informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen > Bijlage >
Bijlage bij Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe
Commissievoorstellen
Bijlage bij Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe
Commissievoorstellen
Kamerbrief | 9 oktober 2009
Fiche 1: Mededeling inzake eCall
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees
Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het
Comité van de Regio's `eCall: tijd voor implementatie'
Datum Commissiedocument: 21 augustus 2009
Nr. Commissiedocument: COM (2009) 434
Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198537
Nr. Impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Intermodaal Transport. De
planning van de behandeling door de Raad is niet bekend.
Eerstverantwoordelijke Ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties
2. Essentie voorstel
In de voorliggende mededeling stelt de Europese Commissie dat de
invoering van de pan-Europese dienst voor noodoproepen vanuit
voertuigen, `eCall', aanzienlijke vertraging oploopt en dat er te
traag vooruitgang wordt geboekt. De essentie van de dienst eCall is
dat een voertuig bij een ernstig ongeval zich in verbinding stelt met
de 112-centrale en essentiële gegevens doorstuurt, zoals
locatie-informatie, schade aan de auto en aantal inzittenden.
Daarnaast zal er ook automatisch een voice-verbinding gemaakt worden
tussen de hulpdienst en de chauffeur.
Geschat wordt dat eCall, wanneer volledig geïmplementeerd, het aantal
verkeersdoden in Europa jaarlijks kan doen dalen met 2500 (in 2008
vielen er in Europa 39.000 dodelijke verkeersslachtoffers), de ernst
van de verwondingen kan verminderen, voor de maatschappij belangrijke
besparingen inzake gezondheidszorg en andere kosten kan opleveren en
het menselijk lijden kan verminderen. Aanvankelijk diende eCall in
2009 operationeel te zijn, maar de Europese Commissie richt zich nu op
2014. Vanaf dat jaar moeten alle voertuigen klaar zijn voor eCall.
Deze mededeling is bedoeld om de EU-instellingen te informeren over de
geboekte vooruitgang en nieuwe maatregelen voor te stellen om
effectief te beginnen met de implementatie van eCall in Europa. Om een
oplossing te vinden voor de huidige impasse overweegt de Commissie
drie mogelijke beleidsopties: 1) geen interventie en de introductie
aan de marktkrachten overlaten; 2) ondersteunen van vrijwillige
introductie door de industrie of 3) verplichte introductie via
regelgeving.
In haar mededeling stelt de Commissie maatregelen voor om eCall
daadwerkelijk vrijwillig te introduceren in Europa. Indien deze
vrijwillige benadering eind 2009 niet resulteert in de invoering van
de dienst eCall in Europa, is de Commissie voornemens in 2010 nieuwe
regelgevende maatregelen te nemen om het eCall-systeem standaard in
nieuwe voertuigen met typegoedkeuring in Europa te doen installeren,
om de kosten van de systemen te verminderen en ervoor te zorgen dat
het in alle Europese landen wordt ingevoerd.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en
regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige
Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en
proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie stelt een vrijwillige benadering voor om de pan-Europese
eCall-dienst daadwerkelijk in Europa te introduceren. Het betreft de
volgende maatregelen:
* De Commissie, de lidstaten en alle andere belanghebbenden
ondersteunen actief de werkzaamheden van het Europees platform
voor de implementatie van eCall en de werkgroepen daarvan, om te
zorgen voor de tijdige invoering van alle definities, richtsnoeren
en goede praktijken.
* De Commissie lanceert samen met de lidstaten en de andere
belanghebbenden gecoördineerde bewustmakingscampagnes om het
begrip en de vraag naar de dienst te verhogen.
* De lidstaten, de PSAP (Public Service Answering Point)
organisaties, de auto- en telecommunicatie-industrie voeren samen
met de belanghebbenden proefprojecten uit.
In de mededeling geeft de Commissie aan dat, als eind 2009 geen
aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de invoering
van eCall, zij voornemens is in 2010 de volgende
regelgevingmaatregelen te nemen:
* Een tot de lidstaten gerichte aanbeveling betreffende de
transmissie van eCalls door mobiel-netwerkexpolitanten, met
inbegrip van de gegevens vanuit de systemen aan boord naar de
PSAP's;
* Een voorstel voor een verordening in het kader van de wetgeving
inzake typegoedkeuring voor voertuigen voor de verplichte
introductie van het eCall-systeem in nieuwe voertuigen met
typegoedkeuring in Europa;
* Beoordeling van een eventuele regelgevende maatregel voor de
noodzakelijke modernisering van de PSAP-infrastructuur die nodig
is voor de correcte ontvangst en behandeling van eCalls. De
daaruit resulterende verordening, die de lidstaten verplicht de
noodzakelijke maatregelen te nemen voor de implementatie van
eCall, zal gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het Europese
platform voor de implementatie van eCall.
In de toekomst gepresenteerde concrete voorstellen voor wet- en
regelgeving zullen, zoals gebruikelijk via de reguliere nationale
trajecten, worden beoordeeld op subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit: Voor zover nu een oordeel kan worden gegeven over de
subsidiariteit luidt het oordeel positief. Voor het verkeer bestaan er
geen landsgrenzen en voor het succes van de pan-Europese eCall-dienst
is het noodzakelijk dat eCall ingevoerd is in alle landen van de EU.
Standaardisatie en coördinatie op Europees niveau is daarvoor
essentieel.
Proportionaliteit: Deels positief (wat betreft de vrijwillige
maatregelen) en deels negatief (wat betreft voorstellen voor nieuwe
wet- en regelgeving). De maatregelen worden nu vrijblijvend beschreven
en worden bijgevolg door Nederland onderschreven. De strekking en de
implementatietermijn van de nieuwe wet- en regelgeving is echter nog
onduidelijk en de gevolgen van de implementatie zullen ingrijpend
zijn. In de toekomst gepresenteerde concrete nieuwe voorstellen voor
wet- en regelgeving zullen, zoals gebruikelijk, via de reguliere
nationale procedures worden beoordeeld op proportionaliteit.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De consequenties zijn nog niet bekend. De mededeling bevat geen
informatie over extra financiële, personele en administratieve
consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of
bedrijfsleven en burger voor de voorgestelde maatregelen. In de
toekomst gepresenteerde concrete voorstellen voor wet- en regelgeving
zullen, zoals gebruikelijk via de reguliere nationale procedure,
worden beoordeeld op kosten en baten.
Het invoeren van eCall, waartoe al in 2005 is besloten, heeft
uiteraard wel financiële gevolgen voor de rijksoverheid, het
bedrijfsleven en de burger. De kosten voor de rijksbegroting zijn nu
nog niet bekend. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels
budgetdiscipline.
Vanaf 2009 wordt de eCall-techniek ook in enkele typen nieuwe auto's
ingebouwd. Inbouw wordt begroot op EUR150,- per auto. Er is geen
verplichting tot inbouw. De kosten voor burgers en bedrijven (geschat
wordt dat niet meer dan 200.000 automobilisten eCall inbouwen)
bedragen naar schatting in totaal EUR30.000.000,-.
EU-berekeningen uit 2005 suggereren dat Europees breed de financiële
baten (EUR26 miljard) vooral uit lagere medische kosten en minder
filevorming bestaan. De kosten (EUR4,55 miljard) liggen lager en
bestaan vooral uit het inbouwen van de apparatuur in de auto's en
aanpassen van de 112-structuur.
4. Nederlandse positie over de mededeling :
Nederland steunt het eCall initiatief van de Commissie. Het verkorten
van de tijd tussen melding van ongevallen en de aankomst van
hulpdiensten ter plaatse bevordert de verkeersveiligheid en de
doorstroming op de wegen en verbetert de hulpverlening aan burgers.
Via deze mededeling worden de lidstaten aangezet tot het effectief
implementeren van de dienst eCall in Europa. Nederland hoopt dat de
voorgestelde maatregelen het gewenste resultaat opleveren, maar stelt
vast dat dit zeer afhankelijk is van de inspanningen van de
automobielfabrikanten en de aanbieders van mobiele telefonie.
Nederland heeft op 8 november 2007 het Memorandum van Overeenstemming
over eCall (eCall-MvO) ondertekend. De Nederlandse 112-infrastructuur
is in technische zin aangepast waardoor de 112-centrale geschikt is
voor de ontvangst van eCall oproepen. In organisatorische zin moeten
er nog aanpassingen gemaakt worden, zoals de doorschakeling van eCall
berichten naar de regionale meldkamers. Slechts in enkele typen auto's
(o.a. van BMW en Volvo) is de eCall-techniek ingebouwd. Nederland is
van mening dat het ontbreken van gelijktijdige actie door alle
belanghebbenden, met name de auto-industrie, de
mobieletelecommunicatie-exploitanten, de nooddiensten en de lidstaten,
een reële hindernis is bij de implementatie van eCall.
Nederland vindt het opmerkelijk dat de Commissie in de mededeling
stelt dat zij voornemens is in 2010 regelgevingmaatregelen te nemen,
indien tegen eind 2009 geen aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Dit
terwijl in deze mededeling door de Commissie eerst aangegeven wordt
dat ze drie mogelijke beleidsopties overweegt om de huidige impasse te
doorbreken, te weten een optie om niet te interveniëren, een
vrijwillige benadering en een regelgevende benadering. De Commissie
wil kennelijk minder dan een jaar wachten op de vrijwillige
benadering. Deze periode is veel te kort om het effect van deze
benadering te beoordelen.
De strekking en de implementatietermijn van de nieuwe wet- en
regelgeving is nog onduidelijk. De gevolgen van de implementatie zijn
op dit moment niet volledig te beoordelen maar bepaalde vraagstukken
zullen hierbij nog opgelost moeten worden, zoals de doorzetting van
eCall-berichten naar de regionale meldkamers en
hulpverleningsdiensten, de gevolgen voor de voorraad mobiele
telefoonnummers, het privacy aspect en de handelsbarrière voor
autoproducenten van buiten de Europese Unie.
Nederland steunt de vrijwillige benadering van de Europese Commissie
voor de invoer van de dienst eCall in Europa. Hoewel Nederland nieuwe
wet- en regelgeving op Europees niveau nu onwenselijk vindt, ziet
Nederland in dat, indien de gewenste, vrijwillige inspanningen van de
lidstaten achterwege blijven of slechts gedeeltelijk worden
ondernomen, te zijner tijd Europese wet- en regelgeving nodig is om de
pan-Europese dienst eCall tot een succes te maken. Nederland erkent
dat de verkeersveiligheid voor Nederlandse burgers die deelnemen aan
het verkeer in andere lidstaten het belangrijke voordeel is van de
verplichte introductie van de dienst eCall in Europa. In de toekomst
gepresenteerde concrete nieuwe voorstellen voor wet- en regelgeving
zullen, zoals gebruikelijk, via de reguliere nationale procedures
worden beoordeeld op proportionaliteit.
Fiche 2: Beschikking betreffende toetreding EU tot COTIF
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Beschikking van de Raad betreffende de sluiting door
de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de
Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale
spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het
protocol van Vilnius van 3 juni 1999
Datum Commissiedocument : 31 augustus 2009
Nr. Commissiedocument : COM (2009) 441
Prelex :
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0441:FI
N:NL:PDF
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board :
Niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Transport, Transportraad
(behandeling volgt naar verwachting in Transportraad december)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie:
a) Rechtsbasis: Artikel 71 en 300 (2) en (3) EG Verdrag
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde
meerderheid en raadpleging.
c) Comitologie: (Raad wordt geadviseerd door speciaal comité tijdens
onderhandelingen, maar in de praktijk treedt de raadswerkgroep
transport als zodanig op)
2. Samenvatting BNC-fiche
Dit voorstel betreft een herziening van het eerder uitgebrachte
voorstel van 23 januari 2002 (zie ook eerdere BNC fiche uit 2002). Het
voorstel beoogt de toetreding van de gemeenschap tot het COTIF verdrag
mogelijk te maken. Op deze wijze kan de gemeenschap effectief optreden
wanneer er sprake is van een exclusieve bevoegdheid, doordat zij de
stemrechten van de lidstaten in de relevante OTIF vergaderingen kan
overnemen. Volgens artikel 155 is de gemeenschap bevoegd voor de
technische harmonisatie op het gebied van vervoer. Op spoorgebied
heeft dit geleid tot een aantal richtlijnen, welke deels dezelfde
bevoegdheden behelzen als de regelgeving van de OTIF.
Nederland acht het belangrijk dat het toetredingsdossier spoedig wordt
afgerond. Met name de rechtszekerheid in de (internationale)
spoorsector en de samenwerking tussen de OTIF, de gemeenschap en de
lidstaten is hier bij gebaat. Juist waar het gaat om veiligheid dienen
de internationaalrechtelijke kaders zo helder mogelijk vast te liggen.
Reeds lange tijd zijn de Commissie en de Secretaris-Generaal van de
OTIF in onderhandeling, hetgeen onlangs tot een
concept-toetredingsovereenkomst heeft geleid. Met name de hierbij
voorgestelde coördinatieprocedures zullen nog kritisch moeten worden
bezien op de mate waarin de Nederlandse invloed gewaarborgd blijft.
3. Samenvatting voorstel
Dit voorstel betreft een herziening van het eerder uitgebrachte
voorstel van januari 2002. Het bevat de resultaten van de
onderhandelingen die sindsdien zijn gevoerd tussen de Europese
Commissie en de Secretaris-Generaal van de OTIF. Tussen deze partijen
is onlangs een concrete toetredingsovereenkomst overeengekomen, welke
als bijlage bij het besluit is gevoegd. Het belangrijkste uitgangspunt
hierin is, dat bij besluiten waarbij de gemeenschap een exclusieve
bevoegdheid heeft, de gemeenschap de stemrechten van haar lidstaten
zal overnemen. Tevens is het voorstel nader gepreciseerd voor wat
betreft de omschrijving van het relevante acquis en de te hanteren
coördinatieprocedures voor de inbreng van de gemeenschap en haar
lidstaten in de OTIF vergaderingen en comités. Een cruciaal punt in de
onderhandelingen tussen OTIF en EU vormde het aanpassen van een
drietal bijlagen van het COTIF verdrag aan het EU-recht, om iedere
juridische incompatibiliteit te vermijden. Deze drie bijlagen, het CUI
(regelen m.b.t. aansprakelijkheid), het APTU (regelen m.b.t.
technische normen) en het ATMF (regelen m.b.t. technische toelating),
zijn om deze reden al sinds juli 2006 door Nederland buiten werking
gesteld na een verzoek daartoe van de Europese Commissie. 1 Bij
toetreding zal de gemeenschap eveneens een voorbehoud maken voor wat
betreft de toepassing van deze bijlagen, dit voorbehoud vormt een
andere bijlage van het besluit.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en
proportionaliteitsoordeel
1. Bevoegdheid: De Commissie is bevoegd namens de Gemeenschap
akkoorden te sluiten op het gebied van vervoer op basis van
Artikel 71 en 300 (2) en (3)
2. Functionele toets
* Subsidiariteit: positief
* Proportionaliteit: positief
* Onderbouwing: Het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
zijn t.o.v. 2002 niet gewijzigd. Toetreding van de EG tot OTIF
biedt de mogelijkheid effectiever op te treden in OTIF. Daarbij is
de rechtszekerheid in de internationale spoorsector en de
samenwerking tussen de OTIF, de gemeenschap en de lidstaten gebaat
bij de toetreding. Toetreding van de EG tot OTIF heeft geen
gevolgen voor de huidige bevoegdheid van Commissie en Raad. De
nieuwe bepalingen t.a.v. de stemrechten van de lidstaten en de te
hanteren coördinatieprocedure creëren een goede balans tussen
participatie van de Europese Gemeenschap in OTIF en de invloed van
de lidstaten op besluiten in OTIF.
3. Nederlands oordeel
Nederland is van mening dat er een goede balans bestaat tussen de
bevoegdheden van de Commissie en de Raad inzake de uitvoering van deze
beschikking. Nederland acht het wel van belang dat de invloed van
lidstaten voldoende is gewaarborgd.
5. Implicaties financieel
1. Consequenties EG-begroting
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de EU-begroting.
2. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/
of decentrale overheden
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor rijksoverheid en/of
decentrale overheden.
3. Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en
burger
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor bedrijfsleven en
burger
4. Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Het voorstel heeft geen invloed op de administratieve lasten voor de
rijksoverheid of de decentrale overheden
5. Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft geen invloed op de administratieve lasten voor
bedrijfsleven en burger
6. Implicaties juridisch
1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of
sanctionering beleid
N.v.t.
2. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en
kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij
verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
N.v.t.
3. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
N.v.t.
b) Handhaafbaarheid
N.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt
In 2002 is de positie ingenomen dat Nederland voorstander is van een
spoedige toetreding van de Europese Unie tot de OTIF. De
ontwikkelingen sinds die tijd maken dat deze positie nog sterker kan
worden ingezet. Met dit besluit wordt de praktijk geformaliseerd dat
er een gecoördineerd EU standpunt wordt ingenomen in de OTIF bij een
exclusieve competentie van de EU. Dit versterkt een effectief optreden
van de gemeenschap in deze gevallen. Met het aanpassen van de bijlagen
van het COTIF, dat onlangs is afgerond, is er duidelijkheid ontstaan
over de verhouding tussen EU-recht en COTIF-recht. Tevens is hiermee
duidelijk geworden welke rol de OTIF zal spelen op het gebied van de
technische normen voor spoorverkeer tussen EU landen en niet-EU landen
van de organisatie. Dit is het belangrijkste punt waarop de
bevoegdheden van beide organisaties elkaar overlappen. Daarnaast is
het van belang voor de actoren in de spoorwegsector dat deze nieuwe
regelgeving zo snel mogelijk in werking treedt. Op deze manier neemt
de rechtszekerheid toe. Juist omdat het hier ook om
veiligheidsregelgeving gaat is het van belang dat de
internationaalrechtelijke kaders helder zijn vastgelegd. Ook zal de
duidelijkheid omtrent de wederzijdse bevoegdheden, zoals die in de
toetredingsovereenkomst is beschreven, de samenwerking tussen de beide
organisaties naar verwachting verder verbeteren.
Niettemin is het van belang dat de inbreng van Nederland geborgd is,
met name in gevallen waarin er een exclusieve competentie is. Zo zal
Nederland onder meer waken voor voldoende invloed aangaande de
veiligheidsregelgeving. Het voorstel voor de in dat geval te volgen
coördinatieprocedure, dat in de bijlage van het voorstel is opgenomen,
dient dan ook zorgvuldig te worden bezien. Met name ook op het punt
hoe deze de bestaande coördinatiepraktijk zal veranderen. Nederland
kan vooralsnog wel instemmen met de hoofdlijn ervan, dat in de
genoemde drie vakcomité's (Transport of dangerous goods, Development
of the Community's railways, Rail safety and interoperability) tot een
afgestemd standpunt wordt gekomen. De afgelopen jaren is dit een
werkbare procedure gebleken.
Fiche 3: Mededeling inzake het communautaire innovatiebeleid
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Herziening van het communautaire innovatiebeleid in
een veranderende wereld
Datum Commissiedocument: 2 september 2009
Nr. Commissiedocument: COM(2009) 442 definitief
Pre-lex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198548
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board :
n.v.t.
Behandelingstraject Raad : In de Raad voor Concurrentievermogen van
december worden raadsconclusies voorzien.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken
2. Essentie voorstel
Deze mededeling geeft allereerst een overzicht van bestaand beleid.
Dit is gegroepeerd onder: betere randvoorwaarden; aanzwengeling van
een frequentere en snellere introductie van innovatieve producten en
diensten op de markt; tot stand gebrachte synergie; meer financiële
steun voor onderzoek en innovatie. De Commissie constateert in haar
overzicht dat milieu gerelateerde Europese instrumenten (zoals
Emission Trading Scheme) in belangrijke mate bijdragen aan innovatie
in het algemeen, en innovatie voor milieudoelen (kortweg:
eco-innovatie) in het bijzonder.
De mededeling doet verder verslag van de lessen en uitdagingen voor de
toekomst. De uitdaging is om de knelpunten in de randvoorwaarden voor
ondernemers weg te werken. De beschreven knelpunten zijn bekend: de
interne markt, het wettelijk kader voor bescherming intellectueel
eigendom en de risicokapitaalmarkt zijn nog onvolledig;
normalisatieproces kan beter gesynchroniseerd met
onderzoeksresultaten; de kennisdriehoek bedrijfsleven, onderwijs en
onderzoek moet worden versterkt; en innovatiebevorderende
infrastructuur ontbreekt. Een tweede uitdaging is om de coördinatie op
EU niveau en tussen EU en lidstaten (nationaal, regionaal) te
verbeteren, meer samenhang aan te brengen en procedures te
vereenvoudigen.
De Commissie concludeert dat innovatie terecht erkend is als motor
voor een welvarende toekomst en dat een sterk partnerschap nodig is om
tot meer gerichte en beter gecoördineerde maatregelen te komen. De
Commissie is van plan een Europese innovatiewet voor te stellen in het
voorjaar van 2010 als onderdeel van de Europese hervormingsagenda en
met duurzame ontwikkeling als grondslag.
Samen met deze mededeling is een vijftal stafdocumenten verschenen
waarmee de analyse van de Commissie wordt onderbouwd 2 .
2. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en
regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het
voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling,
subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de
financiële gevolgen in?
Ja, de Commissie kondigt aan in het voorjaar 2010 een "Europese
innovatiewet" (European Innovation Act) te zullen presenteren, met
daarin voorstellen om het innovatiebeleid te versterken. Verder bevat
deze mededeling een overzicht van bestaand beleid en zet de
uitdagingen uiteen voor Europa die de Commissie ziet. De aangekondigde
"Innovation Act" zou net als de "Small Business Act" een samenhangend
beleidskader moeten gaan bieden en zal maatregelen bevatten om het
innovatievermogen van Europa te versterken. De Commissie heeft
aangegeven dat deze "Act" zelf geen wetgevend karakter zal hebben. Wel
kan het zijn dat de Commissie om bepaalde knelpunten aan te pakken in
de "Innovation Act" aankondigt dat zij bestaande wetgeving wil
aanpassen of nieuwe wetgeving wil introduceren. Indien dit het geval
is zal zij hiervoor afzonderlijke wetgevingsinstrumenten (richtlijnen
of verordeningen) presenteren.
Nederland staat overigens negatief tegenover het gebruik van het woord
"Act" voor beleidsinitiatieven van de Europese Commissie. Dit zaait
verwarring over de status en de juridische werking van het voorstel
van de Commissie. Dit zal onder de aandacht van de Commissie worden
gebracht.
Bij het innovatiebeleid kent de Gemeenschap een met de lidstaten
gedeelde bevoegdheid.
Subsidiariteit: positief. Nederland vindt het belangrijk dat Europa
effectief anticipeert op mondiale ontwikkelingen en is in beginsel
voorstander van internationale samenwerking op het gebied van
wetenschap en technologie. Daarnaast erkent Nederland de toegevoegde
waarde van Europese programma's voor kennis en innovatie en bepleit
dat, naast de nationale middelen die beschikbaar zijn, het budget voor
kennis en innovatie binnen het volgende financiële meerjarenkader van
de EU wordt geïntensiveerd.
De proportionaliteit ten aanzien van de mededeling is positief, er kan
echter nog geen oordeel gevormd worden ten aanzien van de
proportionaliteit van de aangekondigde initiatieven zoals de
Innovation Act.
De Commissie doet in deze mededeling geen voorstel met financiële
gevolgen voor de Nederlandse begroting of het EU budget.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Evenals de Commissie onderschrijft de Nederlandse overheid het belang
van kennis en innovatie voor het versterken van de concurrentiekracht
en duurzame welvaartsgroei. Het streven naar een `European Innovation
Act' dat de toekomstvisie voor innovatie vormt zou wat Nederland
betreft dan ook een goede aanvulling moeten vormen op de ERA-vision
2020 (de toekomstvisie voor de Europese onderzoeksruimte), de
EU-samenwerking op het terrein van Onderwijs en Opleiding (het ET2020
werkprogramma van de Raad) en het pan-Europese Bologna proces gericht
op verdere invulling van de Europese Hoger Onderwijsruimte (EHEA 2020)
en bijdragen aan de opvolger van de Lissabonstrategie na 2010.
Nederland vindt het belangrijk dat Europa effectief anticipeert op
mondiale ontwikkelingen en is in beginsel voorstander van
internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en
technologie. Wetenschappelijk onderzoek is van nature internationaal
van karakter. Kennis en innovatie spelen een belangrijke rol bij het
realiseren van duurzame welvaartsgroei en het vinden van oplossingen
voor grote, grensoverschrijdende, maatschappelijke uitdagingen. Tegen
deze achtergrond is het EU-kaderprogramma al opengesteld voor partners
uit derde landen en gelden gunstigere condities voor deelname vanuit
ontwikkelingslanden. Het is van belang dat dit niet blijft steken bij
louter onderzoeksparticipatie, maar dat daadwerkelijk meer toegang
tot, en toepassing van, Europese kennis in ontwikkelingslanden wordt
bewerkstelligd, met name gericht op innovaties die aan genoemde
uitdagingen het hoofd kunnen bieden.
Met betrekking tot concurrentiekracht moet wat Nederland betreft meer
nadruk worden gelegd op waardecreatie uit kennis. Hierop blijft de EU
achter bij andere landen/regio's. Het is daarvoor allereerst van
belang om de randvoorwaarden op orde te brengen. Hierbij wordt o.a.
gedacht aan verbetering van de werking van de interne markt in de
praktijk, beperking van de administratieve lasten, verbetering van de
risicokapitaalmarkt en beschikbaarheid kapitaalfinanciering en een
goede bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Nederland
onderschrijft de noodzaak verbeteringen aan te brengen in het
bestaande gefragmenteerde stelsel van intellectueel eigendomsrechten,
in het bijzonder door de introductie van het Gemeenschapsoctrooi,
gepaard met een Europees stelsel van octrooirechtspraak. Nederland zal
het belang van "dynamische normstelling" of "voortschrijdende
normstelling" 3 voor innovatie in het algemeen en eco-innovatie in het
bijzonder benadrukken. Waar nieuwe regelgeving noodzakelijk geacht
wordt, mag deze innovatie niet in de weg staan maar moet bovendien
bijdragen aan het vinden van antwoorden op de grote maatschappelijke
uitdagingen.
Nederland onderschrijft het streven van de Europese Commissie om de
doeltreffendheid van de beschikbare middelen voor innovatie te
vergroten 4 . Hiervoor is het van belang om de overzichtelijkheid te
verbeteren, door stroomlijning en betere samenhang tussen instrumenten
en van publieke en private financieringsbronnen. Daardoor zal de
kritische massa van programma's bestemd voor innovatie vergroten. Voor
een grotere deelname van bedrijfsleven, met name MKB, is het tevens is
van belang de regels voor deelname te vereenvoudigen en de
administratieve lasten te reduceren. Dit kan door bijvoorbeeld meer
gebruikt te maken van een high-trust benadering, waarbij bedrijven
deelnemen op basis van vertrouwen en niet tot op detail worden
gecontroleerd op voorwaarden. De prikkel voor naleving zit in de
sancties die worden opgelegd bij niet naleven van de voorwaarden door
de deelnemers. In dit streven is een goede coördinatie binnen EU en
tussen EU en lidstaten (nationaal, regionaal) cruciaal. Nederland is
benieuwd naar de plannen van de Commissie voor een "governance"
systeem om bijvoorbeeld de stapeling van regelingen tegen te gaan en
zo te leiden tot verbetering van de doeltreffendheid en participatie
van innovatieprogramma's.
Nederland ziet net als de Commissie de noodzaak om de
financieringsomgeving rond innovatie te revitaliseren, en de
belangrijke rol die EU-garantiemechanismen daarbij kunnen spelen.
Daarnaast erkent Nederland de toegevoegde waarde van Europese
programma's voor kennis en innovatie en bepleit dat, naast de
nationale middelen die beschikbaar zijn, het aandeel in de
EU-begroting voor kennis en innovatie binnen het volgende financiële
meerjarenkader van de EU wordt geïntensiveerd.
Met het `lead market initiatief' (LMI) geeft de Commissie terecht
aandacht aan de rol die vraagsturing heeft bij het uitlokken van
innovatie in de markt. Op dit moment wordt in de lidstaten ervaring
opgedaan met maatregelen ter stimulering van de vraag naar innovatie,
zoals innovatiegericht inkopen. Nederland draagt hier zelf actief aan
bij door bijvoorbeeld innovatiegericht overheidsinkopen te stimuleren.
Een innovatieve aanbesteding is bijvoorbeeld
dijkstabiliteitsmonitoring vanuit de ruimte of een vernieuwend
binnenvaartconcept om steden op een schone manier te bevoorraden. Ook
op het gebied van vraagsturing is Nederland van mening dat met alle
ten dienste staande middelen moet worden ingezet op een versnelde
introductie van nieuwe schone technologieën. Het verwerken van
milieukosten in de prijzen van producten en processen door invoeren
van positieve en/of negatieve prikkels, draagt in belangrijke mate bij
aan innovatie.
Nederland wil ook aandacht vragen voor de bijdrage van de creatieve
industrie en de dienstensector aan de concurrentiekracht en het
innovatief vermogen van Nederland. De Nederlandse overheid ondersteunt
initiatieven vanuit de overtuiging dat de Nederlandse creatieve
industrie en dienstensector zich internationaal in de voorhoede
bevinden, en dat hun creatief vermogen grote kansen biedt voor
innovatie. Belangrijk is te onderstrepen dat deze sectoren andere
karakteristieken kennen dan industriële innovatieprocessen (minder
tastbaar, meer gericht op netwerkvorming, nieuwe concepten,
creativiteit, dichter bij de markt, eenvoudiger te dupliceren, meer
spelers, etc), maar dat zij van waarde kan zijn voor andere
traditionelere sectoren. Het kabinet zet in op de intensivering van de
uitwisseling van kennis en ervaring binnen de Europese Unie.
Nederland zet zich in om bovenstaande punten verwezenlijkt te zien in
de nieuwe Europese innovatiewet.
Fiche 4: Verordeningen en Raadsbesluit inzake Europees toezicht op het
financieel systeem
1. Algemene gegevens
Titel voorstel:
- Proposal for a Regulation on Community macro prudential oversight of
the Financial system and establishing a European Systemic Risk Board
(ESRB)
- Proposal for a Decision entrusting the European Central Bank with
specific tasks concerning the functioning of the European Systemic
Risk Board
- Proposal for a Regulation establishing a European Banking Authority
(EBA)
- Proposal for a Regulation establishing a European Insurance and
Occupational Pensions Authority (EIOPA)
- Proposal for a Regulation establishing a European Securities and
Markets Authority (ESMA)
Datum Commissiedocument: 23 september 2009
Nr. Commissiedocument: COM(2009) 499, COM(2009) 500, COM(2009) 501,
COM(2009) 502,
COM(2009) 403
Prelex :
http://ec.europa.eu/internal_market/finances/committees/index_en.htm#p
ackage
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board :
SEC(2009) 1234
http://ec.europa.eu/internal_market/finances/committees/index_en.htm#p
ackage
Behandelingstraject Raad: Het Zweeds voorzitterschap streeft naar
behandeling van de European Systemic Risk Board (ERSB) in de Ecofin
Raad van oktober, en behandeling van de EBA, EIOPA en ESMA in de
Ecofin Raad van december. Voorbereiding geschiedt via de financiële
Raadswerkgroep.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën
2. Essentie voorstel
Inhoud voorstel
De Commissie stelt vier Verordeningen en een Raadsbesluit voor ter
oprichting van de European Systemic Risk Board (ESRB) en de European
Supervisory Authorities (ESAs), te weten, de European Banking
Authority (EBA), de European Insurance and Occupational Pensions
Authority (EIOPA) en de European Securities and Markets Authority
(ESMA). Deze voorstellen volgen op de Commissie Communicatie "European
Financial supervision" van 27 mei 2009, en de conclusies van de Ecofin
Raad van 9 juni 2009 en de Europese Raad van 18-19 juni 2009, en zijn
een uitwerking van de aanbevelingen van de high-level werkgroep onder
leiding van Jacques de Larosière.
ESRB
De ESRB is een nieuw orgaan dat, conform de Ecofin en ER conclusies
van juni jl., belast wordt met het macro-prudentiële toezicht op het
financiële stelsel in Europa. De ESRB zal hiertoe alle benodigde data
en informatie verzamelen en analyseren, mogelijke risico's
identificeren en prioriteren en daaromtrent waarschuwingen en
aanbevelingen uitbrengen. Deze aanbevelingen kunnen één of meerdere
lidstaten betreffen. De ESRB is een onafhankelijk orgaan, maar heeft
geen eigen rechtspersoonlijkheid. De Europese Centrale Bank (ECB) zal
de ESRB logistiek en administratief ondersteunen, en daartoe het
secretariaat van de ESRB verzorgen. De aanbevelingen van de ESRB zijn
niet bindend, maar worden wel geacht een grote invloed uit te oefenen.
De geadresseerden zijn daarom verplicht te reageren via het zogenaamde
'comply or explain' principe: zij dienen de aanbeveling op te volgen,
of met redenen te omkleden waarom zij dit niet doen. De ESRB zal
bestaan uit een Algemene Raad, een Steering Committee, een technisch
Advies Comité en een Secretariaat. De Steering Committee zal de
besluiten van de Algemene Raad voorbereiden. Het technisch Advies
Comité zal een afspiegeling van de Algemene Raad vormen op expert
niveau, en op verzoek technisch advies verlenen.
ESAs
De drie European Supervisory Authorities (ESAs) komen voort uit de
huidige Comités van Toezichthouders voor banken,
verzekeraars/pensioenen en effecten instellingen, maar zullen meer en
verdergaande taken gaan uitvoeren. Zij krijgen een eigen
rechtspersoonlijkheid. Terwijl de nationale toezichthouders
verantwoordelijk blijven voor het dagelijkse toezicht, worden de ESAs,
net als de Comités van Toezichthouders, belast met het stimuleren van
samenwerking tussen toezichthouders, het creëren van een gezamenlijke
Europese toezichtcultuur en het toezien op een consistente toepassing
van EU wetgeving. Hiertoe kunnen de ESAs niet-bindende richtlijnen,
standaarden en aanbevelingen uitgeven. Ook dienen ze het functioneren
van de colleges van toezichthouders (samenwerkingsverbanden tussen
nationale toezichthouders voor het dagelijks toezicht op
grensoverschrijdende financiële instellingen) te faciliteren en
monitoren.
Een zeer belangrijke nieuwe bevoegdheid is dat de ESAs om een
eenduidige toepassing van EU wetgeving te helpen garanderen ook
bindendetechnische standaarden mogen uitvaardigen. De specifieke
werkterreinen van deze standaarden zullen worden bepaald in de
relevante sectorale EU wetgeving. De Commissie zal hiertoe eind
oktober een zogenaamde Omnibus Richtlijn presenteren. Een tweede
nieuwe en belangrijke taak voor de ESAs is dat zij bindend mogen
optreden bij conflicten tussen nationale toezichthouders op terreinen
waar de toezichthouders vanuit EU wetgeving moeten samenwerken of
coördineren. De ESA zal bij een conflict eerst proberen te bemiddelen
tussen partijen, maar als dit niet slaagt, mag de ESA een beslissend
oordeel vellen. Een derde vergaande bevoegdheid voor de ESAs is dat
zij bindend mogen optreden wanneer een lidstaat afwijkt van de
verplichtingen voortkomend uit de EU wetgeving. De ESA zal dan eerst
een waarschuwing geven, maar mocht hier geen gehoor aan worden
gegeven, dan kan de ESA ook hier bindend optreden. Ook ten tijde van
crises krijgen de ESAs in het voorstel van de Commissie vergaande
bevoegdheden. De ESAs mogen dan, naast het faciliteren en coördineren
van besluitvorming tussen nationale toezichthouders, ook zekere
noodmaatregelen opleggen aan de lidstaten.
De ESAs krijgen tenslotte de nieuwe bevoegdheid om direct toezicht uit
te oefenen op bepaalde pan-Europese entiteiten. Welke entiteiten dit
zijn, wordt per keer door de Raad bepaald. De Ecofin Raad van juni jl.
heeft hierbij de kredietbeoordelaars als specifiek voorbeeld genoemd.
In lijn hiermee stelt de Commissie voor dat de ESMA het toezicht op
kredietbeoordelaars op zich zal nemen.
Bij het optreden bij geschillen, het afwijken van EU wetgeving en het
uitvaardigen van noodmaatregelen, mogen de ESAs in het uiterste geval
en wanneer een nationale toezichthouder geen gehoor geeft, een besluit
nemen dat rechtstreeks van toepassing is op individuele financiële
instellingen, op voorwaarde dat de onderhavige EU wetgeving ook
voorziet in deze rechtstreekse toepassing. Dit garandeert de
toepassing van het ESA besluit en voorkomt dat een nationale
toezichthouder deze toepassing effectief kan blokkeren.
De Ecofin Raad heeft afgesproken dat de besluiten van de ESAs de
budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten niet mogen
aantasten. In lijn hiermee stelt de Commissie voor dat een lidstaat,
wanneer zij van mening is dat een besluit in tijden van crisis of een
besluit ter oplossing van een geschil inbreuk doet op haar budgettaire
verantwoordelijkheden, dit aanhangig kan maken bij de Raad. De Raad
besluit vervolgens met gekwalificeerde meerderheid of dit inderdaad
het geval is. Indien deze gekwalificeerde meerderheid er is, dan zal
het besluit van de ESA worden teruggeroepen.
De ESAs zullen elk bestaan uit een Raad van Toezichthouders, een
voorzitter, een Management Raad, een Executive Director en een
Stakeholder Group. De Raad van Toezichthouders is het belangrijkste
besluitvormende orgaan. Voor het oplossen van geschillen wordt een
Panel opgezet, maar de Commissie stelt voor dat het uiteindelijke
besluit ook hier door de Raad van Toezichthouders wordt genomen. De
Management Raad wordt onder meer belast met het voorbereiden van het
werkprogramma, het vaststellen van de interne regels en het
voorbereiden van de begroting. De Executive Director is net als de
voorzitter onafhankelijk en voltijds benoemd. Hij/zij is
verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de ESA en belast met
de implementatie van het jaarlijkse werkprogramma.
Boven de drie ESAs komt een Gezamenlijk Comité te staan. Dit Comité
zal toezien op de onderlinge samenwerking tussen de ESAs en op
crosssectorale onderwerpen, waaronder in het bijzonder de financiële
conglomeraten.
Wanneer een rechtspersoon het oneens is met een besluit van een ESA,
bestaat de mogelijkheid naar een Raad van Beroep te stappen. Deze Raad
zal een gezamenlijk lichaam van de drie ESAs zijn, bestaande uit zes
leden. Beroep tegen een besluit van de Raad van Beroep kan worden
ingesteld bij het Gerecht van Eerste Aanleg of het Hof van Justitie of
wanneer geen beroep bij de Raad is voorzien bij de Autoriteit.
De ESAs zullen beschikken over een eigen begroting. De Commissie stelt
voor dat deze begroting voor 60% wordt gefinancierd door de lidstaten,
en voor 40% door de Gemeenschap. Dit garandeert dat de Financiële
Perspectieven 2007-2013 worden gerespecteerd.
Impact assessment Commissie
De Commissie onderscheidt in haar impact assessment de gevolgen voor
nationale toezichthouders, ministeries van Financiën, de Comités van
Toezichthouders (Niveau 3 Comités) en de Niveau 2 Comités 5 , de ECB,
de nationale centrale banken, financiële instellingen en 'andere
belanghebbenden'.
Nationale toezichthouders
De nationale toezichthouders hebben baat bij de ESRB en de ESAs in de
zin dat hun begrip van macro-prudentieel toezicht wordt vergroot
(ESRB), en dat hun onderlinge samenwerking en de consistente
toepassing van EU wetgeving wordt gefaciliteerd (ESAs). De nationale
toezichthouders zullen echter ook een extra last voelen, omdat zij
informatie moeten verstrekken en, indien relevant, moeten reageren op
aanbevelingen van de ESRB
Ministeries van Financiën
Ministeries zullen baat hebben bij versterkte financiële stabiliteit
en kleinere macro-prudentiële risico's (ESRB), alsmede bij een
consistente toepassing van EU wetgeving (ESAs). Aan de andere kant
zullen ook zij, indien relevant, moeten reageren op aanbevelingen en
zullen ze financieel moeten bijdragen aan de ESAs. De budgettaire
verantwoordelijkheid wordt gewaarborgd door de safeguard in de ESA
Verordeningen.
Niveau 2 en 3 Comités
De Niveau 3 Comités zullen ophouden te bestaan; hun taken zullen
worden overgenomen door de ESAs. De Niveau 2 Comités zullen
gehandhaafd blijven.
ECB
De ECB zal deelnemen aan de ESRB en het secretariaat van de ESRB
verzorgen.
Nationale centrale banken
Nationale centrale banken zullen deelnemen aan de ESRB, maar dit zal
volgens de Commissie geen significante extra kosten met zich
meebrengen.
Financiële instellingen
Financiële instellingen zullen baat hebben bij versterkte samenwerking
tussen toezichthouders en een verbeterde macro-financiële omgeving.
Andere belanghebbenden
Andere belanghebbenden zullen betrokken worden via de stakeholder
groep per ESA. De ESRB zal op een ad hoc basis andere belanghebbenden
betrekken.
3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en
proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid
De Commissie baseert de Verordeningen op artikel 95 en het
Raadsbesluit op artikel 105.6. Nederland steunt het voorstel van de
Commissie aangaande artikel 95. Aangaande het Raadsbesluit onder
artikel 105.6, dat toeziet op het toekennen van taken aan de ECB,
vraagt Nederland zich af of dit Raadsbesluit nodig is, en of de
bepalingen hieruit niet, voor zover nodig, opgenomen kunnen worden in
de Verordening. Nederland zal hierover vragen stellen aan de Commissie
en indien dit juridisch mogelijk is, pleiten voor het gebruik van
alleen artikel 95. Nederland ziet namelijk als nadeel van artikel
105.6 dat besluiten hieronder met unanimiteit moeten worden
aangenomen, en dit kan het besluitvormingsproces bemoeilijken. Ook
hecht Nederland sterk aan een onafhankelijk ESRB, en ziet het
mogelijke lastige kwesties voor de onafhankelijkheid van de ECB als de
ESRB te veel als onderdeel van de ECB wordt gezien. Het gebruik van
alleen artikel 95 zal de onafhankelijkheid van de ESRB formeel helpen
garanderen.
1. Functionele toets
+ Subsidiariteit: positief
+ Proportionaliteit: positief
+ Onderbouwing:
De voorstellen voorzien in versterkt Europees toezicht op die
terreinen waar versterkte samenwerking en coördinatie noodzakelijk
zijn. Het dagelijks toezicht blijft belegd bij de nationale
toezichthouders.
2. Voorlopig Nederlands oordeel
Nederland is het eens met de visie van de Commissie ten aanzien van
subsidiariteit en proportionaliteit. Nederland maakt bij de
proportionaliteit wel enkele kanttekeningen betreffende de exacte
invulling van de voorgestelde rol van de ECB bij de ESRB, de
openbaarmaking van de waarschuwingen van de ESRB en de bevoegdheden
van de Commissie ten aanzien van de ESAs.
4. Nederlandse positie
Algemeen
Nederland is groot voorstander van versterkt Europees toezicht en
heeft deze positie ook steeds uitgedragen tijdens de discussies over
het rapport van de high-level werkgroep onder leiding van Jacques de
Larosière, de hierop volgende Commissie mededeling en de hieruit
resulterende conclusies van de Ecofin Raad en de Europese Raad van
juni jl. Nederland steunt de voorstellen van de Commissie dan ook van
harte, en zal pleiten voor een snelle en ambitieuze implementatie.
Nederland zal in dat licht het Zweedse voorzitterschap steunen om
politieke besluitvorming over de ESRB in de Ecofin Raad van oktober te
bereiken, en over de ESAs in de Ecofin Raad van december. Voorwaarde
voor deze tijdslijn is wel dat voldoende kwaliteit gewaarborgd wordt.
Op onderdelen heeft Nederland wel commentaar; hieronder wordt ingegaan
op de hoofdpunten, met de nadruk op die punten waar Nederland wil
afwijken van de voorstellen van de Commissie. Algemeen uitgangspunt
van Nederland is dat de conclusies van de Ecofin Raad en de Europese
Raad in principe gehandhaafd moeten blijven. Deze conclusies bevatten
soms moeizaam gevonden compromissen; dit wijzigen kan het hele
raamwerk opnieuw ter discussie stellen. Daarnaast heeft. Nederland
grote twijfels bij de mogelijkheid tot het stellen van technische
standaarden op het terrein van aanvullend pensioen. Bij het opstellen
van deze standaarden zullen - vanwege de verwevenheid van aanvullend
pensioenregels met nationaal sociaal- en arbeidsrecht - in de regel
beleidsmatige en politieke afwegingen moeten worden gemaakt. Bovendien
zijn de gevolgen van de kredietcrisis voor de aanvullende pensioenen
van een andere grootte dan voor andere financiële sectoren. Bij
aanvullende pensioenen doen zich geen vergelijkbare cumulatieve
effecten voor en is er ook nog nauwelijks sprake van een interne
markt. Ook de discussie over de Portability-Richtlijn heeft aangetoond
hoezeer de regelgeving omtrent aanvullend pensioen is verankerd in het
nationaal sociaal en arbeidsrecht en hoe weerbarstig Europese
discussies daarover zijn. De Commissie heeft onlangs aangekondigd dat
ze in het eerste kwartaal van 2010 een groenboek zal presenteren met
voorstellen tot wijziging van Europese pensioenregelgeving
(Institutions for Occupational Retirement Provision Directive,
IORP-richtlijn). Nederland vindt dat eventueel
noodzakelijke aanvullende afspraken op het terrein van aanvullend
pensioen in dat kader aan de orde dienen te komen.
ESRB
Zoals hierboven beschreven (onder 3a) zal Nederland vragen stellen aan
de Commissie over de noodzakelijkheid van het Raadsbesluit onder
artikel 105.6, en, indien blijkt dat de noodzaak tot dit Raadsbesluit
ontbreekt, pleiten voor alleen een Verordening onder artikel 95.
Nederland hecht daarnaast veel waarde aan de onafhankelijke status van
de ESRB en heeft dit ook steeds uitgedragen. In dat licht vindt
Nederland dat de voorstellen van de Commissie op details soms te ver
gaan in het toebedelen van taken en bevoegdheden aan de ECB. Soms
wordt hierbij ook afgeweken van de Ecofin conclusies. Zo stelt de
concept Verordening nu dat de voorzitter en vice-voorzitter van de
ESRB altijd gekozen worden door de Algemene Raad van de ECB. De Ecofin
en de ER hebben echter bepaald dat de voorzitter gekozen wordt door de
Algemene Raad van de ECB, maar dat de vice-voorzitter wordt gekozen
door de ESRB. Wij willen hieraan vasthouden.
Nederland vindt de Steering Committee een belangrijk orgaan om de
effectiviteit van de ESRB te waarborgen. De Algemene Raad van de ESRB
is een zeer groot lichaam, dat periodiek bijeenkomt en een grote
verantwoordelijkheid draagt. Om deze verantwoordelijkheid goed te
kunnen uitvoeren, is beleidsmatige voorbereiding noodzakelijk binnen
een kleiner en dus efficiënter lichaam. De artikelen in de concept
Verordening over de Steering Committee en over de verhouding tussen de
Steering Committee, de Advies Committee en het Secretariaat verdienen
in dit licht enige aanscherping. Zo moet duidelijker worden dat het
secretariaat niet de vergaderingen als zodanig voorbereidt, maar de
documentatie voor de vergaderingen. Ook dient in het artikel over het
Advies Committee duidelijker worden gemaakt dat het hier om een Comité
gaat dat advies levert over technische onderwerpen; dit om helder neer
te zetten dat de Steering Committee de beleidsmatige voorbereiding van
de besluiten op zich neemt.
Nederland vindt net als de Commissie dat de ESRB over alle
noodzakelijke informatie moet beschikken om haar taken goed uit te
voeren. Nederland benadrukt daarbij wel dat de ESRB bij het verzamelen
van informatie zoveel mogelijk gebruik moet maken van bestaande
kanalen, zodat dubbel werk wordt voorkomen en de kosten voor
verzameling, productie en analyse evenredig zijn aan het belang van de
resultaten en de nagestreefde voordelen. De Commissie stelt voor dat
de ESRB zelfs informatie mag opvragen bij de ESAs over individuele
financiële instellingen onder begeleiding van een "reasoned request".
Nederland kan met dit principe instemmen, maar vindt wel dat in de
Verordening gespecificeerd moet worden dat dit de uitzondering is en
niet de regel, en dat dit alleen onder strikte voorwaarden mag, nl.
wanneer de informatie een systeem relevante instelling betreft, en de
informatie noodzakelijk is gezien de op dat moment heersende
marktsituatie.
De Commissie stelt tenslotte, in afwijking van de Ecofin conclusies,
voor dat de ESRB geheel zelfstandig mag besluiten of aanbevelingen en
waarschuwingen openbaar worden gemaakt. Indien wordt besloten een
aanbeveling niet openbaar te maken, mag de ESRB omwille van de
benodigde vertrouwelijkheid de aanbeveling alleen aan de voorzitter
van de Ecofin Raad sturen, die dan mag bepalen deze al dan niet te
delen met zijn collega's. Nederland is het eens met de Commissie dat
de ESRB voldoende tanden en flexibiliteit moet krijgen om effectief te
kunnen opereren, maar vindt het wel opportuun dat de lidstaten
geconsulteerd worden over het al dan niet openbaar maken van
aanbevelingen, juist omdat het hier om zeer gevoelige informatie kan
gaan. Deze consultatie kan eventueel via het (technische) Economisch
Financieel Comité (EFC) lopen in plaats van de Raad, om zo eventuele
politisering te helpen voorkomen. Ook vindt Nederland het belangrijk
dat bij openbaarmaking van een aanbeveling de adressant zelf op tijd
wordt geïnformeerd en de kans krijgt te reageren (dit kan ook een
nationale toezichthouder zijn). Tenslotte vindt Nederland dat de
lidstaten altijd allemaal geïnformeerd moeten worden over
aanbevelingen, en niet alleen de voorzitter van de Raad. Ook hier kan
verzending aan het EFC in plaats van de Raad wellicht een compromis
bieden.
ESAs
Nederland steunt van harte het principe dat de ESAs bindende
technische standaarden kunnen opstellen, maar is het niet eens met het
Commissievoorstel dat deze standaarden door de Commissie geamendeerd
kunnen worden. Ook stelt Nederland vragen bij de juridische noodzaak
van een formele goedkeuring door de Commissie bij het creëren van
nieuwe regels en verplichtingen door de ESAs; deze goedkeuring zou ook
via de comitologieprocedure kunnen lopen, en dus via Raad en Europees
Parlement (EP). Nederland wil daarom nadere uitleg over de gekozen
goedkeuringsprocedure. Het kunnen wijzigen van technische standaarden
door de Commissie (of door de Raad en EP) is in elk geval niet
wenselijk. Het initiatief van de standaarden moet bij de ESAs blijven,
die immers de expertise hebben op dit terrein. Nederland vindt
daarnaast dat helder moet zijn dat de standaarden alleen op technisch
niveau (niveau 3 van het Lamfalussy proces) mogen worden opgesteld.
Politieke en beleidsmatige besluitvorming (niveau 1 en 2) blijft
voorbehouden aan de Raad van ministers en aan de Commissie.
De Commissie stelt voor dat bij de bevoegdheden van de ESA om op te
treden wanneer een lidstaat afwijkt van EU wetgeving drie stappen
worden gevolgd. Bij de eerste stap vaardigt de ESA een waarschuwing
uit. Dit kan dan onder de tweede stap gevolgd worden door een besluit
van de Commissie gericht aan een nationale toezichthouder. Als deze
ook niet effectief blijkt, mag de ESA onder de derde stap een besluit
uitvaardigen dat rechtstreeks gericht is aan de relevante financiële
instellingen. Nederland zet vraagtekens bij het voorstel om de
Commissie een rol te geven onder stap twee. Nederland ziet niet in
waarom de ESA niet zelf een besluit richting een nationale
toezichthouder kan uitvaardigen.
Nederland heeft twijfels bij de voorgestelde vergaande bevoegdheden
van de ESAs in tijden van crises. In ieder geval lijkt het lastig vast
te stellen wanneer sprake is van een crisis - het voorstel van de
Commissie dat zij dit bepaalt lijkt ons niet opportuun; een dergelijk
besluit zou voorbehouden moeten zijn aan de Raad, maar blijft hoe dan
ook moeilijk en kan ook een selffulfilling prophecycreëren -, maar
daarnaast zullen maatregelen juist tijdens crises al snel budgettaire
consequenties kennen, en dus niet onder de bevoegdheid van de ESA
vallen. De vraag is dan ook aan wat voor soort maatregelen wordt
gedacht. De Commissie noemt als voorbeeld het verbod op short-selling,
maar Nederland hoort graag wat hier nog meer onder kan vallen en zal
mede in dat licht bezien of specifieke bindende bevoegdheden voor de
ESAs ten tijde van crises - naast de voorziene coördinerende en
faciliterende rol, die Nederland geheel ondersteunt - passend zijn.
Nederland steunt volmondig de voorgestelde procedure van de Commissie
om te garanderen dat de budgettaire verantwoordelijkheid van de
lidstaten niet wordt aangetast, en zal zich ook inzetten om deze
procedure te handhaven in de Verordeningen. Deze procedure legt de
bewijslast bij de lidstaat en voorkomt dat een lidstaat unilateraal
kan besluiten dat een besluit van een ESA voor haar niet geldt. De
benodigde besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid door de Raad
garandeert ook dat de ESAs niet bij elk besluit geconfronteerd worden
met oppositie.
Nederland steunt ook het voorstel van een Panel dat de besluiten ten
aanzien van geschillen tussen toezichthouders voorbereidt. Nederland
vindt dat de Raad van Toezichthouders alleen in uitzonderlijke
gevallen mag afwijken van het advies van het Panel, en dit dan met
redenen moet omkleden (comply or explain). Dit omdat besluitvorming in
de Raad van Toezichthouders politisering in de hand kan werken, ook
als de direct betrokken partijen bij het geschil niet mogen
meestemmen.
Nederland steunt de vormgeving van de ESA via een Raad van
Toezichthouders, een Management Raad en een voltijds werkzame,
onafhankelijke voorzitter en Executive Director. Wel vraagt Nederland
zich af of de voorziene invulling van de Management Raad strookt met
haar taken. De Management Raad krijgt terecht belangrijke taken - o.a.
het voorbereiden van de begroting, het opstellen van het werkprogramma
- die veel tijd zullen vergen. Het is de vraag of deze taken voldoende
goed kunnen worden uitgevoerd bij een bezetting door vier leden uit de
Raad van Toezichthouders, die hier niet voor vrijgesteld zullen zijn,
en een voorziene vergaderfrequentie van slechts twee keer per jaar. De
Commissie bedeelt zichzelf daarnaast ook een plek in de Management
Raad toe. Dit lijkt ons, gezien de deelname van de Commissie aan de
Raad van Toezichthouders, niet nodig, en ook niet wenselijk met het
oog op de onafhankelijkheid van de ESAs.
Nederland kan instemmen met de voorziene financiering van de ESAs via
een combinatie van contributies van de lidstaten en
Gemeenschapsfinanciering. Uitgangspunt bij de exacte verdeling moet
zijn dat de afspraken onder de financiële Perspectieven 2007-2013
gerespecteerd worden. Tegelijkertijd dienen lidstaten niet te veel
belast te worden. De Commissie gaat uit van een begroting van 37,3
miljoen euro in 2011 oplopend tot 68,4 miljoen euro in 2014.
1 CUI - aanhangsel E bij het verdrag: uniforme regelen betreffende de
overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur bij internationaal
spoorwegvervoer. APTU - aanhangsel F bij het verdrag: uniforme regelen
betreffende de verbindendverklaring van technische normen en de
aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing
zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal
verkeer. ATMF - aanhangsel G bij het verdrag: uniforme regelen
betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt
gebruikt in internationaal verkeer.
2 SEC(2009)1194, SEC(2009)1195, SEC(2009)1196, SEC(2009)1197 en
SEC(2009)1198
3 Onder "voortschrijdende normstelling" wordt verstaan het sturen op
innovatie door het tijdig of vroegtijdig stellen van scherpere normen
voor producten en processen die innovatie uitlokken, en waar door het
vroegtijdig aankondigen van die nieuwe normen een toekomstige markt
wordt gecreëerd die zekerheid biedt voor de innovatoren.
4 In een recent onderzoek De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio's
en Gemeenten Hoe de Nederlandse regio's en gemeenten hun
arbeidsproductiviteit en arbeidsparticipatie verhogen in de overgang
naar een duurzame kenniseconomie is aan de hand van 10 concrete cases
gekeken naar succes en faalfactoren voor innovatieprogramma's in de
regio. De geconstateerde succesfactoren komen in hoge mate overeen met
de analyse van de Commissie.
5 Europese wetgeving op financiële markten terrein wordt vastgesteld
via het zogenaamde Lamfalussy proces. Dit proces bestaat uit 4
niveau's: op niveau 1 worden op Raadsniveau de hoofdlijnen van
wetgeving vastgelegd; op niveau 2 wordt dit door de lidstaten samen
met de Commissie verder uitgewerkt; op niveau 3 wordt advies aan de
toezichthouders gevraagd en op niveau 4 ziet de Commissie toe op een
juiste implementatie.
Ministerie van Buitenlandse Zaken