Datum 9 oktober 2009
Reactie rapport "Groene erfpacht in balans"
zitter,
In 2008 heb ik enige malen met uw Kamer van gedachten gewisseld over
Staatsbosbeheer, waarbij gesproken is over de erfpacht op de Waddeneilanden.
Punt van discussie was dat erfpachters op de Waddeneilanden, die met Staatsbosbeheer
een nieuw erfpachtcontract afsluiten, worden geconfronteerd met forse
stijgingen van de erfpachtcanon. Gesteld werd dat dit het toerisme op de Waddeneilanden
niet ten goede komt, waardoor de economische belangen op de Waddeneilanden
worden geschaad.
Naar aanleiding van de gedachtewisseling hierover met uw Kamer heb ik een
commissie, onder voorzitterschap van prof. mr. J. de Jong, ingesteld om mij te
adviseren over de vragen rond de erfpacht van Staatsbosbeheer op de Waddeneilanden.
Per brief van 1 juli 2008 heb ik u geïnformeerd over de instelling van en
opdracht aan deze commissie (Tweede Kamer 2007-2008, 29 659, nr. 28). In de
commissie zat een lid dat is voorgedragen door de erfpachters en ook een lid dat
is voorgedragen door de Waddengemeenten.
Op 28 mei 2009 heeft de commissie mij het rapport "Groene erfpacht in balans"
aangeboden. Ik heb u dit nog dezelfde dag toegezonden (Tweede Kamer, 2008-
2009, 29 659, nr.36). Bij deze aanbieding heb ik aangegeven na de zomer u mijn
reactie op het advies en de aanbevelingen van de commissie toe te zenden.
In deze brief ga ik in op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de
commissie De Jong en geef ik u mijn reactie hierop. Hierbij ga ik ook in op de
motie Snijder-Hazelhoff c.s., die de regering verzoekt er zorg voor te dragen dat
Staatsbosbeheer in overleg treedt met de betrokken gemeenten en met de
betrokken burgers om te komen tot teruggave van de gronden onder genoemde
voorzieningen en bebouwing (Tweede Kamer 2007-2008, 29 659 nr. 17). Ook ga
ik in op de motie Jacobi c.s., die de regering verzoekt om in de taakstelling van
Staatsbosbeheer de opdracht mee te geven dat Staatsbosbeheer er mede zorg
voor dient te dragen dat recreatie op de Waddeneilanden betaalbaar blijft
(Tweede Kamer 2007-2008, 29 659 nr. 24).
Opdracht aan de commissie
Mijn opdracht aan de commissie betrof de volgende vragen:
1. Wat is een redelijk canon-ingroei model wanneer een zittende erfpachter
van Staatsbosbeheer een nieuwe erfpachtovereenkomst met Staatsbosbeheer
aangaat?
2. Valt er een methodiek tot herziening van de marktconforme grondwaarde
te ontwikkelen, waarin op objectieve wijze de gerechtvaardigde belangen
van de erfpachters of de bijzondere omstandigheden in sommige gebieden
in de grondwaarde en canon worden verdisconteerd?
3. Welke standaardduur van de erfpachtcontracten, met een eventueel
daarbij behorend contractueel verlengingsregime, komt redelijkerwijs
tegemoet aan zowel de belangen van de erfpachters, als de belangen
van Staatsbosbeheer.
4. Zijn er gebiedsspecifieke omstandigheden aan te wijzen die de erfpachtsituatie
op de Waddeneilanden wezenlijk anders maken dan in andere
delen van Nederland?
Afwegingskader en afbakening
Het rapport van de commissie De Jong geeft antwoord op de gestelde vragen en
doet een reeks van aanbevelingen ten aanzien van de erfpachtsituatie bij Staatsbosbeheer.
Aangezien het erfpachtbeleid van Staatsbosbeheer in lijn is met dat
van de andere grote en kleine groene erfverpachters, kunnen de conclusies en
aanbevelingen van het rapport De Jong mogelijk gevolgen hebben voor de hele
sector. Mede vanuit deze optiek geef ik in deze brief mijn reactie op de conclusies
en aanbevelingen van het rapport. Daarna ga ik in op de specifieke situatie op de
Waddeneilanden.
In mijn reactie hanteer ik een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten
vormen voor mij het kader waarbinnen ik mijn reactie op de verschillende
conclusies en aanbevelingen geef.
· Ik vind het belangrijk dat er een goede balans bestaat in de belangen van
de erfpachters en de erfverpachters, zodat er een duurzame relatie kan
ontstaan tussen erfpachter en erfverpachter.
· Erfpacht is naar mijn mening een geschikt instrument om via erfpachtvoorwaarden
de belangen van natuur en landschap veilig te stellen. Er
moet daarbij, meer dan in het geval van stedelijke erfpacht, sprake zijn
van maatwerk. Dat vereist een goede communicatie tussen de betrokken
partijen.
· De regels van de vrije markt blijven onverkort van toepassing. Er mag
geen marktverstoring plaatsvinden. Staatsbosbeheer dient met zijn
erfpachtbeleid dan ook niet uit de pas te lopen met andere grote en kleine
erfverpachters in het buitengebied. Marktconformiteit is uitgangspunt,
conform de leidraad Staatssteun.
· Erfpachtcontracten zijn private afspraken, waarbij Staatsbosbeheer als
overheidsorganisatie gehouden is om de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht
te nemen. Het Burgerlijk Wetboek laat bij erfpacht partijen in hoge mate
vrij om afspraken te maken. Ik houd ook rekening in mijn afweging met
de liberaliseringstendens in huur en pacht.
· Ik vind het belangrijk dat er een goede constructieve samenwerking
bestaat tussen de Waddengemeenten en Staatsbosbeheer.
1. Het instrument erfpacht
De commissie De Jong behandelt in haar rapport het gebruik van het instrument
erfpacht. Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfverpachter de mogelijkheid geeft
om voorwaarden te verbinden aan het gebruik van de grond. Staatsbosbeheer
hanteert erfpacht en erfpachtvoorwaarden vanuit haar opdracht om zorg te
dragen voor natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatieve waarden. De
commissie is van mening dat "het genot" van de erfpachter door deze voorwaarden
wordt beperkt. De commissie is tegelijkertijd van mening dat de
erfpachtvoorwaarden van Staatsbosbeheer geen van alle uitzonderlijk zijn.
De commissie stelt dat de kern van de problemen wordt gevormd door een
stelselwijziging in de erfpacht die bij de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer is
ingezet en die ertoe leidt dat erfpachters bij heruitgifte veel meer canon moeten
gaan betalen.
Reactie
Ik ben van mening dat erfpacht een passend instrument is dat Staatsbosbeheer
ter beschikking staat om invulling te geven aan mijn opdracht om zorg te dragen
voor natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en om de maatschappij
nadrukkelijk te betrekken bij zijn terreinen. In de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer
staat de wettelijke taakopdracht van Staatsbosbeheer omschreven. Die
houdt in dat Staatsbosbeheer belast is met het beheer en behoud van gebieden
met potentiële natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke,
recreatieve, archeologische aardkundige of cultuurhistorische waarden. Door
middel van erfpacht kan Staatsbosbeheer voorwaarden stellen aan bijvoorbeeld de
bebouwing op en het gebruik van gronden van Staatsbosbeheer en wordt
Staatsbosbeheer in staat gesteld de noodzakelijke randvoorwaarden voor de
ontwikkeling van natuur en landschap voor de lange termijn te creëren.
In de canonsystematiek van Staatsbosbeheer is marktconformiteit steeds het
uitgangspunt geweest. De verzelfstandiging heeft op dat punt, anders dan de
commissie De Jong lijkt te stellen, geen wijzigingen gebracht.
Toen Staatsbosbeheer verzelfstandigde was het de expliciete wens van de
minister en van uw Kamer om het inkomstengenererend vermogen van
Staatsbosbeheer te vergroten. Staatsbosbeheer is hierin geslaagd. Dit blijkt ook
uit de recente evaluatie van Staatsbosbeheer "Ruimte in het bos" die ik recent
naar uw Kamer heb gezonden. (Tweede Kamer 2008-2009, 26 659 nr. 37). Ik
vind het van groot belang dat Staatsbosbeheer zelf een deel van haar eigen
inkomsten genereert. Daardoor wordt de inzet van publieke middelen beperkt. In
mijn opdracht geef ik echter geen taakstelling mee aan Staatsbosbeheer om een
bepaald budget via erfpacht te verkrijgen. Erfpacht wordt niet ingezet met als doel
om financiën te genereren. Voor Staatsbosbeheer is het een instrument om uitvoering
te geven aan de maatschappelijke wens om natuur en landschap in
Nederland in stand te houden en te ontwikkelen. Maar binnen dat kader vind ik
het wel van belang dat Staatsbosbeheer marktconform opereert en derhalve reële
canons berekent voor erfpacht.
2. Waarde-ontwikkeling op de Waddeneilanden
De commissie De Jong bespreekt in haar rapport de prijsontwikkeling van
recreatiewoningen, landelijk en op de Waddeneilanden. Op de Waddeneilanden
hebben de prijzen van recreatiewoningen, net als de rest van Nederland, een
sterke stijging vertoond. De commissie concludeert hierbij dat Staatsbosbeheer
geen misbruik heeft gemaakt van haar monopoliepositie.
Reactie
Ik vind dit een belangrijke constatering. Zeker van een publieke organisatie als
Staatsbosbeheer mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met haar positie omgaat.
Met tevredenheid stel ik vast dat de commissie De Jong ten aanzien van
Staatsbosbeheer die mening is toegedaan. In dit verband wil ik ook verwijzen
naar de uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden van 5 december 2007, LJN:
BB9762, inzake Staatsbosbeheer/Vereniging Terschellinger Erfpachters. In die
zaak heeft de rechtbank geconcludeerd dat Staatsbosbeheer redelijk en billijk
heeft gehandeld bij het vaststellen van de erfpachtcanon van het nieuwe contract.
Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 26 maart 2008 (Tweede Kamer
2007-2008, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1796).
Canonstijgingen komen voort uit de ontwikkeling van de waarde van het
onroerend goed en de grond waarop het gelegen is. Die is de afgelopen 30 jaar
aanzienlijk geweest en dat is op de Waddeneilanden niet anders geweest. Dat
erfpachters nu worden geconfronteerd met aanzienlijke hogere erfpachtcanons bij
periodieke canonherziening tijdens de looptijd van een contract of bij het afsluiten
van een nieuw contract is het rechtstreekse gevolg van deze waardestijging. Zulke
canonaanpassingen vinden bovendien niet jaarlijks plaats, maar gewoonlijk
slechts eenmaal per zes of tien jaar. Daardoor wordt bij een canonaanpassing de
grondwaardestijging van meerdere jaren verwerkt, wat kan leiden tot een grote
'canonsprong'.
3. Grondwaardebepaling
De commissie gaat in op verschillende methoden van grondwaardebepaling. De
commissie concludeert dat het bepalen van de waarde van de grond als basis voor
een nieuw vast te stellen erfpachtcanon geen eenvoudige opgave is. Er worden
verschillende grondwaardebepalingsmethoden vergeleken. De commissie oordeelt
dat ze alle hun eigen voordelen, maar ook tekortkomingen hebben. De commissie
is op dit punt ook niet unaniem. De WOZ-waarde wordt gezien als het meest voor
de hand liggende ankerpunt om de waarde te bepalen. Vervolgens adviseert de
commissie dat de waarde van de grond moet worden gedeprecieerd omdat
erfpacht minder in trek is dan eigen grond. De commissie geeft hiervoor een
drietal redenen:
· De erfpacht kent een begrenzing in de tijd. De contractperiode is
momenteel dertig jaar;
· De erfpachter is gebonden aan zijn gebouwde onroerende zaak waardoor
geen sprake is van een vrije marktsituatie;
· Beperkingen in het gebruik en beschikkingsmacht. Dit zit met name in de
landschappelijke toets die Staatsbosbeheer doet bij gewenste wijzigingen
door de erfpachter en beperkingen in de overdraagbaarheid van het recht.
De commissie concludeert dat door deze voorwaarden een reductie van de
erfpachtcanon gerechtvaardigd is. De commissie stelt een generieke depreciatie
van 40 procent voor van de vrije verkeerswaarde bij vol eigendom.
Voor het geval de erfpachter of erfverpachter het niet eens is met de grondwaardetaxatie
wordt er een driedeskundigentaxatie uitgevoerd. De commissie De
Jong beveelt aan dat de taxateur, die in eerste instantie heeft getaxeerd (op basis
waarvan een herzieningsvoorstel is gedaan) in principe niet participeert in de
driedeskundigentaxatie.
Reactie
Het gebruik van WOZ-waarde als één van de uitgangspunten voor de waardebepaling
vind ik een goede zaak. De WOZ-waarde wordt in het algemeen
beschouwd en geaccepteerd als een objectief en transparant middel om de grondwaarde
te bepalen.
Een depreciatie van 40 procent sluit naar mijn mening niet aan bij de realiteit van
de markt. Erfpacht en de erfpachtvoorwaarden kunnen door de erfpachter op zich
als een beperking worden gezien. De gebruiksvoorwaarden die aan de erfpacht
verbonden worden kunnen door de erfpachter weliswaar als een beperking worden
gezien, maar tegelijkertijd stel ik vast dat er ook waardevermeerderende
omstandigheden zijn, zoals bijvoorbeeld natuur in de nabijheid van de recreatiewoning.
De gevolgtrekking van deze constatering zie ik niet terug in het advies
van de commissie De Jong, terwijl dit een wezenlijk kenmerk is van de betreffende
recreatiewoningen op de Waddeneilanden en van de invulling van het begrip
marktconform.
Dit sluit ook aan bij de gangbare praktijk van de andere groene erfverpachters,
zoals het Rijksvastgoed en ontwikkelingsbedrijf (de voormalige dienst Domeinen
van het ministerie van Financiën), Natuurmonumenten en particuliere grondbezitters.
Ik ben van mening dat Staatsbosbeheer op dit punt niet uit de pas kan
en moet gaan lopen met andere groene erfverpachters. Ook zij hanteren een
canonsystematiek waarbij de erfpachtcanon wordt vastgesteld op basis van wat
de markt bereid is te betalen. Op grond van bovenstaande overwegingen kom ik
tot de conclusie dat de noodzaak om de grondwaarde in het kader van de vaststelling
van de erfpachtcanon te depreciëren in mijn ogen niet aanwezig is.
Ik zal Staatsbosbeheer vragen om de bestaande Taxatie-instructie van Staatsbosbeheer
beter te laten aansluiten bij wat de markt aangeeft. Ik kan mij vinden in
het advies om een eerder betrokken taxateur in principe niet te laten participeren
in de driedeskundigentaxatie.
4. Contractvoorwaarden
De commissie doet een reeks voorstellen op het gebied van de contractvoorwaarden,
zoals de lengte van de contracten, het canonpercentage, de mogelijkheid
tot afkoop en het hanteren van een vast tarief gedurende dertig jaar.
Wat betreft de duur van de erfpachtcontracten adviseert de commissie om van
dertigjarige, tijdelijke erfpacht over te gaan naar een voortdurende erfpacht met
tijdvakken van dertig jaar.
Met voortdurende erfpacht is de erfpachter na ommekomst van het tijdvak
verzekerd van het voortduren van zijn recht en hoeft alleen bij het vestigen van
de erfpacht overdrachtsbelasting betaald te worden. Ook geeft dit de erfpachters
het voordeel dat er gemakkelijker een hypotheek op is te vestigen.
De commissie De Jong adviseert tevens dat het canonpercentage kan worden
vastgesteld op basis van de gemiddelde rente van de afgelopen vijf jaar op 10-
jarige staatsobligaties vermeerderd met een toeslag van 0,75 procent. Tevens
adviseert de commissie om in de dertigjarige tijdvakken te werken met een vaste
canon voor dertig jaar en dus gedurende het tijdvak niet te indexeren op basis
van ontwikkelingen op de grondmarkt. Op dit punt is de commissie overigens niet
unaniem. Een van de leden van de commissie komt in het minderheidsstandpunt
tot een lager canonpercentage.
Verder adviseert de commissie ook om de mogelijkheid aan te bieden dat erfpachters
de canon kunnen afkopen.
De commissie adviseert ten slotte dat de erfpachter vrijelijk zou moeten kunnen
beslissen aan wie hij zijn erfpachtrecht overdraagt, waarbij wel het eerste recht
van koop van Staatsbosbeheer van toepassing zou moeten blijven.
Reactie
Naar mijn mening kleven er belangrijke bezwaren aan voortdurende erfpacht,
wanneer dit wordt vergeleken met erfpacht voor een bepaalde periode. De
belangrijkste daarvan is dat voortdurende erfpacht Staatsbosbeheer de mogelijkheid
ontneemt om periodiek te bezien of de voorwaarden nog passen bij de
nagestreefde natuur- en landschapswaarden. Deze mogelijkheid is voor Staatsbosbeheer
van wezenlijk belang gezien het doel waarvoor Staatsbosbeheer erfpacht
hanteert: de zorg voor natuur en landschap. De commissie noemt de
mogelijkheid dat de erfverpachter bij voortdurende erfpacht de erfpachtvoorwaarden
eenzijdig kan aanpassen na een periode van dertig jaar. Ik ben van
mening dat dit onvoldoende oplossing biedt, omdat de juridische mogelijkheden
tot aanpassing zeer gering moeten worden geacht.
Wanneer er sprake is van beëindiging van een erfpachtsituatie bij voortdurende
erfpacht, bijvoorbeeld vanwege noodzakelijke aanpassingen in het beheer van het
gebied, dan is er feitelijk maar één mogelijkheid: terugkoop van het erfpachtrecht
van de erfpachter. De erfpachter krijgt dan door de overheid een vergoeding
betaald voor een recht dat hij, of zijn rechtsvoorganger, voor niets heeft
verkregen van diezelfde overheid. Ik vind dat een onverantwoorde besteding van
publieke middelen.
Ten aanzien van de voorgestelde canonpercentages zie ik geen grote afwijking ten
aanzien van de huidige praktijk. In de huidige praktijk van Staatsbosbeheer wordt
overigens een iets lager rentepercentage gehanteerd dan door de commissie De
Jong wordt voorgesteld.
Het advies van de commissie om binnen de dertigjarige tijdvakken te werken met
een vaste canon voor dertig jaar kan betrokken worden op zowel voortdurende
erfpacht met tijdvakken van 30 jaar, als tijdelijke erfpacht voor 30 jaar.
In beide gevallen geldt dat na dertig jaar de canon opnieuw zal worden vastgesteld.
Wanneer dertig jaar geen indexatie heeft plaatsgevonden, is de kans
aannemelijk dat de erfpachters dan worden geconfronteerd met zeer grote
stijgingen. In feite ontstaat dan dezelfde discussie als nu. Ik vind dit in strijd met
mijn uitgangspunt dat er moet worden gewerkt aan een duurzame oplossing. Ook
is dit voorstel in strijd met mijn uitgangspunt van marktconformiteit. Bij een
stijgend prijsniveau zal een vaste canon gaandeweg de periode van 30 jaar
immers relatief steeds lager worden. Indexering is ook gebruikelijk in de markt. Ik
ben daarom ook van mening dat een vorm van indexering noodzakelijk is.
De overdraagbaarheid van erfpachtrechten is onder de huidige voorwaarden van
Staatsbosbeheer op drie manieren beperkt:
1. voorkeursrecht van koop voor Staatsbosbeheer;
2. toetsing van de voorgestelde nieuwe erfpachter;
3. actualisering canon.
De commissie stelt voor om het voorkeursrecht van koop te behouden. Dit lijkt
mij wenselijk en redelijk, ook omdat de erfpachter in zo'n geval een waardevergoeding
krijgt voor het erfpachtrecht en de opstallen.
In de huidige praktijk komt het zelden of nooit voor dat Staatsbosbeheer een
overdracht blokkeert vanwege de voorgestelde nieuwe erfpachter. Niettemin blijft
het naar mijn mening wenselijk dat Staatsbosbeheer niet een ongewenste partij
als erfpachter kan krijgen en dat dus deze toetsingsmogelijkheid blijft bestaan.
De reden waarom momenteel de eis van canonactualisering wordt gesteld, is met
name om te voorkomen dat door een te lage canon het erfpachtrecht zelf een te
hoge waarde krijgt. Die waarde kan dan door de zittende erfpachter bij de overdracht
worden verzilverd. De nieuwe erfpachter is daarvan financieel de dupe: hij
betaalt een te hoge prijs voor het erfpachtrecht en wordt bovendien bij de eerstvolgende
contractuele canonaanpassing alsnog geconfronteerd met een hogere
canon.
5. Differentiatie
De commissie adviseert om de mogelijkheid open te houden voor een
differentiatie in de erfpachtcanons, bijvoorbeeld als de erfpachters publieke doelen
dienen of bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemen. Genoemd
worden bijvoorbeeld biologische boeren of ecologische campings. Dit kan ook het
geval zijn bij ondernemingen die belangrijk zijn voor de locale economie.
Reactie
Ik vind het niet tot de opdracht aan Staatsbosbeheer behoren om bepaalde
activiteiten te stimuleren door middel van lagere erfpachtcanon. Voor bijvoorbeeld
biologische boeren en ecologische campings zijn er andere subsidiemogelijkheden,
zoals de subsidieregelingen op het gebied van biologische landbouw.
De suggestie van de commissie gaat ook over gronden in erfpacht bij overheden
en overheidsbedrijven die publieke doelen dienen, zoals zwembaden en
sportvelden. In deze gevallen is de marktwaarde van het object vaak laag
waardoor Staatsbosbeheer al voorziet in een relatief lage erfpachtcanon.
Maatwerk, zoals voorgesteld door de commissie is wat dit betreft in feite al de
praktijk van Staatsbosbeheer. In verband hiermee zal ik Staatsbosbeheer vragen
om nog meer aandacht te schenken aan het inschakelen van de juiste,
gespecialiseerde deskundigheid voor de verschillende soorten vastgoed.
6. Overgangsmaatregelen
De commissie gaat in op overgangsmaatregelen voor die gevallen waarin een
erfpachtcontractperiode is beëindigd en een nieuw erfpacht wordt afgesloten.
Voorgesteld wordt dat er een canon-ingroeiregeling wordt ingevoerd die
uiteindelijk leidt tot betaling van de volle herberekende canon in het vijfde jaar.
Tevens adviseert de commissie om een drempel in te bouwen, waardoor bij
minimaal een verdrievoudiging van de canon, een beroep op de toepassing van de
canon-ingroeiregeling kan worden gedaan.
De commissie adviseert een conversieregeling waardoor zittende erfpachters
tijdens de looptijd van hun contract een nieuw erfpachtcontract kunnen aangaan
op basis van de nieuwste algemene erfpachtvoorwaarden.
Reactie
Voor recreatiewoningen vind ik het idee van een canon-ingroeiregeling
sympathiek. Ik zal Staatsbosbeheer vragen om een redelijke canon-ingroeiregeling
uit te werken en te implementeren op basis van de voorstellen van de
commissie. Deze canon-ingroeiregeling kan zowel bij heruitgifte als bij periodieke
canonherziening tijdens de looptijd van een erfpachtcontract van toepassing zijn.
Doordat de canon-ingroeiregeling ook van toepassing is op de periodieke canonherzieningen
is een conversieregeling voor zittende erfpachters naar mijn mening
niet meer nodig.
Deze aanpassingen en de eerder genoemde wijzigingen ten aanzien van de erfpachtcanonbepaling
worden verwerkt in de Taxatie-instructie van Staatsbosbeheer.
Ook voor de Taxatie-instructie geldt dat deze van toepassing kan zijn bij
taxaties voor heruitgifte zowel als bij taxaties voor periodieke canonherziening
tijdens de looptijd van een erfpachtcontract. Ook zittende erfpachters kunnen daar
dus gebruik van maken.
7. Positie van de Waddeneilanden
De commissie heeft zich gebogen over de vraag of er gebiedsspecifieke
omstandigheden zijn aan te wijzen die de erfpachtsituatie op de Waddeneilanden
wezenlijk anders maakt dan op het vaste land. Deze heeft de commissie niet
kunnen vaststellen. De commissie heeft zich niet competent gevoeld om een
uitspraak te doen over de positie van de Waddeneilanden in zijn algemeenheid.
Wel geeft de commissie aan dat er sprake is van een bijzondere relatie tussen
Staatsbosbeheer en de Waddeneilanden en dat die door beide partijen ook wordt
erkend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bereidheid van Staatsbosbeheer om samen
met de Waddengemeenten te komen tot een gezamenlijke agenda voor een
duurzame (recreatieve) ontwikkeling. De commissie acht het wenselijk dat aan die
gezamenlijke agenda zo spoedig mogelijk uitvoering wordt gegeven.
De commissie vindt het voor de hand liggen dat het rijk hierbij betrokken is.
Op de Waddeneilanden is toerisme een belangrijke inkomstenbron. De Waddengemeenten
hebben zorgen over de leefbaarheid op de eilanden. Nu wordt 50%
van de huisjes op Terschelling en 70-80% van de huisjes op Vlieland verhuurd.
Een groot deel van deze accommodatie staat op erfpachtgrond. Ook voor Texel
geldt dat een belangrijk deel (30%) van de bedden op erfpachtgrond staat. Op de
Waddeneilanden bestaat de angst dat de stijging van de tegenprestatie voor de
erfpachtgrond in de toeristische sector (verhuur van recreatiewoningen en hotelbedden)
ertoe leidt dat deze voor de economie van de Waddeneilanden belangrijke
sector wordt bedreigd.
De commissie De Jong geeft aan dat het voor de hand ligt om niet-natuurgerelateerde
gronden, die niet direct aan de natuur grenzen aan de desbetreffende
gemeente over te dragen.
Reactie
De economie op de Waddeneilanden is voor een belangrijk deel afhankelijk van
recreatie en toerisme als inkomstenbron. Wat dat betreft heeft Staatsbosbeheer
alles in huis om potentieel een heel goede partner te zijn voor de Waddengemeenten.
Immers, natuurgerichte recreatie is een wezenlijk onderdeel van
mijn opdracht aan Staatsbosbeheer.
Om die reden heb ik Staatsbosbeheer gevraagd met de Waddengemeenten te
werken aan een gezamenlijke sociaal-economische ontwikkelingsagenda. De
eerste gesprekken tussen Staatsbosbeheer en de Waddengemeenten hebben al
plaatsgevonden. In mijn opdracht zal ik Staatsbosbeheer de ruimte geven om te
investeren in het natuurgerichte recreatieaanbod op de Waddeneilanden. Ik zie dit
als invulling van de motie Jacobi c.s., die de regering verzoekt om in de taakstelling
van Staatsbosbeheer de opdracht mee te geven dat Staatsbosbeheer er
mede zorg voor dient te dragen dat recreatie op de Waddeneilanden betaalbaar
blijft (Tweede kamer 2007-2008, 29 659 nr. 24).
Een ander onderdeel van deze sociaal economische agenda is de overdracht van
niet-natuurgerelateerde gronden. De commissie De Jong geeft aan dat het voor de
hand ligt om niet-natuurgerelateerde gronden, die niet direct aan de natuur grenzen
aan de desbetreffende gemeente over te dragen. Blijkens de context gaat het
om gronden waarvan het grondgebruik de publieke doelen dient. Staatsbosbeheer
gaat hiermee aan de slag, waarbij de facto per geval wel overeenstemming moet
worden bereikt over de zakelijke voorwaarden. Dit zie ik als invulling van de motie
Snijder-Hazelhoff c.s. (Tweede kamer 2007-2008, 29 659 nr. 17).
Tot slot
Staatsbosbeheer verkeert op de Waddeneilanden in een bijzondere positie. Gezien
de opdracht van Staatsbosbeheer op het gebied van natuur, landschap en
recreatie is zij als geen ander een belangrijke speler op de Waddeneilanden. Een
positie, die van Staatsbosbeheer vraagt om zorgvuldig te opereren en
communiceren. Het rapport De Jong geeft voor mij geen reden om het huidige
erfpachtstelsel fundamenteel aan te passen. Wel stel ik op onderdelen
aanpassingen voor.
Hiermee en met de ontwikkelingsagenda hoop ik dat er een betere en duurzamere
samenwerking van Staatsbosbeheer met de Waddengemeenten tot stand komt.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit