Ministerie van Economische Zaken

bijlage nr. 1) Beantwoording schriftelijke vragen EZ-begroting 2010

13 oktober 2009 | kamerstuk | Maatschappelijke sectoren en ICT |


- 1 -
Beantwoording schriftelijke vragen EZ-begroting 2010 Vraag 1: Welke maatregelen zijn er momenteel van kracht aangaande telefonische verkoop en verkoop op afstand? Ziet de regering mogelijkheden tot het nemen van aanvullende maatregelen? Wat zijn voor en nadelen van aanvullende regelingen? De rechtsbescherming van de consument bij telefonische verkoop en verkoop op afstand is uitvoerig uiteengezet in de brieven van 10 december 2007 en 14 juni 2009 aan uw Kamer (31200 XIII, nr. 44 en 27879 nr. 23). In die brieven is zowel in gegaan op de rechten van de consument voor het aangaan van een overeenkomst als na het sluiten van de overeenkomst. Ook is in de brieven aandacht gegeven aan de verschillende voor- en nadelen van bepaalde maatregelen. Behoudens het van kracht worden van de Wet oneerlijke handelspraktijken en de handhaving daarvan door de Consumentenautoriteit zijn geen wijzigingen opgetreden in de rechtsbescherming van de consument bij verkoop op afstand. Wel is met de komst van de Consumentenautoriteit per
1 januari 2007 publieke handhaving, onder meer door middel van boetes, van de bepalingen uit het BW inzake verkoop op afstand gerealiseerd. Ook de aanpak van excessen in de telemarketing is ter hand genomen, zowel door handhaving door de Consumentenautoriteit als de instelling van het wettelijk bel-me-niet-register per 1 oktober jl. In de verschillende debatten met uw Kamer is aangegeven dat er wordt gekeken naar een aanscherping van het handhavinginstrumentarium van de Consumentenautoriteit. Het gaat daarbij onder meer om de introductie van de voorlopige last onder dwangsom, een wettelijke waarschuwingsbevoegdheid voor de Consumentenautoriteit en extra eisen aan bedrijven die de wet overtreden. Bij dit laatste wordt op dit moment gedacht aan het stellen van een handtekeningvereiste bij het overtreden van de regels omtrent verkoop op afstand. Een en ander zal leiden tot een aanpassing van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Het uitgangspunt daarbij is dat correct opererende bedrijven niet de dupe worden van het gedrag van partijen die zich niet aan de voorschriften wensen te houden. Voorstellen daarvoor zullen in de loop van 2010 aan uw Kamer worden gezonden. Ten aanzien van de Whc loopt op dit moment een verkorte evaluatie, waarvan u de uitkomsten begin 2010 tegemoet kunt zien. Eventueel uit deze evaluatie voortkomende voorstellen tot wijziging van de Whc zullen eveneens bij de genoemde wetswijziging worden meegenomen.
Vraag 2: Welke wetten zijn, naast de huidige maatregelen, van toepassing op telefonische verkoop en verkoop op afstand?
De regels inzake verkoop op afstand zijn van generieke aard en bepalen welke informatie de consument moet ontvangen wanneer deze via verkoop op afstand een product of dienst afneemt en wanneer de consument recht heeft op een bedenktermijn. Afhankelijk van het soort product of dienst dat de consument aanschaft kunnen er andere wettelijke regels van toepassing zijn. In het algemeen zal de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken, de wetgeving omtrent algemene voorwaarden en de wetgeving omtrent garanties en non-conformiteit eveneens van toepassing zijn. Het kan ook zo zijn dat financiële wetgeving in het geding is, of wetgeving met betrekking tot de levering van gas of elektriciteit.
Daarnaast is de recent gewijzigde Telecommunicatiewet (30661) van belang. In deze wijziging is onder meer geregeld dat er een wettelijk bel-me-niet-register komt. Dit register is 1 oktober jl. inwerking getreden. Consumenten die zich in dit register laten registreren, blijven voor altijd gevrijwaard van ongevraagde verkooptelefoontjes. Inschrijving kan eenvoudig via internet, per post of telefonisch bij het centrale register. Bedrijven en organisaties die zich niet aan de nieuwe regels houden kunnen door OPTA worden aangepakt. OPTA kan in dat geval een boete opleggen ad max. ¤ 450.000.
Vraag 3: Hoe denkt de regering over de mogelijkheid om bij telefonische verkoop om een schriftelijke of digitale bevestiging van de klant als voorwaarde te stellen? Het uitgangspunt is dat de correct opererende bedrijven geen lasten ondervinden van eventuele aanvullende maatregelen om niet correct opererende bedrijven in het gareel te krijgen. In die zin is een generieke verplichting tot schriftelijke of digitale bevestiging buitenproportioneel.
- 2 -
Wel is in de brief van 14 juni jongstleden aangegeven (27879, nr. 23) dat onderzocht wordt in hoeverre het mogelijk is in een (voorlopige) last onder dwangsom aanvullende eisen te stellen aan een ondernemer, bijvoorbeeld op het punt van de handtekeningvereiste. Voorstellen hiervoor zullen in de loop van 2010 aan uw Kamer worden gedaan. Vraag 4: Hoe denkt de regering over een mogelijke leeftijdsgrens (geen verkoop aan 65+) aan telefonische verkoop? Wat zouden hier de voor en nadelen van zijn? De wet kent op dit moment geen uitzonderingen voor bepaalde leeftijdsgroepen. Wel is het zo er speciale regels gelden voor bijvoorbeeld kinderen of mensen die onder curatele zijn gesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat mensen boven de 65 zichzelf handelingsonbekwaam vinden en expliciet uitgezonderd willen worden van verkoop op afstand. Veel ouderen zijn zelfstandig goed in staat om keuzes te maken. Wel is het zo dat deze doelgroep kwetsbaarder kan zijn ten opzichte van andere doelgroepen. Daarom is er met de komst van het wettelijk bel-me-niet register een extra bescherming bijgekomen. Ook de voorlichting door ConsuWijzer bij het bewust worden van de rechten die gelden bij verkoop op afstand is hier van belang. Vraag 5: Welke mogelijkheden ziet de regering om het heersende gebrek aan ethisch en moreel besef onder jonge managers aan te pakken en wat zouden de voor en nadelen van deze maatregelen zijn?
Deze vraag zal beantwoord worden in de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen van het lid Ten Hoopen gesteld op 23-09-2009, Kamervragen 2009-2010, vraagnummer 2009Z17065, Tweede Kamer.
Vraag 6: Heeft de regering zicht op het feit of deze problemen met het gebrek aan ethisch en moreel besef zich alleen voordoen in het bedrijfsleven, of is hiervan ook bij publieke diensten en de Rijksoverheid terug?
Deze vraag zal beantwoord worden in de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen van het lid Ten Hoopen gesteld op 23-09-2009, Kamervragen 2009-2010, vraagnummer 2009Z17065, Tweede Kamer.
Vraag 7: Hoe ervaart de regering het door de kredietcrisis toegenomen wantrouwen onder ondernemers?
De economische crisis heeft grote impact op de Nederlandse samenleving, uiteraard ook op ondernemend Nederland. Het producentenvertrouwen is gedurende de crisis sterk gedaald. Het dieptepunt bevond zich in februari van dit jaar, toen het producenten vertouwen een score van
-22,9 noteerde. Een negatieve score houdt in dat er meer pessimistische dan optimistische ondernemers zijn. Inmiddels is het producentenvertrouwen weer wat opgekrabbeld, het producentenvertrouwen stond in september op -9.8, maar de stemming toont nog altijd aan dat bedrijven het op dit moment moeilijk hebben. Dit zien we bijvoorbeeld ook terug in de omzetcijfers van de verschillende bedrijfstakken.
Voorspellingen van het IMF, de OESO en het CPB wijzen voorzichtig in de richting van economisch herstel, waarvan ook het Nederlands bedrijfsleven kan gaan profiteren. Van belang is dan dat ondernemers voldoende vertrouwen hebben, bijvoorbeeld om weer te gaan investeren. Vraag 8: Welke middelen zou de regering kunnen inzetten om het vertrouwen onder ondernemers weer terug te brengen?
Herstel van het vertrouwen van de ondernemers is een cruciale randvoorwaarde voor economisch herstel. Het kabinet probeert langs drie lijnen dit herstel te ondersteunen. Ten eerste heeft het kabinet op verschillende momenten de financiële sector ondersteund. Deze steun heeft als belangrijkste doel om de systeemfunctie van de financiële sector te waarborgen, om zo de effecten van de financiële crisis voor de rest van de economie zo veel mogelijk te beperken.

- 3 -
Ten tweede is het kabinetsbeleid gericht op het dempen van de effecten van de crisis. Hiertoe heeft het kabinet de afgelopen tijd een gericht pakket uitgebracht ter grootte van ongeveer ¤ 6 mrd (ongeveer 1% van het BBP). Dit pakket aan maatregelen is er onder andere op gericht op het ondersteunen van de kredietverlening aan ondernemers, zodat ondernemers kunnen blijven investeren. Hiertoe zijn de BBMKB en Groeifaciliteit uitgebreid en is voor grotere kredieten de tijdelijke Garantieregeling Ondernemingsfinanciering geïntroduceerd. Ook trekt het Kabinet extra geld uit om de investeringen in innovatie te ondersteunen, bijvoorbeeld door uitbreiding van de WBSO en zorgt het Kabinet er voor dat ondernemers de kans krijgen om vakkrachten te behouden voor de toekomst, zodat deze inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt1. Voorts dragen de "automatische stabilisatoren" van het begrotingsbeleid bij aan verzachting van de effecten van de crisis. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van circa ¤ 60 mrd over de jaren 2009 en 2010. Ten derde staat het kabinet voor de uitdaging om Nederland schoner, sterker, slimmer en meer solide uit de crisis te laten komen. Het genoemde pakket bevat een aantal specifieke elementen dat hieraan bijdraagt (o.a. maatregelen gericht op innovatie en duurzaamheid). Het gaat hierbij echter ook om houdbare overheidsfinanciën. Hiervoor is door het kabinet een brede heroverweging gestart.
Tenslotte is een goede dialoog tussen overheid en bedrijfsleven over knelpunten die moeten worden opgelost en kansen die kunnen worden benut essentieel. Als bewindspersonen van Economische Zaken voeren wij daarom voortdurend en intensief overleg met alle betrokken stakeholders, waaronder ondernemers, koepels, branches en banken. Vraag 9: Kan de regering aangeven of er tijdens de crisis een toename te zien is van het aantal fraudezaken? Zo ja, welke middelen kan de regering inzetten om dit te bestrijden? Er zijn bij het ministerie van Economische Zaken (EZ) op dit moment geen signalen bekend van een toename van fraude tijdens de crisis. Fraude wordt overigens in de meeste gevallen vastgesteld doordat de curator in een faillissement zaken aantreft die een sterk vermoeden van fraude opleveren. Op basis daarvan wordt aangifte gedaan en onderzoek gepleegd. Er gaat dus enige tijd overheen voordat een rechtbank uitspreekt dat er inderdaad sprake is van fraude.
Vraag 10: In het aanvullend beleidsakkoord werd in het kader van High Trust gesproken over mogelijk het verlichten van het regelregime voor kleine ondernemers. Wat is hiervan de huidige stand van zaken? En is de regering voornemens high trust verder door te gaan voeren naar grotere bedrijven, waarom wel/niet?
De high trust benadering in het aanvullend beleidsakkoord richt zich op het vergroten van de ruimte om te ondernemen door meer uit te gaan van vertrouwen in de professionaliteit van de ondernemer. Hierbij wordt bezien of vanuit dit vertrouwen regels kunnen worden vereenvoudigd dan wel geschrapt. In dit verband werkt Economische Zaken aan het werken met eigen verklaringen bij het meedoen aan aanbestedingsprocedures, het realiseren van lastenarme NENnormen en het laten vervallen van de verplichte aanlevering van uittreksels van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Een uniforme eigen verklaring bij aanbesteden wordt momenteel opgesteld en rijksbrede invulling is voorzien voor het eind van dit jaar. Naar het lastenarm maken van normen wordt op dit moment onderzoek verricht en ook wordt er gewerkt aan een inventarisatie, die per 1 november 2009 zal zijn afgerond.
Deze high trust benadering richt zich niet specifiek op kleine ondernemers, maar op ondernemers in het algemeen. Wel wordt in deze high trust benadering ook gekeken naar de mogelijkheden om op micro-ondernemingen een verlicht regelregime van toepassing te verklaren. In dat verband wordt op Europees niveau gesproken over de mogelijkheid van het laten vervallen van de verplichting voor micro-ondernemingen om een jaarverslag uit te brengen. Voor een verkenning van verdere wetgevingsdomeinen waar een dergelijke verlichting van de regeldruk voor microondernemingen mogelijk wordt geacht, is aan VNO-NCW en MKB Nederland gevraagd een
1 Zie o.a. de recente brief aan de Tweede Kamer als reactie op de motie Ten Hoopen/Gesthuizen inzake over voorwaarden voor steun aan bedrijven in moeilijkheden (31371, nr. 251).

- 4 -
inventarisatie te maken. Deze top-10 aan belemmeringen voor doorgroei als de beleidsreactie is meegenomen in de voortgangsrapportage 'Vergemakkelijken van doorgroei', die u op 15 september 2009 is toegezonden (31311 nr. 31).
Vraag 11: De regering geeft in haar begroting aan veiligheid te vinden voor een goed ondernemersklimaat. Kan de regering een uitputtend overzicht geven van de ontwikkelingen en omvang van de criminaliteit per branche en onderscheiden naar grootbedrijf en detailhandel? Welke branches kennen de grootste stijging en daling wat betreft criminaliteit en onveiligheid en wat zijn daarvan de oorzaken? Welke concrete maatregelen gaat de regering ondernemen om deze problemen in 2010 aan te pakken?
De ontwikkeling en omvang van de criminaliteit per branche wordt gemeten via de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB), die in opdracht van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) jaarlijks wordt uitgevoerd. De meest recente cijfers hebben betrekking op de MCB 2008. Uw Kamer is hier in juni per brief over geïnformeerd door de ministers van Justitie en BZK (28684, nr. 229). De belangrijkste conclusie is dat de MCB 2008 een wisselend beeld laat zien. Op veel onderdelen is de ingezette daling van de criminaliteit verder voortgezet. De transportsector doet het volgens de MCB het beste en laat over de hele linie een verbetering zien. De detailhandel leidt nog steeds de meeste schade van alle branches2 en laat het afgelopen jaar een grote stijging van het aantal winkeldiefstallen zien. Onderstaande tabel toont een overzicht van de ontwikkelingen in het aantal delicten tussen 2004 en 2008 per branche: Tabel: Aantal delicten per sector en type delict in 2004 en 2008 met significante verschillen tussen 2004 en 2008
Delict Bouw Detailhandel Horeca Transport Zak. dienstv. Inbraak 2004
2008
verschil
21.000
19.000

-
42.000
26.000

-38%
12.000
9.000

-25%
17.000
10.000

-41%
34.000
31.000

-9%
Diefstal 2004
2008
verschil
27.000
23.000

-

1.500.000

1.727.000

+15%
49.000
34.000

-31%
27.000
12.000

-56%
28.000
22.000

-21%
Vernielingen 2004
2008
verschil
24.000
23.000

-
86.000
93.000

-
38.000
38.000

-
19.000
11.000

-42%
47.000
53.000

+13%
Geweld3 2004
2008
verschil

2%

2%

-
7%
6%

-14%
10%
9%

-
7%
4%

-43%
4%

3%

-25%
Bron: MCB 2008, p. 7
Onderstaande tabel toont de verschillen tussen kleine en grotere bedrijven: Tabel: Aantal inbraken, diefstallen, vernielingen en geweldsdelicten tegen bedrijfsvestigingen in 2008.
inbraken diefstallen vernielingen geweldsdelicten
Kleinere bedrijven
( 63.000 1.178.700 167.800 82.600
Grotere bedrijven
(>10 werknemers)
32.300 638.000 49.900 31.500
Bron: EIM op basis van MCB-cijfers 2008.

2 De totale geschatte schade in 2008 bedraagt ¤622 mln. , waarvan naar schatting ¤255 mln. ten laste komt van de detailhandel.
3 Het betreft hier een schatting van het percentage ondernemers dat met geweld te maken heeft gehad. Gezien de beperkte incidentie heeft het WODC geen schattingen gegeven over het aantal geweldsdelicten.
- 5 -
Om de criminaliteit tegen het bedrijfsleven verder terug te dringen werkt EZ samen met Justitie, BZK, bedrijfsleven en diverse andere partners uit het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing aan de Actieplannen Veilig Ondernemen. Binnen dit publiek-private samenwerkingsverband worden nieuwe acties gezamenlijk opgepakt. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
* Het convenant met de detailhandel, waarbinnen de aanpak van winkeldiefstal een belangrijk aandachtspunt is (Justitie);

* De recent opgerichte taskforce overvallen (Justitie);
* Het transportconvenant deel 2 waarvan de ondertekening dit najaar gepland staat (EZ);

* Het programma Veiligheid Kleine Bedrijven, inclusief winkelstraatmanagement (EZ). Vraag 12: Kan de regering een onderbouwd overzicht geven van de omvang van de overlast die winkeliers ondervinden van recidivisten? Kan de regering ook een onderbouwde schatting geven van de schade die dit tot gevolg heeft voor de detailhandel? Kan de regering een uitputtend overzicht geven van de mogelijkheden om deze problematiek aan te pakken? Kan de regering daarbij aangeven in hoeverre deze maatregelen juridisch mogelijk zijn en wat de voordelen en nadelen zijn van deze oplossingen? Is er een bepaald systeem van Naming & Shaming mogelijk dat binnen de grenzen van onze huidige wetgeving valt? Er bestaat geen exact inzicht in het aandeel van recidivisten in de overlast voor winkeliers. Er kan dan ook geen onderbouwde schatting van deze schade gegeven worden. Wel is in algemene zin bekend dat recidive bij veel overtredingen en misdrijven hoog is. Het is aannemelijk dat dit ook voor de door winkeliers ervaren overlast geldt.
De regering werkt -in samenwerking met het bedrijfsleven- op vele fronten aan vermindering van door het bedrijfsleven in het algemeen en de detailhandel in het bijzonder ondervonden overlast en criminaliteit. Ik mag u daarvoor verwijzen naar de rapportages in het kader van het project Veiligheid begint bij Voorkomen, de 3 Actieplannen Veilig Ondernemen en de 3 Convenanten Winkelcriminaliteit.
Op diverse terreinen zijn en worden acties ondernomen om daders van winkelcriminaliteit in beeld te brengen en informatie daarover te verspreiden. Voorbeelden daarvan zijn het waarschuwingsregister tegen frauduleus personeel, de databank winkelcriminaliteit die in ontwikkeling is en waar bijv. foto's van daders voor lokale winkeliers beschikbaar zullen komen, het gebruik van winkelverboden en gebiedsontzeggingen en in zekere zin ook de inzet van overlastdonaties.
Vraag 13: Kan de regering aangeven welke budgetten er beschikbaar zijn voor het keurmerk veilig ondernemen (zowel voor bedrijventerreinen als winkelcentra) de komende jaren tot en met 2011? De minister van BZK heeft voor de procesbegeleiding van Keurmerk Veilig Ondernemen-projecten in 2010 circa ¤ 2 mln beschikbaar gesteld, zowel voor bedrijventerreinen als winkelcentra. Vraag 14: Kan de regering aangeven hoe, waar en op welke wijze ondernemen en de ethiek van het ondernemen in het onderwijs plaatsvindt? Welk budget is hiervoor beschikbaar? Ondernemerschap is van groot belang voor economische groei en de sociale cohesie van een samenleving, en in de ontwikkeling naar een meer kennisgedreven economie zijn het vooral de startende en jonge bedrijven die een positieve invloed hebben op de economische groei. In het onderwijs - van het funderend tot het hoger onderwijs - is actief burgerschap en sociale integratie één van de kerndoelen. Zo is in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) opgenomen dat universiteiten en hogescholen mede aandacht schenken aan de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Daarnaast trad op 1 februari 2006 de bepaling in werking, die aan scholen voor primair en voortgezet onderwijs de opdracht geeft het actief burgerschap en de sociale integratie van leerlingen te bevorderen. Actief burgerschap verwijst naar de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van een gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren; sociale integratie naar deelname van burgers (ongeacht hun etnische of culturele achtergrond) aan de samenleving, in de vorm van sociale participatie, deelname aan de maatschappij en haar instituties en bekendheid met en betrokkenheid bij uitingen van de Nederlandse cultuur. Hierbij wordt ook de nadruk gelegd op
- 6 -
maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ethische vorming is zo reeds verankerd in het huidige onderwijssysteem. De wettelijke opdracht - financieel ondersteund via de reguliere onderwijsbekostiging (lumpsum) - geeft scholen ruimte zelf de invulling te kiezen die ze aan bevordering van burgerschap en integratie willen geven. Naast deze wettelijke opdracht worden er ook verschillende 'tools' aangeboden en worden initiatieven opgestart, bijvoorbeeld het aanbod van lesmateriaal op belangrijke maatschappelijke thema's en of het organiseren van gastlessen, die scholen kunnen ondersteunen.
Het actieprogramma onderwijs en ondernemen 2008-2011 van de ministeries van Economische Zaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is zo opgesteld dat de belangrijke aspecten in het onderwijs en de economische aspecten elkaar versterken en een bijdrage leveren aan ondernemerschap en ondernemendheid in Nederland. Voorwaarde is dan ook dat bedrijfsleven en onderwijsinstellingen op alle niveaus samenwerken om het ondernemerschapsonderwijs in Nederland tot een succes te maken. De individuele actielijnen zijn vooral gericht op het versterken van de randvoorwaarden - zoals onder andere het creëren van scholingsaanbod voor docenten, evidence based onderzoek en de netwerkvorming - om het ondernemerschap optimaal in te bedden in het onderwijs. Vraag 15: Kan de regering aangeven hoe het met de veiligheid (overvallen op ondernemers, inbraken in bedrijfspanden en vernielingen van bedrijfspanden etc.) op bedrijventerreinen gesteld is en dit onderbouwen met feiten en cijfers? Kan de regering een onderbouwd overzicht geven van de meest gehoorde klachten van ondernemers? Kan de regering aangeven welke maatregelen hiertegen mogelijk zijn en daarbij aangeven wat de voor -en nadelen van deze maatregelen zijn? Welke maatregelen is de regering van plan te nemen? Is het ook mogelijk voor ondernemers om de onlangs gelanceerde straatmanagers in te zetten op bedrijventerreinen? In het kader van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven vindt jaarlijks een onderzoek plaats naar de ontwikkeling van de criminaliteit in vijf verschillende sectoren. Voor de meest recente ontwikkelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11. Er zijn geen specifieke cijfers bekend over (klachten van ondernemers op) bedrijventerreinen. Veel van de acties die in het kader van de actieplannen veilig ondernemen worden ontplooid zijn generieke maatregelen waarvan ook ondernemers op bedrijventerreinen profiteren, denk bijvoorbeeld aan de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven (tot 10 fte). Daarnaast zijn er ook specifieke acties gericht op bedrijventerreinen, zoals het Keurmerk Veilig Ondernemen bedrijventerreinen en het verbeteren van de veiligheid van parkeerterreinen op bedrijventerreinen (onderdeel transportconvenant deel 2). Sommige projecten zijn daarentegen gericht op bepaalde branches die op bedrijventerreinen onder- of juist oververtegenwoordigd zijn. Op bedrijventerreinen zitten bijvoorbeeld relatief veel transportondernemers en relatief weinig detailhandel en horecaondernemers. Winkelstraatmanagement is onderdeel van het detailhandelsconvenant deel 3 en heeft betrekking op winkelgebieden. Op bedrijventerreinen wordt ingezet op parkmanagement. Parkmanagement kan o.a. betrekking hebben op het beheer en onderhoud van de openbare ruimte, bewegwijzering, collectieve beveiliging en gezamenlijke afvalverzameling en verwerking. Op steeds meer bedrijventerreinen wordt parkmanagement inmiddels toegepast. Parkmanagement is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en ondernemers. In het kader van het bedrijventerreinenbeleid wordt samen met provincies en gemeenten bezien hoe een structurele verankering van parkmanagement gestimuleerd kan worden (31253, nr. 8). De experimentenwet Bedrijven Investeringszones kan daarbij behulpzaam zijn omdat daarmee collectieve maatregelen in het kader van parkmanagement gefinancierd kunnen worden, waarbij alle ondernemers meebetalen.
Vraag 16: Welk budget is per jaar tot en met 2011 beschikbaar voor het aanstellen van winkelstraatmanagers door winkeliers? Zijn deze bedragen afkomstig uit de regeling Subsidie Kleine Bedrijven? Zo nee, hoe vindt de financiering dan plaats? Dragen gemeenten ook bij aan de financiering van deze regeling?
Voor de financiële ondersteuning van winkelstraatmanagement, waarbij gemeenten per locatie een bijdrage van maximaal ¤ 120.000 kunnen verkrijgen, is eenmalig ¤ 3 mln beschikbaar. Deze gelden maken deel uit van de ¤ 24 mln die op de begroting 2009 is vrijgemaakt voor "Veiligheid kleine bedrijven". Dit is in nauw overleg met bedrijfsleven en gemeenten gebeurd. Om in
- 7 -
aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage dienen gemeenten minimaal 50% zelf bij te dragen.
Vraag 17: Hoe verklaart de regering het verminderd gebruik van de BBMKB in 2009 in vergelijking met voorgaande jaren?
De mate van kredietverlening beweegt van nature sterk mee met de conjunctuur aangezien dit sterk afhankelijk is van de investeringsvraag van bedrijven. De financiële crisis - waardoor de financiële positie van banken onder druk is komen te staan - versterkt dit fenomeen in de huidige situatie. De signalen dat dit vooral betrekking heeft op de verstrekking van nieuwe kredieten aan bedrijven worden nu ook bewaarheid in de cijfers. Zo was in augustus sprake van een zeer sterke daling van ruim 24%. De instrumenten die dit kabinet inzet om de kredietverlening te versterken, dempen de daling in kredietverlening doordat deze de risico's voor banken op hun kredietportefeuille verlagen en daardoor eerder kredieten zullen verlenen aan in essentie gezonde bedrijven dan zonder deze garantie. Toch domineert het conjuncturele effect, waardoor in de huidige crisis er sprake is van een lichte daling in het gebruik van deze instrumenten. Tegen deze achtergrond moet ook het verminderde gebruik van de BMKB ten opzichte van voorgaande jaren geplaatst worden.
Het gebruik van de BMKB wordt vooral veroorzaakt door conjuncturele ontwikkelingen:
* De vraag naar kredieten neemt in deze tijden af als gevolg van terugvallende economische groei en investeringen. Het BMKB-gebruik hangt hiermee nauw samen (BMKB is namelijk alleen van toepassing op nieuwe financieringen).
* Aan de aanbodkant van kredieten is het nodige gewijzigd na de kredietcrisis. Banken moeten voldoen aan strengere kapitaalvereisten en zijn daarom zeer kritisch bij kredietverstrekking.

* De BMKB is een regeling die door banken wordt uitgevoerd. Banken zijn op dit moment juist terughoudend bij de financiering van bedrijven met een lage solvabiliteit, het segment waar BMKB primair voor wordt gebruikt. Dit betreft veel bedrijven die sneller willen groeien dan hun balans toelaat.

* Volgens diverse banken is er steeds minder vaak sprake van een sluitende businesscase, doordat de financiële positie van ondernemingen verslechtert en de vooruitzichten onzeker zijn.

* Banken geven verder aan dat de nadruk is verschoven van kredietverlening naar kredietbeheer, waarbij meer op de bestaande risico's wordt gelet. Wel kan worden aangetekend dat juist van de door dit kabinet gerealiseerde verruimingen in de BMKB relatief veel gebruik wordt gemaakt. Deze voorzien dus zeker in een behoefte en dragen bij aan een grotere beschikbaarheid van kredieten voor bedrijven. Daarom is het extra vervelend dat ondernemers merken dat accountmanagers bij banken soms onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden van de EZ-garanties. Banken en het ministerie zijn daarom een intensieve voorlichtingscampagne gestart.
Vraag 18: Hoe is de regering voornemens het gestelde doel van 25 % administratieve lastenverlichting en 25% toezichtlastenverlichting te gaan bereiken? De 25% netto administratieve lasten verlichting wordt bereikt door implementatie van de voorgenomen maatregelen. Voorbeelden van reeds genomen maatregelen zijn:
* VAR-verklaring online invullen en versturen;
* Kleine ondernemers kunnen fiscale jaarrekening ook voor de Kamer van Koophandel gebruiken;

* Ondernemers hoeven nog maar één conjunctuurenquête in te vullen.
* De regels voor brandveiligheid zijn in alle gemeenten hetzelfde;
* Werkgevers hoeven minder ziek- en herstelmeldingen te doen.
- 8 -
Een volledig overzicht van reeds genomen en voorgenomen maatregelen vindt u in de op 12 mei 2009 aan de Tweede Kamer verzonden Voortgangsrapportage Regeldruk Bedrijven (29515, nr. 287)
De Voortgangsrapportage Vernieuwing Toezicht (31701, nr. 18) geeft een overzicht van de voorlopige resultaten en de prognose voor vermindering toezichtlasten in 2011. Omdat er een fors gat zit tussen prognose en ambitie voor 2011 (7% versus 25%) onderzoeken de Rijksinspecties en de vakdepartementen welke aanvullende maatregelen binnen de inspecties en op de domeinen nodig zijn om de doelstelling van 25% te realiseren. In de Najaarsrapportage Vermindering Regeldruk zullen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën hun rol als aanjager in dit traject toelichten. Vraag 19: Welk plan van aanpak heeft de regering voor het aantrekken van 500 miljoen aan buitenlandse investeringen, 2500 arbeidsplaatsen en 130 investeringsprojecten? Welk budget is hiervoor beschikbaar? Wanneer ziet de regering dit project als geslaagd? En wat is het plan van de regering als tussentijds blijkt dat het plan niet wordt gehaald? Voor het aantrekken van buitenlandse investeerders in Nederland is het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA, onderdeel van de EVD) verantwoordelijk. Het NFIA heeft een aantal kantoren in voor Nederland relevante markten (met name VS, Japan en China). Daarnaast hebben ambassades en consulaten-generaal ook een rol bij het zoeken van mogelijke investeerders en het positioneren van Nederland als aantrekkelijke vestigingsplaats. In Nederland heeft NFIA een netwerk van gemeentes, provincies en regionale ontwikkelingsmaatschappijen, die de investeerders verder ondersteunen bij hun keuze. Afgelopen jaren heeft NFIA de volgende resultaten behaald: Naar verwachting zal de stijgende lijn van de afgelopen jaren dit jaar nog wel doorgezet kunnen worden. Investeringsbeslissingen hebben een lange looptijd, het effect van de crisis komt dan vertraagd door. Voor 2010 verwachten we wel een terugval, vandaar dat de doelstelling lager is gezet. Het budget van NFIA is ¤ 11,5 mln op jaarbasis. Vraag 20: Gaat het bij de 2.4 miljard voor windenergie tot 2029 om echt nieuwe middelen? Ja, in het kader van het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet extra middelen vrijgemaakt, waaronder deze ¤ 2,4 mld (¤ 160 mln per jaar met ingang van 2014, gedurende 15 jaar) voor windenergie op zee.
Vraag 21: Betekent de nieuwe innovatiedoelstelling (OESO-niveau) een verlaging van het huidige ambitieniveau?
De nieuwe OESO-doelstelling betekent geen verlaging van het ambitieniveau. Voor de prestaties van de kenniseconomie (output) houdt het kabinet vast aan de eerder geformuleerde ambities en doelen. Het doel is en blijft om tot de meest concurrerende economieën te behoren, in de top 5 van de Global Competiveness Index, en niet tevreden te zijn met middelmaat. Een overzicht van de kabinetsdoelstellingen voor 2020 is opgenomen in de brief "Naar een robuuste Kenniseconomie" (27406, nr. 153).
Voor zijn (input) inspanningen op het terrein van onderwijs en onderzoek legde het kabinet zich in het aanvullend beleidsakkoord vast op het OESO-gemiddelde. Momenteel zit Nederland daarop. In het licht van de financiële krapte zal op korte termijn de uitdaging vooral zijn dat zo te houden. Bekeken moet worden in hoeverre en in welk tempo deze doelstelling verder aangescherpt kan 2006 2007 2008
Aantal projecten 113 155 182
Investeringsbedrag ¤ 357 mln ¤ 578 mln ¤ 667 mln
Gecreëerde banen 2425 3107 3300

- 9 -
worden ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs en innovatiekracht van de economie. Voor publieke en private R&D houdt het kabinet vooralsnog vast aan de bestaande doelen van respectievelijk 1,0% en 2,0% BBP. Deze worden in Europees verband in de post-Lissabon 2010 agenda bezien in het voorjaar van 2010.
Vraag 22: Gaat het bij EKV en de omzetpolissen om twee verschillende zaken? Ja, het gaat bij de EKV en de omzetpolissen om twee verschillende zaken. Met de EKV wordt de faciliteit voor kredietverzekering bedoeld waarbij de grotere projecten in de meer risicovolle landen door Atradius Dutch State Business voor rekening van de Staat worden verzekerd. Het ministerie van Financiën is budget- en beleidsverantwoordelijk, Economische Zaken is medebeleidsverantwoordelijk.
Omzetpolissen worden door de marktpartijen gebruikt voor bedrijven die op krediet consumptiegoederen of halffabricaten (bijv. toeleveranties in de bouw) leveren aan hun afnemers en de risico's daarvan willen verzekeren. De krediettermijn is relatief kort (tot max. 180 dagen maar veelal korter). Bedrijven verzekeren hun gehele omzet waardoor spreiding ontstaat voor de kredietverzekeraars. Op alle afnemers worden limieten - bedrag waarvoor de kredietverzekeraar garant wil staan- vastgesteld. De hoogte van deze limieten zijn afhankelijk van het land van levering, de sector van het bedrijf en andere verzekeringstechnische informatie. Deze markt is geheel privaat gefinancierd en gegarandeerd. Lagere limieten dan gevraagd of verlaagde limieten kunnen voor risico van de Staat in het kader van de kredietcrisis worden verhoogd tot ten hoogste het oorspronkelijke bedrag. Hiervoor betaalt het bedrijf dan een hogere premie. Zie ook vraag 87. Vraag 23: Gaat het bij de groep Chinese en Indiase toeristen niet om een heel andere groep dan de zakelijke elite in die landen? Wil de regering gewone toeristen lastig vallen met investeringsacquisitie?
China en India maken een snelle economische ontwikkeling door. Het zijn relatief nieuwe markten voor het inkomend toerisme. Daarom is de toeristische promotie in deze landen anders dan in landen waar men al lang en breed bekend is met Nederland. Meer dan in markten vanwaar vakantiegangers Nederland al lang weten te vinden, richt de toeristische promotie in China en India zich op de algemene naamsbekendheid en het imago van Nederland. Dat biedt mogelijkheden voor het creëren van synergie met Holland Branding, want ook de internationale handelsrelaties en het Nederlands vestigingsklimaat hebben baat bij een goede naamsbekendheid en een goed imago.
Daarbij komt dat in China en India de doelgroepen van het acquisitiebeleid, de handelsbevordering en de toeristische promotie deels overlappen. Het is namelijk de zakelijke elite in deze landen die beslissingen neemt over het vestigen van nieuwe kantoren in Europa, beslist over import en export en het zich kan permitteren om naar het buitenland op vakantie te gaan. Vraag 24: Is de experimentenwet Bedrijven Investeringszones ook te gebruiken om de veiligheid voor klein en grote ondernemers op bedrijventerreinen en winkelcentra te verbeteren? Zo ja, kan de regering aangeven aan welke concrete mogelijkheden zij denkt? Zo nee, welke mogelijkheden ziet de regering om deze experimentenwet ook in te zetten voor het verbeteren van veiligheid kleine en grote bedrijven?
Ja. De mogelijkheden zijn legio. Voorbeelden van activiteiten die ondernemers gezamenlijk kunnen financieren met een Bedrijven Investeringszone zijn het inhuren van surveillance en het plaatsen van camerabewaking, hekwerken, een burenbelsysteem en extra verlichting. Vraag 25: De regeling Subsidie Kleine Bedrijven is per 1 september 2009 van start gegaan. Kan de regering een overzicht geven van de tot op heden ingediende aanvragen? Kan de regering ook een onderbouwde inschatting geven van het aantal aan vragen voor 2009 en 2010? Kan de regering aangeven wat de kosten zijn geweest voor de pilot die aan deze regeling vooraf is gegaan? In september zijn circa 50 aanvragen ingediend voor subsidie. Op basis hiervan kan nog geen onderbouwde inschatting worden gegeven van het verwachte aantal aanvragen voor 2009 en
- 10 -
2010. Het budget voor de pilot is ¤ 7,5 mln en er is voor circa ¤ 10 miljoen aan aanvragen ingediend. Bij Najaarsnota zal bezien worden of en zo ja, op welke wijze er extra middelen kunnen worden vrijgemaakt voor deze pilot. Op dit moment is nog niet bekend tot welke uitgaven deze aanvragen leiden. De pilot liep namelijk van februari tot en met augustus en de ondernemers hebben 9 maanden om het daadwerkelijke subsidiebedrag te laten vaststellen (6 maanden om de maatregelen te nemen en 13 weken om de vaststelling aan te vragen). Daarom is nog niet bekend hoeveel aanvragen tot daadwerkelijke investeringen zullen leiden. Een deel van de aanvragers zal namelijk niet of minder investeren. Dit bepaalt de daadwerkelijke uitputting van het budget. Vraag 26: Is de opmerking over de koppeling aan de energiemarkt van Duitsland in maart 2010 correct? Immers deze koppeling verloopt toch geleidelijk door uitbreiding van de internationale transmissiecapaciteit? Of wordt hier bedoeld een koppeling van de elektriciteitsbeurzen? De Nederlandse elektriciteitsmarkt is reeds door de verschillende interconnecties gekoppeld aan onze buurlanden. Hier wordt specifiek gedoeld op een verdere marktkoppeling met Duitsland van de elektriciteitsbeurzen. Hierbij gaat het om een systeem van impliciet veilen van interconnectiecapaciteit, waardoor marktpartijen in één transactie op de beurs zowel de commodity (de kWh's) als het transport over de grens contracteren. De markten van Frankrijk en België zijn sinds eind 2007 reeds op deze wijze aan de Nederlandse markt gekoppeld. In maart 2010 zullen de Duitse en Luxemburgse markten naar verwachting op eenzelfde wijze aan deze drie markten worden gekoppeld. Deze verdere integratie van de voorheen nationale deelmarkten leidt tot een zichtbare, sterke prijsconvergentie tussen de markten en de betere benutting van de grenscapaciteit. Het betekent dus een belangrijke versterking van de internationale handelsmogelijkheden en een meer concurrerende Noordwest Europese energiemarkt. Vraag 27: Wat is de stand van zaken m.b.t. de splitsing van energiebedrijven? Bij hoeveel energiebedrijven is deze al afgerond? Is de genoemde onderzoeksgroep te zien als een opvolger van de commissie-Kist?
Alle energiebedrijven waartoe een netbeheerder behoort, dienen een splitsingsplan op te stellen. De NMa beoordeelt het plan in eerste instantie en zendt het plan vergezeld met haar oordeel aan de minister van Economische Zaken. De minister kan vervolgens een aanwijzing geven op het splitsingsplan. De bedrijven zijn verplicht te splitsen conform het splitsingsplan inclusief de aanwijzingen. Inmiddels hebben alle energiebedrijven een splitsingsplan opgesteld en voorgelegd aan de NMa. De beoordeling van een drietal bedrijven is reeds afgerond. Het betreft NV Nuon, Essent NV en Zebra Gasnetwerk BV. De verwachting is dat dit najaar de beoordeling van de andere negen splitsingsplannen kan worden afgerond. De onderzoeksgroep is benoemd naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie publiek aandeelhouderschap energiebedrijven ("commissie-Kist"), maar is geen opvolger van deze commissie.
Vraag 28: Is de doelstelling om in 2011 te komen tot 4000 MW wind op land? En daarnaast 950 MW wind op zee? Betekent dit dat op 1 januari 2011 al deze windmolens operationeel zijn? En dus al in 2011 ca. een kwart van het opgesteld vermogen in Nederland bestaat uit windstroom? Nee, de doelstelling voor wind op land is conform het werkprogramma Schoon en Zuinig (31209, nr. 1) om 2000 MW met de SDE te committeren in de periode tot en met 2011. Deze 2000 MW komen bovenop de bijna 2000 MW op land, die er al staat. Afhankelijk van het moment van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en het committeren met de SDE en de bouw- en levertijd van de windmolens na het committeren, zullen deze 2000 MW deels al in 2011 draaien en deels nog in de jaren na 2011 in bedrijf komen.
Voor wind op zee is deze doelstelling opgehoogd van 450 naar 950 MW. Dit bovenop de 228 MW die al bestaat. Bij wind op zee wordt de subsidie naar verwachting in mei 2010 gegeven en kan men op zijn vroegst 2 jaar later aanvangen met de bouw, die dan ook weer 2 jaar duurt. Dit heeft o.m. te maken met financial close, bouwseizoenen (je mag en je kunt niet alle seizoenen bouwen
- 11 -
op zee) en logistieke voorbereiding (havenfaciliteiten, bouwschepen, etc). Dus de 950 MW die gecommitteerd gaat worden, zal vanaf 2013 in productie komen. Vraag 29: Welke belastingen zullen omlaag gaan, als gevolg van de nieuwe SDE-voeding? Gaat het om lastenverlichting voor bedrijven of voor personen? In het Aanvullend Beleidsakkoord is afgesproken dat de SDE in zijn huidige vorm zal blijven bestaan, maar dat deze ruimer en robuuster zal worden gefinancierd uit een opslag op het elektriciteitstarief.
In de brief aan de Tweede Kamer van 17 april 2009 (31239, nr. 53) is aangegeven dat de minister van Economische Zaken voor het einde van 2009 de Kamer zal informeren over de vormgeving van de nieuwe financieringswijze voor de SDE en de consequenties daarvan. Dan zal ook duidelijkheid worden gegeven over de precieze aanwending van vrijvallende begrotingsmiddelen voor lastenverlichting waarover in het Aanvullend Beleidsakkoord wordt gesproken. Vraag 30: Betekent dit dat de lastenverlichting betaald gaat worden door hogere energietarieven? Bij wie komt deze lastenverlichting terecht?
In het Aanvullend Beleidsakkoord is besloten tot een andere financieringsbron voor de SDE, de SDE-uitgaven zullen gefinancierd worden via een opslag op het elektriciteitstarief in plaats van via de algemene middelen. Op dit moment zijn er al middelen gereserveerd op de EZ-begroting om SDE-uitgaven te financieren; deze middelen vallen dus vrij op het moment dat de nieuwe financieringsbron wordt geïntroduceerd. Conform het Aanvullend Beleidsakkoord zullen deze middelen worden aangewend voor lastenverlichting.
De Kamer zal voor het einde van 2009 worden geïnformeerd over de vorm die voor deze lastenverlichting wordt gekozen. In de vormgeving van de nieuwe financieringsbron voor de SDE zal rekening worden gehouden met koopkrachteffecten. Vraag 31: Wanneer is een landelijk dekkend netwerk van oplaadpalen voor elektrische auto's te verwachten?
Op 3 juli is door het kabinet het Plan van Aanpak Elektrisch Rijden aan de Kamer aangeboden (31305, nr. 145). Hierin staat beschreven hoe de elektrische auto geïntroduceerd worden met daarbij de bijbehorende elektrische infrastructuur. De ontwikkeling van de elektrische infrastructuur zal evenals de introductie van de elektrische auto gefaseerd plaatsvinden in de komende jaren lopend tot 2020, wanneer er een volwassen markt moet zijn. Er zijn nu reeds diverse initiatieven van netbeheerders, gemeenten en bedrijven voor het installeren van laadinfrastructuur. Vertegenwoordigers van deze partijen zullen zitting krijgen in het Formule E-team dat thans wordt geformeerd. Het Formule E-team zal een belangrijke verbindende rol gaan spelen bij de planning van een uniforme en gebruikersvriendelijke aanleg van elektrische infrastructuur.
Vraag 32: Waarom staan in de tabel op blz. 27 de bedragen per operationele doelstelling genoemd? Zijn ook de bedragen beschikbaar per doelstelling uit het aanvullend beleidsakkoord 2009?
In de tabel op blz. 27 wordt een overzicht gegeven van de kabinetsdoelstellingen die betrekking hebben op het beleidsterrein van EZ en het totale verplichtingenbudget dat door EZ in 2010 wordt ingezet om aan betreffende doelstelling bij te dragen. De kabinetsdoelstellingen zijn breder geformuleerd en kunnen daarmee betrekking hebben op verschillende operationele doelstellingen, zoals geformuleerd in de EZ-begroting 2010. Om hier inzicht in te geven is, naast het totale verplichtingenbudget, per kabinetsdoelstelling aangegeven middels welke beleidsartikelen en operationele doelstellingen EZ hieraan bijdraagt.

- 12 -
Bij het aanvullend beleidsakkoord 2009 zijn de bij het Coalitieakkoord geformuleerde kabinetsdoelstellingen als uitgangspunt genomen. De bedragen die in de tabel op blz. 27 bij de kabinetsdoelstelling zijn opgenomen zijn reeds inclusief eventuele beleidsintensiveringen vanuit het aanvullend beleidsakkoord. Bovendien wordt bij elk beleidsartikel expliciet informatie gegeven over eventueel aanvullend beleid of aandachtspunten in het kader van de economische crisis. Vraag 33: Is de 56 miljoen euro voor de groeifaciliteit een rechtstreeks gevolg van het aanvullend beleidsakkoord van maart 2009? Waar staan de extra middelen voor GO en BBMKB vermeld? Nee, deze ¤ 56 mln betreft een bedrag aan in 2010 geraamde premieontvangsten voor de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) die in de interne reserve GO bij het ministerie van Financiën zullen worden gestort. Dit bedrag wordt gereserveerd om eventuele schades die onder de garantieregeling vallen te kunnen afdekken. Hierin is een voorgenomen bufferreservering voor de uitbreiding van de GO overigens nog niet verwerkt (31371, nr. 251). Budgettaire verwerking zal bij Najaarsnota plaatsvinden.
Voor de BMKB worden geen extra middelen opgenomen op de begroting. De BMKB is in 2008 uitgebreid en er wordt geen verdere uitbreiding voorgesteld. Het beschikbare budget is toereikend om de uitbreiding uit 2008 op te kunnen vangen, rekening houdend met de conjuncturele ontwikkeling die een drukkend effect heeft op het gebruik van de BMKB. Vraag 34: Wat gaat de regering doen aan het niet op tijd betalen van rekeningen door de overheid? Is het juist dat er nu nóg later wordt betaald dan één jaar geleden (na 49 dagen i.p.v. 48 dagen)? En dat hierdoor tienduizenden banen verloren gaan? Wat kan de regering hieraan doen? Valt te overwegen om te laat betalende overheden boetes op te leggen, dan wel rente te laten betalen?
Juist in deze tijd van crisis is het van extra belang dat de overheid haar rekeningen aan ondernemingen op tijd betaalt. Voor zover deze termijn in de praktijk nog niet wordt gehaald, en dat is op dit moment in ongeveer een kwart van de gevallen, zijn al maatregelen in gang gezet die op afzienbare termijn moeten leiden tot verbetering. Er is geen geschikt materiaal voorhanden om een goede vergelijking te kunnen maken met vorige jaren. U is reeds toegezegd dat het betreffende onderzoek na een jaar zal worden herhaald zodat het resultaat van de genomen en nog te nemen maatregelen kan worden beoordeeld.
Van de overheid kan, evenals van alle andere crediteuren, ook nu al gevergd worden dat ze de wettelijke rente betaalt indien de overeengekomen betaaltermijn wordt overschreden. Voorts steunt het kabinet de door de Europese Commissie voorgestelde aanpassing van de Richtlijn late betalingen. In dit voorstel is onder meer, naast de reeds bestaande wettelijke handelsrente, een bepaling opgenomen waardoor een boete opvraagbaar is bij late betalingen van de overheid. Nederland zet in op verduidelijking en proportionaliteit van deze bepaling. Deze richtlijn biedt ondernemers bescherming tegen late betalingen van overheden uit alle bestuurslagen in binnenen buitenland, een resultaat dat met nationale regelgeving onmogelijk bereikt kan worden. De richtlijn is nog wel in onderhandeling tussen de lidstaten. Vraag 35: Legt de NMa hoge boetes op in vergelijking met de Commissie? Hoe is dat te verklaren? Voor overtredingen van het kartelverbod en het verbod op misbruik van een economische machtspositie is het wettelijk boetemaximum van de NMa hetzelfde als voor de Europese Commissie. Het wettelijk maximum bedraagt 10% van de totale omzet van de onderneming(en) in het boekjaar voorafgaand aan het boetebesluit (zie art. 57, eerste lid van de Mededingingswet en artikel 23, tweede lid van Verordening 1/2003 over de uitvoering van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag4). De wettelijke boetemaxima zijn dus identiek. De door de Europese Commissie opgelegde boetebedragen in euro's zijn echter vaak hoger dan bij de NMa. In de eerste plaats omdat de door de Europese Commissie beboete ondernemingen vaak hogere totale omzetten hebben dan de door de NMa beboete ondernemingen. In de tweede plaats waren de
4 Pb EG 2003, nr. L1

- 13 -
boeterichtsnoeren van de Europese Commissie op een enkel onderdeel strenger dan die van de NMa, omdat de Commissie een basisboetetoeslag voor zeer ernstige overtredingen hanteerde en de NMa niet. De basisboetetoeslag van de Commissie bedraagt 15% tot 25% van de met de overtreding behaalde omzet in het laatste volledige kalenderjaar. In de onlangs gepubliceerde boetebeleidsregels van de minister van Economische Zaken (Staatscourant 2009, nr. 14079) is ook bij de NMa een basisboetetoeslag geïntroduceerd met hetzelfde maximum5. De boetebeleidsregels gelden voor overtredingen die vanaf 1 oktober 2009 worden begaan. Vraag 36: Wanneer biedt de regering het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet aan de Kamer aan? Waarom duurt dit zo lang? Kan de regering garanderen dat de effectiviteit van het beleid niet aangetast wordt doordat het OM een grotere rol krijgt maar geen prioriteit aan mededingingszaken geeft? Zo ja, op basis waarvan?
Zoals eerder aangegeven is het invoeren van de mogelijkheid bepalingen uit de Mededingingswet behalve bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven ingewikkeld. Dit komt doordat beide vormen van handhaving zowel materieelrechtelijk als formeelrechtelijk elk hun eigen systematiek hebben. Het op elkaar laten aansluiten van beide handhavingvormen vergt daarom de nodige tijd, maar een goede aansluiting van die handhavingvormen is een voorwaarde voor een effectieve handhaving. Inmiddels is door de ministeries van Justitie en van Economische Zaken een conceptwetsvoorstel opgesteld, dat voor commentaar aan de NMa en het Openbaar Ministerie is voorgelegd. Nadat deze afstemming is afgerond zal een openbare consultatie over het conceptwetsvoorstel worden gehouden. Vervolgens zal het wetsvoorstel, indien de regering daartoe besluit, voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Gelet op deze procedure wordt verwacht dat het wetsvoorstel medio 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden kan worden. Voor de effectiviteit van de handhaving van de Mededingingswet die langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg kan geschieden, is een goede afstemming tussen de NMa en het Openbaar Ministerie over de prioriteitenstelling van belang. Daarmee wordt rekening gehouden bij de uitwerking van het wetsvoorstel, in het bijzonder bij de bepalingen met betrekking tot de samenwerking tussen NMa en het Openbaar Ministerie. In aanvulling daarop zullen afspraken tussen de NMa en het Openbaar Ministerie vastgelegd worden in richtlijnen, zoals die bijvoorbeeld ook bestaan tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie met betrekking tot de handhaving van de belastingwetgeving.
Vraag 37: Wanneer biedt de regering het wetsvoorstel Aanbestedingswet aan de Kamer aan? De consultatie van het wetsvoorstel nieuwe aanbestedingswet is in april 2009 begonnen en is gesloten op 17 juni jl. Er zijn meer dan 40 zeer diverse reacties ontvangen. Het streven is het wetsvoorstel op korte termijn aan de Raad van State te zenden en in de eerste helft 2010 aan te bieden aan de Tweede Kamer.
Vraag 38 : Op welke wijze zijn EZ en de NMa met betrekking tot mededingingsvragen betrokken bij de steunverlening aan de banken? Wat heeft EZ en de NMa geadviseerd over de steun aan ING, die nog niet is goedgekeurd door de Commissie?
Het uitgangspunt bij de steunverlening van het kabinet aan verschillende financiële instellingen, waaronder de nationalisatie van Fortis/ABN Amro, was het waarborgen van de financiële stabiliteit. Belangrijke randvoorwaarde daarbij was het tot een minimum beperken van de, aan directe overheidsinterventie inherente, concurrentieverstoring. Het ministerie van Financiën had bij deze steunverleningoperaties het voortouw, maar werd waar nodig vanuit mededingingsperspectief (dominante marktpositie) ondersteund door het ministerie van Economische Zaken en de NMa. Met name rond de nationalisatie van Fortis/ABN Amro was sprake van actieve samenwerking tussen (onder meer) het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Financiën. Bij de vormgeving van de steunverlening aan ING, alsook de verdere informatie-uitwisseling met de Europese Commissie daarover, is het ministerie van Economische Zaken niet direct betrokken geweest.

5 Zie mijn brief van 23 september jl. in Kamerstukken II, 2009-2010, 24 036, nr. 365
- 14 -
Vraag 39: Wanneer biedt de regering het wetsvoorstel Massaschadeclaims aan de Kamer aan? Het kabinet heeft het initiatief genomen om de bestaande mogelijkheden voor collectief verhaal te verbeteren. Ten eerste zijn uit de evaluatie van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna: Wcam) verbeterpunten naar voren gekomen. Hierover is uw Kamer op 23 oktober 2008 geïnformeerd (31762, nr. 1). Het gaat om een aantal technische verbeterpunten en om het verbeteren van de mogelijkheden om de schadeveroorzakende partij aan de onderhandelingstafel te krijgen. Op dit moment heeft de minister van Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding tot invoering van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad. Daarmee kan sneller duidelijkheid worden verkregen over bepaalde rechtsvragen die partijen verdeeld houden. Die duidelijkheid kan bijdragen aan efficiëntere onderhandelingen tussen partijen. Het is de verwachting dat dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2010 door de minister van Justitie aan de Kamer wordt aangeboden. Daarnaast heeft de minister van Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de overige punten uit de evaluatie van de Wcam worden verwerkt. Het gaat bijvoorbeeld om de preprocessuele comparitie en de schorsingsregeling. Ten tweede lopen er onderzoeken van de ministeries van Economische Zaken en Justitie naar de verbetering van de mogelijkheden om zogenaamde strooischade te vergoeden en naar de aspecten van internationaal privaatrecht bij collectieve afdoening via de Wcam. De resultaten van deze onderzoeken moeten bijdragen aan inzichten tot een verdere verbetering van het Nederlandse systeem van collectieve afdoening van massavorderingen. Het onderzoek naar strooischade wordt binnenkort afgerond en zal later dit jaar aan uw Kamer worden gezonden. Het andere onderzoek is recent van start gegaan.
Vraag 40: Waarom worden consumenten niet gecompenseerd als ze door een bank of verzekeraar een verkeerd product hebben gekregen?
Het is niet zo dat aanbieders consumenten nooit compenseren voor verkeerde producten of problemen met producten. Zo is er voor beleggingsverzekeringen inmiddels marktbreed sprake van compensatievoorstellen. Dat geldt ook voor aandelenlease. Het is overigens niet altijd duidelijk wie verantwoordelijk gehouden moet worden voor de aanschaf van een verkeerd product, omdat er naast de aanbieder en de consument vaak ook een bemiddelaar betrokken is.
Consumenten moeten met klachten allereerst bij de betreffende financieel dienstverlener aankloppen. Als hun klacht niet bevredigend wordt afgehandeld, kan een consument zich wenden tot het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar laagdrempelige geschillenbeslechting is georganiseerd. Uiteindelijk kan een klant zich ook wenden tot de rechter. Vraag 41: Waarom is gekozen voor de klanttevredenheid bij Consumentenautoriteit als streefwaarde? Waarom niet het aantal geslaagde boeteopleggingen? Er is een streefwaarde vastgesteld voor het informatieloket ConsuWijzer van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA, niet voor de klanttevredenheid van de Consumentenautoriteit.
Een van de pijlers van het consumentenbeleid is het uitrusten van consumenten met voldoende kennis van hun rechten en plichten. Daarvoor is ConsuWijzer in het leven geroepen. De klanttevredenheid van ConsuWijzer geeft onder meer aan in welke mate consumenten tevreden zijn over de antwoorden op hun vragen over hun rechten en de algehele service door het loket. Dit gegeven, naast een daadwerkelijke meting van het kennisniveau van consumenten (27879 nr.22) geeft een beeld van het streven consumenten voldoende te equiperen. Er is niet gekozen voor het aantal geslaagde boeteopleggingen door de Consumentenautoriteit omdat het instrument van de boete slechts één van de instrumenten is die deze toezichthouder ter beschikking staan. Ook informele handhaving, de openbare toezegging, de last onder dwangsom of het verzoek bij de rechter om een bepaalde gedraging te doen staken behoren tot het instrumentarium. Dat neemt niet weg dat in de Terugblik van de Consumentenautoriteit die ieder jaar voor 1 juni aan uw Kamer wordt toegezonden, het aantal en de hoogte van de boetes worden vermeld.

- 15 -
Vraag 42: Kan de regering aangeven wat de voor- en nadelen zijn van specifieke innovatiesubsidies enerzijds, en generieke fiscale regelingen zoals WBSO anderzijds? Nederland stimuleert innovatie via een generiek basispakket dat in beginsel toegankelijk is voor alle bedrijven en een specifiek programmatisch pakket gericht op de uitbouw van sterktes in de Nederlandse economie. Hiermee zetten we enerzijds bedrijven aan tot innovatie, ongeacht de sector waar deze werkzaam zijn, en anderzijds brengen we focus en massa aan op een aantal sleutelgebieden. Binnen het basispakket is sprake van een generiek fiscaal instrument (WBSO) om individuele bedrijven aan te zetten tot innovatie, subsidies en kredieten om gericht een aantal knelpunten aan te pakken en enkele laagdrempelige stimuleringsinstrumenten. Een generiek fiscaal instrument is een goed middel om in de basis gewenst gedrag te belonen. Zo heeft de WBSO het voordeel dat zij breed toegankelijk is en relatief lage uitvoeringskosten voor de overheid en gebruikers heeft. Daartegenover staat dat de WBSO gericht is op stimulering van individuele bedrijven en niet op stimulering van R&D in samenwerkingsverbanden. De WBSO leent zich dus minder goed om kennisdiffusie tussen gebruikers te bevorderen dan specifieke innovatieregelingen die op samenwerking zijn gericht. Daarvoor heeft de regering bijvoorbeeld de innovatievouchers, een regeling bedoelt om een brug te slaan tussen MKB-bedrijven en kennisinstellingen. De middelen die beschikbaar zijn in het kader van de programmatische aanpak zijn gericht op het creëren van focus en massa bij kennisontwikkeling op specifieke gebieden waar Nederland bewezen sterktes heeft en waar langdurige samenwerking plaatsvindt in netwerken van bedrijven, groot en klein, producenten, toeleveranciers en afnemers, en kennisinstellingen, fundamenteel en meer toegepast. In de programmatische aanpak gaat het om afgewogen publiekprivate investeringen en internationale excellentie. De verbinding met Europese programma's en grensoverschrijdende samenwerking kan niet via fiscaliteit worden gelegd. Vraag 43: Kan de regering een overzicht geven van alle (belasting)subsidieregelingen die er zijn op het gebied van innovatie? Kan de regering een overzicht geven van alle daaruit toegekende subsidiebeschikkingen aan bedrijven en ook van alle toegekende belastingvoordeel? Kan de regering deze bedragen rubriceren naar grote, middelgrote en kleine ondernemingen? Bedrijfgerichte (belasting)subsidieregelingen op het gebied van innovatie (peiljaar 2008): regeling Beleidsgeld* MKB Groot
S&O-aftrek en S&O-afdrachtvermindering
(WBSO)
¤ 447,0 mln 67% 33%
Tenders innovatieprogramma's** ¤ 140,3 mln 39% 36% Innovatie Prestatie Contracten ¤ 41,3 mln 100%
Innovatievouchers ¤ 30,7 mln 100%
InnovatieKrediet ¤ 19,3 mln 100%
Seed capital technostarters ¤ 15,1 mln 100%
Internationaal Innoveren ¤ 12,5 mln 67% 33%
Eurostars ¤ 3,0 mln 100%
Lucht en Ruimtevaart ¤ 19,9 mln 33% 61%
Totaal ¤ 729, mln 66% 31%

* Basis is de realisatie 2008, Miljoenennota 2010. Tevens valt de octrooibox als tweede fiscale regeling op het gebied van innovatie te noemen. Deze regeling is echter niet aan te merken als een belastinguitgave, maar is een onderdeel van de primaire heffingsstructuur. Op dit moment bedraagt het budget ¤ 370 mln. In het Belastingplan 2010 wordt voorgesteld de octrooibox om te vormen tot een innovatiebox, waarbij het budget wordt verruimd tot ¤ 625 mln.

- 16 -
Vraag 44: Is het mogelijk een paar innovatiesubsidies samen te voegen? Als gevolg van de stroomlijningsbrief van 28 februari 2008 (31 200 XIII, nr. 47) zijn de innovatiesubsidies van EZ per 1 januari 2009 ondergebracht in een nieuw gestroomlijnd systeem. Het aantal regelingen is teruggebracht en de onderlinge samenhang van het instrumentarium is vergroot. In de Nota over de toestand van 's Rijksfinanciën (32123, nr. 25), die u op 25 september 2009 is toegezonden, wordt de opzet van de brede heroverwegingen toegelicht. De werkgroepen (waaronder de werkgroep Innovatie en toegepast onderzoek) wordt gevraagd "langs verschillende wegen mogelijke besparingen in beeld te brengen, al dan niet in combinatie, zoals (maar niet uitsluitend): harmonisatie, samenvoeging en vereenvoudiging van regelingen (..)" . Deze vraag zal in de brede heroverweging dus ook aan de orde komen. Vraag 45: Naar welke bedrijven gaan de innovatiesubsidies? Zie het antwoord op vraag 43.
Vraag 46: Welk percentage van de innovatiesubsidies gaat naar de grote bedrijven? Zie het antwoord op vraag 43.
Vraag 47: Hoeveel MKB bedrijven helpt Syntens en met hoeveel is dat in de afgelopen jaren gestegen?
Het aantal unieke door Syntens geholpen bedrijven bedroeg in 2007 en in 2008 respectievelijk 21.330 en 23.229. Daarnaast wordt de website www.syntens.nl jaarlijks ongeveer 400.000 keer bezocht.
Vraag 48: Hoeveel geld is nog beschikbaar in de WBSO dit jaar? De afdrachtvermindering S&O betreft een vermindering op de te betalen loonbelasting. Na afloop van het kalenderjaar (voorjaar van 2010) is pas de exacte uitputting van het gebruik van de WBSO in 2009 beschikbaar. Op basis van de ontvangen aanvragen kan echter worden aangegeven dat de WBSO in 2009 goed wordt gebruikt.
Vraag 49: Hoeveel bedrijven maken gebruik van de WBSO en hoeveel daarvan zijn grote bedrijven, en welk percentage van de WBSO gebruiken zij?
Op basis van de cijfers uit 2008 kan het volgende beeld worden geschetst. In 2008 maakten 13.450 bedrijven gebruik van de WBSO, waarvan 12.950 MKB, 500 grote bedrijven en 900 zelfstandigen. 32% van het budget ging naar grote bedrijven. Vraag 50: Kan de regering aangeven hoe zij de positie ziet van het College van Lucht- & Ruimtevaart Nederland? Is deze positie vergelijkbaar met die van de vroegere Raad van Advies van het NIVR?
Nee, het betreft hier een privaat initiatief en het is in die zin al anders dan de Raad van Advies van het NIVR, waarvan de leden werden benoemd door de minister van Economische Zaken. Het voornemen tot instelling van het College van Lucht- en Ruimtevaart Nederland is bekend, maar er is nog geen informatie over de daadwerkelijke oprichting en de taken van dit College. Vraag 51: Is het juist dat de regering beoogt dat luchtvaartinnovatieprogramma's gekoppeld zouden moeten worden aan de bestaande innovatieprogramma's? Hoe zou deze koppeling gerealiseerd moeten worden? Is het juist dat innovatie binnen de luchtvaart wordt gekenmerkt door lange ontwikkelingstijden en certificeringtrajecten? In hoeverre belemmert dat de beoogde koppeling?
In 2010 zal een besluit worden genomen over (de vorm van) het luchtvaartbeleid in 2011 en volgende jaren. De inzet hierbij is om het beleid voor het luchtvaartcluster in te bedden in een
- 17 -
nieuw of lopend innovatieprogramma. Het besluit zal mede worden genomen op basis van een in 2009 uit te voeren externe beleidsdoorlichting.
Vraag 52: Kan de regering aangeven hoe het staat met de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van het NSO? Op welke manier is EZ betrokken bij het NSO? Het NSO is gezamenlijk opgericht door de ministers van Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Verkeer en Waterstaat en door het bestuur van NWO. Daartoe hebben zij op 7 november 2008 een convenant afgesloten, dat op 10 november 2008 aan de Tweede Kamer is toegezonden als bijlage bij Kamerbrief 24446, nr. 43. In het convenant is vastgelegd dat:
* Bij het NSO bij mandaat aangewezen uitvoeringsactiviteiten op het gebied van ruimtevaart worden ondergebracht;

* NSO organisatorisch en beheersmatig zal worden ondergebracht bij het Agentschap SenterNovem, een agentschap van het ministerie van Economische Zaken;
* De eigenaarsrol berust bij de coördinerend minister, i.c. de minister van Economische Zaken. De jaarlijkse opdracht tot uitvoering wordt gezamenlijk door de 4 oprichtende partijen gegeven. Vraag 53: Hoe stroomlijnt de regering het beschikbare EZ-instrumentarium op het gebied van innovatie, zodat de ondernemers daar optimaal gebruik van kunnen maken, en doelen worden bereikt?
Als concrete uitwerking van de stroomlijningsbrief (31 200 XIII, nr. 47) zijn onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, dat de nieuwe standaardsubsidieregels van EZ bevat, twee subsidieregelingen op het gebied van innovatie geplaatst. De subsidieregeling Innoveren bevat het basispakket dat zich met name richt op het MKB met onder meer de instrumenten Innovatievouchers en Innovatie Prestatie Contracten. De tweede subsidieregeling is Sterktes in innovatie. Deze regeling richt zich met name op ontwikkelen en valoriseren van hoogwaardige kennis en excellente innovatieprojecten binnen innovatieprogramma's. Deze indeling in logische modules met een samenhangende inhoud is in samenspraak met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Daarnaast wordt in de context van de stroomlijning een vereenvoudiging van het proces van subsidie- en kredietverlening voor de ondernemer gerealiseerd, bijvoorbeeld door standaardisatie van formulieren. EZ wil verder lagere administratieve lasten bereiken door de ondernemer meer vertrouwen te geven (high trust). Dat gebeurt bijvoorbeeld al door het eenvoudiger verstrekken van vaak hogere voorschotten en minder controles. Met de komst van één nieuw uitvoeringsagentschap in 2010 beoogt EZ langs de lijnen zoals hierboven geschetst het serviceniveau en de efficiency in de uitvoering te verhogen. Toegankelijkheid van de uitvoering wordt versterkt door Antwoord voor Bedrijven. Via deze weg worden ondernemers met vragen duidelijk doorverwezen naar de adviseurs die ze kunnen helpen met hun subsidieaanvraag.
Vraag 54: Wat gaat u doen om te zorgen dat Nederland voldoet aan de Lissabon-doelstelling met betrekking tot de private uitgaven aan innovatie?
Het kabinet heeft in 2006 de Lissabon-ambitie en de Barcelona-norm op het terrein van R&D als ambitie onderschreven. Deze ambitie zal in 2010 niet worden gerealiseerd, evenals in de meeste andere Europese landen. Voor publieke en private R&D houdt het kabinet vooralsnog vast aan de doelen van respectievelijk 1,0% en 2,0% BBP. Deze worden in Europees verband in de post- Lissabon 2010 agenda bezien in het voorjaar van 2010. Het kabinet pleit hierbij voor ruimte voor gedifferentieerde doelen per lidstaat.
Het opvoeren van de private R&D- en innovatie-inspanningen blijft ook in de komende jaren een ambitie van het kabinet. Het gaat door met het uitvoeren van het beleidsprogramma, waarmee R&D en innovatie bij bedrijven worden gestimuleerd. Verder heeft het kabinet in het aanvullend beleidsakkoord maatregelen genomen zoals de kenniswerkersregeling en de High Tech Top projectenregeling om de gevolgen van de crisis voor R&D en innovatie te beperken. Met de introductie van de innovatiebox (in het kader van het Belastingplan 2010) wordt ook een extra impuls gegeven aan R&D- en innovatie-inspanningen. Een verhoging van de private R&Dinvesteringen kan op langere termijn ook plaatsvinden via hogere R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Daarvoor is een excellent vestigingsklimaat voor R&D belangrijk. De
- 18 -
innovatieprogramma's zijn hiervoor een belangrijk instrument. Daarnaast wordt sterker ingezet op acquisitie van buitenlandse R&D-investeringen.
Vraag 55: De afgelopen jaren zijn private R&D uitgaven stelselmatig onder het EU-gemiddelde. Welke maatregelen zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat de private R&D-uitgaven hoger worden?
Voor het stimuleren van de innovatie-inspanningen van bedrijven hanteert het kabinet een instrumentarium bestaande uit een basispakket en een programmatisch pakket dat aansluit bij de sterktes van de Nederlandse economie. In het basispakket wordt R&D met name gestimuleerd via de fiscale faciliteit WBSO. Daarnaast ondersteunt de innovatiekredietregeling de financiering van R&D-projecten die niet of onvoldoende terecht kunnen op de kapitaalmarkt. In het programmatisch pakket zijn de innovatieprogramma's belangrijk, waaronder ook de maatschappelijke innovatieprogramma's. Deze programma's geven een impuls aan R&D en innovatie in sleutelgebieden en maatschappelijke sectoren. Bovendien richt de NFIA zich, naast het aantrekken van buitenlandse bedrijven in het algemeen, steeds meer op het aantrekken van kennisintensieve buitenlandse investeringen.
Vraag 56: De afgelopen jaren kennen de publieke R&D-uitgaven een dalende trend. Door welke oorzaken wordt deze dalende trend veroorzaakt? Welke maatregelen zijn erop gericht om deze dalende trend om te buigen in een stijgende trend? De publieke uitgaven aan R&D zijn in absolute zin gestegen, maar konden geen gelijke tred houden met de groei van het BBP, waardoor de publieke R&D-uitgaven in verhouding tot het BBP daalden. Dat geldt zowel voor de R&D-uitgaven van universiteiten als de R&D-uitgaven van researchinstellingen.
Overheidsfinanciering van R&D-uitgaven is de belangrijkste financieringsbron voor publieke R&D. Cijfers van Eurostat laten zien dat ook bij de overheidsfinanciering van R&D een geleidelijke daling heeft plaatsgevonden van de bedragen in verhouding tot de omvang van het BBP. Een beeld van de ontwikkeling van de overheidsfinanciering van R&D in de huidige periode wordt gegeven in de brief van 01 april 2009 met het overzicht Totale Onderzoek Financiering (TOF) 2007-2013 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (29338, nr. 78). Daarin is in 2008 een stijging van de overheidsfinanciering in verhouding tot het BBP te zien in vergelijking met 2007, van 0,66% van het BBP naar 0,69% van het BBP. Als gevolg van de daling van het BBP loopt deze verhouding in 2009 verder op.
Een bijdrage aan hogere publieke R&D-uitgaven wordt door dit Kabinet onder andere geleverd via FES-impulsen, uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls (voor versterking van het vrije grensverleggende onderzoek), investeringen in maatschappelijke innovatieprogramma's en versterking van het genomics onderzoek.
Vraag 57: Wat is de verklaring achter de cijfers over het aantal aangevraagde Europese octrooien per persoon? Zeggen deze cijfers iets over hoe innovatief Nederland is? Of vragen Nederlandse bedrijven sneller een patent aan dan hun buitenlandse collega's? Of zijn er nog andere onderliggende verklaringen denkbaar voor de cijfers? Het aantal aangevraagde Europese octrooien per persoon geeft een indicatie van de mate van innovativiteit van de Nederlandse economie, zonder dat daaraan absolute waarde moet worden gehecht. Zo wordt niet iedere innovatie vastgelegd in een octrooi en wordt bijvoorbeeld in de dienstensector relatief minder octrooien aangevraagd dan in industriële sectoren. Aan de andere kant worden door Nederlandse bedrijven als gevolg van de relatief kleine thuismarkt naar verhouding veel Europese octrooien aangevraagd. Ook spelen enkele multinationals een belangrijke rol bij de hoge score van Nederland bij het aantal Europese octrooien. Ondanks beperkingen van de indicator, geeft de hoge score van Nederland bij het aantal aangevraagde Europese octrooien aan dat Nederland sterk is in het ontwikkelen van nieuwe kennis.
- 19 -
Vraag 58: Hoe dienen de cijfers over het aantal innoverende bedrijven in het MKB geïnterpreteerd te worden? Wat wordt precies verstaan onder een innoverend bedrijf? Er wordt hier uitgegaan van innoverende bedrijven op basis van de uitkomsten van de innovatieenquête van het CBS. Een bedrijf wordt als innoverend aangemerkt als het de laatste drie jaar innovatieactiviteiten heeft ondernomen binnen de categorieën omschreven in de innovatie-enquête van het CBS. Dat betreft onder andere eigen R&D, uitbesteding van R&D, aankoop van machines, apparatuur en software ten behoeve van innovaties, opleidingen van personeel specifiek gericht op de ontwikkeling en/of introductie van innovaties en marktintroductie van innovaties. Van de innoverende bedrijven heeft 95% ook daadwerkelijk een technologische innovatie gerealiseerd, uitgaande van de meest recente periode waarover cijfers beschikbaar zijn: 2004-2006. Bij deze meting betreft het technologische innovatie. Een nauwkeuriger benaming zou daarom zijn: technologisch innoverende bedrijven. Naast technologische innovatie is niet-technologische innovatie van belang. Die wordt aanvullend ook gemeten door het CBS. Vraag 59: Waarom leidt het extra budget (¤150 mln in 2009, ¤ 210 mln in 2010) dat beschikbaar komt voor WBSO niet tot een hogere streefwaarde in 2010? Uitgangspunt is dat de WBSO al een zeer hoog bereik heeft onder de S&O-uitvoerende bedrijven. De intensivering is er in eerste instantie op gericht om in de economische crisis het kennispeil en de productiviteit van de bestaande S&O-bedrijven in stand te houden door de twee schijven te verlengen en het plafond te verhogen. Met andere woorden, royalere tarieven maar niet een verruiming van de scope of doelgroep.
Vraag 60: Wat is de oorzaak van de geconstateerde gebrekkige wisselwerking tussen kennisinfrastructuur en bedrijfsleven? Hebben de innovatievouchers dan niet goed gewerkt? Hoe zou deze wisselwerking verbeterd kunnen worden?
De oorzaak van de gebrekkige wisselwerking tussen kennisinfrastructuur en bedrijfsleven is ten principale gelegen in de kennismarkt, die onder andere wordt gekenmerkt door externe effecten en ongelijke verdeling van informatie. Samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen komt niet vanzelf tot stand, o.a. door de gerichtheid van bedrijven op snel resultaat en geheimhouding en van kennisinstellingen op grensverlegging van kennis en op publicaties. Dit zijn dan ook economisch legitieme redenen voor de overheid om beleid, i.c. innovatiebeleid te voeren. Overigens is het beeld van de wisselwerking in Nederland genuanceerder dan de vraag suggereert. Zo zijn er inmiddels veel voorbeelden van goede samenwerking en is bijvoorbeeld de private financiering van publieke onderzoekinstituten als die van TNO aanzienlijk. In de OESO-brief van 15 september (27406, nr. 153) heeft het kabinet wel aangegeven dat kennisbenutting en - verspreiding in Nederland nog beter kan. Zeer belangrijk voor de verbetering van de wisselwerking is de bevordering van publiek-private R&D-samenwerking via samenwerkingsprojecten en programma's.
Nederland heeft de wisselwerking versterkt door in te zetten op een beperkt aantal sleutelgebieden en de massa vergroot door de innovatieprogramma's op te schalen. De verwachtingen daarvan zijn groot, maar het effect zal eerst op enige termijn zichtbaar worden, zoals te verwachten bij investeringen in kennis en kennistoepassing.
Ondertussen zijn ook nieuwe instrumenten ontwikkeld om de stap van het MKB naar de kennismarkt te vergemakkelijken: o.a. de innovatievouchers en de innovatieprestatiecontracten. De vraag daarnaar is groot en de eerste resultaten zijn bemoedigend. Zo blijkt uit de laatste evaluatie van de innovatievouchers, dat de mate waarin ondernemers met de innovatievoucher opdrachten aan een kennisinstelling verstrekken, die zij anders niet of later zouden doen, 80% bedraagt.
Van groot belang is het ook om wetenschapsbeleid en innovatiebeleid goed op elkaar aan te sluiten en te bezien of dat ook mogelijk is met de wetenschappelijke onderzoeksagenda's en die van het bedrijfsleven. Dat is dan ook een belangrijk punt op de Valorisatieagenda van het Innovatieplatform en het kabinet.
Vraag 61: De regering geeft als reden voor de achterblijvende R&D-uitgaven de lage R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Bedoelt u dan
- 20 -
bijvoorbeeld dat buitenlandse bedrijven een kleiner percentage van hun omzet in R&D uitgeven dan hun Nederlandse collega's? Of bedoelt u dat buitenlandse bedrijven een relatief klein deel van hun R&D-uitgaven in Nederland doen?
Hiermee wordt bedoeld dat de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven lager zijn dan verwacht zou mogen worden op grond van de openheid van de Nederlandse economie. De sterke openheid van de Nederlandse economie gaat gepaard met relatief veel R&D van Nederlandse bedrijven (multinationals) in het buitenland, maar bij de R&D van buitenlandse bedrijven in Nederland in verhouding tot het BBP scoort Nederland slechts gemiddeld. Dat betekent dat er een kloof bestaat tussen de omvang van de R&D-uitgaven van Nederlandse bedrijven in het buitenland en de omvang van de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Dat vormt (naast de sectorstructuur van Nederland) een belangrijke verklaring voor de private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde.
Vraag 62: Wat is volgens de regering de verklaring voor de verhouding tussen de lage publieke en private R&D-uitgaven enerzijds en het hoge aantal aangevraagde patenten anderzijds? Het hoge aantal aangevraagde octrooien in verhouding tot de relatief lage R&D uitgaven geeft aan dat Nederland sterk is in het ontwikkelen van nieuwe kennis. Dit blijkt ook uit de hoge score van Nederland bij het aantal wetenschappelijke publicaties en de mate waarin wetenschappelijke publicaties worden geciteerd. Dit duidt op een sterke productiviteit bij de ontwikkeling van nieuwe kennis. De hoge score van Nederland bij het aantal aangevraagde octrooien is mede het resultaat van enkele multinationals die veel octrooien aanvragen vanuit Nederland. Vraag 63: Krijgt elke onderneming met een innovatievoucher begeleiding van Syntens? Zo nee, is er bijzondere aandacht voor bepaalde sectoren? Bijvoorbeeld voor het toerisme? Alle (MKB-)ondernemers kunnen begeleiding van Syntens krijgen bij de inzet van een innovatievoucher. Ze hebben bij de aanvraag de mogelijkheid om aan te geven dat de dienstverlening van Syntens gewenst is. Syntens wordt bij ongeveer 40% van de publieke voucheraanvragers ingeschakeld. Syntens begeleidt overigens alle 1.000 bedrijven die dit jaar deelnemen aan de pilot met private vouchers. Syntens heeft een publicatie gemaakt van gebruik van vouchers in de sector toerisme.
Vraag 64: De regering geeft op pagina 41 aan dat er zowel in 2009 als 2010 150 miljoen extra is uitgetrokken voor de WBSO. Op pagina 50 staat vermeld dat er in 2011 een extra budget is van 115 miljoen euro. Waarom komen deze bedragen niet overeen met de cijfers die in de tabel op pagina 46 staan genoemd?
Het basisbudget voor de WBSO in 2008-2011 is ¤ 425 (417+8) mln. Zoals aangekondigd in het Beleidsprogramma zal in 2011 ¤ 115 mln extra voor WBSO beschikbaar zijn. Van 2009 tot 2011 loopt het beschikbare budget stapsgewijs op. In aanvulling daarop heeft het kabinet in het aanvullend beleidsakkoord zowel in 2009 en 2010 ¤ 150 mln extra beschikbaar gesteld voor de WBSO. Daarnaast is er voor 2010 een Incidentele Compensatie lastenverzwaring van ¤ 60 mln. Het WBSO-budget voor 2010 is als volgt opgebouwd:
Nominaal budget 2010 (voor aantreden kabinet) ¤ 417 mln S&O aftrek ¤ 8 mln
Structurele intensivering CA ¤ 58 mln
Incidentele Intensivering aanvullend beleidsakkoord 2009/2010 (jaar 2010) ¤ 150 mln Incidentele Compensatie lastenverzwaring (alleen 2010) ¤ 60 mln Dekking overschrijding WBSO 2008 ¤ 7 mln
Totaal: ¤ 700 mln

- 21 -
Vraag 65: De regering geeft op pagina 47 aan dat het budget voor de IPC is verhoogd van 10 naar 20 miljoen. In de tabel op pagina 46 staat dat het budget voor de IPC is verlaagd van 35 naar 20 miljoen. Hoe verklaart de regering dit verschil?
Op pagina 47 van de EZ-begroting is aangegeven dat, het verplichtingenbudget dat bij begroting 2009 voor het jaar 2010 voor de IPC's op de begroting stond (¤ 10 mln), bij begroting 2010 wordt verhoogd naar ¤ 20 mln. Bij de start van 2009 stond voor de IPC's ook ¤ 10 mln ter beschikking. Uit de tabel op pagina 46 blijkt dat in 2009 uiteindelijk ¤ 35 mln beschikbaar is gekomen. Bij eerste suppletoire begroting 2009 is het budget van de IPC's in 2009 verhoogd van ¤ 10 mln naar ¤ 20 mln. Gezien de grote vraag naar het instrument is er ruimte gevonden om het budget voor de IPC's in 2009 bij nog eens extra te verhogen van ¤ 20 mln naar ¤ 35 mln. Voor de jaren na 2010 staat structureel een bedrag van ¤ 9 mln op de begroting. Zoals aangegeven bij de behandeling van Begroting EZ 2009, staan nog middelen voor de IPC's gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk; hiermee is vanaf 2011 een structurele verhoging van het budget naar circa ¤ 20 min mogelijk. Hierover zal in het voorjaar van 2010, in relatie tot de begrotingsvoorbereiding 2011, nadere besluitvorming plaatsvinden. Vraag 66: Was het budget van 35 miljoen in 2009 voor de IPC regeling voldoende om alle aanvragen in dat jaar te honoreren? Indien nee, welk bedrag is er aan aanvragen gedaan? Verwacht de regering dat er in 2010 meer of minder interesse in de regeling is? Kan het budget voor 2010 voldoen aan de verwachte interesse en bestaat zo nodig de mogelijkheid om het budget in het jaar 2010 naar boven bij te stellen? Wat is de doelstelling van de IPC regeling? Is de regeling effectief?
Het budget van ¤ 35 mln is niet voldoende om alle binnengekomen aanvragen te honoreren. Er is op dit moment voor circa ¤ 40 mln aan aanvragen bij SenterNovem ingediend. De regering verwacht dat ook in 2010 de belangstelling voor de IPC groot zal zijn. Bij de begroting 2010 is dan ook het budget voor 2010 verhoogd van ¤ 10 mln naar ¤ 20 mln. Indien de belangstelling daadwerkelijk even groot is als in 2009, dan is dat bedrag niet voldoende. In de loop van 2010 zal dan bezien worden hoe hier mee om te gaan. De IPC-regeling is een basisinstrument voor het MKB met als doel om innovatie en samenwerking in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren. Uit de in 2009 gehouden monitoring blijkt dat penvoerders en MKB-bedrijven enthousiast over het instrument zijn. De regeling lijkt tot extra en blijvende innovatie bij MKB-bedrijven te leiden. De verplichte samenwerking tussen deelnemende MKB-bedrijven lijkt een ook blijvende aanzet tot meer samenwerking te leveren. De regeling wordt in 2010 geëvalueerd.
Vraag 67: Op welke wijze wordt er naar gestreefd om via bestaande en nieuwe Technopartner Seedfondsen de omvang van het beschikbare risicokapitaal voor technostarters te verhogen? Naar welke verhoging van het beschikbare risicokapitaal wordt gestreefd in vergelijking met het huidige beschikbare risicokapitaal?
Begin 2010 zal wederom de jaarlijkse tender plaatsvinden, waarin voorstellen van private partijen om investeringsfondsen op te richten worden beoordeeld en gehonoreerd. Met een beleidsbudget van ¤ 22 mln is de verwachting dat 5 a 6 fondsvoorstellen kunnen worden gehonoreerd. Samen met minimaal 50% inbreng van private investeerders wordt hiermee in 2010 een toename van meer dan ¤ 44 mln aan risicokapitaal voor technostarters beoogd. Vraag 68: Welke elementen van de (TechnoParnter) SKE-regeling zullen opgaan in het Valorisatie Programma? Wat zijn de gevolgen voor de nog lopende SKE projecten? Wat is de samenhang tussen het Valorisatie Programma en de overige Technopartner elementen (Business Angels, SEED fondsen). Wat zijn het oogmerk, het budget en de duur van het Valorisatie Programma? Naar aanleiding van het in december 2008 getekende valorisatieakkoord zijn de ministeries van Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op dit moment het programma valorisatie aan het ontwikkelen. Dit programma is gericht op meer en betere kennisbenutting in Nederland in het maatschappelijk en economisch verkeer. Het programma stimuleert samenwerkingsverbanden van kennisinstellingen en bedrijven
- 22 -
processen rond valorisatie in te richten, zodanig dat hun (regionale) valorisatie ambities gehaald kunnen worden. Het is gericht op de professionalisering van bestaande, goed lopende netwerken, maar biedt tevens kansen voor nieuwe partijen en samenwerkingsverbanden. De bestaande TechnoPartner SKE regeling en de Centers of Entrepreneurship regeling zullen opgaan in dit nieuwe programma. Dit heeft overigens geen directe consequenties voor de lopende projecten. Daarnaast worden domeinen verbreed. Het programma zal niet alleen gericht zijn op valorisatie vanuit de bètatechnische invalshoek (zoals huidige SKE regeling), maar zal zich richten op alle domeinen, zowel medisch, technisch, bèta onderzoek en R&D intensieve bedrijfsleven, als in het alfa en gamma domein, de kunsten en het interdisciplinair onderzoek. Het programma valorisatie beoogt een samenhangend geheel van activiteiten te stimuleren, gericht op het opzetten, tot stand brengen en versterken van de valorisatie infrastructuur. Hierbinnen zijn mogelijkheden voor het faciliteren van screening- en scoutingactiviteiten, ondersteuning van starters via pre-seed funding, het ontwikkelen van ondernemerscompetenties en Centres of Entrepreneurship. De verwachting is dat de regeling behorend bij het programma valorisatie per 1 januari 2010 gepubliceerd zal worden.
Rond die datum zal uw Kamer tevens geïnformeerd worden over het meerjarig totaalbudget voor het programma en de duur. De seed fondsen hebben een belangrijke functie in de valorisatieketen en zullen daarom in samenhang met de andere elementen van het Valorisatieprogramma worden ingezet. De seed fondsen richten zich primair op de fase van kennisexploitatie, door middel van private financiering. Informal Investors of Business Angels zijn een belangrijke schakel in de financiering van met name startende en innovatieve bedrijven. Via het Business Angel programma geeft EZ een impuls aan de ontplooiing van Business Angels investeringen in Nederland, door het vergroten van de bekendheid van informal investment; het in contact brengen van ondernemers op zoek naar risicokapitaal met Business Angels via regionale voorlichtingsbijeenkomsten; het faciliteren van investment readiness trainingen en het bevorderen van de samenwerking tussen Business Angels netwerken.
Vraag 69: Kan de regering in het kader van de innovatiekredieten, naast het aangeven van het totale bedrag van private R&D-uitgaven die worden ondersteund door innovatiekredieten als streefwaarde, ook het aantal bedrijven en innovatieprojecten dat gebruik heeft kunnen maken van de innovatiekredieten hanteren als streefwaarde?
Nee, omdat de omvang van een innovatiekrediet aan een onderneming kan variëren tussen circa ¤ 100.000 en ¤ 5 mln. Dit is afhankelijk van de omvang van het ontwikkelingsproject en de financieringsbehoefte van deze onderneming. Het is daarom lastig om het aantal projecten en ondernemingen als streefwaarde te hanteren.
Vraag 70: Op welke termijn en op welke wijze zal een gedeelte van het innovatiekrediet ook ingezet worden voor het stimuleren van investeringen in duurzame innovatieprojecten bij bedrijven groter dan het MKB?
Bij het onderdeel Innovatiekredieten van de ministeriële regeling Innoveren wordt gewerkt aan een uitbreiding voor duurzame technische ontwikkelingsprojecten. Dit zijn technische ontwikkelingsprojecten gericht op producten, processen of diensten die een aantoonbaar perspectief bieden op een substantiële vermindering van de belasting van het milieu, ten opzichte van bestaande producten, processen of diensten met een vergelijkbare functie. Deze vraag zal bij de uitwerking van de regeling worden betrokken.
Vraag 71: Wat verdienen de directeuren van SenterNovem, Syntens, het Octrooicentrum Nederland en alle andere agentschappen, ZBO's en baten - lasten diensten die tot EZ behoren? De directeuren van de agentschappen en baten-lastendiensten die tot EZ behoren, vallen allemaal onder het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA). De bezoldiging van de directeuren past ook binnen het BBRA. Schaal 19 staat hierbij gelijk aan het functieniveau van een directeur-generaal.

- 23 -
Hierbij het overzicht voor agentschappen en baten- en lastendiensten die tot EZ behoren: Agentschap Telecom directeur hoofdinspecteur S16 BBRA ¤7311,56 per maand6 Centraal Planbureau directeur S19 BBRA ¤8919,86 per maand Consumentenautoriteit directeur S16 BBRA ¤7311,56 per maand Dienst Uitvoering algemeen directeur S18 BBRA ¤8541,18 per maand EVD directeur S17 BBRA ¤7899,67 per maand
Octrooicentrum Nederland directeur S17 BBRA ¤7899,67 per maand SenterNovem algemeen directeur S18 BBRA ¤8541,18 per maand Staatstoezicht op de Mijnen inspecteur-generaal S17 BBRA ¤7899,67 per maand Deze groep blijft onder de norm van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT). Beneden deze norm geldt dat de jaarbezoldiging niet openbaar wordt gemaakt.
Voor wat betreft de ZBO's is het beeld over 2008 als volgt: Centraal Bureau voor de Statistiek directeur-generaal ¤193.000 Nederlandse Mededingingsautoriteit voorzitter raad van bestuur ¤230.311 OPTA voorzitter raad van bestuur ¤247.000
Deze bedragen komen boven de norm de WOPT uit en zijn dan ook reeds, conform de WOPT, openbaar gemaakt in de jaarverslagen 2008 van deze ZBO's. Syntens is geen onderdeel van de EZ-organisatie, maar valt wel onder de WOPT. Ook de algemeen directeur Syntens blijft onder de norm van de WOPT. Vraag 72: Op welke wijze zal de onderlinge aansluiting en complementariteit tussen de innovatieprogramma's verbeterd worden?
Bij de toezending van de midterm review (MTR) van de programmatische aanpak van het innovatiebeleid aan de Tweede Kamer op 7 juli 2009 (31700 XIII, nr.63) is uiteengezet dat het kabinet zich zal blijven inzetten voor het actiever uitwisselen van ervaringen in verschillende programma's en voor meer samenwerking tussen ministeries die invloed hebben op het welslagen van een innovatieprogramma. Economische Zaken heeft veel contacten met het veld, waarin de reikwijdte van innovatieprogramma's aan de orde komt en waarin de samenhang, en zowel de aansluiting als de complementariteit, tussen de innovatieprogramma's onderling maar ook de samenhang met regionaal (Pieken in de Delta) en internationaal beleid (2g@there) wordt besproken. Op projectniveau zijn er veel voorbeelden die de samenhang tonen. Verder zal het project 'Het Nieuwe Uitvoeren' dat als motto heeft 'De klant centraal' verdere samenhang bevorderen. Dat project heeft immers al geleid tot het standaardiseren van aanvraagformulieren, het verstrekken van automatische voorschotten, terwijl thans wordt gewerkt aan het verkorten van de doorlooptijd van beschikkingen, en aan het vergroten van de transparantie van besluitvorming met betrekking tot offerteaanvragen. Voorts werkt Economische Zaken thans al met andere ministeries samen en deze samenwerking bevordert ook de samenhang van het rijksbrede beleid rondom sleutelgebieden en innovatieprogramma's bevordert. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de samenwerking met de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) bij het programma van Food & Nutrition, met Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij het programma Life Sciences & Health en met Verkeer en Waterstaat (V&W) bij het programma Logistiek.
Door de contacten met alle stakeholders van de programmatische aanpak nog verder aan te halen, zal de aansluiting en complementariteit binnen de innovatieprogramma's maar ook daarbuiten nog verder verbeteren. In de jaarrapportage over de innovatieprogramma's die in november a.s. gereed zal zijn en die u dan zal ontvangen, zal blijken dat het aantal deelnemers aan de programma's verder is toegenomen. In rapportages vanaf 2010 zal u nader geïnformeerd worden
6 Genoemde bedragen zijn de bedragen aan het einde van de schaal
- 24 -
over de hierboven beschreven acties naar aanleiding de programmatische aanpak van het innovatiebeleid.
Vraag 73: Kan de regering aangeven wat de toegevoegde waarde is van NCSI? Wat hebben ondernemers er concreet aan? Hoeveel overheidsgeld gaat naar het NCSI? Welke diensten levert het NCSI daarvoor aan? Wat doet het NCSI concreet aan het bestrijden van de economische crisis? Sociale innovatie is de vernieuwing van de arbeidsorganisatie en het maximaal benutten van competenties van medewerkers, gericht op het verbeteren van de (bedrijfs)prestaties en ontplooiing van talent. Het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) is een kennis- en actiecentrum gericht op het bevorderen van sociale innovatie. De toegevoegde waarde van het NCSI bestaat uit de bundeling van krachten en kennis van meerdere partijen die actief zijn op het gebied van sociale innovatie. De CNV BedrijvenBond, FNV Bondgenoten, AWVN, FME-CWM, UVA, EUR en TNO zitten in het bestuur van het NCSI. Het NCSI voert als actiecentrum met bedrijven en brancheorganisaties projecten uit gericht op het verhogen van de arbeidsproductiviteit. De ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidiëren deze activiteiten tot 2011 (maximaal ¤ 350.000 per departement per jaar, EZ is penvoerder). Via verschillende media (website, kennisbank, nieuwsbrief, congressen, seminars, publicaties) verspreidt het NCSI kennis over en voorbeelden van sociale innovatie onder bedrijven. Daarnaast biedt het NCSI aan bedrijven en brancheorganisaties leergangen en workshops op het gebied van 'slimmer werken'' aan, voeren van een traineeprogramma uit, en starten projecten gericht op het bevorderen van slimmer werken, dynamisch managen en flexibel organiseren, ICT en arbeid, vernieuwing van de cao en de werknemer 2.0.
Bedrijven waarderen de inzet van het NCSI aangezien het NCSI hen nieuwe inzichten en instrumenten aanreikt om de arbeidsproductiviteit binnen hun bedrijf te bevorderen. Een voorbeeld betreft "Zelf je eigen werktijden bepalen". Samen met een groep experts uit bedrijven, vakbonden en werkgeversorganisaties heeft het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) in het afgelopen jaar kennis en ervaring bijeengebracht over zelfroosteren. Het individueel roosteren leidt tot een geringer personeelsverloop en afname van het ziekteverzuim binnen een bedrijf. Goede werknemers die zijn weggegaan bij een bedrijf blijken soms later weer terug te keren, wanneer dit bedrijf individueel roosteren heeft ingevoerd. Deze ervaringen met individueel roosteren bij verschillende bedrijven hebben geresulteerd in een publicatie, die als hulpmiddel dient voor werkgevers en werknemers, die op zoek zijn naar maatwerk in werktijden die bij hen passen. Vooren nadelen van individueel roosteren en de voorwaarden voor een succesvolle aanpak worden besproken. Daarnaast zijn een aantal methoden en technieken op een rij gezet. Ten slotte beschrijven vier organisaties (Flevoziekenhuis Almere, SCA Personal Care, Arriva MultiModaal en Politie Kennemerland) hoe zij met individueel roosteren aan de slag zijn gegaan. Het NCSI creëert zo bij ondernemers en werknemers het bewustzijn dat innovatie en vernieuwing de beste weg uit de economische crisis is, door circulatie van kennis hierover. Het NCSI brengt organisaties in beweging door het opstarten van concrete projecten met bedrijven gericht op verhoging van productiviteit door benutting van de talenten van de medewerkers. Vraag 74: Wat is de visie van de regering als het gaat om het verbeteren van de arbeidsproductiviteit? Welke rol speelt (sociale) innovatie hierin? Op welke manieren bevordert de regering slimmer werken?
Arbeidsproductiviteit geeft aan hoeveel goederen en of diensten iemand binnen een bepaalde tijdsperiode, bijvoorbeeld een jaar, kan produceren. Door demografische ontwikkelingen zoals 'vergrijzing' en 'ontgroening' zullen moderne economieën, zoals de Nederlandse, steeds minder in staat zijn om economische groei te behalen uit een toenemende inzet van arbeid. Economische groei zal dan vooral via 'slimmer werken' ofwel een hogere arbeidsproductiviteit gerealiseerd moeten worden. Innovatie is een belangrijke factor achter arbeidsproductiviteitsgroei. Technologische innovaties hebben er door de eeuwen heen voor gezorgd dat productiefactoren arbeid en kapitaal steeds productiever en efficiënter konden worden ingezet. De ontwikkeling van nieuwe inzichten in bedrijfsvoering en organisatiestructuren draagt ook bij aan het verhogen van
- 25 -
de arbeidsproductiviteit. Ook een goed ondernemingsklimaat en een concurrerende en competitieve omgeving stimuleren bedrijven om te innoveren. Een goed functionerende economie en markten in Nederland en Europa, een sterk innovatievermogen en een concurrerend ondernemingsklimaat zijn dan ook doelstellingen van het kabinetsbeleid. Sociale innovatie is de vernieuwing van de arbeidsorganisatie en maximaal benutten van competenties, gericht op het verbeteren van de (bedrijfs)prestaties en ontplooiing van talent. Slimmer werken, en dan vooral veranderingen in de procesinrichting en arbeidstijdenmanagement dragen in positieve zin bij aan de ontwikkeling van de productiviteit. Het Innovatieplatform heeft een advies opgesteld om samen met werkgevers, vakbonden, Syntens, NCSI en SenterNovem een start te maken op weg naar slimmer werken bij 10.000 ondernemingen om de productiviteit te verhogen. In navolging van het IP-advies hebben Syntens en het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) in opdracht van het ministerie van Economische Zaken verder gewerkt aan het opstellen van het uitvoeringsplan "MKB Krachtcentrale" waar slimmer werken in het MKB centraal staat met een focus op arbeidstijdenmanagement en procesinrichting. Er wordt gestart met een pilot van 1.000 bedrijven die zullen worden geadviseerd en gemonitord. De startbijeenkomst is op 1 december 2009. Daarnaast is een van de acties van de ESF subsidieregeling (Europees Sociaal Fonds) gericht op sociale innovatie. Werkgevers kunnen bij het Agentschap SZW een aanvraag indienen voor subsidie van een project gericht op het verhogen van de arbeidsproductiviteit als gevolg van de vernieuwing van de wijze waarop de arbeid is georganiseerd. Het totale budget bedraagt ¤41,5 miljoen voor zeven jaar.
Vraag 75: Welke concrete doelstellingen heeft de regering zich gesteld voor het jaar 2010 daar waar het gaat om beleid aangaande High Tech Topprojecten? Kan de regering kwantitatief inzicht geven in de door haar beoogde effecten van het beleid aangaande High Tech Topprojecten. Zoals in de toelichting op de regeling staat, heeft het hoofdstuk High Tech Topprojecten in de Subsidieregeling sterktes in innovatie tot doel om op een beperkt aantal strategisch relevante gebieden omvangrijke projecten te starten die ertoe bijdragen dat Nederlandse partijen sterker uit de crisis kunnen komen, door te investeren in R&D-projecten. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de R&D-projecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Van belang is bovendien een brede opzet van het samenwerkingsverband met spelers aan zowel de publieke als private kant. In de verdere toelichting staat beschreven dat de High Tech Topprojecten ervoor moeten zorgen dat de R&D-investeringen van bedrijven op peil blijven in deze voor Nederland belangrijke sector, zodat, wanneer de economie aantrekt, Nederland in de High Tech sector een koppositie kan gaan innemen of behouden. De terreinen binnen de High Tech sector waarin Nederland een internationaal onderscheidende positie inneemt en waar de gevolgen van de crisis extra sterk worden gevoeld, zijn de High Tech systemen industrie en de automotive industrie. Om die reden sluit de regeling High Tech Topprojecten aan op de bestaande innovatieprogramma's Point-One en HTAS.
De beoogde effecten sluiten dus aan bij de effecten die met de innovatieprogramma's in het algemeen en programma's Point-One en HTAS in het bijzonder worden bereikt. Zowel voor de innovatieprogramma's als geheel als voor de individuele programma's geldt dat daar een eigen monitoring- & evaluatiecyclus is voorzien. Zo is u over de aanpak van het programmatische innovatiebeleid op 7 juli 2009 een midterm review gestuurd (31700 XIII, nr.63). Voor de High Tech Topprojecten gelden voorts de standaard rapportageverplichtingen. In kwantitatieve termen levert de maatregel naar verwachting een direct werkgelegenheidseffect op van 400-600 fte aan R&D'ers. Ervaring leert dat iedere R&D'er die in de projecten wordt behouden gemiddeld in de hele keten 4 tot 10 extra arbeidsplaatsen oplevert.
Vraag 76: Wat wordt bedoeld met ecosystemen van bedrijven, in het kader van High Tech Systems?
In de High Tech Sector zijn R&D en innovatie van levensbelang voor toekomstige omzet en groei. Ondermeer vanwege de complexe technologie en de globalisering is al jaren geleden een trend ingezet dat zelfs multinationals niet meer de hele R&D- en innovatiecyclus (van fundamenteel
- 26 -
onderzoek tot nieuwe producten die op de markt worden gebracht) voor hun rekening kunnen nemen. Er hebben zich clusters van bedrijven, goot en klein, producenten, toeleveranciers en afnemers, en kennisinstellingen, fundamenteel en meer toegepast, ontwikkeld die met elkaar een zogenoemd ecosysteem hebben opgebouwd, waarin de prestaties van de alle partijen mede worden bepaald door die van de andere partners in het cluster. Het begrip ecosysteem komt uit de biologie en beschrijft de afhankelijkheid van flora en fauna in een leefomgeving. Hierin spelen o.a. voedselketens een belangrijke rol. Een industrieel ecosysteem is in die zin vergelijkbaar dat bedrijven (groot en klein) en kennisinstellingen een onderlinge afhankelijkheid van elkaar hebben en dat bij een optimale afstemming van R&D en innovatie, een belangrijke brandstof in het High Tech Systems veld, partijen in dit ecosysteem tot bloei kunnen komen.
Binnen zo'n ecosysteem is vaak een beperkt aantal partijen te bepalen die van heel grote invloed zijn op het ecosysteem als geheel. Dit zijn vaak grote bedrijven met een internationale excellente positie waarvan de continuïteit van de R&D van groot belang is voor het wel en wee van het gehele cluster, in dit geval het High Tech Systems cluster. Als het netwerk in zo'n cluster zich verder uitbreidt, zoals met behulp van de programmatische aanpak van het innovatiebeleid, via innovatieprogramma's en Pieken in de Delta en zeer waarschijnlijk ook via de regeling High Tech Topprojecten, het geval is dan wordt het ecosysteem als geheel minder kwetsbaar van de voortgang van een enkel bedrijf.
Vraag 77: Wat is de duur van de pilot voor het ontwikkelen van een rijksbrede prestatie-indicator voor de overheid als innovatiebevorderende klant? Wat is het beoogde resultaat van de pilot? De pilot houdt in dat begin 2010 een proefmeting uitgevoerd zal worden. Daarin wordt bezien welke van de Europese aanbestedingen, die in 2008 en 2009 hebben geresulteerd in een gunning, innovatiegericht zijn aanbesteed. Daarnaast zal een quick scan uitgevoerd worden naar de waarde van inkooppakketten van de rijksoverheid, met als doel inzicht te krijgen in pakketten die kansrijk zijn voor innovatiegericht inkopen. Op basis van de proef en de quick scan zal in de begroting 2011 een definitieve prestatie-indicator worden opgenomen. Vraag 78: Kunnen per departement een aantal voorbeelden genoemd worden waarbij de SBIRmethode is toegepast?
Onderstaand zijn per departement twee voorbeelden genoemd waarbij de SBIR is toegepast. Defensie heeft een SBIR toegepast. Niet genoemde departementen hebben nog geen SBIR toegepast. Van het ministerie van VWS wordt verwacht dat zij binnenkort starten met een SBIR. EZ Energiebesparing met elektromagnetische vermogenstechniek EZ Verduurzaming van warmte en/of koude in de industrie LNV Innovatief gebruik groene grondstoffen voor non-food producten LNV Producten en diensten voor behoud en bevorderen van biodiversiteit VenW Binnenvaart op de kleine vaarwegen behouden en rendabel maken VenW Digitale dijkinspectiesystemen voor real-time dijkmonitoring VROM Luchtreinigingstechnieken voor stallen
VROM Reductie van methaanemissie uit buiten mestopslagen Defensie Maritiem opereren onder zware weersomstandigheden Vraag 79: Welke concrete doelstellingen heeft de regering zich gesteld voor het jaar 2010 daar waar het gaat om luchtvaartbeleid in het algemeen en de elementen Strategisch Research Programma en Civiele Vliegtuigontwikkeling in het bijzonder? Kan de regering kwantitatief inzicht geven in de door haar beoogde effecten van het luchtvaartbeleid?

- 27 -
Het vigerende beleid voor het luchtvaartcluster beslaat de periode 2006-2010. De geformuleerde beleidsdoelstellingen gelden voor de gehele periode; er zijn geen beleidsdoelstellingen op jaarbasis. Het lopende beleid wordt in de tweede helft van 2009 geëvalueerd, ondermeer om inzicht in de beoogde effecten van het beleid te verkrijgen. Over de uitkomsten van de evaluatie en de daaraan te verbinden beleidsconclusie zal het kabinet de Kamer in het voorjaar 2010 informeren. Vraag 80: Op welke manier zal het NSO worden verankerd binnen de nieuwe uitvoeringsstructuur? Heeft NSO nog steeds een mandaat om nationaal en internationaal met gezag te opereren? Het NSO is organisatorisch en beheersmatig ondergebracht bij SenterNovem. Dit mandaat heeft het NSO nog steeds, dit is ook gepubliceerd in Staatscourant nr.10565 (15 juli 2009). Vraag 81: Wordt er door de regering gewerkt aan een verbeterde transparantie van de beschikbare ruimtevaartbudgetten? Wat is de voortgang hierin?
De beschikbare ruimtevaartbudgetten werden tot voor kort op de begrotingen van de ministeries van Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Verkeer en Waterstaat verantwoord. In 2009 is de beleidsverantwoordelijkheid voor het aardobservatiebeleid en het bijbehorende ruimtevaartbudget door het ministerie van Verkeer en Waterstaat overgedragen aan Economische Zaken. Met deze overgang staan nu alle beschikbare ruimtevaartmiddelen op één begrotingsartikel van Economische Zaken, met uitzondering van het budget voor ruimtewetenschappen dat op de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijft verantwoord. Het door het NSO te ontwikkelen Meerjarenprogramma ruimtevaart zal ook bijdragen aan meer transparantie.
Vraag 82: Mag de Afdeling Luchtvaart van SenterNovem ten aanzien van het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek dezelfde activiteiten blijven vervullen als het NIVR vroeger? Ja.
Vraag 83: Waarom is er voor het IP geen prestatie indicator opgenomen? Het IP is voor kabinet, kennisinstellingen en bedrijven een belangrijk adviesorgaan, dat primair als taak heeft de voorwaarden te scheppen, de verbindingen te leggen en de visie te ontwikkelen die nodig zijn om een impuls te geven aan innovatie en ondernemerschap in Nederland als motor van productiviteitsgroei en de economische ontwikkeling. Het Innovatieplatform streeft ernaar innovatie hoog op de politieke agenda te houden en regering, kennisinstellingen en bedrijven te inspireren via ideeën, analyses en experimenten. Het is naar het oordeel van dit kabinet niet logisch hiervoor een prestatie-indicator op te nemen omdat de impact van het Innovatieplatform zich moeilijk laat vangen in dergelijke indicatoren. Zo gaat het niet om kwantiteit maar om de kwaliteit van adviezen en de invloed van het IP op gedrag en keuzes van andere partijen. Wel wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd over de resultaten van het IP door middel van voortgangsrapportages. Hierin wordt ook ingegaan op de follow-up van de IP adviezen aan kabinetszijde. De laatste voortgangsrapportage is van afgelopen juli, 27406 nr. 147. Vraag 84: Op welke manier wordt de betrokkenheid van het Rijk vormgegeven bij het toekomstig stedelijk economisch beleid? Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Vos m.b.t. BDU? Steden spelen een belangrijke rol in de regionale economie. Een deel van de EZ middelen slaat neer in de steden, bijvoorbeeld de Europese structuurfondsen, Pieken in de Delta en Sterke Regio's. Daarom heeft de minister besloten de samenwerking met de steden na afloop van de BDU Economie voort te zetten. Om de synergie tussen EZ en de steden in het economisch beleid te verstevigen, heeft de minister begin deze maand samen met de G4 en de G32 een strategische samenwerkingsagenda ondertekend. Daarmee geeft zij invulling aan de samenwerking met de steden de komende jaren. Enkele voorbeelden, ten eerste blijven steden belangrijke partners in de uitvoering van het regionale ontwikkelingsprogramma Pieken in de Delta. De komende jaren zet het kabinet met de steden stevig in op de versterking van kansrijke clusters en sectoren, zoals de Brainport Eindhoven en het Haven en Industrie Complex in de regio Rotterdam.
- 28 -
Ook zullen de steden door middel van best practises steden geïnformeerd worden over hoe zij het locale wijkeconomiebeleid kunnen vormgeven. Begin volgend jaar kunt u het Praktijkhandboek Wijkeconomie verwachten. Daarin zal door ons ook de mogelijkheden van het Rijksinstrumentarium voor ondernemerschap uitgedragen worden. Daarnaast ondersteunt de Staatssecretaris de steden bij de oprichting van Microfinanciering Ondernemerspunten. Het streven is dat alle G4 en G32 steden uiterlijk volgend jaar zo'n punt openen, zodat zij locale ondernemers kunnen helpen in hun financieringsbehoefte
Vraag 85: Kan de regering aangeven hoe lang de doorlooptijden zijn van het BB MKB, de groeifaciliteit en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)? Hoeveel maanden zitten er tussen de eerste kredietaanvraag van een ondernemer bij een bank, en de definitieve toekenning van het krediet met overheidsgarantie? Hoe lang duren de verschillende tussenstappen die worden gezet? Kan de regering voor elk garantieregeling een concreet stappenplan met tijdschema geven? De gemiddelde doorlooptijd van een kredietaanvraag kan om diverse redenen sterk verschillen bij een bank. De BMKB, Groeifaciliteit en GO sluiten aan bij de bancaire systematiek waardoor de regelingen de doorlooptijd bij de banken niet hoeven te vertragen. Bij de BMKB beslissen banken zelf over inpassing van een borgstellingskrediet. Voorafgaande goedkeuring door de overheid is dus niet nodig. Op het moment dat een kredietovereenkomst is getekend, volstaat bij de BMKB het deponeren van deze kredietovereenkomst door de bank bij SenterNovem: bij deponering is de borgstelling van de BMKB direct van toepassing. In tegenstelling tot de BMKB vindt bij de Groeifaciliteit en GO vooraf een toetsing plaats (door SenterNovem en waar van toepassing door de kredietcommissie GO) voordat een aanvraag onder de regeling de regeling wordt gebracht. Afhankelijk van de complexiteit en volledigheid van de aangeleverde case varieert de doorlooptijd van aanvraag en toekenning van 3 dagen tot 2 weken. Vraag 86: In hoeverre raken de Europese regels ten aanzien van staatssteun aan de financieringsregelingen gericht op ondernemers, zoals de BBMKB, groeifaciliteit en de Garantie Ondernemingsfinanciering? Vormen de Europese regels over staatssteun een belemmering voor de inzet van begrotingsmiddelen aan deze financieringsregelingen? De BBMKB, groeifaciliteit en GO voldoen aan de Europese staatssteunregels. Op de BBMKB is de de minimis-verordening van toepassing, terwijl de Groeifaciliteit en de GO door de Europese Commissie zijn aangemerkt als "geen steun"-regelingen. Dit betekent dat de regelingen niet kwalificeren als staatsteun omdat deze kostendekkend zijn. De Europese staatssteunregels vormen derhalve bij de huidige opzet van deze regelingen geen beletsel voor de inzet van begrotingsmiddelen.
Vraag 87: Wat is de stand van zaken m.b.t. de EKV-regeling? In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van de onlangs verruimde regeling? Welke rol speelt EZ daarbij? Wordt de verruimde regeling voortgezet in 2010? Waar in de begroting worden daarvoor middelen gereserveerd? Er vanuit gaande dat met de "EKV-regeling" in de vraag de TASK-regeling wordt bedoeld, de Tijdelijk Aanvullende Staatskredietverzekering waarmee verlaagde limieten of lager dan gevraagd vastgestelde limieten bij omzetpolissen kunnen worden verhoogd voor risico van de Staat tot maximaal het oorspronkelijke bedrag, wordt de vraag beantwoord. Deze regeling is op 1 juli onlangs ingevoerd voor de limieten op bedrijven buiten de EU. Het gebruik blijft vooralsnog achter. Echter met de goedkeuring door de Europese Commissie op 2 oktober j.l. om de regeling ook toe te passen op bedrijven in de EU-landen, Zwitserland, Noorwegen en in Canada kan het gebruik flink toenemen. Veel export vindt plaats naar deze landen.
De regeling is door de ministeries van Financiën en Economische Zaken ingevoerd en de mogelijke kosten worden ook gelijkelijk tussen Financiën en Economische Zaken gedeeld. Economische Zaken zal daartoe bij Najaarsnota ¤ 10 mln aan kasmiddelen aan Financiën overhevelen. Eind 2009 zal de regeling worden geëvalueerd en dan zal bezien worden of de regeling ook in 2010 zal worden voortgezet.

- 29 -
Vraag 88: De regering geeft aan dat de investeringsquote is gestegen over de periode 2005 - 2008. Om welke investeringsquote gaat het dan? Gaat het dan investeringen in reële productiecapaciteit? Of zitten daar ook investeringen in de financiële sector (bijv. financiële instellingen en instrumenten) bij? Kan de regering de investeringsquote hiernaar uitsplitsen? En wil de regering dit doen voor de afgelopen 50 jaar zodat het mogelijk is om trendmatig te vergelijken? Het CPB, dat de investeringen raamt, doet dat op het niveau van de hele marktsector, en niet voor alle sectoren apart. Daarom is het niet mogelijk om een betrouwbaar beeld te geven van investeringen in de financiële sector apart. Wel geeft het CPB de trend voor de investeringsquote van de totale marktsector:
De dalende trend sinds 1970 hangt mede samen met de verschuiving van industrie naar diensten, waar minder investeringen in kapitaal nodig zijn.
Vraag 89: Welk deel van het budget voor de garantieregelingen wordt in 2009 benut? Zoals uit de eerste kwartaalrapportage over de benutting van het instrumentarium t.a.v. van bedrijfsfinanciering (31371, nr. 252) blijkt, bedroeg de benutting van de BMKB per 30 september jl. ¤ 379 mln. Dit bedrag komt overeen met een benutting die 20% onder die van 2008 ligt. Naar schatting zal de benutting in 2009 circa 500 mln euro zijn. Dat zou een benuttingspercentage van circa 70% betekenen, hetgeen lager is dan in voorgaande jaren (boven de 80%). Dit is gelet op de huidige stand van de economie niet onlogisch. De inspanningen op het gebied van voorlichting kunnen in het najaar een positieve impuls geven aan de benutting. Verwacht wordt dat bij economisch herstel in 2010, dit jaar een betere benutting dan 2009 zal kennen, aangezien in dat geval meer nieuwe investeringen gedaan zullen worden en het aantal bedrijfsoverdrachten zal stijgen.
Voor de GO verwacht ik dat na invoering van de verruimingen het totale beschikbare budget ad ¤1,5 mrd tot het einde van de regeling in belangrijke mate gebruikt zal worden. Voor de Groeifaciliteit in zijn huidige vorm verwacht ik dat er sprake zal zijn van een gebruik van ca. ¤ 20 mln. De Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen gaf aan een aanmerkelijk effect te verwachten van de uitbreiding van de Groeifaciliteit. Het is echter moeilijk om dit effect te kwantificeren.
Vraag 90: Het amendement Ten Hoopen 'Veiligheid Kleine Bedrijven' heeft 12 miljoen vrijgemaakt voor veiligheid kleine bedrijven. Tot en met welk jaar kunnen ondernemers en winkeliers een beroep doen op deze regeling? Wat gaat de staatssecretaris doen als eind 2010 blijkt dat de regeling dusdanig in behoefte voorziet dat de in artikel 3 vermelde 23,3 miljoen euro niet toereikend is?
Het budget voor Veiligheid Kleine Bedrijven is in 2008 reeds verhoogd tot ¤ 24 miljoen. In overleg met het bedrijfsleven is hiervan ¤ 3 miljoen gereserveerd voor winkelstraatmanagement, ¤ 19 miljoen voor beveiligingsscans en subsidie op preventieve maatregelen voor kleine bedrijven en ¤ 2 miljoen voor communicatie over de subsidie. Met het amendement Ten Hoopen tijdens de begrotingsbehandeling van 2009 (31700 XIII, nr. 16) is dit bedrag geheel op de begroting van 2009 gezet. Vooralsnog wordt er van uit gegaan dat er aan het einde van 2009 budget over is.
- 30 -
Bezien zal worden hoe het budget volgend jaar beschikbaar gemaakt kan worden voor Veiligheid Kleine Bedrijven. Wanneer het budget in 2010 op is, zal een eventuele voortgang van de subsidie bezien worden.
Vraag 91: Wat is de verklaring voor de eenmalig hoge bijdrage aan de ROM's van 30,8 miljoen euro in 2009?
In 2009 zal de regionale ontwikkelingsmaatschappij LIOF dividend ter grootte van ¤ 8,4 mln aan EZ afdragen. Met de provincie Limburg is afgesproken dat deze middelen weer beschikbaar komen voor economische projecten in Limburg, zodat ook de uitgavenraming voor Bijdragen aan ROM's met hetzelfde bedrag wordt verhoogd. LIOF keert derhalve het bedrag uit aan het ministerie en ontvangt het onmiddellijk terug. Door deze wijze van verwerking wordt via de begroting transparant gemaakt dat middelen additioneel beschikbaar komen voor economische projecten in Limburg. Daarnaast vinden kapitaalstortingen door het ministerie plaats van in totaal ¤ 15 mln voor de regionale ontwikkelingsmaatschappijen Oost N.V. en N.V. BOM. Beide stortingen zijn, mede in het licht van de stimulerende werking die er vanuit gaat tijdens de crisis, gewenst om de participatietaken van de beide ROM's op niveau te kunnen houden. Het hierboven genoemde totaalbedrag van ¤ 23,4 mln komt boven op de structurele jaarlijkse bijdrage ad ¤ 7,4 mln ter bekostiging van de apparaatuitgaven. Vraag 92: In hoeverre schuiven de middelen voor GO (1,17 miljard euro) door van 2009 naar 2010? In hoeverre schuiven de middelen voor BBMKB (0,745 miljard euro) door van 2009 naar 2010? In hoeverre zijn beide begrotingsposten in 2009 daadwerkelijk benut? Momenteel is nog niet te bepalen hoeveel van de gereserveerde middelen voor de kredietcrisis maatregel GO in 2009 zullen worden doorgeschoven naar 2010. Dat zal zijn beslag krijgen bij de Voorjaarsnota 2010.
Over de benutting bent u geïnformeerd met de eerste kwartaalrapportage over de benutting van het instrumentarium t.a.v. van bedrijfsfinanciering (31 371, nr. 252). De GO is op 6 maart 2009 gepubliceerd. Per 30 september jl. is voor ¤ 96,6 mln aan garanties gefiatteerd door SN. Na fiattering duurt het enige tijd voordat de kredieten waarop deze garanties betrekking hebben worden verstrekt.
Bij de structurele regeling BMKB worden de niet-benutte middelen in 2009 niet doorgeschoven naar 2010. Op basis van de benutting van voorafgaande jaren is in 2007 voor 2007 en volgende jaren geanticipeerd op een groei in het gebruik. Gelet op de huidige benutting is doorschuiven van onbenutte ruimte niet nodig. Het beschikbare bedrag voor 2010 is voldoende om de vraag naar garanties onder de BMKB op te vangen. Per 30 september jl. is de BMKB benut voor ¤ 379 mln aan afgegeven garanties.
Vraag 93: Wat is in 2010 het budget voor microkredieten en kan de regering daarbij onderscheid maken tussen leningen en garantstellingen? Hoeveel leningen en garantstellingen kunnen daarmee in 2010 naar verwachting verleend worden?
Er lopen vanuit het Rijk momenteel 2 pilots met betrekking tot microkredieten voor niet uitkeringsgerechtigden:

1. In 5 regio's als onderdeel van de SZW een borgstellingsregeling waarbij de overheid voor 80% garant staat en de kosten van het screenen van ondernemers voor zijn rekening neemt. De leningen worden verstrekt door banken. De pilot loopt van begin dit jaar tot ultimo 2010. De pilot liep al langer voor uitkeringsgerechtigden in 3 regio's en is begin dit jaar uitgebreid naar 5 regio's en de doelgroep is verbreed naar mensen zonder uitkering. Voor de kosten van het screenen van de ondernemers, uitvoeringskosten en verliezen op de borgstelling is in totaal een bedrag van ¤ 2,63 mln op de begroting opgenomen. Er mag voor maximaal ¤ 6 mln aan borgstellingen verstrekt worden. Gezien de ontwikkeling van het gebruik in 2009 wordt verwacht dat er ca 100 á 150 borgstellingen verstrekt worden.
2. In de rest van het land is Qredits actief. Dit is een onafhankelijke stichting van banken waarbij EZ voor de funding een renteloze lening heeft verstrekt van ¤ 15 mln voor 2 jaar. Gezien de grote belangstelling en het hogere gemiddelde leenbedrag, zal naar schatting
- 31 -
eind dit jaar ca. ¤ 13 mln zijn gebruikt. De inschatting is dat voor 2010 ¤13 mln nodig als funding voor ruim 1.000 microkredieten. Dat betekent dat er ca ¤ 13 miljoen extra nodig is. Qredits is daarom in samenwerking met EZ op zoek naar manieren om de funding uit de markt te kunnen betrekken. Het is namelijk de bedoeling dat Qredits zoveel mogelijk zonder overheidssteun gaat functioneren. EZ vervult daarbij een vliegwielfunctie. Voor uitkeringsgerechtigden bestaan binnen de verschillende sociale wetten mogelijkheden om microkredieten te verstrekken, door de uitkeringsinstellingen. In aanvulling loopt de hiervoor genoemde borgstellingspilot en zal met Qredits in een aantal gemeenten ook een proef worden gedaan met uitkeringsgerechtigden. Daarvoor is ¤ 2,5 mln beschikbaar gesteld. Vraag 94: Is de BSRI voor 2009 volledig besteed? Zal naar verwachting het bedrag voor BSRI in 2010 toereikend zijn? Hoe kan BSRI een bijdrage leveren aan bestrijding van protectionisme in het buitenland?
Nee. De BSRI voor 2009 wordt op basis van de huidige informatie niet volledig besteed. De volgende tabel geeft een beeld van de situatie.
Tabel uitputting budget BSRI in euro's 2009
Gecommitteerd ¤ 2.433.942
In behandeling ¤ 5.890.000
Verwachte aanvragen in 2009 ¤ 9.205.000
Totaal ¤ 17.528.942
Budget 2009 ¤ 19.800.000
Naar verwachting is het budget voor 2010 voldoende. Dit baseer ik op basis van signalen uit het veld. Het budget voor 2010 bedraagt ¤ 10,4 mln. Op grond van de Europees vastgestelde steunkaart is het mogelijk om in een beperkt aantal regio's investeringssteun te verlenen aan ondernemers die zich hier vestigen of strategisch uitbreiden. Doel hierbij is de keuze van de ondernemer voor zijn vestigingslocatie te beïnvloeden en om een gelijk speelveld te creëren met het buitenland waar navenante ondersteuningsmogelijkheden bestaan. Vraag 95: Waarom heeft de regering de verruiming van het maximumbedrag GO naar ¤ 150 miljoen niet in de ontwerpbegroting maar in aparte brieven toegelicht? Deze zomer is onderzocht welke aanvullende maatregelen nodig zouden kunnen zijn op het gebied van ondernemingsfinanciering. Dit onderzoek en de budgettaire inpassing van de maatregelen waren pas afgerond nadat de begroting 2010 ter perse was gegaan. Vraag 96: Houdt de verruiming van het maximum garantiebedrag tot ¤ 150 miljoen in dat het daarbij in totaal om leningen van maximaal ¤ 300 miljoen gaat? Nee: het gaat om leningen van maximaal ¤ 150 miljoen, dus garanties van maximaal ¤ 75 miljoen per bedrijf.
Vraag 97: Kan de regering aangeven wat de doelgroep is van de GO en aan welke eisen de aanvragen moeten voldoen?
De doelgroep betreft alle in de kern gezonde ondernemingen - zowel MKB als boven MKB - die financiering nodig hebben van minder dan ¤ 150 miljoen, waar de banken niet bereid zijn die zonder garantie van de overheid te verlenen. Uitgezonderd zijn enkele sectoren (financiële instellingen, vastgoed en primaire landbouw).
Bij de aanvraag moet alle informatie overlegd worden die bij de besluitvorming binnen de bank is gebruikt. Er behoeft in beginsel geen additionele informatie overlegd te worden. Vraag 98: Wie gaat de toekenning van de (verruimde) GO-garanties beoordelen?
- 32 -
Ten behoeve van de bestaande GO is een adviescommissie ingesteld, waarin ervaren ex-bankiers zitting hebben. Deze commissie, ondersteund door een aantal bij SenterNovem in dienst zijnde of gedetacheerde financieel experts, adviseert ook over de toekenning van garanties binnen de verruimde GO.
Vraag 99: Worden met de verruiming van het maximum bedrag van de GO ook de risico's op het tot uitbetaling komen van de garanties groter?
Qua risico per garantie verandert er ten principale niets. Omdat grotere bedragen per garantie gegarandeerd zullen worden bij een gelijk blijvend garantiebudget, is de wet van de grote getallen minder van toepassing waardoor het schadeverloop meer kan fluctueren. Om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen, zal een bijdrage gestort worden op de interne reserve GO bij het ministerie van Financiën (31371, nr. 251). Budgettaire verwerking zal bij Najaarsnota plaatsvinden.
Vraag 100: In hoeverre zullen met de verruimde GO projecten worden gefinancierd die tot nu toe vanwege het risicoprofiel nog op de plank lagen?
De ophoging van het plafond van de GO van ¤50 miljoen naar ¤ 150 mln per bedrijf is bedoeld om het aantrekken van vreemd vermogen door ook grotere bedrijven te vergemakkelijken. Het huidige financieringsinstrumentarium voorzag niet in een stimulans aan banken voor het verstrekken van leningen in het segment boven de ¤ 50 mln, terwijl bedrijven in dit segment niet groot genoeg zijn om zich te kunnen wenden tot de markt voor bedrijfsobligaties (waarop geld op dit moment ruim voorradig is).
Indien de bankgaranties onder de GO worden gebracht (de voorwaarden hiervoor worden momenteel onderzocht), dan zal deze verruiming ondersteuning kunnen bieden aan bedrijven in de bouw en de kapitaalgoederenindustrie. Op de verruimde GO zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als op de bestaande GO. Er is niet sprake van een hoger risicoprofiel. Vraag 101: Wat is de doorlooptijd van de GO-garanties, met andere woorden hoe lang loopt de Staat risico?
Zoals in de regeling opgenomen wordt de garantie verleend voor een maximum periode van acht jaar. Aldus loopt de Staat op een verleende garantie maximaal acht jaar risico. Vraag 102: Welke kaseffecten/uitgaven verwacht de regering de komende jaren op haar begroting voor de GO en wat zijn daarbij de onzekerheidsmarges? De premieontvangsten uit de GO worden, na aftrek van uitvoeringskosten en eventuele schades, gestort in een interne reserve GO bij het ministerie van Financiën. Daaruit worden schades opgevangen die op enig moment de ontvangen premies zullen overstijgen, waarbij naar verwachting uiteindelijk een positief saldo zal resulteren. Vooralsnog is voor 2010 ¤ 56 mln, en voor 2011 en 2012 ¤ 41 mln gereserveerd. Hierin is de voorgenomen bufferreservering voor de uitbreiding van de GO overigens nog niet verwerkt (31371, nr. 251). Dit zal bij Najaarsnota gebeuren. De onzekerheidsmarges zijn moeilijk te bepalen, gelet op het ontbreken van ervaringscijfers, omdat de regeling nog geen jaar loopt. Vraag 103: Hoe zullen eventuele tegenvallers bij de GO worden opgevangen? Over iedere garantie die verleend wordt, wordt een premie afgedragen aan de Staat. Deze premies worden in een interne reserve gestort. Eventuele verliezen worden uit deze interne reserve gedekt. Aangezien de premie gelijk is aan de gehele marge die de bank op de lening ontvangt (minus 0,25% voor beheerskosten), zal per saldo de opbrengst van de Staat op deze leningen vrijwel gelijk zijn aan die van de banken. Zoals in het antwoord op vraag 99 aangegeven zal bij Najaarsnota de interne reserve aangevuld worden, om eventuele tegenvallers in het schadeverloop op te kunnen vangen. Daarbij wordt gedacht aan de situatie dat uitgaven en inkomsten in de tijd niet parallel lopen.

- 33 -
Vraag 104: Houdt het verlengen van de GO tot eind 2010 in dat de regering verwacht dat een deel van de verplichtingenruimte 2009 niet meer zal worden gebruikt? Dat klopt. Gezien het huidige gebruik, dat overigens een flinke groei vertoont, wordt verwacht dat een deel van de voor 2009 gereserveerde ¤ 1 mrd doorgeschoven zou kunnen worden naar 2010. Vraag 105: Worden de financiële risico's van de ¤ 250 miljoen uit de GO voor de bouw van ziekenhuizen volledig op de begroting door VWS gedekt? Ja, dit instrument wordt voor rekening en risico van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uitgevoerd, maar loopt dit via de begroting van EZ. De GO Cure kent evenals de reguliere GO een kostendekkende opzet. Als er desalniettemin (al of niet tussentijds) tekorten ontstaan, worden deze vanuit de begroting van het ministerie van VWS aangezuiverd. Vraag 106: Welk verliespercentages zijn voor de BBMKB gerealiseerd in 2008 en 2009 tot nu toe en wat was de omvang van de hiermee gemoeide uitgaven door EZ? In 2008 en in 2009 tot 1 oktober is door EZ respectievelijk ¤ 23,8 en ¤ 29,9 miljoen aan schadeclaims gehonoreerd. Ten opzichte van het totaal aan uitstaande BMKB-portefeuille is dit een percentage van respectievelijk 1,3 en 1,6 procent. De uitkering aan schadeclaims is echter niet het netto verlies. Tegenover de geclaimde bedragen staan opbrengsten in de vorm van provisie, uitwinning bij faillissementen en opbrengsten uit schuldregelingen. De gemiddelde netto kosten over de laatste tien jaar zijn gemiddeld circa 2 miljoen euro. De netto kosten kunnen per jaar sterk fluctueren. In 2008 bedroegen de netto kosten circa ¤ 3,5 mln. Merkbaar is dat tijdens deze recessie de netto-kosten toenemen. Het bedrag aan uit te keren schadeclaims stijgt sterk terwijl het totaal aan provisies daalt.
Vraag 107: Welk verliespercentage verwacht de regering voor de BBMKB voor 2010 en welke uitgaven zijn hiermee gemoeid?
Zie ook vraag 106. Er wordt rekening gehouden met een omvang van ¤ 35 miljoen aan gehonoreerde schadeclaims. Gerelateerd aan de totale uitstaande BMKB-portefeuille bedraagt het percentage 1,9%. Vanwege premieontvangsten en opbrengsten uit schuldregelingen wordt het netto verlies voor 2010 geschat op ¤ 20 mln. Deze netto-kosten worden binnen de EZ-begroting opgevangen.
Vraag 108: Kan de regering inzicht geven in alle uitgaven die in 2010 en latere jaren zullen zijn gemoeid met de financieringsregelingen gericht op ondernemers, waaronder de garantieregelingen?
Zie onderstaande tabel (cijfers x ¤ 1.000.000). Zie ook eerste kwartaalrapportage over de benutting van het instrumentarium t.a.v. van bedrijfsfinanciering (31 371, nr. 252). Naam regeling 2010 2011 2012 2013
BMKB Verpl
Kas
Ontv
765
45
25
765
27
25
765
30
25
765
34
25
Groeifaciliteit Verpl
Kas
Ontv
170
20
16
170
20
16
170
20
16
170
20
16
GO Verpl
Kas
Ontv
500
56
56
41
41
41
41
37
37
Microkrediet* Verpl
Kas
5
5
5
5
5
5
5
5
Borgstelling
scheepsnieuwbouw
Verpl
Kas
Ontv
1000
9
10
1000
9
10
1000
10
10
1000
10
10

- 34 -
Technopartner Seed
faciliteit**
Verpl
Kas
22
21
22
25
22
27
22
24
Innovatiekredieten *** Verpl
Kas
Ontv
48
26
48
33
0,469
48
37
2
48
40
6

* Uitbetaling lening en uitvoeringskosten Qredits en overige initiatieven. Over de wijze van terugbetaling van de lening zullen eind 2010 nadere afspraken worden gemaakt.
** Voor de Seed faciliteit worden geen ontvangsten geraamd, verwacht wordt dat over de levensduur van de regeling nominaal het grootste deel van de uitgaven gedekt zal worden door inkomsten.

*** Het Innovatiekrediet is een projectfinanciering specifiek gericht op het stimuleren van private R&D-investeringen. Dit hybride instrument pakt tevens het marktfalen aan dat innovatieve ondernemingen ondervinden bij het financieren van innovatie. Verwacht wordt dat over de levensduur van de regeling nominaal ongeveer 80 % van de uitgaven gedekt zal worden door inkomsten.
Vraag 109: Welke risico's en kaseffecten heeft het opschorten van de aflossingsverlichting BBMKB per 1 september 2009?
Aan de opschorting van de aflossingsverplichting BMKB per 1 september 2009 zijn niet meer risico's verbonden dan voorheen. Het kan wel leiden tot een hogere overlevingskans voor de bedrijven en hogere opbrengsten bij uitwinning in betere tijden. Per saldo zal deze maatregel naar verwachting licht positieve kaseffecten tot gevolg hebben. Vraag 110: Waarom heeft de regering geen streefwaarde opgenomen voor de investeringsquote van bedrijven en voor de ondernemersquote, maar gebruikt zij deze wel als kengetal? Er zijn twee redenen aan te geven. Ten eerste is het lastig om een optimale waarde te bepalen bij de investeringsquote en de ondernemersquote. Voor bijvoorbeeld de Global Competitiveness Index is het duidelijk dat hoger altijd beter is. Bij de ondernemersquote en de investeringsquote is dat niet zo. Hooguit kunnen we het huidige cijfer met realiseringen uit het verleden of cijfers van ander landen vergelijken. Uit een recente studie blijkt dat de Nederlandse ondernemersquote precies op het optimum zit (Carree, Van Stel, Thurik en Wennekers (2007) The Relationship between Economic Development and Business Ownership Revisited). Wat betreft de investeringsquote lijkt er wel een consensus te zijn dat we het onder het optimale niveau maar hoe hoog dat precies is, is onduidelijk.
De tweede reden is dat de overheid maar weinig invloed heeft op de realisaties van deze kengetallen en er derhalve niet op afrekenbaar kan zijn. Zoals de huidige crisis weer heeft laten zien is de conjunctuur voor een groot deel bepalend voor de investeringsquote en ook de ondernemersquote is afhankelijk van veel factoren. Daarom is voor het beoordelen van beleid belangrijker om de trend over een aantal jaren te bekijken dan de realisatie van een specifiek jaar. Vraag 111: Hoeveel mensen werken er als ZZP'er? Hoe vergaat het de ZZP'ers in deze recessie? Moeten ze met tarieven zakken? Krijgen ze minder opdrachten? In hoeverre functioneren ze als buffer in een krimpende arbeidsmarkt? Kan de regering niet middels een steekproef bij de Belastingdienst meer gegevens verstrekken over de gevolgen van de recessie op ZZP'ers? Uit de statistieken van het CBS blijkt dat het aantal zelfstandigen (exclusief meewerkende gezinsleden) in de periode 1996 - 2008 sterk is toegenomen: van 661 duizend tot 954 duizend. Deze groei komt vrijwel geheel door de toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers). In 1996 waren er bijna 400 duizend zelfstandigen zonder personeel, in 2008 waren dit er meer dan 640 duizend. Dit komt neer op een toename van 60 procent. Het aantal zelfstandigen met personeel schommelde in dezelfde periode steeds rond de 300 duizend personen. De meest recente cijfers van het CBS - eerste en tweede kwartaal 2009 - wijst op een eind aan de groei. Het aantal ZZP'ers is met 1 procent gedaald naar 639.000 duizend. Een grotere daling is zichtbaar bij het aantal zelfstandigen met personeel. Deze daling is te verklaren door de
- 35 -
economische neergang. Daarbij moet worden aangetekend dat de daling van zelfstandigen zich verhoudt tot de daling van het aantal werknemers.
Hoewel het aantal ZZP'ers is afgenomen, bestaat er geen eenduidig beeld over dé ZZP'er in de crisis. Enerzijds zijn er ZZP'ers in moeilijkheden geraakt vanwege de economische neergang en anderzijds zijn er ZZP'ers die weten te profiteren, juist ook vanwege hun flexibele kenmerken. Deze kenmerken maken ZZP'ers extra aantrekkelijk op de huidige arbeidsmarkt. Er zijn echter weinig gerichte cijfers en statistieken bekend omtrent zelfstandigen zonder personeel. Dat is naar de aard van de werkzaamheden en karakteristieken van de groep ZZP'ers overigens ook niet eenvoudig. De overheid monitort ook niet het aantal opdrachten dat wordt verkregen en of ZZP'ers hun tarieven aanpassen.
Hoewel systematische informatie ontbreekt, hebben verschillende zelfstandigenorganisaties zelf hun eigen 'thermometer' ontwikkeld. Een voorbeeld is de crisisindex van FNV zelfstandigen. De signalen geven ook niet altijd een eenduidig beeld. Deze verschillen per sector en zelfs binnen sectoren.
Wel krijgen gemeenten steeds meer verzoeken om bijstand van zelfstandige ondernemers. In grote gemeenten in het hele land is sprake van een verdubbeling van het aantal bijstandsverzoeken van freelancers, kleine ondernemers en ZZP'ers. De economische crisis is de oorzaak. Het zijn niet alleen beginnende ondernemers die om bijstand vragen, ook gevestigde ondernemers melden zich steeds vaker. Vooral bouwvakkers, vrachtwagenchauffeurs, hoveniers en kleine winkeliers lijken het moeilijk te hebben.
Vraag 112: Houdt het verlengen van de BBMKB tot eind 2010 in dat de regering verwacht dat een deel van de verplichtingenruimte 2009 niet meer zal worden gebruikt? Nee, want de BMKB is een structurele regeling die geen einddatum kent. Gedoeld wordt op de verlenging van de verruimingen binnen de BMKB. Besloten is om de verruiming van de BMKB in ieder geval tot eind 2010 te laten gelden. De uitbreiding van de BMKB kende in eerste instantie formeel geen tijdelijkheid, maar besloten was om in november 2009 de verruiming te evalueren en dan te beslissen over een eventuele verlenging. Recentelijk is echter besloten om zowel de GO als de verruiming BMKB te verlengen tot eind 2010 (conform afloop overige crisismaatregelen). Daarbij is het evaluatiemoment verschoven naar 2010 en eventueel zou naar aanleiding van dit evaluatiemoment over verdere verlenging besloten kunnen worden. De huidige verlenging van de verruimingen tot eind 2010 heeft geen relatie met de lagere benutting in 2009. Vraag 113: Kan de regering aangeven wat de doelgroep is van de groeifaciliteit en aan welke eisen de aanvragen moeten voldoen?
De Groeifaciliteit is bedoeld om bedrijven te faciliteren in het aantrekken van risicokapitaal in de vorm van aandelenkapitaal en achtergestelde leningen, met name in de specifieke situaties bij expansie van groeiers en bedrijfsoverdrachten.
Zoals in de regeling opgenomen, kan een MKB ondernemer onder de garantstelling van de Groeifaciliteit worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
* De onderneming van de MKB ondernemer heeft redelijke rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven;

* In de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve van derden aan de onderneming ontrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering, en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan; Vraag 114: Wie gaat de toekenning van de (verruimde) groeifaciliteit-garanties beoordelen? De verruimde Groeifaciliteit garanties zullen worden beoordeeld door de bestaande afdeling binnen SenterNovem die de Groeifaciliteit en GO aanvragen beoordeelt, en door de kredietcommissie voor de GO.

- 36 -
Vraag 115: In hoeverre zullen met de verruimde groeifaciliteit projecten worden gefinancierd die tot nu toe vanwege het risicoprofiel nog op de plank lagen? Het ophogen van het maximale bedrag (risicokapitaal) van ¤ 5 mln naar ¤ 25 miljoen waarover onder de Groeifaciliteit een garantie van 50% wordt verleend, heeft als doel om ook grotere in de kern gezonde bedrijven te ondersteunen bij het verkrijgen van risicodragend (buffer)vermogen. Aangezien de beoordeling van kredietaanvragen op grond van dezelfde criteria geschiedt als in de bestaande regeling, vindt er geen verandering in het risicoprofiel per garantie plaats. Vraag 116: Wat is de doorlooptijd van de groeifaciliteit-garanties, met andere woorden hoe lang loopt de Staat risico?
Zoals in de regeling opgenomen wordt de garantie verleend voor een maximum periode van twaalf jaar. Aldus loopt de staat op een verleende garantie maximaal twaalf jaar risico. Vraag 117: Welke kaseffecten/uitgaven verwacht de regering de komende jaren op haar begroting voor de groeifaciliteit en wat zijn daarbij de onzekerheidsmarges? De uitgaven worden geraamd op ¤ 20 mln per jaar en de ontvangsten op ¤ 16 mln per jaar. De onzekerheidsmarges hebben betrekking op de benutting van de regeling en de omvang van de schades.
Vraag 118: Hoe zullen eventuele tegenvallers bij de groeifaciliteit worden opgevangen? Op de EZ-begroting is ¤ 20 miljoen per jaar opgenomen om schades bij de groeifaciliteit te kunnen opvangen. Deze middelen worden grotendeels gedekt uit de verwachte ontvangsten, die voorzichtigheidshalve op ¤ 16 mln zijn geraamd.
Vraag 119: Wie beslist of ondernemers een ondernemerscertificaat krijgen? Wat zijn de criteria? en
Vraag 120: Kan de regering een nadere toelichting geven op het landelijk ondernemerscertificaat? In de kamerbrief 'Ondernemerschap en Onderwijs' van 19 november 2008 (31288, nr. 47) is één van de actielijnen het ontwikkelen van een landelijk erkend ondernemerscertificaat. Een dergelijk certificaat zal bijdragen aan de ambitie van dit kabinet om in meer scholen het ondernemerschap te verduurzamen in de onderwijsprogramma's. De ontwikkeling van dit certificaat is voorzien voor 2010. Het ondernemerscertificaat zal zich in eerste instantie richten op onderwijsdeelnemers op diverse onderwijsniveaus, van MBO tot en met universiteit. Daarnaast zal in de ontwikkeling van dit ondernemerscertificaat de mogelijkheden worden bezien om het certificaat ook voor ondernemers toegankelijk te maken. Het is de bedoeling om tot een certificaat te komen dat 1) (h)erkend en gesteund wordt door het onderwijs en het bedrijfsleven, 2) kwaliteit kan waarborgen en 3) inhoudelijk zowel de ondernemende houding/gedrag als ondernemerskennis bevat. Binnen het mbo en het ho worden al door diverse instellingen aan leerlingen en of studenten de mogelijkheid geboden, naast de reguliere opleiding, een certificaat te behalen voor ondernemerschap. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het Certificaat ondernemerschap dat zich richt op de hogescholen en universiteiten en het MBO-certificaat dat zich richt op de BVE-sector. Het kabinet wil deze en soortgelijke initiatieven bundelen en verbreden om zo een landelijk certificaat realiseren, met aandacht voor kennis en instelling, van mbo tot en met universiteit. Vraag 121: Met hoeveel procent zijn de administratieve lasten van de rijksoverheid inmiddels verminderd? Wat is er wel en niet gebeurd met de vermindering van de nalevingskosten? Er is een 10,5% netto reductie van administratieve lasten voor bedrijven gerealiseerd aan het eind van het eerste kwartaal 2009. Genomen maatregelen zijn o.a.: VAR-verklaring online invullen en versturen;
Kleine ondernemers kunnen fiscale jaarrekening ook voor de Kamer van Koophandel gebruiken;
Ondernemers hoeven nog maar één conjunctuurenquête in te vullen.
- 37 -
De regels voor brandveiligheid zijn in alle gemeenten hetzelfde; Werkgevers hoeven minder ziek- en herstelmeldingen te doen. Een volledig overzicht van de genomen maatregelen vindt u in de op 12 mei 2009 aan de Tweede Kamer verzonden Voortgangsrapportage Regeldruk Bedrijven (29515, nr. 287) Begin 2008 heeft via een steekproefsgewijze enquête onder bedrijven een selectie plaatsgevonden van die gebieden die volgens het bedrijfsleven leiden tot hoge nalevingskosten. Na onderzoek is in de op 12 mei 2009 aan de Tweede Kamer verzonden Voortgangsrapportage Regeldruk Bedrijven (29515, nr. 287) aangeven dat op de geselecteerde gebieden een reductie mogelijk is van 15% (¤ 274 mln). Departementen zijn nu bezig deze mogelijke reducties om te zetten in maatregelen. Tijdens het onderzoek op de geselecteerde gebieden kwamen nieuwe knelpunten op het gebied van nalevingskosten naar boven. Deze nieuwe knelpunten zijn dit najaar onderwerp van gezamenlijke sessies overheid/bedrijfsleven waarin naar oplossingen voor de knelpunten wordt toegewerkt. Tenslotte worden ook buiten de door het bedrijfsleven aangedragen knelpunten reducties op het gebied van nalevingskosten gerealiseerd. Een overzicht van deze reducties, in omvang van zo'n ¤ 265 mln, is te vinden in bijlage 2 van de eerder vermelde voortgangsrapportage. Vraag 122: Verwacht de regering in 2010 meer startende ondernemingen? Waarom? Het aantal starters is niet heel erg conjunctuurgevoelig. Enerzijds zullen potentiële starters misschien wachten op een verbetering van de markt, anderzijds kunnen mensen die hun baan kwijtraken juist voor zichzelf gaan beginnen. Bij de eerdere recessies is wel een lichte dip te zien in het aantal starters, wat erop wijst dat het eerste effect in het verleden de overhand had. De Kamer van Koophandel ziet voor 2009 voorlopig een dalend aantal starters. Tot nu toe hebben zij tot en met augustus 69.595 starters verwerkt; ten opzichte van 2008 is dat een daling van ongeveer 4%. Dat leidt tot de voorzichtige conclusie dat het aantal starters in 2009 minder zal zijn dan in 2008. Hoe het aantal starters zich in 2010 zal ontwikkelen is mede afhankelijk van het verdere verloop van de crisis.
Tabel: Aantal starters per maand in 2008 en 2009 (bron: KvK NL) 2009 jan feb mrt apr mei jun
Starters 11.804 8.985 9.453 7.743 7.436 8.163
jul aug sep okt nov dec totaal
8.309 7.702 - - - - 69.595
2008 jan feb mrt apr mei jun
Starters 13.380 9.987 8.832 8.926 7.653 8.018
jul aug sep okt nov dec totaal
8.050 7.962 9.516 9.245 7.182 8.225 106.976
Vraag 123: Hebben de lagere overheden voldoende financiële middelen om een deel van de rijksuitgaven aan de regionale economische stimulering over te nemen? De regionale economische stimulering ligt al bij de regionale overheden (provincies en gemeenten). Vanuit het ministerie van Economische Zaken wordt ruimtelijk economisch beleid gevoerd, waar dit vanuit een oogpunt van nationaal economisch belang nodig is. Dit EZ-beleid richt zich o.a. op gebiedsgebonden economische clusters met als onderliggende beleidsvisie Pieken in de Delta. Hierbij wordt intensief samengewerkt met de regionale overheden en andere betrokken partners (bedrijven, kennisinstellingen en andere departementen). Bij het subsidieprogramma Pieken in de Delta wordt de nauwe samenhang doorvertaald in de financiële ondersteuning van het programma, doordat provincies en gemeenten projecten cofinancieren. Decentrale overheden hebben middelen gereserveerd voor de cofinanciering van projecten. Bij het bedrijventerreinenbeleid worden middelen tot en met 2013 gedecentraliseerd
- 38 -
naar de provincie, op basis van provinciale herstructureringsprogramma's die door het Rijk worden getoetst. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor bedrijventerreinen van nationaal belang. Onveranderd blijft de inzet van FES-middelen voor Sterke Regioprojecten, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Ten slotte geeft het Rijk cofinanciering voor de Structuurfondsen, samen met de regionale overheden. De uitvoering van deze fondsen ligt bij regionale overheden. Al deze taken horen vanzelfsprekend bij de verantwoordelijkheid van het Rijk. Vraag 124: Kan de regering inzicht geven in alle uitgaven die in 2010 en latere jaren zullen zijn gemoeid met de financieringsregelingen gericht op ondernemers, waaronder de garantieregelingen?
Zie het antwoord op vraag 108.
Vraag 125: Waarom zijn er geen prestatie-indicatoren m.b.t. toerisme? Waarom worden niet de prestatie-indicatoren gebruikt die in de Toerismebrief staan vermeld? Ter verhoging van de leesbaarheid heeft het ministerie van Economische Zaken zich in dit artikel geconcentreerd op een beperkt aantal beleidsinstrumenten. Dit laat onverlet dat EZ ook voor andere budgetten doelstellingen heeft.
Met het NBTC zijn de volgende streefwaarden afgesproken voor de periode 2008 - 2010:
* Een gemiddelde groei van het inkomend toerisme van 2%
* Een gemiddelde groei van het inkomend stedenbezoek van 4%
* Een marktaandeel van 19% in het totaal van de internationale congressen in België, Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland In de voortgangsrapportage van de Toerismebrief wordt hierover uitgebreid gerapporteerd (26419, nr. 37).
Vraag 126: Wat is de voortgang van de vier grensoverschrijdende programma's? Hoe verhouden deze programma's zich tot de doelstelling in het beleidsprogramma van juni 2007? Doelstelling van het kabinet uit het beleidsprogramma 2007 is een slagvaardige aanpak van economische ontwikkeling in top- en grensregio's. De vier grensoverschrijdende programma's waar Nederland aan mee doet en die in 2007 van start zijn gegaan sluiten naadloos aan op deze doelstelling (17). Samenwerking over de grens ter versterking van de economie van de regio staat in deze programma's centraal.
Inmiddels zijn de programma's goed op stoom; met nog ruim vier jaar voor de boeg is gemiddeld genomen over de vier programma's ongeveer een derde van het budget aan projecten toegekend. Tal van kansrijke innovatieve economische projecten zijn goedgekeurd voor subsidie. Voorbeelden daarvan zijn twee samenwerkingsprojecten op gebied van medische technologie met respectievelijk de Duitse partners onder de naam Unihealth en met de Vlaamse partners onder naam Revalidatieroboticade. Een ander voorbeeld is Bio Base Europe, waarbij we in een omvangrijk project op het gebied van energietransitie samenwerken met onze zuiderburen. De programma's lopen nog tot en met 2013; voldoende tijd om met een blijvende inzet van betrokken partijen aan deze en gene zijde van de grens meer parelprojecten te ontwikkelen en verder te werken aan versterking van de grensoverschrijdende economie. Het is belangrijk dat projecten tijdig tot concrete uitvoering worden gebracht en betalingen genereren. Gebeurt dat niet dan bestaat er de kans dat het geld terugvloeit naar de Europese kas. Dat risico dreigt bij het programma Euregio Maas-Rijn waarvoor ons land coördinerend is. Om terugbetaling aan de Europese Commissie zoveel mogelijk te beperken is bij de projectuitvoerders aangedrongen om vaart te maken. Omdat terugbetaling ook dreigt bij andere programma's in verschillende lidstaten wordt in Europees verband gesproken over mogelijkheden om de betalingstermijn te versoepelen.
Vraag 127: In hoeverre zal de 65 miljoen extra voor de elektrische auto daadwerkelijk uitgegeven kunnen worden in 2010?

- 39 -
De ¤ 65 mln voor de elektrische auto wordt gefinancierd uit ¤ 20 mln uit de intensivering uit het aanvullend beleidsakkoord voor Duurzaam Ondernemen, voor ¤ 20 mln. uit de Innovatieagenda Energie en voor ¤ 15 mln uit de intensivering uit het aanvullend beleidsakkoord voor MIA/VAMIL. Uitsluitend de financiering uit de intensivering Duurzaam Ondernemen maakt deel uit van de EZbegroting 2010. Dit bedrag zal voor ongeveer de helft worden ingezet voor een nieuw 'luik' in de HTAS-regeling, die naar verwachting in november 2009 wordt gepubliceerd. Verwachting is dat een substantieel deel van dit bedrag in 2010 zal worden besteed. Het voornemen is om de andere helft van het budget te benutten om in te kunnen spelen op concrete investeringsprojecten. Daartoe vindt overleg plaats met vertegenwoordigers van de sector zoals de Federatie Holland Automotive en marktpartijen. Om snel te kunnen schakelen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande instrumenten onder de Kaderregeling EZ. Deze middelen zullen in 2010 worden gecommitteerd.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat streeft ernaar om de via de begroting van Verkeer en Waterstaat lopende uitgaven voor elektrisch rijden geheel te verplichten in 2010. Kasmatig zullen de uitgaven over een aantal jaren worden gespreid. Het FES, waaruit deze uitgaven worden gefinancierd, biedt hiertoe de ruimte.
De aanwending van de middelen uit MIA/VAMIL is volledig afhankelijk van het beroep dat op de regeling wordt gedaan. Op dit moment zijn er nog te weinig gegevens om een raming van het uitgavenverloop te kunnen geven.
Vraag 128: Kan de regering een nadere toelichting op de fluctuatie in de uitgaven voor energieinnovatie, het CO2-reductieplan/Joint Implementation en de bijdrage aan ECN? In de verzamelpost CO2-reductieplan / Joint Implementation is er sprake van twee pieken. De piek in 2009 is het gevolg van de aankoop van 3 Mton aan emissierechten van Letland via Joint Implementation. De piek in 2011 betreft het CO2-reductieplan. Het gaat daar om het opnieuw inzetten van kas die beschikbaar is gekomen als gevolg van neerwaartse bijstelling van lopende verplichtingen.
Met betrekking tot de reeks Energie Innovatie kan opgemerkt worden dat de stijging van rond ¤ 60 mln in 2008 naar ¤ 88 mln in 2009 veroorzaakt wordt door opname van het programma voor industriële (energie)efficiency (MJA-reeks tot 2014), door opname van een éénmalige post van ¤ 9 mln voor het programma Duurzame Elektriciteit uit de Innovatie Agenda Energie, en door opname van de programmakosten van ¤ 11 mln (verspreid over 2009 en 2010) voor het programma Groene Grondstoffen uit de Innovatie Agenda Energie. Dit is een intensivering op het terrein van energie-innovatie binnen het werkprogramma Schoon en Zuinig. De piek voor de bijdrage aan ECN in 2009 is het gevolg van de ¤ 30 mln die is toegevoegd uit de Innovatie Agenda Energie voor de versterking van het materiaalonderzoek door uitvoering van het programma ADEM (Advanced Dutch Energy Materials innovation lab). Vraag 129: Hoe wil de regering de doelstelling van een lagere C3 concreet bereiken? Is de regering van mening dat de markt niet goed functioneert, gezien het feit dat sprake is van een hoog en stabiel gezamenlijk marktaandeel van de 3 grootste partijen op de retailmarkt voor energie,? Zo ja, welke maatregelen zijn er dan concreet op gericht om dat marktaandeel te verlagen? Waarom is het marktaandeel van de C3 ondanks eerdere marktwerkingsoperaties niet gedaald?
Een lagere C3 is het gevolg van de inzet van een breed beleidsinstrumentarium variërend van wetgeving die de toegang van nieuwe partijen tot de markt mogelijk maakt, tot effectief toezicht en handhaving door de NMa op de energiesector inclusief het mededingingstoezicht. Dit instrumentarium moet er ook toe leiden dat de consument de bereidheid heeft te switchen en dat er ook reden is om te switchen.
Zo leidt het wetsvoorstel marktmodel en de introductie van de op afstand uitleesbare meter tot de situatie dat er voor klanten een eenduidig aanspreekpunt ontstaat en kunnen administratieve
- 40 -
problemen worden gereduceerd. Dit neemt voor consumenten een drempel weg om van leverancier te wisselen, waardoor de concentratie in de markt verder kan worden teruggebracht. De regering wil een goed functionerende energiemarkt. Een hoog en stabiel gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste actieve partijen op een markt (C3) kan een indicator zijn van een niet goed functionerende markt. Hiervan is echter geen sprake. Na een korte stijging van de concentratie op de Nederlandse kleinverbruikersmarkt in de eerste helft van 2007 is er een daling van de concentratie ingezet. Deze daling heeft zich ook gedurende het jaar 2008 en de eerste helft van 2009 gecontinueerd. Bron: NMa, retailmonitor 2008/2009
Het gezamenlijke marktaandeel van de grootste drie leveranciers - gemeten door middel van de C3-index - is verder afgenomen. In een jaar tijd is de C3-index voor gas en elektriciteit respectievelijk met 2% en 1% gedaald. Op de elektriciteitmarkt hebben de grootste drie leveranciers nu een markt aandeel van 80% en op de gasmarkt hebben de grootste drie een gezamenlijk marktaandeel van 76%. Voor gas ligt de concentratie op dit moment op het laagste niveau sinds de liberalisering. De daling van de C3-index geeft aan dat de grootste drie leveranciers (Eneco, Essent en Nuon) marktaandeel hebben moeten inleveren. Dit betekent dat de nieuwe marktpartijen in staat zijn geweest marktaandeel bij de incumbents weg te halen. Wel is het zo dat de overname van RWE een effect zal hebben op de concentratiegraad. Deze zal toenemen omdat RWE al actief was op de Nederlandse kleinverbruikersmarkt. De overname van Nuon door Vattenfall zal geen invloed hebben op de concentratie, omdat Vattenfall niet eerder actief was op de Nederlandse kleinverbruikersmarkt. Vraag 130: Waarom speelt duurzame energie geen rol binnen operationele doelstelling 2? Wordt er geen positieve invloed op de voorzieningszekerheid van verwacht? De drie operationele doelstellingen goede marktwerking, voorzieningszekerheid en duurzaamheid vormen samen het beleid gericht op een doelmatige en duurzame energiehuishouding. Ze zijn de vertaling van de centrale thema's uit de inleiding van artikel 4:
1. Hoe te zorgen dat energie die we de komende decennia nodig hebben op een economische efficiënte manier beschikbaar blijft?

2. Welke energiemix kan duurzaam in de Nederlandse energievraag voorzien?
3. Welke infrastructuur is nodig om de komende decennia de energie van de bron bij de klant te krijgen?
Operationele doelstelling 2 creëert met de aandacht voor de infrastructuur ook de voorwaarden voor gebruik van duurzame, hernieuwbare energie. De (fysieke) infrastructuur wordt ook met het oog daarop onderhouden en waar nodig aangepast. Op de Nederlandse voorzieningszekerheid 70%
72%
74%
76%
78%
80%
82%
84%
86%
88%

1 juli 2004

1 jan. 2005

1 juli 2005

1 jan. 2006

1 juli 2006

1 jan. 2007

1 juli 2007

1 jan. 2008

1 juli 2008

1 jan. 2009

1 jul. 20 09
C3 - procentueel marktaandeel
Elektriciteit
Gas

- 41 -
heeft duurzame energie nu nog niet veel invloed. Het aandeel is daarvoor nog te klein. Vandaar dat duurzame energie in operationele doelstelling 3 is ondergebracht. Op termijn zal duurzame energie wel een steeds groter wordende rol spelen in de voorzieningszekerheid. Het kabinet werkt aan een stijging van het aandeel duurzame energie, onder meer in het kader van het realiseren van de 20-20-20 doelstelling. Het realiseren van die doelstelling en de verdere groei van duurzame en steeds weer hernieuwbare energie betekent, dat we steeds meer energie gaan gebruiken die Nederland of in de landen direct om ons heen wordt opgewekt. Dat zal betekenen dat we minder afhankelijk zullen worden van invoer van energie uit andere delen van de wereld. Dat is goed voor de voorzieningszekerheid. De komende decennia zullen fossiele brandstoffen echter nog een essentiële rol vervullen in de energievoorziening. Ook daarna is te verwachten dat fossiele brandstoffen een belangrijk onderdeel van de energievoorziening zullen zijn, bijvoorbeeld om tijdelijke tekorten aan elektriciteit op te vangen. Vraag 131: Wat is de verwachting van het aantal gasboringen productie? Zal dit toenemen naar aanleiding van de wijziging van de Mijnbouwwet of blijft dit naar verwachting stabiel? In het jaarverslag 2008, Delfstoffen en aardwarmte in Nederland (gepubliceerd op www.nlog.nl) is op de bladzijden 94 en 95 een overzicht opgenomen van het aantal opsporings-, evaluatie- en productieboringen op het Nederlands territoir en het Nederlands deel van het continentaal plat. Het aantal boringen waartoe mijnbouwondernemingen zullen besluiten, is vanwege externe afhankelijkheden als met name olieprijsontwikkelingen niet exact te voorspellen, maar zal zich naar verwachting stabiliseren op het gemiddelde niveau van de laatste paar jaren. Van de voorgenomen financiële maatregel in de Mijnbouwwet ter stimulering van de opsporing en productie van marginale gasvelden offshore wordt verwacht dat daardoor het aantal boringen per jaar 1 à 2 hoger zal zijn dan zonder de maatregel.
Vraag 132: Welke ambitie heeft de regering op het punt van het aantal minuten elektriciteitsstoring per jaar? Welke beleidsinitiatieven worden daarvoor ingezet? Waarom is hiervoor geen streefwaarde opgenomen?
De betrouwbaarheid van de Nederlandse netten is hoog, ook in vergelijking met de ons omringende landen. Dat is primair de verdienste van de Nederlandse netbeheerders, aangezien op hen ingevolge de Elektriciteitswet 1998, artikel 16, de taak rust om de betrouwbaarheid van hun netten en van het transport over de netten te waarborgen. Op grond van diezelfde wet bevat het reguleringskader bovendien incentives om de betrouwbaarheid economisch te optimaliseren. Deze economische optimalisatie is noodzakelijk voor een efficiënt netbeheer en is derhalve in het belang van de aangeslotenen. Om dit te bereiken is in de tariefregulering een kwaliteitscomponent opgenomen, die tot effect heeft dat een netbeheerder die qua betrouwbaarheid beter scoort dan zijn collega's, daarvoor beloond wordt doordat hij hogere tarieven aan zijn aangeslotenen in rekening kan brengen; het omgekeerde geldt voor de netbeheerder die qua betrouwbaarheid minder goed scoort dan zijn collega's. De wettelijke basis daarvoor is gelegd in de Elektriciteitswet
1998, artikelen 40 t/m 41b. Daarnaast is er op grond van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, art. 17, de zgn. compensatieregeling. Deze houdt kort gezegd in dat netbeheerders aangeslotenen die getroffen zijn door een substantiële stroomonderbreking, een financiële tegemoetkoming moeten betalen. In aanvulling op deze twee financiële incentives moeten de netbeheerders ingevolge de Elektriciteitswet 1998, artikel 21, een doeltreffend systeem hebben voor de beheersing van de kwaliteit van het transport over hun netten. De Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas stelt bovendien eisen aan de inrichting van dit kwaliteitsbeheersingssysteem. Ook zijn de netbeheerders verplicht om in hun zgn. kwaliteits- en capaciteitsdocument dat zij elke twee jaar bij de NMa moeten indienen, aan te geven welk niveau van betrouwbaarheid zij nastreven en welke investeringen zij met het oog daarop gaan verrichten. Wetsvoorstel 31904, dat thans ter behandeling in Uw Kamer voorligt, versterkt deze laatste verplichting door kort gezegd te bepalen dat de netbeheerder zich moet houden aan de voornemens die hij in zijn kwaliteits- en capaciteitsdocument heeft vermeld. Zoals gezegd hebben de twee genoemde financiële incentives ten doel om de netbeheerders aan te zetten tot economische optimalisatie van de betrouwbaarheid. Een (wettelijke) streefwaarde voor de betrouwbaarheid van het transport past niet goed bij dit systeem van economische optimalisatie
- 42 -
en primaire verantwoordelijkheid daarvoor bij de netbeheerder. Daarbij komt dat gedurende de periode dat dit systeem van kwaliteitsbepalingen van kracht is geweest - dat is nu ongeveer vijf jaar - de betrouwbaarheid van het elektriciteitstransport binnen de normale marges op het vertrouwde hoge niveau gebleven. Op dit moment is er dan ook geen aanleiding om zo'n streefwaarde aan het bestaande systeem toe te voegen. Vraag 133: Wordt de streefwaarde van 9% duurzame elektriciteit in 2010 gehaald op basis van de nog lopende MEP-beschikkingen? Zo nee, in hoeverre is de huidige SDE-regeling nodig om deze doelstelling te halen?
Uit berekeningen van ECN blijkt dat 9% duurzame elektriciteit in 2010 met de beschikbare budgettaire middelen haalbaar is. Tot en met 2010 domineren de budgetten voor de MEP. Vraag 134: Waarom wordt geen streefwaarde gegeven voor de duurzame energieproductie in
2010, maar volstaan met het vermelden van de doelstelling in 2020? Is het niet verstandig om wel een streefwaarde te noemen, zodat helder wordt hoe het beoogde groeipad er uit zou kunnen zien? Het kabinet heeft gekozen voor een doelstelling 20% duurzame energie in 2020. Het groeipad naar dit aandeel van 20% is ten dele door het kabinet ingevuld. Het is aan een volgend kabinet om voor de kabinetsperiode tot 2016 verdere groei te realiseren met het oog op het doelbereik in 2020. Wel is in de brief aan de Kamer van 17 april (31239, nr. 53) een scenario geschetst waarlangs
35% duurzame elektriciteit in 2020 kan worden bereikt als bijdrage aan de doelstelling 20% duurzame energie in 2020 en zal Nederland medio 2010 het National Renewable Action Plan aan de Europese Commissie aanbieden. Daarin zal een tentatief groeipad worden opgenomen. Het is echter uiteindelijk aan volgende kabinetten om een definitieve invulling van het groeipad te kiezen. Vraag 135: Is de streefwaarde van 20% in 2020 haalbaar gezien de toename van slechts 0,6% in de jaren 2006-2008 en welke resultaten moeten daarvoor in 2010 geboekt worden? Deze vraag komt aan de orde bij de evaluatie van werkprogramma Schoon en Zuinig, die is voorzien in het voorjaar van 2010.
Vraag 136: Wat is de positie van Holland Gateway als het gaat om het bevorderen van het internationaal ondernemen? Waarom wordt in de begroting geen melding gemaakt van Holland Gateway?"
Bij internationale commerciële beslissingen (investering, vestiging, aankoop) spelen zgn. 'softe factoren' een grote en groeiende rol. Om deze positief te beïnvloeden zet EZ in op Holland Branding en gastvrijheid. Schiphol als eerste kennismakingspunt voor buitenlandse zakenmensen leent zich bij uitstek voor het uitdragen van de boodschap dat het goed zaken doen is in Nederland. In het WTC op Schiphol (gekoppeld aan de aankomsthal) is door EZ (NFIA) en Schiphol Group samen met IND, UWV en Kamers van Koophandel de Holland Gateway opgericht, een centrum voor buitenlandse zakenmensen, kenniswerkers en economische missies. Holland Gateway (I) geeft informatie over alle aspecten van het zakendoen in en met Nederland, (II) ondersteunt bij administratieve procedures en (III) zorgt voor gerichte doorverwijzing. Holland Gateway bestaat uit een lounge, spreekkamers, lees/vergadertafel, een auditorium en backoffice - alles in Dutch Design.
Het bedrag vanuit EZ voor Holland Gateway is vorig jaar al gereserveerd. Vervolgens is de ruimte gebouwd, zijn mensen ingehuurd en is gewerkt aan de communicatie. Op 28 september jl. is Holland Gateway daadwerkelijk van start gegaan. Het betreft een pilot van drie jaar. Vraag 137: De regering noemt geen prestatie indicatoren met betrekking tot de postmarkt. Kan de regering aangeven wat het streven is? En hoe de prestaties op de postmarkt nu zijn? Kan de regering dit bijvoorbeeld doen in termen van de ontwikkeling van de concentratiegraad (HHIindex), personeel (totaal aantal FTE's en banen), arbeidsinkomensquote, prijs per poststuk op de consumenten en bulkmarkt, totale loonsom per fte, totale omzet en/of totaal volume aan poststukken?

- 43 -
Op 1 april 2009 is de nieuwe Postwet in werking getreden. Deze wet heeft betrekking op de gehele postmarkt en alle postvervoerbedrijven, dit in tegenstelling tot de vorige Postwet die voornamelijk betrekking had op de universele dienst en de leverancier daarvan. In artikel 33 van de nieuwe Postwet staat aangegeven dat OPTA systematisch inlichtingen en gegevens met betrekking tot de werking van de nationale markt voor postvervoerdiensten verzamelt, analyseert en bewerkt. OPTA doet jaarlijks een verslag van zijn bevindingen aan de bewindspersoon. Het verslag zal door de bewindspersoon ook naar de Kamer gestuurd worden. Aan de hand van het verslag van OPTA zullen de ontwikkelingen op de postmarkt nader bekeken worden en zal bepaald worden of en zo ja welke prestatie-indicator(en) in de begroting 2011 opgenomen kan worden.