Ministerie van Defensie
Ministerie van Defensie
12 oktober 2009
DMO/DB/2009027648
Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie
over het project `Luchtverdedigings- en Commandofregatten'
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Defensie
naar aanleiding van mijn brief van 22 mei 2009 over het project `Luchtverdedigings- en
Commandofregatten', resultaten projectevaluatiefase (Kamerstuk 25800, nr. 23).
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
drs. J.G. de Vries
Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief inzake het
project Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LCF), resultaten
projectevaluatiefase (Kamerstuk 25800 nr. 23).
1. Wanneer wordt de gebruiksevaluatie Luchtverdedigings- en
Commandofregatten (LCF) uitgevoerd? Wordt deze ook aan de Kamer gestuurd? Zo ja,
wanneer kan de Kamer deze verwachten?
2. Welk kader is bij het opstellen van deze projectevaluatie leidend geweest, de
Regeling grote projecten of het Defensie Materieel Proces (DMP-E)?
De gebruiksevaluatie van het project Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LCF) wordt
sinds 2008 uitgevoerd door het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en zal naar
verwachting midden 2014 worden voltooid. De Kamer wordt, in overeenstemming met de
procedures in het Defensie Materieelproces, geïnformeerd over de resultaten van de
gebruiksevaluatie die worden verwerkt in het departementale jaarverslag. De wijze van
evalueren zoals in het project LCF komt overeen met de te volgen procedures van
uitgebreide en toegespitste informatievoorziening in de `Regeling grote projecten'.
3. Is bij de evaluatie extra en diepgaand onderzoek verricht of enkel gebruik
gemaakt van bestaande (openbare) documenten? Zijn er gesprekken geweest met
betrokkenen?
Bij de evaluatie is gebruikgemaakt van dataverzameling en data-analyse. Daarnaast zijn
gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de verschillende defensieonderdelen, zoals
de Defensiestaf, de Defensie Materieel Organisatie (DMO) en het CSZK.
4. Waarom is de evaluatie uitsluitend uitgevoerd door medewerkers van DMO zelf
en niet door onafhankelijke mensen van buitenaf?
6. Wie was "onafhankelijke deskundige" die als lid bij de stuurgroep betrokken
was?
De evaluatie van het project LCF is volgens de procedures van het Defensie Materieelproces
uitgevoerd door het `Projectteam LCF'. Het projectteam stond onder toezicht van een
stuurgroep en werd ondersteund door vertegenwoordigers van de DMO. In de stuurgroep
waren de meest betrokken defensieonderdelen alsmede het ministerie van Financiën
vertegenwoordigd, en er was een externe onafhankelijke deskundige, de heer mr. dr. A.J.E.
Havermans. Hiermee werd uitvoering gegeven aan de beperking van het beroep op externe
adviseurs door de overheid. Daarnaast had de samenstelling van de stuurgroep een
onafhankelijke beoordeling en een scheiding tussen beleid en uitvoering ten doel.
5. Kunt u de Kamer informeren over het commentaar dat de stuurgroep heeft
geleverd?
7. Kunt u opsommen welke concrete leerpunten het LCF-project heeft opgeleverd
voor andere materieelprojecten? Zijn dankzij de uitgevoerde eindevaluatie nog nieuwe
leer- of verbeterpunten aan het licht gekomen?
De stuurgroep heeft vastgesteld dat aanpassing van de interne procesgang of de regelgeving
nodig kan zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het tijdig betrekken van de defensiebedrijven in de
voorstudie- en studiefase. Zo kunnen studies naar de vaststelling van onderhoudsmiddelen
en -faciliteiten eerder beginnen en kunnen reservedelenpakketten voor belangrijke en
kritische systemen in een vroeger stadium worden samengesteld. Hierbij is vooral de
volledigheid van de technische onderhoudsdocumentatie een aandachtpunt, waardoor de
nodige Integrated Logistic Support -producten tijdig voor de invoering van de systemen
beschikbaar komen. Daarnaast moet Defensie tijdens de levensduur van systemen tijdig
voorzien in de vervanging van apparatuur die `van de plank' verkrijgbaar is.
De evaluatie heeft laten zien dat de huidige opzet van de projectorganisatie voldoet. Daarbij
is het wel van belang de behoefte aan capaciteiten uit andere delen van de
defensieorganisatie dan de DMO, zoals bijdragen van operationele commando's,
defensiebedrijven en technische afdelingen, tijdig te onderkennen en deze capaciteiten vast
te leggen in de bedrijfsplannen.
Daarmee kan de projectorganisatie zich verzekeren van een tijdige betrokkenheid van deze
andere defensieonderdelen en is het zeker dat de noodzakelijke capaciteiten beschikbaar
zijn. De overige leerpunten hebben betrekking op de toetsbaarheid van de eisen die aan de
uiteenlopende installaties zijn gesteld. Voor een beheersing van de risico's tijdens de
projectuitvoering moeten de toetsingseisen duidelijk zijn.
De kennis en ervaring die zijn opgedaan in het project LCF zijn, indien van toepassing,
gebruikt bij de uitvoering van andere projecten, zoals de projecten `Landing Platform Dock' en
`Patrouilleschepen'.
8. Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de twee structurele
problemen rond de betrouwbaarheid van dieselgeneratoren en de rookhinder op het
helikopterdek? Welke operationele en financiële gevolgen hebben deze problemen tot
nu toe gehad? Welke gevolgen kan het nog hebben? Wanneer is het onderzoek
hiernaar afgerond?
De betrouwbaarheid van de dieselgeneratoren is nog steeds een punt van aandacht, maar
heeft geen rechtstreekse operationele gevolgen. Het correctief onderhoud aan de
dieselgeneratoren vergt echter wel extra capaciteit. Het onderzoek naar de oorzaken van de
defecten wordt eind maart 2010 voltooid. Op basis van dit onderzoek wordt bezien of
verbetering mogelijk is. De defecten zoals aan de Kamer gemeld in de jaarrapportages van
het project LCF, zijn in overeenstemming met de garantieregeling op kosten van de
leverancier hersteld.
Aan boord van het schip zijn maatregelen genomen om de gevolgen van de rookhinder
zoveel mogelijk te beperken. Hierdoor kunnen helikopteroperaties worden uitgevoerd.
Aanpassingen van de bedrijfsvoering zijn tijdens de operationele inzet van de LCF niet altijd
mogelijk, zodat de aanpassing van het desbetreffende materieel noodzakelijk blijft. Eind 2009
zullen in aanvulling op eerdere onderzoeken metingen worden verricht om de rookhinder te
kwalificeren en kwantificeren.
Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek volgt een modificatie van het
afvoergassensysteem. Met de kosten van eerder uitgevoerd onderzoek naar de rookhinder is
een bedrag van ongeveer 0,5 miljoen gemoeid.
9. Kunt u schematisch aangeven hoe de groei van 1445,2 miljoen naar 1597,8
miljoen is ontstaan?
Overzicht totaal budgetontwikkeling project LCF (in miljoenen euro)
Taakstellend budget eerste rapportage (prijspeil 1997) 1.445,2
Prijspeil en valutakoersaanpassingen periode 1998-2008 164,9
Budgetmutatie: bijdrage aan project `Militaire satelliet -/- 12,3
communicatie (Milsatcom, advanced Super High Frequency
terminals)
Budgetmutatie: bijdrage aan beproevingsorganisatie -/- 2,0
Budget (prijspeil 2008) 1.597,8
10. Bij welke partijen (partnerlanden, industrieën, kennisinstituten, etc.) is het
bestede projectbudget van 1,5 miljard euro terecht gekomen?
Indien mogelijk zijn de Nederlandse defensiegerelateerde industrie en kennisinstituten, zoals
TNO (Defensie en Veiligheid) en MARIN, betrokken bij het ontwerp, de bouw en de uitrusting
van het platform van het LCF. Voor de Sensor-, wapen- en commando (Sewaco-) systemen
en de platforminstallaties werden de systemen van het M-fregat of van andere schepen van
de Koninklijke marine toegepast. Veel van deze systemen zijn Nederlandse producten.
Nederlandse bedrijven die een belangrijke bijdrage aan het project hebben geleverd zijn
Damen Schelde Naval Shipbuilding (DSNS) en Thales Nederland. Deze bedrijven hebben de
schepen gebouwd en onderdelen van het Sewaco-systeem ontwikkeld en geleverd. Een
aantal Nederlandse bedrijven was als onderleverancier bij het project betrokken. De
wapensystemen, de sonarsystemen en de voortstuwingsinstallaties zijn in het buitenland
verworven.
Deze producten werden niet door Nederlandse bedrijven geproduceerd en voor verwervingen
boven de 5,0 miljoen heeft het Ministerie van Economische zaken dan ook
compensatieovereenkomsten gesloten. Onderstaand schema geeft een overzicht van alle
betrokken partijen.
Artikel Toeleverancier
Platform
Scheepsnieuwbouw DSNS (voorheen Koninklijke Schelde Groep)
Staal Corus (voorheen Hoogovens)
Scheepsschroeven Wärtsilä Nederland BV (voorheen Lips BV)
Luchtbehandeling Stork-Bronswerk B.V.
Koudwatermakers Stork-Bronswerk B.V.
Kruisvaartdiesels Stork-Wärtsilä Diesel
Scheepsisolatie Hertel
Elektrische installatie Imtech B.V. (voorheen Rietschoten en Houwens)
Platform automatisering Imtech B.V. (voorheen Rietschoten en Houwens)
Dekbedekking Bolidt Kunststoftoepassing B.V.
Conservering Sigma Coatings B.V.
Deuren en luiken Van Dam
Sewaco
Sirius Thales Nederland B.V.
Smart-L Thales Nederland B.V.
APAR Thales Nederland B.V.
Goalkeeper Thales Nederland B.V.
Informatieverwerkend systeem Thales Nederland B.V.
Navigatiebrug Imtech B.V. (voorheen Rietschoten en Houwens)
11. Welke Nederlandse bedrijven en kennisinstituten hebben in welke mate
geprofiteerd van dit groot project? Welke bedragen zijn gemoeid met de
exploitatiefase? In welke mate komen bedragen voor onderhoud en instandhouding
van de 4 fregatten bij Nederlandse en/of buitenlandse partijen terecht?
Het ontwerp en de bouw van het LCF hebben geleid tot de verkoop van een aantal
innovatieve producten en spin offs van deze producten. Het behelst de verkoop van APAR
/SMART-L aan Denemarken en Duitsland, de verkoop van SMART-L aan Zuid Korea en de
verkoop van S1850 aan Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk.
De spin offs behelzen vooral de verkoop van LCF-systemen die zijn toegespitst op de
wensen van de klanten. Voorbeelden hiervan zijn het brugontwerp, de platformautomatisering
en het energiedistributiesysteem (alle Imtech B.V.). Onderstaand schema geeft een overzicht
van de verkoop van de producten, de spin offs en de spillovers (extra activiteiten en
producten die gedurende de looptijd van het project zijn ontstaan). De gegevens in dit
schema zijn het resultaat van onderzoek dat in 2003 is verricht door de Stichting Nederland
Maritiem Land. Hierna is geen nader onderzoek verricht naar mogelijke aanvullende orders
voor de Nederlandse bedrijven en kennisinstituten.
Deelsysteem Bouwer/ Type systeem Informatie afgeleide
ontwikkelaar producten
Rudder Roll Imtech B.V. Roer-stabilisatiesysteem Acht aan Duitsland (F124
stabilization en korvetten) en drie aan
Korea
Degaussing Imtech B.V. Demagnetiseringssysteem Mijnenvegers Indonesië en
bevoorrader Spanje
UNIMACS Imtech B.V. Navigatiebrug Het concept is in tal van
variaties verkocht.
Geruisarme schroeven Wärtsilä Schroeven De aangepaste versie is
Nederland aan de marines van
B.V. verscheidene landen
verkocht
Getwiste MARIN Schroeven Civiele afgeleide producten:
schroefasuithouders onderzoek naar snelle
veerboten en
patrouillevaartuigen
Blast protection TNO/PML Explosiebestendige De technologie is verkocht
constructie aan het Verenigd Koninkrijk
en toegepast op de Noorse
fregatten
Integrated Platform Imtech B.V. Platformautomatisering België, Griekenland, Polen
Management System en het Verenigd Koninkrijk
Standaard Meubilair Hertel Civiel: Nederlandse
offshore schepen.
Turbo-uitvoering van Stork/Wärtsilä Dieselmotor Italiaanse marine (via een
kruisvaartdieselmotoren Italiaans dochterbedrijf)
Lastechnologie DSNS Civiel: apparatuur voor
onderzoeksinstellingen
De gemiddelde jaarlijkse exploitatiekosten van de vier schepen zijn onder meer afhankelijk
van de vaar- en oefenschema's, de operationele inzet en het aantal vaardagen per jaar.
De gemiddelde jaarlijkse personele en materiële kosten bedragen ongeveer 16,5 miljoen
per schip. Doordat het Marinebedrijf het onderhoud aan de schepen verricht, wordt het
grootste deel van het instandhoudingsbudget in Nederland besteed. Overigens komen de
kosten voor het onderhoud dat wordt uitgevoerd door derden met uitzondering van de kosten
voor het onderhoud van de gasturbines en delen van het Sewaco-systemen, wel terecht bij
Nederlandse partijen.
12. Wat is de verwachte levensduur van het LCF?
De levensduurverwachting van het LCF is 25 jaar.
13. Wat is de gangbare procedure met betrekking tot het opnemen van
reservedelen in het logistieke systeem?
Bij nieuwe systemen is het gebruikelijk dat de deskundigheid van de fabrikant leidend is. Op
basis van het verwachte gebruiksprofiel en de ervaringen met vergelijkbare systemen
analyseert Defensie de `lijst van aanbevolen reservedelen' van de fabrikant. Na de
verwerving en levering worden de reservedelen in het magazijn van het Marinebedrijf of aan
boord opgeslagen. Vervolgens worden de logistieke gegevens ingevoerd en beheerd in een
geautomatiseerd bevoorradingsysteem.
14. Is er in de praktijk, door storingen in systemen, sprake van een onevenredig
verloop van onderdelen uit de beschikbaarheidverhogende pakketten?
Nee.
15. Wat waren de bijzondere punten die op het gebied van platform en
platformsystemen zijn geconstateerd?
Zoals gemeld in de brief van 22 mei 2009 is de overdracht van het vierde LCF twee maanden
uitgesteld vanwege een temperatuurprobleem met een tandwielkast. Bij het platform deden
zich problemen voor met de onderwatergeluidsignatuur en de rookhinder en bij de
platformsystemen ging het om problemen met de gasturbines. Na afloop van de
garantieperiode zijn problemen met de dieselgeneratoren ontstaan. Deze problemen zijn in
de bijlage, in paragraaf c en d van de brief van 22 mei, nader toegelicht.
16. Hoe verhielden de drie projectdimensies product, tijd, geld zich met de
mogelijkheid om de producten van de Nederlandse industrie aan te schaffen?
Het beleid van het project LCF was gericht op behoud van specifieke en technisch
hoogwaardige kennis in Nederland voor de bouw van gespecialiseerde, grote
marineschepen, waaronder de installatie en integratie van de bijbehorende wapensystemen.
Een goede samenwerking tussen de Koninklijke marine, DSNS en Thales was vereist om
bijvoorbeeld problemen in de planning te voorkomen. Daarnaast moesten de Nederlandse
onderzoeksinstituten zich, ten behoeve van de internationale concurrentie van de
Nederlandse defensiegerelateerde industrie, toeleggen op de ontwikkeling van kennis over
gespecialiseerde oppervlakteschepen (ontwerptechnologie, systeemtechnologieën en
platformautomatisering), radar en elektro-optische sensoren, simulatoren, data- en
telecommunicatiesystemen en composietmaterialen. Omdat tijdige realisatie, binnen het
budget, mede bepalend was voor de keuze voor een Nederlands product, hadden de
dimensies tijd en geld voortdurende aandacht.
17. Wat was de reden voor de late betrokkenheid van het Marinebedrijf bij het
platformdeel?
De betrokkenheid van het Marinebedrijf in de instandhoudingvoorbereiding was voorzien bij
de installatie van de Sewaco-systemen en niet bij de activiteiten aan het platformdeel.
Aanvankelijk was de instandhoudingvoorbereiding voor het platform onderdeel van het
contract met DSNS. Tijdens het project bleek echter dat juist in deze fase ontwerpbesluiten
worden genomen en onderhoudsconcepten worden vormgegeven. Vanwege de gevolgen
voor de instandhoudingfase bleek de betrokkenheid van het Marinebedrijf voor toekomstig
onderhoud gewenst.
18. Wat zijn de verschillen tussen het project LCF en andere projecten op het
terrein van de ontwikkeling, het ontwerp en de bouw van defensieonderdelen m.b.t. de
samenwerking tussen defensieonderdelen, kennisinstituten en bedrijven?
Het onderscheid tussen de verschillende materieelprojecten hangt bijvoorbeeld samen met
het soort materieel (land-, zee- of luchtsystemen), de mogelijkheden voor internationale
samenwerking en de mogelijkheden een product al dan niet `van de plank' te kopen. Deze
factoren beïnvloeden de wijze waarop het project wordt uitgevoerd. Bij de bouw van
marineschepen heeft Defensie internationaal gezien een bijzondere rol. Naast behoeftesteller
is Defensie ook conceptueel ontwerper en draagt zij de risico's bij de integratie van de
systemen. Taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen Defensie, de
kennisinstituten en de industrie. Op deze wijze worden technische en financiële risico's zo
klein mogelijk gehouden.
Voor het LCF is in samenwerking met de industrie en de kennisinstituten een
scheepsontwerp en -bestek ontwikkeld. De industrie heeft het ontwerp gemaakt en heeft de
bouw vervolgens uitgevoerd. Defensie heeft het voorontwerp ontwikkeld en specificaties
opgesteld en zij beschikte over operationele- en onderhoudservaring en
bedrijfsvoeringconcepten.
Ook heeft Defensie het wetenschappelijke onderzoek begeleid. Ten slotte is de ontwikkeling
van het Sewaco-systeem, onder leiding van Defensie, in samenwerking met de industrie en
kennisinstituten uitgevoerd. Door het in eigen beheer ontwerpen en produceren van militair-
operationele software, kan Defensie zorgdragen voor de integratie van de verschillende
systemen.
19. Wat zijn de knelpunten bij de verwerving van extra reservedelen en aanvullende
technische en onderhoudsdocumentatie?
Het knelpunt bij de verwerving van extra reservedelen zijn de lange levertijden van een aantal
essentiële onderdelen. In een aantal gevallen is de levertijd meer dan twee jaar.
Aandachtspunt bij de aanvullende technische en onderhoudsdocumentatie is de nog te
leveren documentatie voor het kanon ten behoeve van het `groot' onderhoud. Inmiddels is het
contract met de leverancier gesloten en zal de documentatie tijdig beschikbaar zijn.
Daarnaast is aanvullende documentatie nodig voor de oplossing van storingen aan de
platforminstallaties. Vanwege kostenbesparingen is aanvankelijk afgezien van de verwerving
van stroomkringschema's. Omdat de praktijk heeft uitgewezen dat de huidige documentatie
voor de monteurs moeilijk toegankelijk is, zal voor een aantal systemen alsnog documentatie
worden ontwikkeld. Hierdoor zullen storingen in kortere tijd kunnen worden verholpen.