kansen en mogelijkheden zien. Deze differentiatie biedt
ruimte voor maatwerk. Dat is doelmatig, omdat een land dat bijvoorbeeld
interessant is voor landbouw, niet automatisch ook mogelijkheden biedt op
cultureel gebied. Tegelijkertijd is een geïntegreerde aanpak noodzakelijk
waar de belangen van diverse sectoren en beleidsterreinen wél
samenvallen. Goede samenwerking in de buitenlandse vertegenwoordiging
is daarom van cruciaal belang. Daarnaast is betere afstemming in bilaterale
samenwerkingsprogramma's belangrijk. Hierin kunnen de posten een
belangrijke rol spelen.
De overheid ondersteunt bilaterale samenwerking in landen waar
onderzoekers, instellingen of bedrijven moeilijk toegang krijgen. Daar kan
de overheid onder andere door middel van het afsluiten van Memoranda of
Understanding (MoU's) een ondersteunende rol spelen. Daarnaast kunnen
er bilaterale onderzoeksprogramma's opgezet worden of innovatieprojecten
worden ondersteund met algemene maatregelen of maatregelen uit
innovatieprogramma's.
In `Het Grenzenloze Goed' zijn de onderzoekssamenwerkingsprogramma's
van het ministerie van OCW met Indonesië, Frankrijk en China beschreven.
Met India is het, door het ministerie EZ afgesloten, MoU Science &
Technology verder uitgewerkt in een in maart 2009 afgesloten Programme
of Cooperation, dat ook door het ministerie van OCW en de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is ondertekend. Het
programma richt zich op wetenschappelijke en technologische
samenwerking met India. In de bilaterale samenwerking met India op het
gebied van onderzoek en innovatie is de samenwerking tussen de
ministeries van OCW en EZ en de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en uitvoeringsorganisatie
SenterNovem verder geïntensiveerd.
Pagina 8 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
De wetenschappelijke samenwerking in het Programme of Cooperation
wordt verder ingevuld door NWO en door het ministerie van OCW en NWO
gezamenlijk gefinancierd8. De internationalisering van
F F
innovatieprogramma's van het ministerie van EZ zal zoals in de
`Internationaal Ondernemen' brief is aangegeven, verder invulling krijgen9.
F F
Het ministerie van EZ onderzoekt de mogelijkheden om in deze
internationale dimensie specifiek samenwerking met India op te nemen.
Hierdoor zou mogelijk de innovatiecomponent van het Programme of
Cooperation met India verder ingevuld worden.
In de bilaterale relaties op het gebied van hoger onderwijs, wetenschap en
ontwikkelingssamenwerking spelen de Netherlands Organisation for
International Cooperation in Higher Education (NUFFIC)10 en WOTRO
F F
(onderdeel van NWO)11 een belangrijke rol. Deze rol is in hoofdstuk twee
F F
beschreven.
9 De internationale dimensie in een innovatieprogramma bekijkt verschillende, uiteenlopende
zaken zoals technologische samenwerking met partners uit het buitenland, het vergroten van
exportmogelijkheden, acquisitie van buitenlandse investeringen en het aantrekken van
buitenlandse kenniswerkers.
10 Zie www.nuffic.nl
H H
11 Zie www.nwo.nl/wotro
Pagina 9 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
2. Synergie hoger onderwijs, wetenschap en
ontwikkelingssamenwerking
Onderwijs en onderzoek in Nederland kunnen een wezenlijke bijdrage
leveren aan capaciteitsopbouw en duurzame ontwikkeling in
ontwikkelingslanden. De beleidsdoelen van de ministeries van OCW en
Buitenlandse Zaken kunnen elkaar versterken. De kabinetsbrede invalshoek
brengt met zich dat niet alleen wordt gekeken naar de internationale positie
van onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Er wordt ook gekeken naar de
kansen die vanuit de onderwijs- en onderzoekssector kunnen worden benut
om de bredere internationale belangen van Nederland te dienen. Ten eerste
geldt vanzelfsprekend dat deze sectoren kunnen bijdragen aan een meer
rechtvaardige en stabiele wereld, aan beter bestuur, enzovoorts. Ten
tweede heeft het kabinet armoedebestrijding in het kader van
ontwikkelingssamenwerking hoog in het vaandel, en de bijdrage daaraan
van onderwijs en onderzoek is evident. Ten derde is het van groot belang
voor het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoeksveld om intensief
samen te werken met partnerinstellingen in het buitenland, waaronder
ontwikkelingslanden.
In dit hoofdstuk is beschreven hoe deze samenhang verder versterkt kan
worden.
De rol van hogeronderwijs- en kennisinstellingen
De inzet van Nederlandse hogeronderwijs- en kennisinstellingen in en voor
ontwikkelingslanden ligt in het verlengde van de naoorlogse Nederlandse
traditie. Daarin wordt hoge prioriteit gegeven aan
ontwikkelingssamenwerking en aan de verwezenlijking van de
internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelen.
Ontwikkelingssamenwerking is daarom ook door veel Nederlandse kennis-
en onderwijsinstellingen met nadruk benoemd in hun mission statements en
vormt daarin ook een onderscheidend kwaliteitskenmerk. Nederlandse
hoger onderwijs- en kennisinstellingen richten zich zowel vanuit het
maatschappelijke als het wetenschappelijke en economische perspectief op
de ontwikkelingsvraagstukken. Bovendien is het opbouwen van relaties en
netwerken van strategisch belang. Dat geldt zowel voor de
kennisgroeimarkten van nu ( Brazilië, Rusland, India en China) als die van
morgen (Afrika).
Een ander belangrijk aspect van het internationaal positioneren van de
Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen in ontwikkelingslanden is het
aantrekken van studenten. Omgekeerd kunnen Nederlandse onderwijs- en
kennisinstellingen bijdragen aan capaciteitsversterking van het hoger
onderwijs in ontwikkelingslanden, waar het post-secundair onderwijs vaak
nog in opbouw is. De instellingen maken zelf beleid voor hun internationale
positionering. Ze bepalen dus zelf welke studenten zij aantrekken en hoe ze
willen bijdragen aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.
Voor deze twee activiteiten (het aantrekken van studenten en
capaciteitsopbouw) in het kader van ontwikkelingssamenwerking worden de
instellingen apart bekostigd. Voor het opleiden van studenten uit
ontwikkelingssamenwerkinglanden kunnen de instellingen beurzen
Pagina 10 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
verstrekken uit het profileringsfonds. De instelling bepaalt zelf in welke
mate zij hiervan gebruik maakt. Er is geen plafond gesteld.
De voormalige instellingen voor internationaal onderwijs (IO-instellingen)
zijn in 2008 in de universiteiten geïntegreerd. Ook de IO-budgetten zijn aan
de rijksbijdrage toegevoegd. De universiteiten kunnen ze inzetten voor
activiteiten ten behoeve van studenten uit ontwikkelingslanden. Deze
activiteiten kunnen zowel in Nederland als in het betreffende
ontwikkelingsland plaatsvinden, zolang zij passen binnen de wet-en
regelgeving. Het gaat bijvoorbeeld om onderwijskundige ondersteuning van
onderwijsinstellingen in partnerlanden of het aanbieden van double-
degreeprogramma's. Het kan ook gaan om het delen van kennis over
bijvoorbeeld interne kwaliteitshandhaving. Voorwaarde is dat de activiteiten
verband houden met de kernactiviteiten van de universiteit. Het is niet
toegestaan om de studenten die buiten Nederland onderwijs volgen voor te
dragen voor de onderwijsbekostiging.
Het kabinet vertrouwt erop dat de basisfinanciering voor de IO-instellingen
door de universiteit beschikbaar blijft, zodat de IO-instellingen hun missie
kunnen uitvoeren. Met de universiteiten zal hierover nader overleg worden
gevoerd. Dit laat onverlet dat ook instellingen, die geen IO-instellingen
opgenomen hebben, beurzen aan studenten uit ontwikkelingslanden kunnen
uitkeren. Ze kunnen ook deelnemen aan activiteiten in ontwikkelingslanden,
mits ze verband houden met het onderwijs en onderzoek in Nederland en
dus passen in de wet- en regelgeving.
Voor capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden zelf zijn de middelen van
het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar via de programma's
NFP, NPT en NICHE, waarover hieronder meer informatie wordt gegeven.
Het groene onderwijs heeft een lange traditie van internationaal onderwijs
aan studenten uit ontwikkelingslanden. De minister van LNV ondersteunt
korte cursussen voor studenten uit ontwikkelingslanden op het gebied van
duurzame landbouw, voedselkwaliteit, biodiversiteit en watermanagement.
Het gaat hier vaak om cursisten met een NFP-beurs. De middelen worden
niet ingezet voor beurzen, maar om de organisatie van de cursussen te
financieren. Ook financiert LNV een aantal projecten uit het programma
internationalisering van de Groene Kenniscoöperatie.
Ontwikkelingssamenwerking in het onderwijsproces
In het onderwijs komen de doelen van de ministeries van OCW en
Buitenlandse Zaken bij elkaar: ontwikkelingssamenwerkingactiviteiten
dragen bij aan de talentontwikkeling van Nederlandse studenten. Daarnaast
kan de kennis van Nederlandse instellingen van het onderwijsproces met
steun van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden ingezet voor
duurzame ontwikkeling van het onderwijs in ontwikkelingslanden.
Nederlandse kennis- en onderwijsinstellingen beschikken over kennis en
specialismen om bij te dragen aan training van mensen en
professionalisering van instellingen in ontwikkelingslanden. Dit gebeurt via
studiebeurzen en door mee te werken aan de verbetering of opbouw van
effectieve post-secundaire onderwijs- en kennisstelsels in
ontwikkelingslanden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt
Pagina 11 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
landen bij de opbouw en versterking van hoger onderwijs en
beroepsonderwijs. Dit gebeurt via het Netherlands Fellowship Programme
(NFP), het Netherlands Initiative for Capacity development in Higher
Education (NICHE, voorheen NPT) en het Matra beurzenprogramma. Aan de
uitvoering van de programma's doen Nederlandse onderwijs- en
kennisinstellingen mee. NFP en NICHE worden beheerd door de Netherlands
Organisation for International Cooperation in Higher Education (NUFFIC),
Matra door de EVD.
Over de nieuwe oriëntatie van deze programma's bent u door de minister
voor Ontwikkelingssamenwerking geïnformeerd in zijn kamerbrief over de
beleidsreactie op de evaluatie van de internationale onderwijsprogramma's
NPT en NFP van 25 februari 2008 en in de Kamerbrief over vragen NPT en
NFP van 18 april 2008. Belangrijke aandachtpunten zijn inbedding van de
capaciteitsversterking in het nationale onderwijsbeleid van het partnerland,
gender-issues en beroepsonderwijs.
Het beroepsonderwijs kreeg in 2007 daarnaast een plek in een Akkoord van
Schokland. Daarin werden afspraken vastgelegd over samenwerking op het
gebied van beroepsonderwijs tussen vijftien Nederlandse mbo-, hbo-
instellingen en universiteiten en vier Afrikaanse landen.
Naast de beursprogramma's die het ministerie van Buitenlandse Zaken
aanbiedt, kunnen de instellingen sinds 2008 zelf beurzen uit de
rijksbijdrage verstrekken aan niet-bekostigde studenten van buiten de
Europese Economische Ruimte (EER).
Ook de beursprogramma's die door de NUFFIC in opdracht van OCW
worden beheerd, staan open voor studenten uit ontwikkelingslanden.
Momenteel komt ongeveer een derde van de buitenlandse bursalen uit deze
landen.
Kennisontwikkeling en kennisuitwisseling
Met het Actieplan Kennis en Onderzoek voor Ontwikkeling hebben de
wetenschappelijke instellingen12 voor het eerst een gezamenlijk actieplan
F F
uitgebracht om hun kennis en onderzoekscapaciteit met talenten uit
ontwikkelingslanden in te zetten voor capaciteitsopbouw en duurzame
ontwikkeling in ontwikkelingslanden. [Zij ondertekenden het actieplan met
de ministers voor OCW, OS en LNV, in het kader van de Schokland-
akkoorden. De kennisinstellingen willen meer samenwerken met
ontwikkelingslanden gebieden die belangrijk zijn voor armoedebestrijding,
zoals watertechnologie, plantenveredeling en medicijnontwikkeling en
technologieën die zijn geënt op de lokale omstandigheden en cultuur. Door
in te zetten op deze wetenschappelijke uitdagingen wordt bijgedragen aan
het oplossen van het ontwikkelingsvraagstuk en de vraagstukken die de
gehele wereld treffen.
In het kader van de Schokland-akkoorden hebben de kennisinstellingen zich
georganiseerd in het Platform MDG-profs. Leden van het platform zijn
12 De Vereniging Nederlandse Universiteiten (VSNU); de Nederlandse organisatie voor
Wetenschappelijk onderzoek (NWO/WOTRO); Science for Global Development; de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW); de Stichting Samenwerkingsverband IO-
instellingen SAIL; Development Policy Review Network DPRN, en het Platform International
Education (PIE).
Pagina 12 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR),Vrije Universiteit
(VU), Platform for International Education (PIE), KNAW, NWO/WOTRO,
Universiteit Tilburg, VSNU, en als waarnemers Buitenlandse Zaken LNV en
OCW. Doelstellingen van de MDG-profs zijn de institutionele versterking van
onderzoekscentra in ontwikkelingslanden, de toegang tot kennis door het
stimuleren van kennisontwikkeling, Europese samenwerking en
programmering en ten slotte het beter gebruik maken van het systeem van
intellectuele eigendomsrechten en het ontwikkelen nieuw beleid dat is
gericht op de belangen van ontwikkelingslanden. Het Platform MDG-profs
heeft een actieplan, dat omschreven staat in de notitie 'Onderzoek en
Internationale Samenwerking'13. Dit actieplanheeft de basis gevormd van
F F
het Schokland-akkoord, waaruit het platform is voortgekomen.
De ministeries van OCW en BuZA financieren gezamenlijk via WOTRO
(onderdeel van NWO) onderzoek naar mondiale problemen, zoals de
klimaatverandering, met relevantie voor ontwikkelingslanden. Dit
onderzoek wordt uitgevoerd door partnerschappen van onderzoekers uit
Nederland en ontwikkelingslanden. Maatschappelijke organisaties zijn
binnen deze partnerschappen actief betrokken bij de formulering van de
doelstelling van het onderzoek. Overdracht van kennis naar de
maatschappij vormt een integraal onderdeel van deze
onderzoeksprogramma's.
Het ministerie van BuZa financiert via WOTRO klinisch onderzoek in Afrika
dat wordt uitgevoerd door samenwerkingsverbanden van Afrikaanse,
Nederlandse en Europese instellingen. Duurzame capaciteitsversterking van
de Afrikaanse onderzoeksinstellingen is een belangrijk doel. WOTRO
besteedt aan onderzoek in en voor ontwikkelingslanden jaarlijks ongeveer
17 miljoen.
Er is in de afgelopen jaren een aantal grootschalige onderzoeksprojecten
opgezet met de FES-gelden, die zich richten op mondiale vraagstukken als
infectieziekten, duurzame energie en de klimaatverandering. Het ministerie
van Buitenlandse Zaken zal ervoor te zorgen dat in dit soort projecten het
ontwikkelingsperspectief voortaan uitdrukkelijker meegenomen wordt. Een
andere mogelijkheid om het ontwikkelingsbeleid meer onder de aandacht
van kennisinstellingen te brengen, is de betrokkenheid van het ministerie
van Buitenlandse Zaken in bijvoorbeeld de kennisarena's ten behoeve van
de onderzoeksprogrammering van TNO en de GTI's. Ook grotere
betrokkenheid bij de Maatschappelijke Innovatie Agenda's, waarin
vraagsturing door stakeholders plaatsvindt zal ervoor zorgen dat het
ontwikkelingsperspectief meer aandacht krijgt.
Toegang tot kennis
Kennis komt meer en meer in internationaal (zo niet mondiaal) verband tot
stand. Tegelijkertijd wordt het aandeel van kennis in het publieke domein
relatief kleiner ten opzichte van het aandeel van de private sector. Voor het
realiseren van lokale innovatie die nodig is voor armoedebestrijding en
duurzame ontwikkeling is toegang tot ontwikkelingsrelevante internationale
kennis een cruciale voorwaarde.
13 'Onderzoek en Internationale Samenwerking' is opgesteld door KNAW, NWO-WOTRO, SAIL
(Stichting Samenwerkingsverband Internationale Onderwijsinstellingen) en VSNU, mei 2007.
Pagina 13 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Met het oog op de toegankelijkheid van kennis voor ontwikkelingslanden
heeft het platform MDG-profs onlangs een voorstel ingediend bij het fonds
van de Schokland-akkoorden. Doel is om intellectueel eigendomsrecht in te
zetten ten behoeve van de MDG's door meer en betere toegang te
verschaffen tot de Nederlandse onderzoeksruimte voor onderzoekers die
werken aan innovaties die bijdragen aan armoedebestrijding en duurzame
ontwikkeling, met name op gebied van medicijnontwikkeling en groene
genetica. Het is een goede ontwikkeling dat kennisinstellingen meer gebruik
gaan maken van de mogelijkheden die binnen het stelsel van intellectuele
eigendomsrechten bestaan om de toegang van ontwikkelingslanden tot voor
hen relevante kennis te bevorderen.
Van ontwikkelingssamenwerking naar internationale samenwerking
Het beleid voor ontwikkelingssamenwerking van de ministeries van OCW en
BuZa raakt elkaar in landen die nog wel ontwikkelingssteun ontvangen,
maar een snelle economische en maatschappelijke ontwikkeling
doormaken.
Het ligt voor de hand dat BuZa de steun voor capaciteitsopbouw in deze
landen zal afbouwen. Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen kunnen
deze internationale samenwerking dan voortzetten.. Voorbeelden zijn
Vietnam en Indonesië. De betere hoger onderwijs- en kennisinstellingen
van die landen werden door ontwikkelde landen uitgenodigd voor
samenwerkingsverbanden. Op deze manier ontstond er concurrentie tussen
de buitenlandse instellingen die naar de samenwerking met de Indonesische
en Vietnamese instellingen dingen. Nederlandse instellingen deden het goed
in deze competitie, omdat zij met ontwikkelingssamenwerking goed
gepositioneerd waren.
De Europese samenwerking op het gebied van hoger onderwijs via het
Bologna-proces bracht verandering in het Europese hoger onderwijsstelsel.
Deze samenwerking en de verbeteringen aan het Europese stelsel leidde in
de afgelopen jaren tot een grote interesse van en behoefte tot
samenwerking vanuit landen buiten Europa. Nederlandse kennisinstellingen
kunnen, naast kwaliteitsoverwegingen, juist in dit verband inspelen op deze
behoefte. Landen met kennisgroeimarkten moeten dan keuzes maken met
welke landen en instellingen zij dan samen willen werken. Bij het maken
van deze keuzes spelen bestaande relaties een zeer belangrijke rol. Ook
hier kunnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbanden de
Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen een betere uitgangspositie
geven in de internationale samenwerking.
Voor de Nederlandse instellingen zijn deze relaties, die met overheden en
instellingen tot stand komen als gevolg van ontwikkelingssamenwerking
belangrijk. Op deze manier kunnen partners worden gevonden voor
onderzoek of met een economisch belang. Daarnaast kiezen studenten uit
deze aankomende landen, als zij in het buitenland willen studeren, voor
instellingen die al langer lokaal actief zijn. Dus ook voor het aantrekken van
studenten is een sterke uitgangspositie door de ontwikkelingsbanden voor
onderwijsinstellingen van belang.
In hoofdstuk 1 is het beleid voor ondersteuning van bilaterale
samenwerking van hoger onderwijs en kennisinstellingen beschreven. Het
beleid is dat de overheid alleen bilaterale samenwerking ondersteunt waar
Pagina 14 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
onderzoekers, instellingen of bedrijven moeilijk toegang krijgen. Om deze
reden wordt er met Vietnam een Memorandum of Understanding (MoU)
opgesteld voor ondersteuning van de internationale samenwerking op de
gebieden van onderwijs en wetenschap. Met Indonesië loopt al sinds
september 1992 een MoU voor onderzoek en technologie, met daaraan
gekoppeld een samenwerkingsprogramma. Zowel Vietnam als Indonesië
maken een snelle ontwikkeling door en zijn onderwerp van beleid van zowel
het ministerie van OCW als BuZa.
Pagina 15 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
3. Dienstverlening aan buitenlandse studenten in
Nederland
De internationale mobiliteit van studenten wereldwijd is in de 10 jaar
toegenomen van 0,6 miljoen in 1995 naar 2,7 miljoen studenten in 2005.
De verwachting is dat deze trend in de toekomst doorzet. (OECD 2008b).
Als gevolg hiervan is de competitie tussen instellingen wereldwijd sterk
toegenomen. Onze hogescholen en universiteiten moeten zich
internationaal kunnen meten, ook in het aantrekken van studenten. In "Het
Grenzenloze Goed" werd uiteengezet dat dit van belang is voor de
concurrentiepositie en de kwaliteit van het onderwijs.
Het lukt de instellingen goed om buitenlandse studenten aan te trekken.
Het aantal studenten dat voor een volledige opleiding naar Nederland komt,
steeg tussen 2000 en 2007 van 14.000 naar 46.000 studenten.14
F
De kwaliteit van het onderwijs, de inzichtelijkheid van die kwaliteit, de aard
van het onderwijs en de kosten en de beursmogelijkheden bepalen of
studenten voor Nederland kiezen. Daarnaast zijn de ervaringen van alumni
een belangrijk voor potentiële studenten. Deze onderwerpen zijn in `Het
Grenzenloze Goed' al uitvoerig behandeld. Bovendien zijn vooral de
huisvesting en de immigratiewetgeving bepalend.
Huisvesting
In veel Nederlandse studentensteden zijn er te weinig kamers en woningen
voor studenten. Instellingen worstelen dan ook vaak met de vraag hoe ze
hun buitenlandse studenten kunnen huisvesten.
Dat kunnen ze niet alleen, want bij de huisvesting van buitenlandse
studenten speelt het beleid van verschillende partijen een rol. Het
ministerie van OCW stimuleert instellingen om buitenlandse studenten aan
te trekken, instellingen richten zich op het aantrekken van buitenlandse
studenten, het ministerie van VROM heeft de verantwoordelijkheid voor het
landelijke huisvestingsbeleid en de gemeenten en woningbouwcorporaties
hebben de verantwoordelijkheid om de studenten te huisvesten.
Het verbeteren van de huisvesting van buitenlandse studenten is in het
belang van het ministerie van OCW, maar de verantwoordelijkheid hiervoor
ligt bij andere partijen. Hoe deze partijen hiermee omgaan, staat hieronder.
Het ministerie van OCW probeert hierin een stimulerende rol te spelen.
Instellingen voor hoger onderwijs
Hogeronderwijsinstellingen kunnen zelf investeren in meer en betere
huisvesting van buitenlandse studenten. Daarvoor kunnen ze geld uit het
profileringsfonds gebruiken.
Gemeenten en instellingen kunnen hierin ook samen optrekken.
Bijvoorbeeld als een gemeente veel belang hecht aan internationale allure
kan zij bijdragen aan goede huisvesting voor studenten.
14 OESO, Education at a glance 2007, 2008. Nuffic, `Key Figures' 2008.
Pagina 16 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Gemeenten
Gemeenten richten zich vooral op het creëren van kansen en ondersteunen
initiatieven van de corporaties. Gemeenten bouwen, kopen en verhuren
zelf niet, maar kunnen een bemiddelende rol tussen partijen vervullen.
Gemeenten kunnen `campuscontracten' mogelijk maken die afgestudeerden
dwingen te verhuizen na het behalen van hun diploma, zodat zij de
kamermarkt niet verstoppen.
Verder kunnen gemeenten tijdelijke huisvesting organiseren. Dit gebeurt
bijvoorbeeld in Dordrecht met shortstayfacilities voor woningzoekenden die
tijdelijk en snel woonruimte nodig hebben. Ze kunnen dan rustig verder
zoeken. Probleem is vaak de exploitatie: pas op grote schaal is het
rendabel, maar er zijn te weinig locaties
Onder andere de Haagse Hogeschool en de Vrije Universiteit hebben sinds
december 2006 een contract met een woningbouwcorporatie om
buitenlandse studenten shortstay facilities aan te bieden. Ook de
Technische Universiteit Delft kent een dergelijke overeenkomst.
Ook hebben gemeenten een informatieve rol. Studentensteden als
Amsterdam en Utrecht geven veel voorlichting gegeven over huisvesting.
Steeds vaker richten deze steden hun communicatie ook op internationale
studenten. Doel hiervan is een objectieve informatieverstrekking die boven
de aanbieders van huisvesting staat.
Het ministerie van VROM
Ondanks alle inspanningen van verschillende partijen bestaan er nog steeds
tekorten. Door het stijgende aantal buitenlandse studenten zullen die
waarschijnlijk toenemen. Dat staat de ambities van instellingen en de
overheid in de weg.
Daarom onderzoekt de minister van VROM de tekorten in de
studentensteden en de plannen om ze te bestrijden. Op basis hiervan
bekijkt de minster van Wonen Werken en Integratie (WWI) met
Kenniscentrum Studentenhuisvesting Kences of er tot 2015 extra
maatregelen nodig Zijn. In dit onderzoek wordt ook de behoefte van
internationale studenten meegenomen.Dit onderzoek zal inzicht geven in de
problematiek én, indien nodig in de aard van de landelijke maatregelen.
Daarnaast zijn de problemen per stad en per regio verschillend. Ze moeten
daarom ook op lokaal niveau worden aangepakt. Hier zullen gemeenten,
instellingen en woningbouwcorporatie gezamenlijk moeten blijven optreden.
Mogelijkheden verbeteren voor de migratie van studenten en
kennismigranten
Nederland oefent internationaal gezien geen grote aantrekkingskracht uit
op hooggeschoolde (minstens hbo) arbeidsmigranten. Bijna 4% van de
hooggeschoolde werknemers in Nederland is een arbeidsmigrant afkomstig
uit de OESO-landen; dit is relatief laag (vergeleken met de omvang van het
aantal hooggeschoolde burgers uit die landen). Het percentage is alleen
lager voor Zuid-Korea, Japan, Finland en Duitsland. Van de totaal aantal
hooggeschoolde migranten uit niet-OESO landen komt bijna 5% naar
Nederland. De grote Engelstalige landen en Frankrijk en Zweden creëren
een beduidend grotere `braingain'.15
F
15 NOWT, 2008
Pagina 17 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Nederland heeft dus een beperkte aantrekkingskracht op
hooggeschoolden.Het kabinet (de projectdirectie Kennis en Innovatie van
de ministeries van OCW en EZ) laat de komende maanden door een extern
onderzoeksbureau uitzoeken wat de verklarende factoren daarachter zijn.
Daar staat tegenover dat bijna 10% van de Nederlandse hooggeschoolden
naar andere OESO-landen vertrekt. Hierdoor is Nederland één van de
weinige OESO-landen dat wat betreft personen met tenminste een tertiaire
opleiding meer een emigratieland dan een immigratieland is. Overigens is
het fenomeen 'kennisemigratie'op zichzelf niet verontrustend: het
uitgangspunt van de sociaal-economische toegevoegde waarde van
kennismigratie veronderstelt dat het goed is als kenniswerkers geografisch
mobiel zijn.
De OESO schreef in 2008 dat de strenge immigratiewetgeving voor
studenten en onderzoekers in Nederland het aantrekken van deze groepen
bemoeilijkte.16 Dit lijkt weinig plausibel: met de introductie van de
F F
Kennismigrantenregeling (oktober 2004), het zoekjaar voor inons land
afgestudeerde buitenlandse studenten (december 2007) en de Regeling
Hoogopgeleiden (1-1-2009) beschikt ons land over een palet van soepele
toelatingsregelingen om kennismigranten (inclusief buitenlandse studenten)
te werven en behouden. Hiermee is in de afgelopen jaren zijn de
migratiemogelijkheden voor kennismigranten en met name voor
wetenschappers aanmerkelijk verbeterd.
Met de invoering van wat in de praktijk de kennismigrantenregeling wordt
genoemd, zijn de Nederlandse toelatingsprocedures sterk vereenvoudigd en
versneld zonder dat dit ten koste is gegaan van het toezicht en de
handhaving. Correct ingediende toelatingsaanvragen worden nu in de
meeste gevallen binnen twee weken afgehandeld. Er is met name ook oog
geweest voor de positie van de partner van de kennismigrant. Zij zijn onder
meer vrij op de arbeidsmarkt.
De brain circulation van wetenschappers is verder verbeterd door de
implementatie van de Richtlijn 2005/71/EG17. Deze richtlijn vereenvoudigt
F F
niet alleen de toelating van onderzoekers tot één van de Lidstaten maar
regelt voor het eerst ook het recht op mobiliteit tussen de Lidstaten. Het
toelatingsbeleid is daarmee veel beter afgestemd op het internationale
karakter van het wetenschappelijk onderzoek.
Het toelatingsbeleid wordt in de nabije toekomst gemoderniseerd. De
voorstellen hiertoe zijn uitgewerkt in de Blauwdruk Modern Migratiebeleid18.
F F
De impact van de voorstellen voor studenten en kennismigranten staat
hieronder beschreven.
Overigens dient bij het aantrekken van hooggeschoolde migranten gewaakt
te worden voor de effecten op de kennisinfrastructuur in
ontwikkelingslanden, met name waar kennis- en innovatiesystemen relatief
zwak ontwikkeld zijn. In Sub Sahara Afrika bijvoorbeeld zijn
16 OECD Reviews of Tertiary Education - The Netherlands, 2008
17 Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke
procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op
wetenschappelijk onderzoek.
18 Blauwdruk Modern Migratiebeleid, Kamerstukken II, 2007/08, 30573, nr. 10
Pagina 18 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
(hoog)opgeleide professionals schaars (4% van de beroepsbevolking) en
hun aandeel in de migrantenpopulatie is onevenredig groot (40%).
Remittances en brain circulation dragen weliswaar bij aan
armoedebestrijding, maar met een te grote brain drain komt de eigen
kennisinfrastructuur in ontwikkelingslanden moeilijk van de grond.
Studenten en het moderne migratiebeleid
Het kabinet wil het verblijf van buitenlandse studenten die in Nederland aan
een instelling voor hoger onderwijs studeren vergemakkelijken met modern
migratiebeleid. Studenten krijgen een verblijfsvergunning voor maximaal
vijf jaar, in plaats van een verblijfsvergunning die ze jaarlijks moeten
verlengen. Studenten die overstappen naar een andere onderwijsinstelling
of opleiding hoeven geen nieuwe verblijfsvergunning meer aan te vragen.
De onderwijsinstelling kan volstaan met een melding aan de Immigratie en
Naturalisatie Dienst (IND). Buitenlandse studenten hoeven ook geen aparte
aanvraag meer in te dienen voor een verblijfsvergunning, als ze met een
Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) het land zijn binnen gekomen. Als
hun omstandigheden daarna niet zijn veranderd, krijgen ze automatisch
een verblijfsvergunning.
Verder wil ik de dienstverlening aan buitenlandse studenten en
onderzoekers verbeteren. Met het Nuffic en betrokken partijen kijk ik hoe
het administratieve proces voor toelating van internationale studenten
verbeterd kan worden. Hierbij hoort bijvoorbeeld de verbetering van de
communicatie tussen administraties van de instellingen en organisaties als
Nuffic, Studiekeuze123 en Studychoice . Daarnaast onderzoek ik met de
brancheorganisaties hoe de inschrijving en de ontvangst aan de instellingen
verbeterd kunnen worden.
Bijzonder beleid voor afgestudeerden in binnen- en buitenland
Zoekjaar voor in Nederland afgestudeerden
Vreemdelingen die aan een Nederlandse hogere onderwijsinstelling zijn
afgestudeerd, kunnen nu al gebruik maken van een `zoekjaar'. In dat jaar
kunnen zij zonder verdere voorwaarden zoeken naar een baan als
kennismigrant. Dat is een baan met een bruto salaris van ten minste
25.000 per jaar. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan aanbevelingen van
de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)19 en de SER20.
F F F F
Regeling hoogopgeleiden
Vooruitlopend op het moderne migratiestelsel is begin 2009 een extra
regeling voor hoogopgeleiden geïntroduceerd.21 Vreemdelingen kunnen
F F
maximaal een jaar verblijf in Nederland krijgen om een baan als
kennismigrant te vinden of een innovatief bedrijf te starten.22
F F
De doelgroep bestaat uit jonge vreemdelingen die korter dan drie jaar
geleden in Nederland zijn afgestudeerd of gepromoveerd. Ook in
19 ACVZ-advies `Profijt van studiemigratiebeleid, 20 februari 2007.
20 SER-advies arbeidsmigratiebeleid, 16 maart 2007.
21 Besluit van de staatssecretaris van Justitie van 12 december 2008, nr. 2008/30, houdende
wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2008, nr. 2595
22 Een vreemdeling die in Nederland een bedrijf wil opzetten, moet aan de voorwaarden van
de zelfstandigenregeling voldoen.
Pagina 19 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
aanmerking komen migranten met afgeronde opleiding aan een van
universiteiten uit de top-150 van twee internationale ranglijsten.23 Doordat
F F
twee gedeeltelijk overlappende ranglijsten worden gebruikt, bestaat de top-
150 uit 189 buitenlandse universiteiten.
Daarnaast komen vreemdelingen in aanmerking die een erkende opleiding
aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs hebben afgerond. Bij
voorkeur heeft de vreemdeling enige werkervaring, maar noodzakelijk is
het niet. Omdat werkervaring meerwaarde heeft, mag de vreemdeling tot
drie jaar na afstuderen of promoveren in het zoekjaar instromen.
De vreemdeling die om toelating vraagt, wordt getoetst aan de hand van
een puntensysteem. Voor dat systeem is gekeken naar het Britse
puntensysteem van het Highly Skilled Migrant Programme24. Er wordt
F F
getoetst op opleiding, leeftijd en indicatoren voor succes in Nederland.De
regeling duurt twee jaar en de ambitie is om vijfhonderd migranten toe te
laten. Vreemdelingen die al van het bestaande zoekjaar (voor
vreemdelingen die aan een Nederlandse hogere onderwijsinstelling zijn
afgestudeerd) gebruik hebben gemaakt, zijn uitgesloten.
Na twee jaar wordt de regeling geëvalueerd. Dan wordt ook gekeken of de
puntensystemen van de zelfstandigenregeling en de regeling
hoogopgeleiden samengevoegd kunnen worden. Op 13 mei 2009 is het
eerste verblijfsdocument uitgereikt aan een migrant die onder de regeling
verblijf kreeg.
Onderzoekers en modern migratiebeleid
Wetenschappelijke onderzoekers in loondienst van een Nederlandse
onderwijs- of onderzoeksinstelling kunnen een verblijfsvergunning
aanvragen op grond van de kennismigrantenregeling. Er worden geen eisen
gesteld aan hun salaris. Dit beleid wordt niet gewijzigd. Door het moderne
migratiebeleid hoeven onderzoekers geen aparte aanvraag meer aan te
vragen als ze met een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) het land zijn
binnen gekomen. Ook hoeven onderzoekers geen nieuwe
verblijfsvergunning meer aan te vragen als zij van werkgever willen
veranderen. Voor de onderzoekers geldt hetzelfde als voor studenten: de
werkgever kan volstaan met een melding aan de IND. De onderzoekers
moeten wel blijven voldoen aan de criteria voor kennismigranten.
Leges
Met betrekking tot leges heeft de regering aangegeven dat zij oog heeft
voor de specifieke positie van studenten en onderzoekers. Zij zijn van vitaal
belang om van Nederland een bloeiende kenniseconomie te maken. In
tegenstelling tot de meeste arbeidsmigranten ervaren zij de financiële druk
van (hoge) leges wel degelijk. Om deze reden wordt er in het kader van het
modern migratiebeleid naar gestreefd de legestarieven voor deze
vreemdelingen niet te verhogen. Overigens zijn ook de hierboven
beschreven maatregelen in het kader van het modern migratiebeleid van
invloed op de leges. Zo worden de mogelijkheden om binnen een
23 Het gaat om de Times Higher Education Supplement en de Jiao Tong Shanghai lijst uit
2007. De Times-lijst richt zich meer op de kwaliteit van de opleiding, de Shanghai-lijst meer op
de kwaliteit van het onderzoek, vooral in de empirische wetenschappen.
24 www.bia.homeoffice.gov.uk
H
Pagina 20 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
verblijfskolom te wisselen vereenvoudigd en hoeft hiervoor niet altijd een
nieuwe aanvraag te worden gedaan (en dus leges te worden betaald) en
wordt in beginsel een verblijfsvergunning afgegeven voor de gehele duur
van het voorgenomen verblijf (bijvoorbeeld de duur van de studie) zodat
geen leges voor verlenging hoeven te worden betaald. Vooral studenten en
onderzoekers die hier langere tijd wil verblijven profiteren daarvan.
Pagina 21 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
4. Barrières voor de mobiliteit van onderzoekers
In de internationaliseringsagenda `Het Grenzenloze Goed' staat dat OCW
zich gaat richten op internationaal talentbeleid voor onderzoekers, met het
uitgangspunt een gezonde internationale `brain circulation'. Eén van de vijf
aandachtspunten van dit internationale talentbeleid is ervoor te zorgen dat
onderzoekers mobiel kunnen zijn. Nederland geeft hierin prioriteit aan het
wegnemen van barrières in de sociale zekerheid en pensioenen. Hierin trekt
OCW op met SZW. In een later stadium zullen ook andere ministeries
betrokken worden, zoals Justitie en BZ.
Wettelijke sociale zekerheid
De sociale zekerheid is voor migrerende werknemers binnen de EU goed
geregeld. In Verordening (EEG) nr. 1408/71 is vastgelegd welke wetgeving
in welke situatie van toepassing is op migrerende werknemers.
Onderzoekers die in meerdere lidstaten werken vallen ook onder de
werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Als een andere
wetgeving dan de Nederlandse is aangewezen, dan regelt de Verordening
de internationale overdracht van verzekeringstijdvakken, zoals deze van het
basispensioen (in Nederland de AOW).
Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt per 1 mei 2010 vervangen door
Verordening (EG) nr. 883/2004. SZW is bezig met een
communicatiestrategie voor de nieuwe richtlijn op dit gebied die vanaf 2010
in werking treed. Er valt nog winst te behalen in de informatievoorziening
aan de onderzoekers, gelet op het feit dat dit een groep is die in hoge mate
mobiel is. Het is van belang dat onderzoekers weten dat zij ook een
doelgroep vormen die gebruik kan maken van de bepalingen in de
Verordeningen . Bezien zal worden hoe de informatievoorziening voor
onderzoekers aan universiteiten kan worden vormgegeven en hoe de VSNU
in het communicatietraject het beste betrokken kan worden.
Door de denktank TRESS (Training Reporting on EU Social Security)25 van
F F
de Europese Commissie wordt een onderzoek gedaan naar nieuwe vormen
van mobiliteit onder Verordening (EG) nr. 883/2004 Het doel van het
onderzoek is na te gaan of de regels in de verordeningen nog voldoende
zijn toegerust voor nieuwe vormen van mobiliteit. De denktank trESS heeft
onderzocht:
a. of voor nieuwe vormen van mobiliteit nieuwe sociale
zekerheidswetgeving vereist is; en
b. of wettelijke uitzonderingen nodig zijn voor specifieke categorieën
mobiele werknemers.
De denktank ziet onderzoekers als een aparte categorie, maar doet geen
uitspraak of er aparte wetgeving nodig is. De denktank adviseert de
Europese Commissie verder te onderzoeken of dit vereist is en om bij
andere initiatieven rondom onderzoekers de sociale zekerheidsaspecten
mee te nemen. Het kabinet zal de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend
volgen.
25 Het rapport is gepubliceerd op de website van het trESS netwerk (http://www.tress-
network.org/TRESSNEW/PUBLIC/EUROPEANRESOURCES/DOWNLOADS/TT_mobility.pdf)
Pagina 22 van 23
Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen
Voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers van buiten de EU
(`derde landen') naar Nederland en vice versa zijn bilaterale verdragen over
sociale zekerheid afgesloten. Die afspraken verschillen per land. De VSNU
onderzoekt of een overzicht van de afspraken kan worden opgesteld
teneinde de transparantie te vergroten.
Aanvullende pensioenrechten
De Europese Commissie werkt aan een richtlijn voor betere
overdraagbaarheid van aanvullende pensioenrechten. De grote verschillen
tussen de pensioenstelsels binnen EU-landen zijn namelijk een belangrijk
obstakel voor mobiliteit. Er ligt een voorstel met voorwaarden voor het
verwerven, behouden en overdragen van pensioenrechten. Helaas ligt de
behandeling van het voorstel in de Raad stil sinds de zomer van 2008.
Wanneer daar verandering komt, is onbekend.
Veel problemen houden verband met de grote verschillen tussen de
pensioenstelsels van de EU landen. Er zijn tussen de lidstaten niet alleen
grote verschillen in het totale pensioen dat iemand krijgt op de
pensioendatum; er zijn daarnaast ook grote verschillen tussen het deel dat
wordt gevormd door het staatspensioen (in Nederland: de AOW) en het
deel dat tot stand komt via de arbeidsrelatie (de tweede pijler); de
financiering daarvan (omslagstelsel versus kapitaaldekking), de fiscale
behandeling en de vraag of er een wettelijke plicht bestaat tot deelname in
de pensioenregeling.
Kortom: door deze verschillen vertalen dezelfde pensioenrechten zich
(bijna) altijd in grote verschillen in de financiering ervan. Bij
overdraagbaarheid van pensionrechten rijst dan de vraag wie die
verschillen in de financiering voor zijn rekening neemt: de oude werkgever
(c.q. de staat van het land van herkomst), de nieuwe werkgever (c.q. de
staat van het land van nieuwe vestiging) of de deelnemer.
De meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten is op korte termijn
geen optie omdat het bereiken van overeenstemming over een richtlijn die
dit mogelijk moet maken een moeizaam proces is. Een pan-Europees
pensioenfonds voor EU-onderzoekers zou de problemen op een kortere
termijn kunnen oplossen. De Europese Commissie start hier binnenkort een
haalbaarheidsstudie naar. Het Nederlandse pensioenfonds APG, dat een van
de partijen is die deze haalbaarheidsstudie gaat uitvoeren, onderzoekt wat
de juridische, technische en financiële vereisten zijn voor het opzetten van
zo'n fonds. De resultaten van die studie worden in april 2010 verwacht.
Nederland zal zich bij een positieve uitkomst actief inzetten voor het
realiseren van een pan-Europees pensioenfonds.
Een andere mogelijkheid om de internationale mobiliteit van onderzoekers
te verbeteren, is ervoor te zorgen dat er goede informatie is. OCW zal
uitzoeken of een overzicht opgesteld kan worden van het effect op de
aanvullende pensioenrechten als Nederlandse en EU-onderzoekers tijdelijk
over de grens gaan werken.
Het beleid zal dus gericht zijn op het verbeteren van de informatie aan
migrerende onderzoekers omdat dit een belangrijke barrière weg kan
nemen. Daarnaast kan een pan-Europees pensioenfonds een oplossing
bieden voor problemen van migrerende onderzoekers met hun aanvullende
pensioenrechten.
Pagina 23 van 23