Verdeling en besteding Stedenfondsmiddelen kan volgens Rekenhof beter
09/10/2009 10:23
COUR DES COMPTES - REKENHOF
Het Rekenhof onderzocht de verdeling en besteding van de middelen van het Vlaams Stedenfonds. Het heeft vastgesteld dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het aandeel dat een stad in het Stedenfonds krijgt en de omvang van de problematiek die het Stedenfonds wil verhelpen, zodat de middelen niet op de efficiëntste manier worden verdeeld. De beleidsdoelstellingen die het Stedenfonds beoogt, zijn op een niet-toetsbare wijze geformuleerd, waardoor het gevoerde beleid moeilijk kan worden beoordeeld. Vrijwel alle steden gebruiken in meer of mindere mate Stedenfondsmiddelen om eigenlijk reguliere uitgaven te financieren, waardoor ongelijkheid ontstaat tegenover steden die die middelen niet ontvangen. Het Rekenhof beveelt aan de keuzes op het vlak van stedenbeleid duidelijk af te bakenen, ook als voor een minimale sturing wordt gekozen.
Vlaams Stedenfonds
Het Vlaams Stedenfonds beoogt de stadsvlucht te stoppen en het democratisch draagvlak in de steden te verhogen. Het trad in werking in 2003 en is gericht op de grootsteden Antwerpen en Gent, de centrumsteden Aalst, Brugge, Hasselt, Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout, alsook op de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De te verdelen Stedenfondsmiddelen bedroegen voor 2003-2007 (de looptijd van de eerste beleidsovereenkomsten) 540,5 miljoen EUR. Ze bestaan uit de vroegere SIF+ middelen, de extra middelen uit het Sociaal Impulsfonds (SIF) voor steden met bijzondere problemen.
Verdeling van de middelen uit het Vlaams Stedenfonds
Bij de verdeling van de middelen vindt een voorafname plaats voor de VGC en de grootsteden Antwerpen en Gent. Die voorafnames steunen nog op het vroegere SIF, waarbij de verdeling gebeurde op basis van achterstellings- en kansarmoedecriteria van 1998. Door die werkwijze worden niet voor alle begunstigde steden dezelfde criteria gehanteerd. Bovendien is er geen duidelijk verband tussen het aandeel dat elke stad ontvangt en de omvang van de problematiek die het Stedenfonds binnen elke stad wil verhelpen. Er is vooral rekening gehouden met de criteria van het SIF. In de berekeningswijze is ook een waarborgregeling ingebouwd, waarbij elke stad minimaal zijn vroegere SIF+ aandeel dient te behouden. Daardoor treden er grote verschillen op in de toebedeling van de middelen tussen gelijkaardige steden.
Beleidsovereenkomsten
De steden kunnen de Stedenfondsmiddelen alleen aanwenden om de decretale doelstellingen te verwezenlijken. Daartoe moeten zij een beleidsovereenkomst met de Vlaamse Regering afsluiten. De regelgeving voor de totstandkoming van die overeenkomsten is vaag en vertoont lacunes. Zo ontbreekt een toetsingskader om de beleidsovereenkomsten te beoordelen. Het opzet van het Stedenfonds was de steden een zo groot mogelijke beleidsruimte te laten, zolang zij de doelstellingen van het Stedenfonds maar respecteerden. De beleidsdoelstellingen van het Vlaamse stedenbeleid en het Vlaams Stedenfonds zijn echter vaag en algemeen omschreven. Bijgevolg kan op het einde van de beleidsovereenkomsten niet worden vastgesteld of de vooropgestelde doelstellingen van de Vlaamse overheid zijn gerealiseerd. Door de ruime formulering en interpretatie van de streefdoelen worden soms Stedenfondsmiddelen gebruikt om reguliere uitgaven van de steden te financieren.
Uitvoering van de beleidsovereenkomsten
De financiële controle door de Vlaamse administratie op de uitgaven door de steden is degelijk. De administratie onderwerpt echter niet alle bestedingsjaren van iedere stad aan een controle. Over het algemeen hebben de steden de vooropgestelde prestaties geleverd. Het grootste deel werd echter gemeten aan de hand van zuiver kwantitatieve meetfactoren (bijvoorbeeld: aantal begeleidingen werklozen, aantal activiteiten-), zonder dat er een echte effectmeting werd gedaan. Op grond van de huidige financiële rapporteringen door de steden heeft de Vlaamse administratie geen zicht op wat elke stad effectief heeft betaald/aangerekend en weet zij ook niet of de financiële middelen per operationele doelstelling zijn uitgeput. Evenmin heeft zij enig zicht op de grootte van de reservefondsen binnen elke stad op het einde van elk jaar.
Antwoord van de minister
In zijn antwoord stelt de minister van Stedenbeleid dat het de nieuwe Vlaamse Regering toekomt het verdelingsmechanisme eventueel aan te passen. Hij benadrukt dat de huidige regelgeving het mogelijk maakt prestaties in kwantificeerbare eenheden uit te drukken en dat in de nieuwe beleidsovereenkomsten specifieke beleidsindicatoren per stad zijn opgenomen. Voorts stelt hij op korte termijn aan een aantal aanbevelingen tegemoet te komen, onder meer door na te gaan of bepaalde kosten al dan niet kunnen worden aangerekend op het Stedenfonds.
Het auditverslag Vlaams Stedenfonds: verdeling en besteding van de middelen is bezorgd aan het Vlaams Parlement. Het integrale verslag en dit persbericht zijn beschikbaar op de website van het Rekenhof (www.rekenhof.be).
Contactpersoon:
Vlaamse cel Publicaties: Marc Galle, gallem@ccrek.be, 02/551.86.65.
Voor eventuele hyperlinks en bijlagen:
Zie het origineel